Boeksamenvatting bij Social Psychology - Myers et al. - 2e druk

Wat zijn de grondslagen van de sociale psychologie? - Chapter 1

 

Wat is sociale psychologie?

Sociale psychologie is een wetenschappelijke studie waarin gedrag en reacties van mensen in groepen, organisaties en populaties wordt bekeken. Ook wordt er gekeken naar hoe mensen denken over elkaar, elkaar beïnvloeden, ze tegenover elkaar staan en hoe groepen en individuele mensen elkaar beïnvloeden. Sociale psychologen moeten geïnteresseerd zijn om onze kennis over relaties tussen mensen en de sociale wereld verder uit te breiden.

Sociale psychologen proberen te onderzoeken hoe en waarom bepaald gedrag is opgetreden in bepaalde omstandigheden. Dit onderzoek behoeft vastgestelde methodes om bewijs te verzamelen en dient geanalyseerd te worden en vergeleken met bestaande onderzoeken.

Wat is de geschiedenis van sociale psychologie?

De eerste sociale psychologische experimenten werden in 1898 uitgevoerd, en de eerste teksten over sociale psychologie verschenen net voor 1900. Pas vanaf WOII werd sociale psychologie populairder. Al veel vroeger in de geschiedenis waren het brein en sociaal gedrag een belangrijk onderwerp voor filosofen en andere geleerden. Vooral de moderne onderzoekmethoden maken de sociale psychologie tot wat het nu is. 200-300 jaar geleden was vooral rationaliteit belangrijk (reden en logica), terwijl nu sociale psychologie steeds meer empirisch is geworden. Vaak werden gegevens door maar 1 persoon verzameld. Theorieën waren niet gebaseerd op met zorg uitgezochte gegevens.

  • Empirisme: waar te nemen voor de zintuigen. Wetenschappelijke feiten komen van observatie van empirische data.

  • Rationalisme: waarheid wordt niet bereikt door waarneming van de zintuigen maar is intellectueel en deductief. Kennis wordt gehaald uit de reden (bv. wiskunde).

    • Belangrijke personen uit de geschiedenis in de sociale psychologie:

    • Britse scholier David Hume (1711-1776) schreef boeken over psychologische problemen maar ook essays zoals ‘’Of national characters’’.

    • Adam Smith (1723-1790) schreef ‘’The theory of moral sentiments’’, je wordt zoals je bent door de interactie met anderen.

    • Immanuel Kant (1724-1804): vond dat de gehele geest onderzocht moest worden om de beleving van de wereld van mensen te begrijpen. Hij vond dat antropologen dit moesten onderzoeken. Zijn ideeën beïnvloedden de groei van de gestalt psychologie.

  • Gestalt psychologie: theorie over geest en brein, hoe deze de percepties en impressies structureren. De menselijke gedragingen moeten niet in afzonderlijke elementen worden gezien maar in het geheel worden bekeken.

    • Johan Friedrisch Herbart(1776-1841) legde de nadruk op sociale aspecten van het menselijk leven en inspireerde studenten die de Völkerpsychologie begonnen. Herbart ontmoette Wilhelm von Humboldt wiens ideeën vandaag de dag nog bijdragen aan de theorieën over spraak en het verstand. Herbart wordt vaak als oprichter van de sociale psychologie gezien.

  • Völkerpsychologie: Duits woord voor de ‘psychologie van de mensen’. De theorie beweert dat mensen die tot dezelfde sociale groep behoren hetzelfde denken, dezelfde gedachtes, normen en waarden hebben. Het is opgericht in 1879 en wordt veel met werk van Wilhelm Wundt geassocieerd. ‘’Taal’’ is belangrijk in deze theorie, het is nodig voor socialisatie in een cultuur en om de ziel van mensen te begrijpen. Wundt onderscheidde individuele en sociale psychologie. Wundt heeft veel experimenten gedaan om mentale functies te onderzoeken.

In Frankrijk had Auguste Comte (1798-1857) veel invloed op de methoden waar onderzoek mee werd gedaan in de sociale psychologie, namelijk met dezelfde methodes als bij natuurkundige studies. Ook komt het positivisme van Comte: kennis van wetenschap kan alleen bereikt worden door zintuigperceptie en empirische onderzoeken.

Aan einde 19de eeuw had, en heeft nu nog steeds, het werk van Gustave Le Bon uit Engeland veel invloed op de sociale psychologie. Ook de invloed van Emile Durkheim is belangrijk geweest. Hij onderscheidde de individuele van collectieve gedachtes.

Norman Triplett (1898) heeft het eerste sociaal psychologische experiment naar buiten gebracht na zijn observatie waarbij hij zag dat het gedrag van mensen vaak door de mensen om hun heen wordt beïnvloed.

In de tweede helft van de 19de eeuw kreeg sociale psychologie een naam en werd bekend in veel delen van de wereld (o.a. USA waar William James wordt gezien als de oprichter van de psychologie in Noord Amerika).

1908: belangrijk jaar in de psychologie omdat er toen 2 boeken over sociale psychologie verschenen. De boeken keken terug in de tijd. Een van de boeken was: ‘’An Introduction to Social Psychologie’’, wat erg was beïnvloed door de evolutietheorie en Charles Darwin. De evolutionaire psychologie is nu nog steeds deel van de sociale psychologie. Het andere boek was ‘’Social Psychology’’, geschreven door Edward Ross, een socioloog die origineel economist was. Hij focuste op de relatie tussen individuele mensen en de groep.

Sinds deze boeken vestigde de sociale psychologie zich in de USA.

Verschil tussen USA en Europa was dat in de USA de voorkeur in sociale psychologie vooral uitging naar het individu, waar in Europa de voorkeur uitging naar bestuderen van de groep.

Rond 1960/1970 kwamen er vragen op over de richting waarin de sociale psychologie uit zou moeten gaan. De twee belangrijkste kritiekpunten:

  • Sociale psychologie vertrouwt teveel op experimentele methodes en aannames om gesimplificeerde verklaringen van sociaal gedrag van mensen te geven

  • Sociale psychologie gaat teveel in op de ideologische waarden van het individualisme

  • Völkerpsychologie: Duits woord voor de ‘psychologie van de mensen’. De theorie beweert dat mensen die tot dezelfde sociale groep behoren hetzelfde denken, dezelfde gedachtes, normen en waarden hebben. Het is opgericht in 1879 en wordt veel met werk van Wundt geassocieerd. ‘’Taal’’ is belangrijk in deze theorie, het is nodig voor socialisatie in een cultuur en om de ziel van mensen te begrijpen.

Hwnei Tajfel en Serge Moscovici zorgden tijdens de crisis dat ‘’het sociale’’ weer terug werd geplaatst in de sociale psychologie.

Vandaag de dag wordt menselijk gedrag verklaard op verschillende niveaus: persoonlijk, interpersoonlijk, groep en levensovertuiging.

De crisis heeft geleid tot de groei van kritische sociale psychologie. Deze beweging omarmde de invloed van sociaal constructzionisme (realiteit is door gemeenschap opgebouwd, cognitieve functies komen voort uit sociale interacties) en bevat vormen van discursieve psychologie (taal verbind iedereen in de sociale wereld en de positie van mensen hierin) fenomenologische psychologie (om menselijk gedrag te begrijpen zijn een subjectief bewustzijn en een gevoel van ‘’zich in de wereld bevinden’’ nodig).

Hoe verhoudt sociale psychologie zich tot waarden van mensen?

In de wetenschap telt de persoonlijke mening niet. Maar mensen hebben persoonlijke overtuigingen en die verwikkelen zich toch in hun werk. Is psychologie dan wel wetenschappelijk?

Sociale psychologie reflecteert de huidige maatschappij. Waardes zijn het onderwerp van de sociale psychologie, er wordt gekeken naar hoe ze ontstaan, waarom ze veranderen en hoe ze invloed hebben op onze houding en acties.

Wetenschappers en filosofen zijn het erover eens dat wetenschap niet helemaal objectief is. Mensen uit dezelfde cultuur (gedragingen, ideeën, houding en tradities die door een grote groep mensen gedeeld en doorgegeven wordt) hebben vaak dezelfde kijk op het leven. Sociale representaties zijn collectieve opvattingen om een gezamenlijk wereldbeeld te vormen.

Psychologie is dus niet objectief. Psychologen praten soms over dingen alsof het feiten zijn, maar eigenlijk zijn dit waardeoordelen. Hier zijn enkele voorbeelden:

  • Goed leven definiëren: waardes beïnvloeden ons idee wat de beste manier is om ons leven te leiden. Psycholoog Abraham Maslow beschreef sommige mensen als ‘’self-actualized’’, waarin de menselijke vermogens om te overleven geactiveerd worden. Sommige mensen merkten op dat Maslow deze mensen zelf selecteerde en hij ze dus beschreef met kenmerken (bv. spontaan, mysterieus) die zijn eigen waarden reflecteerde. Zulke waardes kenmerken de westerse cultuur; mensen moeten individualistisch en onafhankelijk zijn om een eigen persoonlijkheid te creëren. In andere culturen kan dit het tegenovergestelde zijn.

  • Professioneel advies: psychologisch advies bevat altijd persoonlijke en culturele waarden van de adviesgever.

  • Concepten vormen: persoonlijke waarden komen ook kijken bij onderzoek. Een uitslag kan op en positieve en negatieve manier gebracht worden, dit ligt aan degene die je de uitslag vertelt.

  • Labelen: waardeoordelen zitten vaak verscholen in ons dagelijks taalgebruik, bv. iemand een terrorist of vrijheidsvechter noemen. Taal is nooit neutraal. Waarden beïnvloeden onze culturele definities van mentale gezondheid, psychologisch advies hoe je moet leven en psychologische wetenschappelijke labels.

Deze waarden in de wetenschap maken niet dat sociale psychologie of andere studies de fout zijn. Er is juist onderzoek nodig naar deze gevoelens.

Welke grote ideeën zijn er in de sociale psychologie?

Wat zijn de grootste thema’s binnen de sociale psychologie?

  • We maken onze eigen sociale werkelijkheid

Mensen willen gedrag altijd verklaren en het zo ordenen, overzichtelijk en controleerbaar maken. We reageren anders op verschillende situaties omdat we anders denken en voelen. Mensen zien vaak wat ze willen zien. We zien de realiteit in een subjectieve manier; construeren het door onze eigen visie.

Ook ons zelfbeeld wordt gevormd door context van cultuur en gemeenschap waar we opgroeien, hier zijn we ons niet van bewust. We denken dat zoals wij onszelf zien, anderen ons ook zien.

  • Sociale intuïties zijn krachtig maar kunnen benauwend zijn

Onze intuïtie zorgt voor het vormen van onze angsten, impressies en relaties. We vertrouwen elke dag op onze intuïties. Toch zorgt de intuïtie vaak ook voor foute inschattingen over onze gevoelens.

  • Sociale invloed vormt ons gedrag

Mensen praten en denken door wat ze van anderen geleerd hebben (ouders, vrienden, cultuur). Ouders hebben de grootste invloed op ons gedrag maar de maatschappij draagt hier ook voor een groot deel aan bij.

Mensen kunnen zich heel anders gaan gedragen in bepaalde situaties, dit kan bijvoorbeeld komen omdat ze aangemoedigd worden en complimentjes krijgen (behaviorisme).

  • Genetische erfelijkheid en persoonlijkheid beïnvloeden gedrag

Beiden beïnvloeden onze functies en ons gedrag. Onze waarden en instelling tijdens de socialisatie beïnvloeden het gedrag. Naast de biologie en cultuur bepaalden ook temperament en andere mensen je gedrag.

  • Sociale psychologische processen komen vanaf de biologie

Vanaf de 20ste eeuw is er veel interesse in de biologische afkomst van gedrag. Door middel van fototechnieken is er veel onderzoek naar de hersenen gedaan. Sociale neurowetenschappen ontstond: hoe de hersenen het gedrag beïnvloeden. Toch blijft de relatie tussen geest, hersenen en de sociale wereld altijd een onderwerp voor discussie en onderzoek.

  • De principes uit de sociale psychologie zijn toe te passen in het dagelijks leven

Sociale psychologie zorgt ervoor dat we onszelf beter begrijpen, vertelt hoe we vrienden maken en mensen beïnvloeden. Het is over het leven, gedachtes, houdingen en relaties.

Welke onderzoeksmethoden zijn er in de sociale psychologie? - Chapter 2

Is sociale psychologie gewoon gezond verstand?

