Verbintenissenrecht - UL - B2 - Oefenbundel
- 3910 keer gelezen
Wanneer de vermogende kunstliefhebber De la Fenêtre op 15 september 2015 op bezoek is bij zijn vriend Spitse, ziet hij een prachtig houten beeld in diens woonkamer staan. Spitse vertelt dat hij dit beeld recent heeft aangeschaft, maar het bij nader inzien slecht vindt passen in zijn klassiek ingerichte woonkamer. De la Fenêtre biedt daarop meteen aan het beeld te kopen voor de marktwaarde (€ 4.000). Spitse aanvaardt dit aanbod. Spitse en De la Fenêtre spreken af dat het beeld op 26 september zal worden geleverd. In de nacht van 17 op 18 september breekt er brand uit in Spitses woning. Ondanks de goede voorzorgsmaatregelen die Spitse heeft getroffen tegen brand, vergaat het beeld die nacht volledig. Op 20 september hoort De la Fenêtre van de brand bij Spitse en wil hij de overeenkomst ontbinden. Spitse verweert zich door te stellen dat ontbinden niet kan: er is ten eerste sprake van overmacht en ten tweede is hij niet tekortgekomen in de nakoming van zijn verbintenis nu hij pas op 26 september hoeft te leveren. Kan De la Fenêtre de overeenkomst op 20 september ontbinden? Betrek beide verweren van Spitse in uw antwoord.
Díaz is eigenaar van twee aangrenzende percelen: perceel A en perceel B. Wegens financiële problemen besluit Díaz om perceel A en het daarop gelegen unieke Rododendron bos aan Den Pote te verkopen en zelf een kleine villa te gaan bewonen die is gelegen op perceel B. Vanaf de veranda aan de achterzijde van de kleine villa is een prachtig uitzicht op het door Díaz zo geliefde Rododendron bos. Het is de diepe wens van Díaz om levenslang te genieten van dit uitzicht, ongeacht wie de eigenaar is c.q. ooit zal worden van Rododendron bos. Op 1 mei bereiken Díaz en Den Pote overeenstemming over de koopsom voor perceel A. Den Pote stemt hierbij in met de wens van Díaz en het is de nadrukkelijke bedoeling van partijen dat Den Pote en diens eventuele rechtsopvolgers, zolang Díaz de kleine villa bewoont, zich zullen houden aan het verbod tot het aanbrengen van veranderingen aan het Rododendron bos. In welke drie vorm(en) kan de bedoelde verplichting worden neergelegd ter realisering van het door partijen beoogde doel?
Damiaan Fontein (16 jaar) rijdt tijdens slechte weersomstandigheden en in het donker op zijn scooter over het fietspad, waar het rijden met een scooter is toegestaan. Fontein kan de fietsende mevrouw Kerstens (59 jaar), die door een ongelukkige inhaalmanoeuvre op zijn weghelft komt, niet meer op tijd ontwijken. Kerstens belandt met enkele gebroken ribben in het ziekenhuis. De kosten voor de opname en medische behandeling bedragen € 15.000. Het komt vast te staan dat Kerstens voor 75% aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen. Fontein verweert zich door te stellen dat, mocht hij aansprakelijk worden gesteld, hij slechts 25% van de door Kerstens geleden schade hoeft te vergoeden. Kan Kerstens Fontein op grond van artikel 185 WVW aansprakelijk stellen voor zijn schade en zo ja, voor welk bedrag? Betrek het verweer van Kerstens in uw antwoord.
De juridische uitgeverij Pro Bono BV wil haar huisstijl vernieuwen. Zij sluit daarom op 15 februari 2015 een overeenkomst met de bekende kunstenaar Peter Rintjes, die voor 1 september 2015 de nieuwe huisstijl zal ontwerpen voor Pro Bono. Rintjes is beroemd vanwege zijn opvallende en excentrieke ontwerpen. Pro Bono is een overeenkomst met deze eigenzinnige kunstenaar aangegaan vanwege zijn uitzonderlijke talenten. In augustus kampt Rintjes met een vreselijk gebrek aan inspiratie. Op 1 september heeft hij de nieuwe huisstijl van Pro Bono dan ook niet af. Op 3 september vordert Pro Bono oplevering van de nieuwe huisstijl van Rintjes. Kan Pro Bono BV met succes nakoming vorderen van Rintjes?