Sociale psychologie bevestigt vaak wat we al weten. In sociale psychologie is de term hindsight bias erg bekend: de neiging om iemand zijn vermogen om een gebeurtenis te voorspellen te overdrijven, nadat de gebeurtenis is gebeurd. Het wordt ook wel het ‘’I-knew-it-all-along fenomeen’’ genoemd. De hindsight bias (wijsheid achteraf –bias) is een probleem voor veel psychologie studenten. Het kan leiden tot arrogantie omdat de mensen die het onderzoek hebben uitgevoerd, wordt gezegd dat ze een onderzoek hebben gedaan waarvan de uitkomst allang duidelijk was. Soms vinden we dat we zelf domme fouten hebben gemaakt, omdat je later altijd ziet hoe je iets anders had moeten doen. Hierbij wordt er vaak niet aan gedacht dat dat wat nu duidelijk is, dit eerder niet duidelijk was, en dus niet voorzien kon worden.

Gezond verstand is dus vaak juist nadat het feit is gebeurd. Om deze reden is wetenschap nodig om werkelijkheid uit de illusies te halen en juiste voorspellingen uit wijsheid achteraf.

Wat is het verschil tussen natuurlijke en sociale wetenschap?

In een laboratorium kan een onderzoeker variabelen manipuleren en controle uitoefenen over de situatie. Oorzaak en gevolg kunnen hier getest worden. Vaak kunnen bevindingen uit het laboratorium niet gegeneraliseerd worden naar de algemene populatie.

Menselijk gedrag is afhankelijk van de situatie, daarom zijn er moeilijk feiten vast te stellen. Feiten uit de natuur zijn vast (bv. protonen zullen altijd positief geladen zijn).

Kenneth Gergen (1973) stelde dat mensen reageren op onthullingen van hun eigen gedrag. Als er iets wordt vastgesteld, zullen mensen zich tegenovergesteld gaan gedragen om deze theorie te ontkrachten.

Wat zijn de basisprincipes van onderzoek?

Er is een standaard proces wat de onderzoekers volgen.

  1. Onderzoeksvraag vaststellen. Deze vraag kan ontstaan uit bestaande theorie, waar vragen uit voort komen. Ook kan een onderzoeksvraag ontstaan uit omstandigheden die in de wereld gebeuren of gebaseerd op je dagelijkse leven.

  2. Hypothese formuleren. Dit is een testbaar voorstel die een mogelijke relatie tussen gebeurtenissen beschrijft. De hypothese moet zo gesteld worden op de manier waarop jij denkt dat hij klopt. De hypothese kan aangenomen of verworpen worden. Bij aannemen van de hypothese, is deze niet meteen voor altijd waar is, maar dat de theorie niet als fout aangenomen kan worden.

  3. Methodologie vaststellen. De benadering om empirisch bewijs voor de hypothese te vinden. Er zijn 2 soorten methodologieën: kwantitatief (gebaseerd op systematische meting van fenomenen en statistische analyse van data, er is een hoge constraint) en kwalitatief (gebaseerd op interpretatieve analyse van data die uit naturalistische omgeving komt, er is weinig constraint).

  4. Specifieke onderzoeksmethode uitkiezen. Er is een grote diversiteit van methoden binnen de sociale psychologie. Een voorbeeld is het observeren van mensen. Het verschilt per onderzoeker voor welke methode hij zal gaan. Tijdens de methode wordt er besloten over de sampling/steekproef (kiezen welke proefpersonen je gaat gebruiken). Er zijn verschillende soorten sampling:
  • Aselecte sampling: iedereen uit populatie gelijke kans

  • Systematische sampling: leden uit een populatie worden over gelijke intervallen gekozen (bv. elke 5de persoon)

  • Gestratificeerde sampling: alle kenmerken van populatie worden gerepresenteerd in de steekproef

  • Cluster sampling: wanneer populatie wordt onderverdeeld in groepen, en elke groep een kenmerk heeft

  • Gelegenheids-/gemakssampling: steekproef zijn de mensen waar makkelijkst toegang tot is

  • Sneeuwbal sampling: wanneer naasten van de deelnemer ook meedoen aan onderzoek

  • Theoretische/principe/doel sampling: niet representatief want deelnemers zijn gekozen om bepaalde redenen.

Karl Popper (1902- 1994): geloofde niet in inductie (als we een aantal keer hetzelfde resultaat zien, zal dit in de toekomst altijd zo zijn). Een theorie moet afgekeurd worden in plaats van goedgekeurd. Een theorie moet falsifieerbaar zijn: verschillende studies kunnen aantonen dat de theorie fout is.

Wat komt er bij kwantitatief onderzoek kijken?

Naturalistisch onderzoek

Bij een onderzoek kan een correlatie (relatie) gevonden worden tussen twee variabelen. De correlatie hoeft niet perse een causaal verband te zijn, omdat de variabelen beïnvloed kunnen worden door een derde factor. De derde factor is in dit geval een confounder.

Correlatie wordt uitgedrukt in r (Pearson), wat de relatie tussen variabelen weergeeft van -1.0 (negatieve correlatie) tot +1.00 (positieve correlatie). 0 betekent dat er geen correlatie is.

Survey onderzoek

Om een hele populatie te beschrijven moeten de onderzoekers een steekproef hebben die representatief is aan de populatie. Dit doe je door aselecte sampling. Iedereen heeft een gelijke kans om zo tot het onderzoek mee te doen.

Bij het evalueren van survey onderzoek moeten er aan een aantal dingen gedacht worden:

  1. Niet representatieve steekproeven: kan de steekproef gegeneraliseerd worden?

  2. Volgorde van de vragen: verschillende vragen kunnen meningen oproepen

  3. Antwoord opties: hoe meer opties er zijn om uit te kiezen, hoe kleiner de kans dat er voor 1 bepaalde optie gekozen wordt.

  4. Verwoording van de vragen: kan mensen beïnvloeden.

Keuzen kunnen verschillend geframed worden: informatie in verschillende manieren weergeven, zodat beslissingen en meningen van mensen beïnvloed worden. Het gaat er niet alleen om wat je zegt, maar ook hoe je het zegt.

Experimenteel onderzoek

Onafhankelijke variabelen: factoren die een onderzoeker manipuleert.

Afhankelijke variabele: de variabele die afhankelijk is van de manipulatie of verandering in de onafhankelijke variabele.

Door het creëren en controleren van een realiteit in miniatuur, kunnen factoren variëren en zo kan ontdekt worden hoe deze factoren mensen beïnvloeden.

Het experimenteel onderzoek moet aan 2 dingen voldoen:

  • Controle: bij manipuleren van een of meer variabele(n) moet al het andere constant gehouden worden.

  • Aselecte toewijzing: alle factoren die de afhankelijke variabele kunnen beïnvloeden, behalve de onafhankelijke variabelen, worden geëlimineerd. Alle personen hebben een gelijke kans om in een bepaalde conditie te komen, zodat beide groepen op veel vlakken gelijk aan elkaar zijn. (verschil tussen aselecte toewijzing en aselecte sampling: toewijzing helpt om gevolg tussen oorzaak en effect te bekijken en aselecte sampling zorgt voor betere generalisatie naar de populatie).

Quasi experimenten

Wanneer een sociaal onderzoek niet in een laboratorium kan worden gedaan, zijn de principes van experimenteel onderzoek nog wel vereist. De onderzoeker zal een quasi experiment uitvoeren, er zijn 2 basis types:

  • Natuurlijk experiment: de onafhankelijker variabele wordt niet meteen gemanipuleerd. Er is bij dit soort onderzoek een hoge ecologische validiteit (in hoeverre de bevindingen uit de observaties weergeven zoals het in de natuurlijke setting gaat). Er is hier geen controle over confounder variabelen.

  • Veld experiment: onafhankelijke variabelen kunnen wel gecontroleerd worden, maar vinden plaats ‘’in het veld’’. De onderzoeker kan zich mengen in het onderzoek. Bij dit onderzoek is ook hoge ecologische validiteit, maar er is minder controle over de confouder variabelen.

Generaliseren van laboratorium naar het normale leven

Je moet voorzichtig zijn met het generaliseren van laboratorium onderzoeken naar het normale leven. In het laboratorium is de realiteit zeer gecontroleerd. De mogelijke confounders worden allemaal gelijk gemaakt, terwijl dit in het echte leven bijna nooit zo voorkomt. Wel kan onderscheid worden gemaakt tussen inhoud van menselijk gedrag en het proces hoe ze denken en doen.

Vragenlijst onderzoek

Belangrijk bij het peilen van de houding van mensen tegenover iets. Het is een lijst van vragen met bestaande antwoorden, en soms open vragen waarbij de respondent zelf een antwoord kan geven. Vaak bestaat het ook uit vragenlijst items die naar hetzelfde fenomeen vragen op verschillende manieren, zodat de vragenlijst op hetzelfde onderwerp dezelfde antwoorden krijgt. Vragenlijsten zijn gevoelig voor sociale wenselijkheid. Om deze reden zitten er vaak ‘’leugen schalen’’ verborgen in de test om te kijken of er vragen beantwoord worden naar sociale wenselijkheid.

Interview onderzoek

Vaak is dit het mondeling presenteren van een vragenlijst. Er is een dialoog met de onderzoeker. De structuur varieert:

  • Gestructureerd: hoge betrouwbaarheid. Vaststaande vragen worden in zelfde volgorde gevraagd. Minder validiteit als de vragen niet de ervaringen of gedachten van de persoon reflecteren.

  • Semigestructureerd: goede validiteit met sleutelvragen. Flexibel in hoe vragen gesteld en gepresenteerd worden. Minder goede betrouwbaarheid, slechte controle hoe en wat wordt bediscussieerd.

  • Conversationeel: hoge validiteit met sleutel onderwerpen. Flexibele verwoording en presentatie van de vragen. Slechte betrouwbaarheid, onderzoeker heeft weinig controle over het interview.

Observatie

De onderzoeker kan bij observatie verschillende posities aannemen: deelnemen aan observatie door lid te worden van bv. een cultuur, direct observeren door alleen te kijken en niet deel te nemen of de onderzoeker kan gebruik maken van een checklist om psychologische vermogens en functies te testen.

Wat komt er bij kwalitatief onderzoek kijken?

Dat zijn methoden die de kwalitatieve interpretatie betreffen, en niet de statistische analyse van numerieke data.

Sampling

De sampling bij kwalitatief onderzoek is niet zo aselect als bij kwantitatieve studies maar het is principe of theoretische sampling. De steekproeven hoeven niet representatief te zijn. Soms is er maar een persoon bij het onderzoek betrokken.

Rol van de onderzoeker

De onderzoeker speelt een rol bij het kwalitatieve onderzoek. De onderzoeker moet reflecteren op zijn eigen rol in het onderzoek en hiervan een analyse maken. Dit wordt ‘’reflexiviteit’’ genoemd.

Kwalitatieve data verzameling

Om data te verzamelen zijn er verschillende manieren:

  • Observatie

  • Focussen op bepaalde groepen

  • Interviews

  • Natuurlijk bestaande gesprekken (bv. tussen dokter en patiënt)

  • Documenten (bv. kranten, dagboeken, brieven)

  • Internet

Validiteit

Om te kijken of de bevindingen de onderzoeksvraag beantwoorden.

Kwalitatieve data analyse

Om kwalitatieve data te analyseren zijn verschillende manieren:

  1. Geaarde theorie (GT): gevonden door Barney Glaser en Anselm Strauss (1967), die de techniek ontwikkelde om grote theorieën uit te dagen die data verzamelde en analyseerde. Ze verzamelde eerst date, uit deze data werden concepten gevormd en in categorieën ingedeeld. De basis van een theorie is de methode van constante vergelijking: techniek waarbij de onderzoeker categorieën vergelijkt van reacties om gelijkheden en verschillen vast te stellen. Er wordt een theorie gezorgd die elk stukje data verklaart.

  2. Discourse (Conversatie) analyse (DA): door Jonathan Potter en Margaret Wetherell in de sociale psychologie gebracht. Volgens DA zijn praten en tekst is het principe van sociale psychologie. Door taal creëren we de wereld om ons heen de onze positie hierin. DA analisten bestuderen taal uit interviews, bepaalde groepen, natuurlijke gesprekken en bepaalde vormen van tekst (bv. dagboeken, kranten). DA analisten maken gebruik van het interpretatieve repertoire, wat voor de taalbronnen staat die mensen tot hun beschikking hebben om hun sociale wereld te begrijpen.

  3. Interpretatieve fenomenologische analyse (IPA): bij deze analyse wordt de relatie tussen de geest en de buitenwereld benadrukt. Er wordt gekeken naar hoe wij in de wereld staan wordt beïnvloed door gevoelens, relaties etc.

Wat zijn de verschillen tussen kwantitatieve en kwalitatieve methoden?

Kwantitatief

  • Systematisch meten van fenomenen, meestal in gecontroleerde laboratoria settings

  • Voorspellingen doen over uitkomst van het onderzoek

  • Helpt bij vaststellen van wetten en principes over bepaalde fenomenen

Kwalitatief

  • Focust op interpretatie van fenomenen die blijken uit naturalistische, laag constraint situatie

  • Staat open voor nieuwe, verrassende fenomenen

  • Helpt bij de beschrijving en begrijpelijkheid van specifiek fenomeen

Welke ethische principes zijn er?

Bestaande ethische principes komen neer op de volgende:

Deceptie: wanneer bij het onderzoek de participanten worden misleid over het doel.

Eis karakteristieken: aanwijzingen in een experiment die de participanten hints geven wat voor gedrag wordt verwacht. Dit beïnvloedt het gedrag van de participanten. Om dit te beperken gebruiken onderzoekers vaak standaard instructies of zelfs een computer voor voorlichting.

Verschillende organisaties hebben de volgende eisen vastgesteld;

  • Informed consent: vertel participanten genoeg over het onderzoek

  • Vertel de waarheid en gebruik alleen deceptie als het niet anders kan

  • Bescherm de participanten tegen schade

  • Debriefing: inlichten van de participanten na het onderzoek. Dit hoeft alleen niet als het stress oplevert omdat de deelnemers beseffen dat zij stom gedrag hebben vertoond.

 

Wat zijn de verschillen tussen kwantitatieve en kwalitatieve methoden?

 

Kwantitatief

  • Systematisch meten van fenomenen, meestal in gecontroleerde laboratoria settings

  • Voorspellingen doen over uitkomst van het onderzoek

  • Helpt bij vaststellen van wetten en principes over bepaalde fenomenen

Kwalitatief

  • Focust op interpretatie van fenomenen die blijken uit naturalistische, laag constraint situatie

  • Staat open voor nieuwe, verrassende fenomenen

  • Helpt bij de beschrijving en begrijpelijkheid van specifiek fenomeen

 

Wie ben ik? - Chapter 3

 

 

In dit hoofdstuk worden een aantal theorieën en studies besproken die de vraag ‘’Wie ben ik?’’ proberen te beantwoorden.

Wie zijn de sociale en culturele persoon?

In alle culturen bestaat er een ‘’ik’’ en ‘’zelf’’, maar dit wordt overal anders gevoeld. In het Westen en Noord-Amerika wordt vaak meteen gedacht aan het onafhankelijke individu. In andere landen is dit niet vanzelfsprekend, hier staat de ‘’ik’’ in connectie met anderen.

Er zijn verschillende vormen van de zelve gedefinieerd door Brewer en Gardner, dit wordt de trichotomisatie genoemd:

  • Individueel (persoonlijke karaktereigenschappen die je van anderen onderscheidt)

  • Relationeel (relaties met anderen)

  • Collectief (lidmaatschap bij een groep)

Wat is de theorie van Me and I

George Herbert Mead was een van de eerste psychologen die de ik bestudeerde. Zijn theorie werd de basis van het symbolische interactionisme (de studie hoe mensen hun mening vormen tijdens interactie, hoe ze identiteit opbouwen en presenteren en hoe ze situaties met anderen beschrijven).

Mead vond dat de ontwikkeling van de ‘’ik’’ vooral komt door taal en communicatie. Het ontstaat uit een sociaal en cultureel proces van interactie. Het wordt bij het ontmoeten van anderen gevormd, en bestaat niet meteen bij de geboorte. Mead onderscheidde de ‘’I’’ en de ‘’Me’’, waarbij de Me de persoon is die ontstaat in relaties met anderen.

Mead wilde kijken hoe zelfbeoordeling tot stand komt en hoe we onszelf kunnen karakteriseren. We willen goede eigenschappen hebben en door andere gewaardeerd worden. Maar geven anderen zo veel om ons? De indruk die we op anderen willen maken wordt steeds groter in de individuele en competitieve maatschappij.

Wat zijn spotlights en illusies?

Spotlight effect: we zien onszelf in het centrum van alles en overschatten in hoeverre de aandacht van anderen naar ons toe gaat.

Minder mensen dan we denken merken veranderingen op. Ook vallen de blunders die je maakt veel minder op dan je denkt.

Omdat we zelf bewust zijn van onze emoties bestaat er een illusie van transparantie, dit betekent dat je denkt dat de emoties die je bij je draagt snel naar buiten lekken en door anderen wordt gezien.

Er zijn nog meer voorbeelden van de interactie tussen jezelf en de buitenwereld:

  • Sociale omgeving beïnvloedt het zelfbewustzijn: met mensen van een andere cultuur, ras of geslacht om je heen, besef je hoe anders je bent en hoe anderen hierop reageren.

  • Zelf-bezorgdheid motiveert ons sociale gedrag: we willen een positieve indruk op anderen maken en maken ons druk over onze verschijning.

  • Sociale relaties helpen onszelf te omschrijven: in verschillende relaties heb je verschillende rollen (moeder, leraar, vriendin). Hoe we over onszelf denken is gekoppeld aan wie we zijn in een relatie.
    Een rol bestaat uit bepaalde normen die bepaalt hoe mensen in een bepaalde sociale positie zich behoren te gedragen.

De ideeën die je over jezelf hebt en hoe we op anderen reageren beïnvloeden hoe we op anderen reageren. Ook de anderen helpen jezelf te vormen.

Zelfconcept: wie ben ik?

Het zelfconcept is het antwoord wat de persoon geeft op de vraag: ‘’Wie ben ik?’’.

Het zelfgevoel

Hoe je over jezelf denkt wordt ingedeeld in zelf-schema’s.

  • Zelf-referentie effect: als informatie relevant is voor onze zelfconcepten dan verwerk je dit sneller en sla je het sneller op. Dit effect is onderzocht door Nicholas Kuiper.
    De zelve is in het centrum van iedereen zijn wereld. Bij beoordelen van iemand anders gedrag, vergelijk je dit vaak onbewust met je eigen gedrag.

  • Mogelijke zelve: zelfconcepten bestaan niet alleen uit het concept wat je nu bent, maar ook uit hoe je wellicht gaat worden. Het bestaat uit de persoon die je graag wilt worden, en uit de persoon waar je bang voor bent om te worden (bv. werkloos)

  • Zelfdiscrepantie theorie: ontwikkeld door Edward Higgins (1987), bestaat uit 3 domeinen:

    1. actual self: welke eigenschappen je echt bezit

    2. ought self: welke eigenschappen zou ik moeten hebben?

    3. ideal self: welke eigenschappen zou ik willen hebben?

Tussen deze domeinen ontstaat discrepantie.

Hoe ontwikkelt de sociale zelf zich?

Ons zelfconcept wordt bepaald door culturele en sociale ervaring volgens Mead en anderen. De zelve heeft verschillende delen:

  • Rollen die we spelen (rol die je speelt wordt deel van je realiteit)

  • Sociale identiteit die we hebben (ras, religie, geslacht, opleiding)

  • De vergelijking die we maken met anderen

    • (Neerwaartse vergelijking: bij mensen die in wat voor opzicht dan ook minder dan jij zijn voel jij je zekerder)

    • (Opwaartse vergelijking: als het minder goed met je gaat, vergelijk je met hogere standaarden)

  • Onze successen en fouten (wanneer je iets bereikt voel je je zekerder)

  • Hoe andere mensen over ons denken en de cultuur om je heen.

Zelfbeeld en cultuur

  • Individualistische culturen – independent: cultuur waarbij het individu belangrijker is dan de groep. Identiteit wordt gevormd door individuele eigenschappen, uniek zijn is belangrijk, gericht op persoonlijke groei en de ‘’ik’’ staat centraal.
    Dit komt vooral in het Westen voor.

  • Collectivistische culturen – interdependent: cultuur waarbij de groep belangrijker is dan het individu. Identiteit wordt gevormd door relaties met anderen, er is sprake van conformiteit, belangrijk zijn teamprestaties en solidariteit en de ‘’wij’’ staat centraal.
    Dit komt vooral in Azië voor en in de Derde Wereld landen.

De meeste culturen hebben een combinatie van individualisme en collectivisme. Mensen alleen als individualistisch of collectivistisch afschilderen geeft niet weer hoe het er in de echte cultuur aan toe gaat.

De Independent self heeft voorkeur voor uniekheid, waar de interdependent self de voorkeur heeft voor conformiteit.

Zelfkennis

We vormen al snel gedachtes over onszelf, en vertellen ook waarom we dit voelen en waarom we bepaalde dingen doen. Maar hoe goed kennen wij onszelf? Soms denken we dat we iets weten maar is onze interne informatie fout.

Gedrag verklaren

We zijn slecht in het onder woorden brengen waarom we bepaalde keuzes hebben gemaakt, of waarom we ons op een bepaalde manier voelen. Het is de vraag hoeveel inzicht we hebben in wat ons gelukkig of ongelukkig maakt.

Gedrag voorspellen

Mensen zijn slecht in het voorspellen van gedrag. Er wordt onderschat hoe makkelijk de mens te manipuleren is. Neem de studie van Milgram waarbij deelnemers elektrische schokken uit moesten delen, of het bystander effect. Anderen kunnen waarschijnlijk jouw gedrag beter voorspellen in verschillende situaties dan jij.

Facial mimicry: neiging om op anderen te reageren met dezelfde gezichtsuitdrukking.

Contagion van emotie

Gezichtsuitdrukkingen nadoen van anderen versterkt de interacties, band en relatie. Bij partners zorgt mimicri ervoor dat ze meer op elkaar gaan lijken.

Spiegelneuronen

Deze zijn ontdekt door Giacomo Rizzolatti, een neurowetenschapper. Ze laten activiteit zijn bij acties die door jezelf worden gedaan die matchen met de acties die door anderen gedaan worden. Ze zijn belangrijk voor sympathie, leren van nieuwe dingen door imitatie en voor het leren van taal.

Gevoel voorspellen

Ook in het voorspellen van gevoelens zijn wij slecht. Mensen hebben moeite met voorspellen van de intensiteit en de duur van de toekomstige emotie. Ons psychologisch immuunsysteem zorgt dat we beter bestand zijn tegen tegenslagen dan we denken.
De impact-bias zegt dat wij de impact van gebeurtenissen overschatten, je bent bijvoorbeeld veel sneller over de breuk van je relatie heen dan je denkt. Positieve ervaringen worden vaak overschat hoe gelukkig ze op lange termijn maken.

 

In dit hoofdstuk worden een aantal theorieën en studies besproken die de vraag ‘’Wie ben ik?’’ proberen te beantwoorden

 

 

Wat zijn sociale overtuigingen en oordelen? - Chapter 4

 

 

Sociale overtuigingen komen tevoorschijn bij:

  • Waarnemen van de sociale wereld

  • Beoordelen van gebeurtenissen

  • Uitleggen van gebeurtenissen

  • Verwachten van bepaalde gebeurtenissen

Hoe neem je de sociale wereld waar?

Priming

Het activeren van bepaalde associaties in het geheugen. Vaak worden denken en doen geprimed door gebeurtenissen waar we ons niet bewust van zijn. Een voorbeeld van primen is: in een depressieve bui worden negatieve associaties geactiveerd waarbij in een goede bui het verleden en de toekomst er positiever uit zien.

Priming effecten ontstaan zelfs als de stimuli maar kort gepresenteerd wordt, te kort om bewust waar te nemen. Bijvoorbeeld bij het extreem kort zien van het woord ‘’brood’’, noem je hierna sneller het woord ‘’boter’’ omdat dit aan brood gerelateerd is.

Categorisch denken

Door primen delen we mensen in in bepaalde groepen. Deze indeling zorgt voor veel tijdbesparing bij bijvoorbeeld het herkennen van personen. Primen heeft ook negatieve gevolgen als stereotypering, discriminatie en vooroordelen op uiterlijk. Je deelt je personen in in bepaalde groepen en op deze indeling baseer je je gedrag naar hun toe.

Er vindt niet altijd en overal stereotypering plaats, volgens Neil Macrae en anderen vindt stereotypering plaats wanneer:

  • Het relevant is voor de waarnemer zijn doel

  • De waarnemer vooroordelen heeft over de bepaalde groep

  • De waarnemer voldoende bronnen heeft om dit informatieproces te beginnen

  • De aanwijzingen makkelijk te verwerken zijn en voor een langere tijd gepresenteerd worden aan de waarnemer

Veel van het verwerken van de sociale informatie gaat automatisch.

Gebeurtenissen

Hoe beter we mensen kennen, hoe meer we het gevoel hebben dat we hun gedachten kunnen lezen. Wanneer informatie wordt gepresenteerd en er meerdere interpretaties over kunnen worden gevormd, doen vooroordelen ertoe.

Wanneer vooroordelen gemanipuleerd worden, heeft dit een groot effect op interpretaties en herinneringen.