De Stange heeft in de jaren ‘71-’80 in de bouw gewerkt voor Betonbouw BV. Binnen zijn functie werkte hij op de bouwplaatsen veel met asbest. Betonbouw was op de hoogte van de grote risico’s die met asbest waren gemoeid, maar liet haar personeel toch met asbest werken. De directeur van Betonbouw zegt hierover: ‘Ik wist wel dat asbest kankerverwekkend kon zijn, maar iedereen werkte ermee. Bij afbraakwerkzaamheden kwamen werknemers altijd asbest tegen en dit moest worden verwijderd’.
Betonbouw stelde beschermende maskers en kleding ter beschikking maar, omdat deze maskers zeer onpraktisch waren, droeg niemand ze, ook De Stange niet. Betonbouw heeft het dragen van de maskers en kleding niet verplicht gesteld en controleerde daar ook niet op. Bij De Stange wordt eind 2015 Asbestose geconstateerd. Vaststaat dat deze ziekte is ontstaan door blootstelling aan asbest bij Betonbouw. De Stange stelt Betonbouw direct na diagnose aansprakelijk, o.a. voor de medische kosten. Betonbouw verweert zich door erop te wijzen dat De Stange er zelf voor heeft gekozen om de ter beschikking gestelde, goed passende, kleding en masker niet te dragen. Is Betonbouw BV als werkgever aansprakelijk jegens De Stange? Betrek het verweer van Betonbouw in uw antwoord.
Het tweede verweer van Betonbouw BV luidt: ‘Nu blootstelling in de jaren 1971-1980 heeft plaatsgevonden is de vordering tot schadevergoeding verjaard.’ Heeft Betonbouw BV gelijk? Noem de relevante jurisprudentie en één, voor de bij vraag 7a weergegeven casus, relevant gezichtspunt.
Vereist voor ontbinding op grond van artikel 6:265 BW is in de eerste plaats een tekortkoming: een opeisbare verbintenis moet niet (of niet deugdelijk) zijn nagekomen door de schuldenaar. De gevolgen van niet-nakoming treden reeds in voordat de vordering opeisbaar is, wanneer vaststaat dat nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zal zijn (art. 6:80 lid 1 sub a BW). Weliswaar is de vordering tot levering van het beeld nog niet opeisbaar op 20 september, maar het staat dan wel vast dat Spitse nooit in staat zal zijn het beeld te leveren op 26 september, omdat het door brand is vergaan. De gevolgen van niet-nakoming treden dus op 20 september reeds in. Het verweer van Spitse dat hij niet is tekortgekomen, omdat hij pas op 26 september hoeft te leveren, gaat dus niet op. Verder is vereist dat de tekortkoming de ontbinding rechtvaardigt. Nu het beeld volledig is vergaan, is dat laatste het geval. Voor ontbinding is geen verzuim van Spitse vereist, omdat levering van het beeld blijvend onmogelijk is (art. 6:265 lid 2 BW). Verder is niet vereist dat de tekortkoming de schuldenaar kan worden toegerekend. Toerekenbaarheid is immers geen vereiste voor ontbinding. Ook het overmachtsverweer van Spitse gaat dus niet op. Conclusie: Du Fenêtre kan de overeenkomst op 20 september ontbinden.
De eerste vorm is de vestiging van het zakelijk recht van erfdienstbaarheid (art. 5:70 BW). De tweede vorm is het in het leven roepen van een kwalitatieve verplichting (art. 6:252 BW). De derde vorm is het overeenkomen van een kettingbeding: de verkrijger neemt een verplichting op zich en verplicht zich die verplichting aan zijn rechtsopvolgers op te leggen, en die verplichten deze aan hun rechtsopvolgers door te geven. Dit betreft een contractuele regeling die niet wettelijk is geregeld.