Kulechov effect: waarneming van emoties manipuleren op tv door de setting aan te passen waarin het gezicht te zien is.

Wat je over anderen zegt wordt vaak door anderen met jou geassocieerd, dit wordt de spontaneous trait inference genoemd.

Standvastigheid

Het is moeilijk om een onwaarheid te ontkrachten wanneer iemand een reden voor de onwaarheid heeft gevonden. Geloofsvolharding bestaat wanneer personen een idee hebben ergens over en hier een verklaring voor hebben gegeven waarom ze hier zo over denken. Mensen zijn dan niet snel van hun mening af te krijgen. Om mensen af te krijgen van hun geloofsvolharding moet het tegenovergestelde uitgelegd worden, waarom een tegenovergestelde theorie waar is.

Onze ideeën en verwachtingen hebben grote invloed op hoe we gebeurtenissen in ons geheugen vastleggen.

Herinneringen van onszelf en anderen

Herinneringen zijn niet exacte kopieën van wat er echt is gebeurd. Herinneringen kunnen aangepast worden. Mensen hebben vaak een aantal valse herinneringen.

Misinformation effect: foute informatie in het geheugen plaatsen na het meemaken van een gebeurtenis waarbij misleidende informatie is ontvangen (bv. een schroevendraaier in geheugen gezet als een hamer).

Terughalen van je eigen houding ergens tegenover. Mensen waarbij de houding ergens tegenover in de tussentijd is veranderd, zeggen dat ze altijd al zo erover gedacht hebben. Minder leuke gebeurtenissen worden leuker in het geheugen gezet dan hoe je ze hebt ervaren.

Terughalen van gedrag. Het geheugen zorgt dat we onze eigen geschiedenis kunnen herzien. Soms denken we dat het gedrag in de tussentijd is verbeterd en dat ons gedrag vroeger dus heel veel afweek van hoe het nu is. In werkelijkheid is het verschil tussen het gedrag dat je hebt vertoond en het gedrag van nu vaak niet zo groot.

Hoe beoordelen wij onze sociale wereld?

Intuïtief beoordelen

Intuïtie is het meteen weten zonder er een reden voor te hebben of te analyseren. Onderzoek laat zien dat het onbewuste controle heeft over ons gedrag. Het meeste gedrag uit het alledaagse leven wordt bepaald door mentale processen die worden geactiveerd door de omgeving, dit gaat buiten het bewustzijn om (bv. rem intrappen als je rood licht ziet voordat je je bewust beseft dat je dit moet gaan doen).

Het betekent niet dat bewuste beslissingen onbelangrijk zijn, want voordat beslissingen onbewust worden, ben je door een bewuste fase gegaan (bv. bij beginnen met autorijden gaat alles bewust, pas later gaat auto rijden automatisch).

Ons denken is een gecontroleerd proces, het zijn mentale activiteiten die bewust en overwogen denken vereisen, verder is het deels een automatisch proces: mentale activiteiten die gebeuren zonder dat je er bewust van bent.

Sociale schema theorie

Een schema is een construct waarin we informatie opslaan over de wereld, mensen, rollen en hoe we ons moeten gedragen in bepaalde situaties. Susan Fiske en Shelley Taylor hebben de 4 voornaamste soorten schema’s op een rij gezet:

  • Zelf schema’s: informatie over ons karakter, waarden, manieren etc.

  • Persoon schema’s: persoonlijkheidseigenschappen, zodat wanneer we mensen ontmoeten we ze kunnen categoriseren

  • Rol schema’s: informatie over wat voor gedrag en welke normen worden verwacht van een persoon in een bepaalde rol in de maatschappij

  • Gebeurtenis schema’s: informatie over gepast gedrag bij bepaalde gebeurtenissen

Voor activeren van een schema, moet de gebeurtenis, persoon of het object gecategoriseerd worden. Dit gebeurt voornamelijk automatisch. Er bestaan prototypes voor elke categorie en zo kan je kijken of nieuwe informatie bij welke categorie past.

Onze intuïtie kan ons ook in de steek laten. Wanneer er een fout schema wordt geselecteerd in een bepaalde situatie kan er ongepast gedrag ontstaan (bv. als je een nieuw persoon op het werk ziet als de secretaresse en het blijkt de nieuwe baas te zijn).

Teveel vertrouwen

Teveel vertrouwen betekent dat de juistheid van iemand zijn denken wordt overdreven. Bij criminaliteit kan dit gevaarlijk zijn, wanneer de ooggetuige denkt ergens zeker van te zijn.

Het terughalen van herinneringen van wat echt gebeurt is of wat niet echt gebeurt is, gebeurt uit verschillende delen van de hersenen.

Mensen zijn niet goed in het voorspellen van hun eigen gedrag en in het voorspellen van wat ze kunnen.

Men heeft vooral veel vertrouwen lange tijd voordat het moment van de waarheid zover is, bijvoorbeeld een maand voor een examen. De avond voor het examen zakt het vertrouwen omdat de kans bestaat dat je gaat falen.

Verkeerde inschattingen worden door mensen vaak verklaard door te zeggen dat ze ‘’bijna gelijk’’ hadden.

De conformatiebias betekent dat men eerder geneigd is bewijs te zoeken die jouw oordeel ondersteunt dan bewijs dat tegenover jouw oordeel staat.

Om teveel vertrouwen minder te laten worden zijn er drie technieken:

  1. Feedback geven

  2. Een vraag door de persoon in stukken laten hakken

  3. Mensen erover laten nadenken waarom hun mening misschien fout is

Heuristieken: mental shortcuts

We maken met veel gemak impressies, oordelen en vinden oplossingen. Dit komt door heuristieken, dit zijn simpele, efficiënte en snelle denk strategieën.

  • Representatieve heuristieken: iets beoordelen door intuïtief te vergelijken met een categorie in ons hoofd.

  • Beschikbaarheids heuristieken: de waarschijnlijkheid ergens van baseren op de beschikbaarheid in het geheugen. Als iets snel boven komt.

  • Counterfactual thinking: bedenken van alternatieve scenario’s of uitkomsten die misschien gebeurd zouden kunnen zijn, maar niet gebeurd zijn. Winnaars van bronzen medailles zijn er blijer mee dan winnaars van een zilveren medaille omdat ze de situatie kunnen inbeelden zonder medaille. Ons gevoel van geluk ligt ten grondslag aan counterfactual thinking, bijvoorbeeld als je net aan een gevaarlijke gebeurtenis bent ontsnapt.

  • Verankering en aanpassing: wanneer conclusies gebaseerd zijn op een startpunt en vervolgens aangepast worden. Hoeveel we aanpassen hangt af van het vertrouwen hebben in het startpunt.

Illusionair denken

Illusionaire correlatie: denken dat er een relatie bestaat of denken dat er een hechtere relatie bestaat dan wat echt zo is. De one-shot illusory correlation is wanneer gedrag uit een bepaalde groep gegeneraliseerd wordt naar een grotere groep.

Illusie van controle: oncontroleerbare gebeurtenissen worden toegeschreven aan onze invloed (bv. bij gokken), wij hebben controle over deze gebeurtenissen. Ook kan er illusie van controle optreden omdat wij ons niet bewust zijn van het fenomeen ‘’regressie naar het gemiddelde’’, dit is de neiging van extreme scores of extreem gedrag bij de tweede keer meten veel meer rond het gemiddelde te liggen.

Stemming en oordelen

Onze stemming beïnvloedt onze beoordelingen. Ongelukkige mensen zijn meer in zichzelf gekeerd en piekeren veel. Depressie zorgt dat je diep gaat nadenken over informatie die de omgeving begrijpelijker maakt en meer te controleren.

Gelukkige mensen zijn goedgelovig, liefhebbend en meer responsief. Wanneer je in een goede stemming bent, is de wereld vriendelijker, zijn beslissingen makkelijker en goed nieuws komt sneller in je op dan slecht nieuws.

Onze stemming zorgt dat we de wereld op een bepaalde manier zien. Dit komt omdat ervaringen uit het verleden die geassocieerd zijn met die stemming naar boven worden gehaald. In een slechte bui hebben we depressieve gedachten.

Hoe leggen wij de sociale wereld uit?

Hoe wij mensen beoordelen hangt af van hun gedrag, hun gedrag beoordelen we door culturele normen.

Reden toewijzen: aan de persoon of aan de situatie?

Waarom dingen gebeuren proberen we te verklaren vanuit het individu (intern) of door verklaringen uit de omgeving (extern).

In slechte relaties worden vaak interne verklaringen gevonden waar bij goede relaties vaak externe verklaringen worden gevonden (bv. zij was te laat omdat het verkeer vaststond).

Bij misattributie wordt gedrag toegekend aan een verkeerde bron. Waar we de oorzaak voor ons gedrag aan toeschrijven, heeft invloed op onze gezondheid.

De attributietheorie is de theorie hoe mensen het gedrag van anderen verklaren door het toe te schrijven aan interne aard of externe situaties. Het bestaat uit drie grondprincipes:

  1. Theorie van naïeve psychologie (Fritz Heider 1958): hoe reageren mensen in het alledaagse leven? Dispositionele attributie is het toeschrijven van gedrag aan de aard van de persoon. Situationele attributie is het toeschrijven van gedrag aan de omgeving. Volgens Heider hebben mensen meer de neiging gedrag toe te kennen aan de aard van de persoon.

  2. Theorie van correspondentie inferentie (Jones en Davis 1965): karaktereigenschappen van mensen verschillen per conditie waar ze in zitten. Jones en Davis vinden dat er vijf bronnen van informatie zijn waaruit kan worden bepaald of gedrag een interne of externe verklaring moet krijgen:

    • Was het gedrag vrijwillig? Ja: intern

    • Was het gedrag ongebruikelijk? Ja: intern

    • Was het gedrag sociaal gewenst? Ja: intern

    • Gaf het gedrag genot? Ja: intern

    • Heeft het gedrag een grote invloed op onze persoonlijkheid? Ja: intern

    • Volgens Jones en Davis hebben mensen voorkeur voor het toeschrijven aan het interne in plaats van het externe.

  3. Covariatie model (Harold Kelley 1973): beschrijft hoe we informatie gebruiken door middel van de CCD-formatie:

  • consistentie: gedraagt de persoon zich normaal ook zo in deze situatie?

  • distinctie: gedraagt de persoon zich anders dan normaal in deze situatie?

  • consensus: gedragen anderen zich hetzelfde in deze situatie

  • Op basis van deze vragen wordt gedrag toegekend aan interne of externe factoren.

Fundamentele attributiefout

De neiging de invloed van situatie op gedrag te onderschatten en de invloed van de aard van de persoon op het gedrag overschatten. Zelfs wanneer mensen weten dat ze het gedrag van iemand beïnvloeden, onderschatten ze nog de invloed van externe invloed. Mensen zijn zich vaak niet bewust van hun effect op anderen.

Waarom onderschatten wij de situationele invloed op het gedrag, en waarom niet de invloed vanuit onszelf?

Wat is het perspectieve en situationele bewustzijn?

Acteur- observeerder verschil: we bekijken anderen anders dan onszelf. In het Westen focussen we ons vaak op een ander persoon en deze persoon lijkt dan alles wat er gebeurt te veroorzaken.

  • Camera perspectieve bias: wanneer mensen het verhaal horen van iemand die schuldig ergens aan is bevonden via een camera die op het hoofd van de schuldige staat gericht, denken ze dat hij eerlijk is. Wanneer de camera gericht staat op de agent geloven ze het verhaal van de verdachte minder.

  • False consensus effect: we denken al snel dat iedereen zich zo gedraagt zoals je jezelf gedraagt. We vinden ons eigen gedrag normaal, mensen die van jouw eigen gedrag afwijken vind je atypisch.

  • Self-serving bias: mensen ontkennen fouten en strijken de eer op bij succes. Bij winnen wordt er vaak een interne oorzaak aan gegeven, bij verliezen vaak een externe oorzaak.

  • Just World hypothese: volgens Lerner behouden we een gevoel dat mensen krijgen wat ze verdienen.

  • Zelfkennis: omdat we onszelf beter kennen dan anderen, kunnen we aan onze eigen fouten sneller externe oorzaken koppelen.

  • Perspectieven veranderen met de tijd: mensen geven na een lange tijd steeds meer de oorzaak aan de situatie.

  • Self-awareness: attentie gaat naar de zelve. Het maakt mensen gevoeliger voor zijn/haar eigen gevoelens.

  • Alle theorieën zorgen voor de attributiefout: we vinden de oorzaak op de plek waar je ernaar zoekt.

Culturele verschillen

Cultuur beïnvloedt hoe we de oorzaak en de attributiefout ergens aan toeschrijven. De fundamentele attributie fout is fundamenteel omdat het de uitleg inkleurt in vele manieren.

Groepen

We zien mensen als leden van een sociale groep. Mensen gedragen zich vaak naar wat wordt verwacht als je lid bent van deze groep. Uitleg voor gedrag gebeurt dus niet alleen op individueel niveau maar ook tussen groepen (inter) en binnen groepen (intra).

De ultieme attributie fout is de fout waarbij positieve acties van een groep als normaal worden gezien en negatieve acties als ongewoon of uitzonderlijk. Tegengesteld, negatieve acties door een lid van de groep worden als normaal gezien voor die groep, en positieve acties worden als ongewoon of uitzonderlijk gezien.

Communicatie in de sociale wereld

Volgens Moscovici zijn we een denkende maatschappij waarin we leven als leden van een groep. Onze ideologie en culturele normen vormen hoe we de sociale wereld zien en erover denken. Hierbij is taal zeer belangrijk

Emile Durkheim definieerde collectieve gedachtes als de gedachtes die door alle leden van de groep worden gedeeld. Moscovici heeft dit opnieuw gedefinieerd als ‘’sociale representaties’’, wat de kennis, beelden en ideeën zijn van de leden uit een groep. Deze leden communiceren via taal.

Iets wat onbekend voor je is kan je volgens Moscovici bekend maken door de volgende processen:

  1. Anchoring: de onbekende informatie vergelijken met de kennis die je al hebt en het een betekenis geven. Dit geeft informatie over de maatschappij, cultuur en normen/waarden van de groep

  2. Objectification: een onbekend idee wordt tot een concreet object gemaakt

Sociale representaties worden gedeeld tussen mensen.

Wat zijn de verwachtingen van onze sociale wereld?

Self-fulfilling prophecy: wanneer mensen verwachtingen hebben van bepaald gedrag of een bepaalde uitkomst, zal deze verwachting uit komen. Robert Rosenthal ontdekte dat deelnemers van een onderzoek zich vaak gaan gedragen naar wat de onderzoeker van hen verwacht.

Verwachtingen van leraren kunnen self-fulfilling prophecies worden. Wanneer leraren hoge verwachtingen hebben van hun leerlingen, zullen deze beter gaan presteren. Het effect is echter niet krachtig. Het gedrag van de leraar is ook van invloed op het gedrag van de student. Studenten zijn zeer gevoelig voor gezichtsuitdrukkingen en lichaamsbewegingen van de docent.

Van anderen krijgen wat je verwacht

Self-fulfilling prophecy treedt op in vele gebieden, zoals op de werkvloer. Het is bewezen dat we inderdaad soms krijgen wat we verwachten.
Gedrags conformatie is een type van self-fulfilling prophecy waarbij mensen door sociale verwachtingen zich op een bepaalde manier gedragen, zodat anderen zich aanpassen aan hun verwachtingen. Verwachtingen beïnvloeden ook het gedrag van kinderen. Je moet kinderen niet wat opdragen maar ze complimenten geven, zo zullen zij sneller iets nastreven.

 

Sociale overtuigingen komen tevoorschijn bij:

 

  • Waarnemen van de sociale wereld

  • Beoordelen van gebeurtenissen

  • Uitleggen van gebeurtenissen

  • Verwachten van bepaalde gebeurtenissen

 

Hoe verhoudt attitude zich tot gedrag? - Chapter 5

 

 

Wat zijn attitudes?

Attitudes voorspellen waarom mensen doen wat ze doen. Attitudes zijn positieve of negatieve evaluaties van iets of iemand. Dit komt voort uit iemand zijn geloof en uit zich in gevoelens en handelen. Hoe we voelen kan zorgen voor de manier waarop we reageren. Stel je vindt een bepaalde etnische groep lui en agressief, dan voel je afkeer tegen zulke mensen en om deze reden gedraag je je discriminerend.

Yale University heeft het ABC-attitude model bedacht, dit zijn de onderdelen van een attitude:

  • Affectieve component

  • Behavior (zowel verbaal als non-verbaal): gedragscomponent

  • Cognition/thought (onze kennis en overtuigingen): cognitieve component

Attitudes zorgen aan de ene kant voor onze cognities en aan de andere hand zorgt het voor hoe we dagelijks met mensen communiceren.

Onze attitudes zorgend at we door anderen worden gelabeld, bijvoorbeeld als je een negatieve attitude tegenover vlees eten hebt, wordt je gelabeld als vegetarisch.

Allereerst dachten sociaal psychologen dat attitudes gedrag goed konden voorspellen. Later bewees Richard LaPiere dat dit toch niet helemaal het geval was.

Later vond Leon Festinger dat wanneer attitudes van mensen veranderd worden, hun gedrag nauwelijks veranderd.

Wat zijn voorbeelden van impliciete en expliciete attitudes?

  • Impliciet:

    • automatisch geactiveerd, vaak onbewust

    • onbestemd positief/negatief gevoel over attitude-object

  • Expliciet:

    • bewuste en beredeneerde evaluatie

Hoe kan je attitudes organiseren?

Eagly en Chaiken organiseerde attitudes in:

  • Intra-attidudinale structuur: relatie tussen verschillende componenten van een attitude

  • Inter-attitudinale structuur: relatie tussen attitudes

Sommige attitudes zijn makkelijker bereikbaar dan anderen, deze beïnvloeden het gedrag dan ook meer.

Attitudes zijn niet de hele tijd actief, ze worden actief bij objecten waar je je bewust wordt van je attitudes naar dat object toe. De Implicit Association Tests (IATs) is een methode om impliciete attitudes de meten .

Ambivalente attitudes zijn evaluaties die zowel negatief als positief zijn, bijvoorbeeld: ‘’Ik vind broccoli vies, maar ik weet dat het goed voor me is.’’

Hoe worden de functies van attitudes gevormd?

Vormen van attitudes:

  • Behaviorisme: attitudes komen door ervaring met een object. Bijvoorbeeld een nare ervaring bij de kapper als kind zorgt dat je een negatieve attitude tegenover de kapper hebt.

  • Klassiek conditioneren

  • Instrumenteel leren: als gedrag wordt gevormd door de consequenties die erop volgen

  • Modelling vanuit de sociaal leren theorie: gedrag door directe observatie van andere mensen

  • Cognitieve theorieën: door ervaringen ontwikkelen we attitudes over objecten. De balans theorie zegt dat de mens een balans houdt tussen alle attitudes van verschillende objecten.

Hebben attitudes verschillende functies”

  1. Kennis: attitudes zorgen voor organisatie en simplificatie zodat de omgeving begrijpelijker wordt

  2. Instrumenteel: attitudes zorgen dat wij worden getrokken door objecten die ons helpen om doelen te bereiken en zorgen dat we de ongewenste situaties vermijden

  3. Ego-beschermend: zelf beschermen tegen innerlijke conflicten of ‘’unpleasant truths’’

  4. Waarde-expressief: attitudes maken deel uit van ons zelf-concept en het uitdagen van onze attitudes laat zien wie we zijn. Dit geld met name voor de centrale waarden.

Hoe worden attitudes gemeten?

Thurstone Schaal

Vragenlijst met 22 onafhankelijke stellingen over bepaalde onderwerpen. De persoon moet zijn gevoelens die hij bij het item voelt invullen.

Likert Schaal

Er zijn weer stellingen waar de participant zijn gevoel over moet geven. De antwoorden zijn gegeven in een schaal van heel erg niet mee eens, tot heel erg mee eens.

De stellingen moeten zowel bij de Thurstone als bij de Likert schaal zorgen dat ze hetzelfde meten, ze moeten correleren.

Osgood’s Semantisch Differentiële Schaal

Hier zijn geen stellingen maar er wordt aan de participanten gevraagd om hun gevoelens over een onderwerp op een bipolaire schaal in te vullen met tegengestelde woorden.

Osgood stelde dat attitudes een emotionele betekenis hebben en dat gemeten kan worden in deze schadal.

Problemen bij alle schalen zijn de sociale wenselijkheid. Mensen zijn bijvoorbeeld bang om open te zijn over hun vooroordelen.

Om dit te voorkomen kunnen fysiologische metingen gedaan worden (hartslag, grootte van de pupil). Dit is vaak onder bewuste controle en kan gemeten worden zonder dat de persoon doorheeft dat zijn attitudes gemeten worden. Probleem is dat bij deze metingen niet zeker is of de fysiologische verandering te maken heeft met de attitude, en niet met iets anders uit de omgeving.

Een andere manier om attitudes te meten, is door mensen onopvallend observeren. Bij dit observeren wordt de ‘’social distance scale’’ gebruikt. Deze schaal meet de bereidheid van mensen om sociaal contact te helpen met mensen van een andere sociale groep.

Voorspellen attitudes ons gedrag?

Allan Wicker ontdekte dat attitudes van mensen nauwelijks hun gedrag voorspellen.

Omdat mensen niet hetzelfde doen als wat ze zeggen, is het geen wonder dat gedrag niet veranderd kan worden door attitudes aan te passen.

De reden dat ons gedrag vaak niet door attitudes voorspeld wordt, is dat ze beiden door veel andere dingen worden beïnvloed.

Bij het meten van attitudes is er vaak veel sociale invloed. Mensen zeggen vaak wat anderen willen horen. Om dit te onderdrukken kan je zeggen dat mensen aangesloten worden op een leugendetector (deze is niet echt), zodat zij de waarheid zeggen.

Sociale invloed is enorm op het gedrag dat we vertonen. Effect van een attitude is duidelijker wanneer je naar gedrag kijkt over een langere tijd, dan gedrag bij een bepaalde actie. Religieuze attitudes voorspellen bijvoorbeeld niet per se of je deze week naar de kerk gaat, maar wel of je het komende jaar naar de kerk gaat.

Theory of Reasoned Action (TRA): attitude tegenover gedrag en subjectieve norm zorgen voor een gedragsintentie en dit zorgt voor bepaald gedrag.

Theory of Planned Behaviour (TPB): attitude tegenover gedrag, subjectieve norm en het idee van controle over je gedrag zorgen voor gedragsintentie en dit zorgt voor bepaald gedrag.

Deze theorie wordt veel gebruikt in gezondheidsonderzoek om de relatie tussen attitudes en gezond eetgedrag te onderzoeken. Gebleken is dat mensen vaak negatieve attitudes hebben tegenover vet eten, maar weinig controle hebben over hun inname van vet voedsel.

Veel van ons gedrag gaat automatisch. Als iemand bijvoorbeeld vraagt hoe het heeft gesmaakt, zeg je automatisch ‘’goed’’. Dit zorgt dat onze geest aan andere dingen kan werken. Wanneer ons gedrag niet automatisch gaat, worden attitudes krachtiger. Dit gebeurt vooral wanneer we aan onze attitudes denken.

Zelfbewuste mensen staan vaak meer in contact met hun attitudes.

Er zijn dus 3 condities waarin attitudes gedrag wél voorspellen:

  • Wanneer andere invloeden op attitudes en gedrag worden ingeperkt

  • Wanneer de attitude relevant is voor het geobserveerde gedrag

  • Wanneer de attitudes krachtig zijn, door aan de attitudes te denken

Wanneer heeft gedrag invloed op onze attitudes?

We gedragen ons naar onze attitudes maar soms komen onze attitudes ook voort uit hoe we ons gedragen. Dit wordt ook wel het mental after-effect genoemd.

Rollenspellen

Wat kunnen we onder "rol" verstaan? Normen die bepalen hoe mensen in bepaalde posities zich behoren te gedragen. Wanneer je een nieuwe rol aanneemt omdat je bijvoorbeeld op een nieuwe school komt, ben je je heel bewust van je attitudes. Na langere tijd voelt alles natuurlijk.

Wanneer zeggen geloven wordt

Mensen passen vaak aan wat ze zeggen om de luisteraars een genoegen te doen. Mensen gaan vaak geloven wat ze zeggen. Als er geen uitleg is van buitenaf voor bepaalde woorden, gaan mensen geloven wat ze zeggen.

Slechte en morele daden

Wanneer je iets slechts doet, is het de volgende keer makkelijker om iets nog ergers te doen. Ook doen we niet alleen degenen pijn die we niet mogen, maar ook mogen we degene niet die we pijn doen. We rechtvaardigen het pijn doen door te zeggen dat we deze persoon niet mochten.

Gevangenismedewerkers die meewerken bij executies geloven meer dan de andere medewerkers dat de slachtoffers deze executie verdienen.

Attitudes en acties voeden elkaar. Wanneer je van iemand wil houden, gedraag je dan hiernaar. Ons karakter is te zien in wat we denken en doen wanneer niemand kijkt.

Waarom beïnvloedt ons gedrag onze attitudes?

Er zijn 3 mogelijke oorzaken waarom acties invloed hebben op attitudes.