Aan alle vereisten van artikel 185 WVW is voldaan: er is sprake van een motorrijtuig (scooter), die toebehoort aan Fontein. Fontein rijdt op een openbare weg, alwaar hij betrokken raakt bij een verkeersongeval met Kerstens, waardoor schade ontstaat. Er is geen sprake van overmacht: Van Dale kan rechtens een verwijt worden gemaakt en is dus aansprakelijk. Hij verweert zich evenwel met een beroep op ‘eigen schuld’ van Kerstens op grond van artikel 6:101 BW. Vast staat dat Kerstens voor 75% aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen. In aanvulling op deze weging van wederzijds bijdragen aan de schade heeft de Hoge Raad bij verkeersaansprakelijkheid een vaste billijkheidscorrectie in het leven geroepen. Bij een ongemotoriseerd slachtoffer vanaf 14 jaar is de aansprakelijke persoon gehouden ten minste 50% van diens schade te vergoeden, tenzij er sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid. Hoewel Fontein voor 25% heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade, moet hij dus toch 50% van de schade aan Kerstens vergoeden. Conclusie: Kerstens kan Fontein aansprakelijk stellen voor een bedrag van EUR 7.500.
Het recht op nakoming is geregeld in artikel 3:296 lid 1 BW. De vordering hoeft enkel afdwingbaar én opeisbaar te zijn; toerekenbaarheid en verzuim zijn niet vereist. Uit de wet, de aard van de prestatie of een rechtshandeling kan volgen dat nakoming niet kan worden toegewezen. Op 3 september heeft Pro Bono een opeisbare vordering tot het leveren van een nieuwe huisstijl op Rintjes. Zij kan dus in beginsel nakoming vorderen. Echter, de aard van de prestatie staat aan een succesvolle vordering tot nakoming in de weg. Deze heeft een zodanig hoogstpersoonlijk karakter (vergelijkbaar met het schrijven van een boek), dat nakoming niet kan worden afgedwongen. Vanwege deze bijzondere persoonlijke aard van de verbintenis zal de rechter de vordering tot nakoming niet toewijzen. Conclusie: Pro Bono kan niet met succes nakoming vorderen van Rintjes.
Aan de vereisten van artikel 7:658 BW is voldaan. Er is sprake van letselschade bij werknemer De Vries. Deze schade heeft hij geleden in de uitoefening van de werkzaamheden, nu De Stange tijdens zijn werkzaamheden op bouwplaatsen aan asbest is blootgesteld. Betonbouw BV schiet tekort in haar zorgplicht als werkgever, door het dragen van beschermende kleding en maskers niet verplicht te stellen en te controleren, nu Betonbouw BV met de risico’s van asbest bekend was. Verder is er geen sprake van opzet of bewuste roekeloosheid van De Stange, zoals uitgelegd door de Hoge Raad in Pollemans/Hoondert. De Stange was zich niet onmiddellijk voorafgaand aan zijn gedraging – het niet dragen van de beschermende kleding – bewust van het roekeloze karakter van de gedraging. Er was sprake van een gewoonte of sleur de beschermende kleding en maskers niet te dragen. Ook valt het tekortschieten van Betonbouw BV in haar zorgplicht niet bij deze gedraging van De Stange in het niet. Conclusie: Betonbouw BV is als werkgever aansprakelijk jegens De Stange.
De vordering van De Stange zou normaliter in 2010 verjaard zijn ex art. 3:310 lid 2 BW (30 jaar). De Hoge Raad heeft echter in Van Hese/Koninklijke Schelde Groep bepaald dat een beroep op verjaring onder omstandigheden op grond van (de derogerende werking van) de redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 BW) onaanvaardbaar kan zijn, voor gevallen waarin de schade pas kan worden vastgesteld nadat de verjaringstermijn is verstreken. Daartoe moeten een aantal door de Hoge Raad geformuleerde gezichtspunten worden gewogen ter beoordeling van de onaanvaardbaarheid. Drie gezichtspunten springen in het licht van de casus het meest in het oog, waarvan er één moet worden genoemd: de aard van de schade; de mate van schuld/verwijtbaarheid; of binnen een redelijke termijn na het aan het licht komen van de schade tot aansprakelijkstelling is overgegaan. Conclusie: Betonbouw heeft ongelijk.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens bij het vak Verbintenissenrecht aan de Universiteit Leiden
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2440 |
Add new contribution