1. Cognitieve consistentie

Motivatie om consistent te zijn in cognities omdat inconsistent zijn, vooral in het Westen, vaak niet gewenst is.

2. Self justification (cognitieve dissonantie)

Inconsistentie tussen 2 cognities of tussen gedrag en cognitie zorgen voor dissonantie. Om dit onprettige gevoel te verhelpen, passen we ons vaak aan, aan hoe we denken,dit wordt ook wel dissonantie-reductie genoemd.

Insufficiënt justification effect: voorspelt dat wanneer onze acties niet uitgelegd kunnen worden door externe factoren of dwang, we dissonantie zullen voelen. Deze dissonantie kunnen we verminderen door te geloven in wat we hebben gedaan. Mensen die voor een opdracht 1 dollar krijgen zullen meer dissonantie voelen en dus meer gemotiveerd zijn om te geloven in wat ze hadden gedaan dan de mensen die 20 dollar betaald kregen. Zij kregen voldoende uitleg voor wat ze hadden gedaan en voelden dus minder dissonantie.

Het principe is dat attitudes gedrag volgen waarvoor we verantwoordelijkheid voelen.

De dissonantie theorie zegt wel dat er genoeg aanmoediging en beweegredenen moeten zijn om de gewenste actie te ontlokken (zodat attitudes het gedrag zullen volgen).

Wanneer we belangrijke beslissingen moeten maken zijn er vaak twee gelijke alternatieven. Na het maken van belangrijke beslissingen, verminderen we de dissonantie vaak door die keuze zeer positief te bekijken en de niet gekozen keuze zeer negatief te bekijken. Na een keuze ben je dus zekerder van je zaak dan ervoor. Dit wordt het deciding-believing effect genoemd. Mensen kunnen hierdoor zeer zelfverzekerd worden.

De sociale groepen waartoe we ons aangetrokken voelen en waar we bij horen, hebben grote invloed op hoe we omgaan met gevoelens van cognitieve dissonantie. Als de groep gedrag of attitudes vertoont die verschillen van wat jij persoonlijk gelooft, zal je dissonantie voelen. De mensen die het meeste discomfort voelen, zullen ook de meeste moeite doen om het standpunt van de groep te veranderen.

Wanneer de groep zich anders gedraagt dan de waarden van een individu, zullen de tolerante leden van de groep weggaan en zal de deze gedraging blijven bestaan.

3. Self-perception (zelf-observatie)

We schrijven het gedrag van een persoon vaak toe aan de persoon zijn karaktereigenschappen of attitudes en aan de omgevingsfactoren. De zelf perceptie theorie zegt dat wanneer we onze attitudes ontwikkelen door hun gedrag te observeren en dan te bepalen wat dit gedrag heeft veroorzaakt.

James Laird heeft gevonden dat wanneer je een boos gezicht trekt, je je boos voelt en wanneer je lacht, je je blijer voelt. Gezichtsuitdrukking beïnvloedt ook onze attitudes. Wanneer je zorgt dat mensen met hun hoofd klikken wanneer ze een artikel lezen, zijn ze het vaak eens met het artikel.

De cognitieve dissonantie theorie zegt dat wanneer externe stimulansen je gedrag niet rechtvaardigen, zorgen we dat de dissonantie minder wordt door ons gedrag voor onszelf goed te keuren.

De zelfperceptie theorie zegt juist dat mensen hun gedrag verklaren door de condities waar ze in verkeren. We kijken naar ons eigen gedrag en leiden onze attitude ervan af. Het gaat nog een stap verder. Meestal wordt gedacht dat beloning zorgt voor hogere motivatie, de zelfperceptie theorie zegt dat onnodige beloningen een verborgen negatief effect hebben. Wanneer mensen een beloning krijgen voor iets wat ze al leuk vinden, zullen ze de actie toeschrijven aan de beloning en niet aan het leuk vinden. De acties zijn nu extern gecontroleerd in plaats van intrinsiek gemotiveerd. Dit wordt het overjustification effect genoemd.

Geen externe beloning (ik doe het omdat ik het leuk vind) -> intrinsieke motivatie

Leuke activiteit -> Externe beloning (bijvoorbeeld geld ) (ik doe het omdat ik betaald krijg) -> extrinsieke motivatie

Het overjustification effect treedt alleen op wanneer de onnodige beloning van tevoren wordt aangeboden, en zo geprobeerd wordt het gedrag te veranderen. Wanneer een beloning een compliment inhoudt zal dit de intrinsieke motivatie bevorderen, wanneer de beloning iets is wat ervoor zorgt dat mensen de beloning zien als oorzaak voor hun gedrag, zal het de intrinsieke motivatie verminderen.

Als studenten de juiste motivatie (en beloningen) krijgen zullen ze meer plezier krijgen en zullen resultaten verbeteren bij leraren beloningen gebruiken om kinderen in bedwang te houden, zal de beloning zorgen dat kinderen minder gedreven zijn om te leren.

Hoe worden theorieën vergeleken?

We hebben nu drie theorieën gezien. Een theorie legt uit waarom onze acties onze attitudes lijken te beïnvloeden (self-presentation theory), en twee theorieën leggen uit waarom onze acties onze echt attitudes beïnvloeden (dissonantie theorie die verklaart dat we ons gedrag rechtvaardigen om ons intern goed te voelen en de self-perception theory stelt dat we ons eigen gedrag bekijken en dan conclusies trekken over onze attitudes).

Dissonantie en arousal

Dissonantie is een vorm van oncomfortabele spanning. Om dit nare gevoel tegen te gaan veranderen we af en toe onze attitudes.

Omstandigheden waarin dissonantie optreedt zorgen voor arousal. Deze arousal kan klein of groot zijn. Wanneer je iets privés zegt in een ruimte waar niemand bij is, zal de arousal klein zijn, wanneer je zoiets zegt in een ruimte met ander mensen en je kwetst er personen mee zal de arousal groter zijn omdat je je verantwoordelijk voelt voor de gevolgen.

De self-affirmation theory stelt:

  1. Mensen willen hun zelfbeeld behouden en deze kan bedreigd worden bij ongewenst gedrag

  2. Ze kunnen dit compenseren door een ander aspect van zichzelf te benadrukken. Dus wanneer het zelfbeeld beschadigd is, zullen mensen dit compenseren door zich op iets anders goed van zichzelf te focussen.

De dissonantie theorie kan niet verklaren waarom attitudes veranderen als er geen dissonantie is. Ook verklaart het het overjustification effect niet. Wanneer je betaald wordt om te doen wat je leuk vindt, zal dit niet voor veel arousal zorgen.

De dissonantie theorie zegt dus wanneer we iets doen dat tegen onze attitudes ingaat, we een zekere spanning zullen voelen en we onze attitudes dus zullen aanpassen om deze spanning te verminderen.

Hoe verschillen attitudes en sociale acties zich van elkaar?

Sommige sociale psychologen zijn van mening dat attitudes het gedrag niet voorspellen, maar dat ze een vorm zijn van sociale actie.

Ze stellen dat attitudes ontstaan bij interactie tussen mensen en dat ze gevormd worden naar de context waarin ze zijn gevormd. Dit zou dus betekenen dat attitudes sterk kunnen variëren. Dat waar we attitudes over hebben (attitude-objecten) bestaan niet al bij het maken van de attitude maar worden zelf gemaakt.

 

Wat zijn attitudes?

 

Attitudes voorspellen waarom mensen doen wat ze doen. Attitudes zijn positieve of negatieve evaluaties van iets of iemand. Dit komt voort uit iemand zijn geloof en uit zich in gevoelens en handelen. Hoe we voelen kan zorgen voor de manier waarop we reageren. Stel je vindt een bepaalde etnische groep lui en agressief, dan voel je afkeer tegen zulke mensen en om deze reden gedraag je je discriminerend.

Yale University heeft het ABC-attitude model bedacht, dit zijn de onderdelen van een attitude:

  • Affectieve component

  • Behavior (zowel verbaal als non-verbaal): gedragscomponent

  • Cognition/thought (onze kennis en overtuigingen): cognitieve component

Attitudes zorgen aan de ene kant voor onze cognities en aan de andere hand zorgt het voor hoe we dagelijks met mensen communiceren.

Onze attitudes zorgend at we door anderen worden gelabeld, bijvoorbeeld als je een negatieve attitude tegenover vlees eten hebt, wordt je gelabeld als vegetarisch.

Allereerst dachten sociaal psychologen dat attitudes gedrag goed konden voorspellen. Later bewees Richard LaPiere dat dit toch niet helemaal het geval was.

Later vond Leon Festinger dat wanneer attitudes van mensen veranderd worden, hun gedrag nauwelijks veranderd.

 

Wat is overtuiging? - Chapter 6

 

 

Overtuiging is het proces dat zorgt voor veranderingen in overtuigingen, attitudes of gedrag. Overtuigingen hangen af van waar mensen wonen, dus van culturele en sociale context en normen en waarden.

Overtuiging kan zowel goed als slecht zijn. Slechte overtuiging noemen we propaganda en goede overtuiging noemen we onderwijs of informatie.

Wereldsovertuiging (mundane persuasion): we worden elke dag in ons leven geconfronteerd met overtuiging. In een gesprek proberen mensen elkaar te overtuigen van hun visie. Overtuiging is een wetenschap geworden van het identificeren van hoe en wat werkt. Wanneer sociaal psychologen overtuiging onderzoeken, kijken ze naar verschillende factoren in een gecontroleerd experiment. Maar in veel experimenten wordt gekeken naar de vorm van de boodschap en minder naar de inhoud. Het blijft zo dat overtuiging te maken heeft met lokale en bredere sociale context, en dit verschilt in tijd en ruimte, tussen individuen en tussen groepen. Dus de factoren die te maken hebben met overtuiging, moet je beschouwen als werkend binnen een specifieke sociale context en in bepaalde tijd.

Welke wegen leiden tot overtuiging?

Onderzoekers van Yale University beschreven wanneer overtuiging optreedt. Ze noemden het de formule van wie wat zegt tegen wie met welk effect. Hovland’s werk resulteerde in een categorisatie van factoren die succesvolle overtuiging kenmerken. De stappen volgen elkaar op van boven naar beneden:

  • Geef je aandacht aan het bericht?

  • Begrijp je het bericht?

  • Geloof je het bericht?

  • Onthoud je het bericht?

  • Gedraag je je naar het bericht?

  • Actie op het bericht

De centrale/systematische route voor overtuiging

The elaboration-likelihood model (ELM) is meest dominante theorie. Deze manier van overtuiging treedt op wanneer mensen goed over een bericht hebben nagedacht en dan concluderen dat het argument overtuigend is, ze nemen de centrale route naar overtuiging. Ze evalueren en passen hun bestaande attitudes over een kwestie aan. Als er alleen maar zwakke argumenten zijn deze niet erg overtuigend en zullen mensen tegenargumenten in brengen.

De perifere/heuristische route voor overtuiging

Wanneer mensen niet de tijd nemen om goed over een bericht na te denken, zullen zij de perifere route nemen. Mensen worden dan overtuigd door andere dingen dan het bericht, zoals de attractiviteit van de persoon die het bericht brengt, bekende stellingen trekken dan eerder onze aandacht dan nieuwe stellingen met dezelfde betekenis. Billboards en reclames op de televisie maken vaak gebruik van deze route.

Verschillende routes voor verschillende doelen

De centrale route leidt tot veranderingen van gedrag en attitude die blijven bestaan, waarbij de veranderingen bij de perifere route oppervlakkig zijn en tijdelijk.

Niemand heeft de tijd om alles te analyseren en dus nemen we voor veel dingen de perifere route.

Shelly Chaiken (1980) heeft het ‘’heuristic-systematic model’’ (HSM) ontworpen om de verschillen tussen heuristische en systematische processen te beschrijven. Heuristieken zorgen dat wanneer er een goede spreker is, je de argumenten al snel als waar aanneemt.

Mensen die in hun sociale leven mensen om zich heen hebben met veel variatie zullen sneller overtuigd raken dan mensen die in een sociale kring zitten waar iedereen hetzelfde over veel dingen denkt. Mensen uit homogene groepen raken niet sneller overtuigd door sterke argumenten, mensen uit een gevarieerde sociale groep wel.

Een aantal sociaal psychologen geloven niet dat er verschillende routes zijn voor overtuiging maar dat alles tot 1 route behoort. Ze stellen dat onderscheid tussen centrale en perifere verwerking van de inhoud van een bericht eerder te maken heeft met kenmerken van de informatie dan met een beschrijving van het overtuigingsproces. In de echte wereld bevatten berichten namelijk verschillende inhouden en cues om hun effect te bereiken en je te overtuigen.

Welke elementen van overtuiging en de relatie tot sociale normen zijn er?

Nodig voor overtuiging:

  1. Communicator

  2. Inhoud van het bericht

  3. Hoe het bericht wordt overgebracht

  4. Publiek

Communicator

Onderzoek heeft aangetoond dat publiek wordt beïnvloed door degene die praat. Ook maakt het uit of de communicator behoort tot de groep tot wie hij praat of tot een andere groep behoort. Wat maakt de ene communicator overtuigender dan de ander?

Vertrouwen

Geloofwaardigheid van de communicator. Een goede communicator wordt gezien als een expert en iemand die je kunt vertrouwen. Credibility neemt af over tijd. Je wordt als een expert gezien als je aan het begin van je praatje dingen zegt waar het publiek het mee eens is, een andere mogelijkheid is door aangekondigd te worden als iemand die veel kennis heeft op een bepaald gebied. Manier van spreken beïnvloedt ook waargenomen betrouwbaarheid (iemand in de ogen kijken). Daarnaast groeit het ook als het publiek denkt dat de communicator het niet probeert te beïnvloeden. Iemand kan ook het vertrouwen van de luisteraar winnen door zelfverzekerd te spreken. We zien iemand die tegen eigen zelf-interesse lijkt in te gaan betrouwbaarder. Dit wordt ook wel de dilemma van inzet en interesse genoemd. Als het lijkt of iemand het voor eigen belang doet neemt overtuigingskracht af.

Geloofwaardigheid en vertrouwen groeien wanneer iemand snel praat. Snelle praters zijn vaak ook overtuigender.

Aantrekkelijkheid en leuk vinden

Aantrekkelijkheid zijn de kwaliteiten die fijn of aantrekkelijk zijn voor anderen. Dit kan ook refereren naar fysiek of seksueel aantrekkelijk. De meeste mensen denken dat ze hierdoor niet beïnvloed worden maar het tegendeel is bewezen. Wanneer we iemand leuk vinden gebruiken we sneller onze centrale route. Mensen die overeenkomen met onszelf vinden we vaak leuk, en beïnvloeden ons. Mensen reageren dus beter op een bericht van mensen uit hun eigen groep en worden ook sneller overgehaald door mensen uit de eigen groep.

Inhoud van het bericht

Ook de inhoud van een bericht doet er toe.

Redeneren versus emoties

Een bericht kan emoties bevatten maar ook alleen maar feitelijk zijn. Het verschilt per publiek welke methode overtuigender is. Lager opgeleide mensen zijn vaak gevoeliger voor het verhaal met de emoties erin. Nadenkende en betrokken mensen zijn gevoeliger voor beargumenteerde redeneringen.

Effect van goede gevoelens

Een verhaal is overtuigender wanneer er positieve gevoelens door worden opgewekt. Mensen maken ook snellere en impulsievere beslissingen. Ongelukkige mensen denken dus meer over hun reactie na. Non-verbale kenmerken moeten overeenkomen met de ideeën van de luisteraar zodat het bericht ‘goed voelt’. Dit betekent dus dat sommige mensen en verhaal met humor erin leuker vinden en anderen liever een serieus verhaal hebben.

Angst opwekkende berichten zijn effectief als het ook meteen oplossingen erbij geeft hoe het probleem behandeld of tegengegaan kan worden.

Discrepantie

Sommige sociaal psychologen denken dat verschil tussen mensen discomfort veroorzaakt en dat dit op zijn beurt zorgt voor het veranderen van meningen. Aan de andere kant vinden mensen soms een spreker die discomfort veroorzaakt minder geloofwaardig. Mensen staan meer open voor conclusies van mensen die er hetzelfde over denken als zij. Dus wil een verhaal overtuigend zijn, moet het overeenkomen met mate van accepteerbaarheid die mensen aanhouden. Sociale oordeel theorie (SJT) stelt dat hoe overtuigend een persoon een bericht vindt afhangt van hoe ze de positie van de conclusie evalueren. Breedte van acceptatie hangt af met de attitudes van iemand over wat acceptabel is. Breedte van non-acceptatie hangt af met attitudes over wat ze onacceptabel vinden. Uit onderzoek is gebleken dat het effect van kleine en grote discrepantie te maken heeft met de geloofwaardigheid van de communicator.

One sided versus two sided appeals

Wanneer mensen met tegengestelde meningen komen kun je die erkennen maar ook tegenspreken. One-sided is het niet erkennen van tegengestelde argumenten. De verhalen waarin wel tegengestelde meningen worden verwerkt zijn two-sided. De laatste zijn overtuigender.

Primacy en recency effect

Mensen herinneren zich vaak het eerste deel (primacy) en het laatste deel van een verhaal (recency). De eerste indruk is dus belangrijk en kan mensen overhalen. Ook informatie die aan het einde van een verhaal wordt verteld wordt vaak door mensen onthouden. Vergeten zorgt voor het recency effect wanneer 1) genoeg tijd zit tussen twee berichten en 2) wanneer het publiek vlak na het tweede bericht toezegt. Wanneer twee berichten vlak achter elkaar komen zonder grote tijd verschil, speelt het primacy effect op.

Wat is de beste manier om een bericht over te brengen?

Voor overtuiging moet er een vorm van communicatie zijn, en voor communicatie moeten er communicatiekanalen zijn.

Een bericht kan face-to-face, geschreven, via televisie of radio worden over gebracht. De meeste gebruikte methode om mensen over te halen zijn geschreven stukken. Of het ook werkt is een ander verhaal, uit een experiment met studenten over het oprapen van afval bleek het niet te werken. The sleeper effect beschrijft hoe een boodschap overtuigend kan worden over tijd wanneer het gepaard wordt met informatie dat de validiteit ervan beschrijft. Sleeper effect is wanneer een sterk overtuigende boodschap gepaard wordt met een cue met lage betrouwbaarheid, leidend tot toegenomen overtuigingskracht van het bericht over tijd. Er vindt een uitgestelde attitude effect plaats over het onderwerp. Why? Een eerste hypothese is omdat we de laagwaarde informatie vergeten een tweede mogelijkheid is dat we de laagwaarde informatie niet vergeten maar los trekken van de boodschap. Bewijs is gemengd.

Herhaling zorgt ook voor toename van de invloed. Dit staat los van of een boodschap sterk of zwak is. Overtuiging neemt af als de significantie en bekendheid van de issue toenemen. Actieve ervaring versterkt attitudes ook. Wanneer we iets doen versterken we het idee achter wat we hebben gedaan vooral als we ons verantwoordelijk voelen. Ervaring gebaseerde attitudes zijn stabieler en vol vertrouwen.

Wat is de invloed van persoonlijke en media?

Vooral het contact met andere mensen heeft invloed op mensen. Deze invloed is groter dan die van de media. We worden niet alleen beïnvloedt door onze leeftijdgenoten en familie maar ook door de omgeving. The broken window theorie stelt dat zichtbare weergave van verstoring de normen zetten voor misdaad en antisociaal gedrag. Toch heeft de media wel invloed. Mensen die jouw mening willen beïnvloeden hebben hun ideeën meestal uit de media. Vaak beïnvloedt de media leiders (bv. een tv-host), die op hun beurt weer andere mensen beïnvloeden. Dit proces wordt ook wel het two-step flow of communication proces genoemd (het proces door welke media invloeden vaak plaats vindt door de mening van ‘leiders’ die op hun beurt anderen beïnvloeden). Deze theorie herinnert ons eraan dat de media wellicht kleine directe effecten heeft, maar wel een grote indirecte effect kan hebben. Hoe ‘’echter’’ het medium, hoe overtuigender. Face-to-face is dus overtuigender dan geschreven. Een verhaal wordt wel beter begrepen als het geschreven is.

Het publiek

Kenmerken van mensen voorspellen niet hun reacties op sociale invloeden. Het ene kenmerk werkt er meer op in dan het ander.

Zelfvertrouwen

Mensen met een laag zelfvertrouwen zijn vaak moeilijker over te halen dan mensen met een hoog zelfvertrouwen.

Leeftijd

Mensen hebben verschillende sociale en politieke attitudes afhankelijk van de leeftijd. Hier geven sociaal psychologen twee verklaringen voor. Ten eerste life-cycle explanation: stelt dat attitudes veranderen wanneer mensen ouder worden. Ten tweede generational explanation: stelt dat attitudes niet veranderen, oudere mensen houden grotendeels vast aan attitudes die ze hadden toen ze jonger waren. Omdat deze attitudes verschillen met de jeugd van nu, ontstaat er een generatie kloof. Het bewijs steunt met name de generatiekloof theorie.

De adolescentie is samen met de leeftijd rond de twintig belangrijk voor het vormen van attitudes, dit komt omdat deze tijd een diepe indruk maakt.

Hoe denkt het publiek?

Cruciale aspect van centrale route is niet boodschap maar de gedachte die het uitlokt bij een persoon. Als een verhaal je doet nadenken over tegengestelde argumenten, zal je niet overgehaald worden. Defensieve retorica is wanneer een spreker tegenargumenten verzint om andere meningen tegen te spreken. Dit is om potentiële tegenargumenten tegen te kunnen gaan en weerleggen. Offensieve retorica is wanneer een spreker of schrijver een alternatief tegen hun eigen argument tegengaat.

Overtuiging kan versterkt worden door mensen af te leiden zodat tegenargumenten beperkt worden. Een voorbeeld is een poster waarop een kandidaat gepromoot wordt. De woorden promoten de kandidaat en de foto leidt ons af zodat we de woorden niet gaan analyseren.

Analytische mensen- met een hoge behoefte aan cognitie- denken graag na en gebruiken vaak de centrale route. Mensen met een lage behoefte aan cognitie, reageren sneller op perifere routes, bijv. aantrekkelijkheid. Om mensen te stimuleren tot denken moet je retorische vragen stellen, meerdere sprekers hebben, mensen verantwoordelijk laten voelen, je verhaal herhalen en de attentie van de mensen krijgen. Wanneer dit lukt zullen sterke verhalen overtuigender zijn en minder sterke verhalen minder overtuigend zijn.

Extreme overtuiging: hoe kunnen nieuwe religieuze bewegingen indoctrineren?

een cult is een groep mensen die dezelfde gedachten delen. Deze gedachten verschillen veel van het normale denken. Cults worden ook wel ‘’nieuwe religieuze bewegingen’’ genoemd. Een cult heeft bepaalde kenmerken:

  • Onderscheidende rituelen en gedachten over een god of andere persoon

  • Isolatie van de omgeving, de ‘’slechte’’cultuur.

  • Charismatisch leider

Mensen gaan zo ver omdat zij geaccepteerd willen worden door de groep en zich dus gaan schikken naar de groep. De groep gebruikt meestal ook de voet-in-de-deur methode waarbij mensen eerst gemanipuleerd worden door kleine dingen te doen en later ingaan op grotere vragen.

Attitudes volgen op gedrag

Compliantie leidt tot acceptatie: hoe groter iemands commitment is, des te meer de behoefte om het te rechtvaardigen.

Foot in the door phenomenon: het is een manipulatie techniek waarin je eerst zorgt dat mensen instemmen met kleine verzoeken welke de kans vergroot dat ze later ingaan op een groot verzoek.

The door in the face technique: vergemakkelijkt de kans op een tweede minder veeleisend verzoek dat geaccepteerd wordt door presenteren van een meer veeleisend respect eerst.

Low-balling: dit werkt door ervoor te zorgen dat iemand instemt met een aantrekkelijke, vaak goedkope deal, en vervolgens de prijs verhogen.

Elementen van een cult

Communicator: een charismatisch leider, is deskundig en geloofwaardig. Vaak geloven mensen de leider omdat ze door bekenden of familie in de groep zijn gekomen, die ze al vertrouwden.

Het bericht: spreekt de emoties van de mensen aan.

Het publiek: de mensen die in een cult komen zijn vaak mensen jonger dan 25 want dit is de leeftijd dat ze hun attitudes nog niet vast staan. Sommige zijn laag opgeleiden mensen maar het grootste deel zijn opgeleide mensen uit de middenstand. Mensen worden vaak lid tijdens een keerpunt in hun leven waarbij ze zekerheid nodig hebben.

Groepseffecten

Men wordt in een cult afgescheiden van de eigen sociale groep en geïsoleerd bij de andere leden. In de groep wordt een identiteit gevormd waar de leden zich naar conformeren. In de cults wordt effectief overtuiging toegepast. Een voorbeeld is Heaven’s Gate.

Er zijn drie concluderende observaties. Ten eerste wijzen we nieuwe religieuze bewegingen toe aan de kracht van de leider of aan de zwakte van de volgers. Ten tweede overtuigingskracht stelt ons in staat om te verlichten of op te lichten enz. We kunnen het gebruiken voor goede en slechte dingen, het is een kwestie van oppassen want de krachten op zich zijn niet slecht of goed, het is hoe we ze gebruiken. Ten derde, overtuiging komt voor in ons alledaagse leven. We proberen elkaar constant te overtuigen.

Tegengaan van overtuiging

Ergens voor overtuigd worden gaat makkelijker dan ertegen in gaan. Ook is het zo dat wanneer je een bewering wil begrijpen, je deze eerst moet geloven. Toch verzetten we ons wel tegen leugens.

Eigen overtuiging versterken

Men wordt minder snel overgehaald als hij of zij van tevoren in het openbaar een toezegging heeft gedaan.

Hoe zelfverzekerder we zijn over wat we geloven, hoe kleiner de kans dat we onze attitudes veranderen. Wanneer je zelfverzekerd ergens over bent en iemand gaat tegen jou in met een argument die niet erg sterk is, zal je juist nog sterker overtuigd raken van jezelf.

Een milde aanval zorgt ook voor ‘’inenting’’, hierbij kunnen counter-argumenten worden ontwikkeld als er iemand erger tegen je in gaat.

Dit betekent dus dat attitudes versterkt kunnen worden door ze uit te dagen, maar deze uitdaging moet niet te heftig zijn.

We kunnen onszelf dus wel weren tegen overtuiging. Kijk maar naar de campagnes tegen roken. Onderzoekers hebben gekeken naar hoe je kinderen kan weren tegen effecten van tv reclames. Kinderen blijken vooral jonger dan 8; 1) hebben problemen met het onderscheiden van reclames en programma’s en kunnen overtuigingskracht niet snappen 2) vertrouwen televisie reclames, 3) willen en vragen hun ouders om de gewilde producten. Kinderen zijn makkelijk over te halen, ze zijn onschuldig en goedgelovig. Sommige geloven echter dat inenting niet de oplossing is, maar genezen. Gewoon zorgen dat de reclames niet op de scholen zijn en vooral voor kinderen onder de 8 jaar.

Beste manier om weerbaar te worden tegen hersenspoeling is niet sterker indoctrinatie, maar juist het voorbereiden van mensen op de negatieven die komen gaan. Daarnaast is het zo dat een ineffectieve appeal slechter kan zijn dan geen appeal. Wanneer mensen namelijk het een hebben afgewezen, zullen ze het in het vervolg weer gaan afwijzen.

 

Overtuiging is het proces dat zorgt voor veranderingen in overtuigingen, attitudes of gedrag. Overtuigingen hangen af van waar mensen wonen, dus van culturele en sociale context en normen en waarden.

 

Overtuiging kan zowel goed als slecht zijn. Slechte overtuiging noemen we propaganda en goede overtuiging noemen we onderwijs of informatie.

Wereldsovertuiging (mundane persuasion): we worden elke dag in ons leven geconfronteerd met overtuiging. In een gesprek proberen mensen elkaar te overtuigen van hun visie. Overtuiging is een wetenschap geworden van het identificeren van hoe en wat werkt. Wanneer sociaal psychologen overtuiging onderzoeken, kijken ze naar verschillende factoren in een gecontroleerd experiment. Maar in veel experimenten wordt gekeken naar de vorm van de boodschap en minder naar de inhoud. Het blijft zo dat overtuiging te maken heeft met lokale en bredere sociale context, en dit verschilt in tijd en ruimte, tussen individuen en tussen groepen. Dus de factoren die te maken hebben met overtuiging, moet je beschouwen als werkend binnen een specifieke sociale context en in bepaalde tijd.

 

Wat is het verschil tussen conformiteit en gehoorzaamheid? - Chapter 7

 

 

Wat is conformiteit?

Conformiteit is het volgen van een bepaalde gedragslijn met iedereen. Conformiteit is niet enkel het doen als anderen, maar ook beïnvloed worden door hoe anderen zich gedragen. Het is anders gedragen en denken dan wanneer je alleen zou zijn. Conformiteit is een verandering in gedrag of overtuiging in overeenstemming met anderen of beïnvloed door anderen wat in gaat tegen eigen overtuigingen. Het is de vraag of je gedrag hetzelfde zou zijn als je niet met een groep samen zou zijn.

Conformiteit is neutraal, het kan positief zijn maar ook negatief. Positief is bijvoorbeeld dat we allemaal stoppen voor een rood licht.

In Westerse culturen heeft conformiteit vaak een negatieve betekenis. In Japan is conformiteit juist een teken van tolerantie, zelfcontrole en volwassenheid.

Het heeft dus te maken met impliciete sociale invloeden. Soms conformeren we aan een bepaalde verwachting of verzoek zonder te geloven in wat we doen. Dit heet compliantie. Compliantie : meegaan met de groep terwijl je het er van binnen niet mee eens bent. Als ons gedrag resultaat is van expliciete sociale invloeden noemen we dat gehoorzaamheid. Gehoorzaamheid: verandering van gedrag als gevolg van bevelen van autoriteit. Als we oprecht geloven in wat we van de groep moeten noem je het acceptatie. Acceptatie: oprecht geloven en doen wat de groep zegt, je denkt oprecht dat de ander gelijk heeft.

Klassieke conformiteit- en gehoorzaamheidsstudies

Studies naar deze begrippen worden zowel gedaan in laboratoria als in naturalistische omgevingen.

Drie belangrijke studies naar conformiteit:

Sherif’s experiment

In dit experiment werd een lampje op een muur geprojecteerd in een donkere kamer. De participanten moesten zeggen hoe veel het lampje verplaatste elke keer als het uit en aan ging.

Sherif maakte gebruik van autokinetische illusie: optische illusie waarbij licht lijkt te bewegen. Wanneer de mensen alleen aan het experiment deelnamen gaven zij andere antwoorden dan wanneer zij samen met andere mensen meededen aan het experiment, ze pasten zich aan aan de groepsnorm. Onze waarneming van de realiteit is dus niet die van ons alleen.

In het alledaags leven kom je dit fenomeen ook vaak tegen. Wanneer iemand hoest, lacht of gaapt, doen anderen diegene na.

Chameleon effect = je doet andere personen fysiek onbewust na. Iemand nadoen zorgt voor een betere band.

Dit lijkt allemaal onschuldig maar is het niet. Het negatieve effect wordt ook wel het Werther effect genoemd. Mensen conformeren zich aan de mensen op wie ze willen lijken. Dit kan negatief uitpakken. Na zelfmoord van een bekend persoon zullen er meer zelfmoorden plaatsvinden onder tieners die deze bekendheid als hun voorbeeld zagen.

Asch zijn experiment

Participanten zitten met zijn zevenen in een kamer. 1 van de personen is proefpersonen, de andere personen zijn ‘’handlangers’’, die weten van het experiment af. Er worden drie lijntjes getoond en er moet worden gezegd welk lijntje het langst is.

Wanneer de handlangers antwoorden noemen die duidelijk fout zijn, zal de proefpersoon vaak ook het foute antwoord geven omdat hij niet tegen de groep in durft te gaan en bij de groep wil horen.

Milgram’s experiment

Er is getest wat er gebeurt wanneer eisen van autoriteit in botsing komen met je eigen ideeën. Proefpersonen wordt door een man in een witte jas verteld dat het experiment plaatsvindt om het effect van straffen op leren te onderzoeken. De proefpersoon moet degene die woorden aan het leren is een schok geven als er een fout wordt gemaakt. Deze schokken worden steeds heftiger.

Van de 40 mannen die hebben meegedaan aan het experiment gingen 25 tot het uiterste en volgden alle bevelen van de experimentleider op.

Op ethisch gebied is er veel kritiek ontstaan op de studie van Milgram. Kritiek stelt dat participanten hun zelfwaarde hebben verloren door dit experiment.

Milgram wees bij deze kritiek op de les die is geleerd uit zijn onderzoek en dat het grootste deel van de participanten geen spijt had van zijn deelname.

Wat zorgt voor gehoorzaamheid?

Uit Milgram's experiment kwamen vier factoren die gehoorzaamheid beïnvloeden. De factoren die gehoorzaamheid bepalen zijn:

  1. De afstand tot het slachtoffer: wanneer de slachtoffers niet te zien zijn is de gehoorzaamheid het grootst. Ook in het dagelijks leven is het makkelijker om mensen pijn te doen die verder van je af staan. Positief is dat mensen meer meelevend zijn met mensen die gepersonaliseerd zijn.

  2. Hoe dicht in de buurt en hoe legitiem is de autoriteit: hoe dichter de autoriteit in de buurt is, hoe groter de gehoorzaamheid (fysieke aanwezigheid). De autoriteit moet als legitiem worden beschouwd, anders zullen mensen opstandig gaan doen.

  3. Maakt de autoriteit deel uit van een gewaardeerde instelling: hoe hoger de instelling staat aangeschreven en hoe beter deze bekend staat, hoe meer mensen de bevelen opvolgen. Als een autoriteit gesteund wordt door een hoog aangestelde instelling, zullen participanten sneller luisteren.

  4. Agentic state theory: de belangrijkste determinant van Milgram’s studie was de kracht van autoriteit. Milgram stelde dat gehoorzaamheid te maken had met ontkenning van verantwoordelijkheid van je gedrag en bereidheid om deze aan een autoriteit te geven. Een persoon ziet zichzelf als instrument voor het uitvoeren van iemand anders’ wensen en ziet zichzelf dan niet meer als verantwoordelijk voor zijn gedrag. Milgram noemde dit een agentic state. Voor deze theorie is geen duidelijk bewijs.

Variatie op de Milgram studie is de ‘’Nurse’’-studie, waarbij verplegers door een arts worden gevraagd om bepaalde medicijnen bij hun patiënten in te spuiten. Dit was duidelijk een fatale dosis. Toch gingen 21 van de 22 verplegers akkoord.

Reflectie op deze studies

Soms kan een hele samenleving verantwoordelijk zijn voor gruweldaden. De inhoud van wetenschappelijke experimenten is anders dan wat er gebeurde tijdens de oorlog.

Veel dingen in oorlog gaan verder dan gehoorzaamheid. Sommige mensen zijn trots dat ze goed gehoorzamen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog pasten mensen hun gedachten aan, aan het idee van een nieuw Duitsland. Degenen die niet in dit ideaal pasten, moesten worden uitgeroeid. De gehoorzaamheidsstudies zijn anders dan de conformiteit studies, in hoe sterk sociale druk werkt. Gehoorzaamheid wordt expliciet opgedragen.

De sociale omgeving heeft grote invloed op ons leven. Een sterke sociale druk kan een zwakkere te niet doen (grote vs. Kleine groep). De sociale en culturele context heeft ook een sterke invloed al willen we dit niet toegeven. De situationele factoren die invloed hebben op ons zijn heel sterk. Waar we zijn, met wie we zijn, wat we doen en sociale context beïnvloeden uiteindelijk ons gedrag.

Wanneer je tegen bepaalde sociale normen in wil gaan, zal je pas merken hoe sterk deze zijn, bv. hard zingen in een restaurant. Situaties kan gewone mensen tot wreedheid brengen. Mensen voeren iets slechts vaak uit in kleine stapjes zonder dat ze er bewust van zijn. Het gaat van iets kleins naar erger in kleine stapjes.

Wanneer mensen iets slechts hebben gedaan, schrijven ze dit vaak toe aan het slachtoffer. ‘’Hij was zo dom dat hij de schok verdiende’’. Je attitudes veranderen en deze bepalen en rechtvaardigen je gedrag. Mensen hebben de capaciteit om de slechte dingen die ze doen, goed te praten! Mensen hebben echter ook heldhaftigheid in zich. Mensen riskeren zichzelf voor anderen.

Wat is de fundamentele attributiefout?

De fundamentele attributiefout is de fout die gemaakt wordt om iemand anders zijn acties toe te schrijven aan de persoon zelf en niet aan de situatie. We denken dat slechte mensen, slechte dingen doen en dat goede mensen, goede dingen doen.

Om de vijand te begrijpen is het goed om hun motivaties en hun manier van denken proberen te begrijpen. Als we weten waarom mensen zich gedragen in een bepaalde manier, kunnen we beter tegen hun ingaan dan zonder na te denken op hun gedrag te reageren. De meest normale mensen die vaak gewoon hun werk doen, kunnen personen worden die deelnemen aan verschrikkelijke acties. Dat betekent niet dat als je iemand leert begrijpen je ze ook vergeeft of andersom.

Samenvattend ging de studie van Sherif over formatie naar de norm, Asch over conformiteit en Milgram over gehoorzaamheid. Er is voorzichtigheid geboden bij het generaliseren van de studies naar de samenleving. Reicher en co. Stelden juist dat mensen werkelijk geloven dat wat ze doen het juiste is. Ze krijgen het voor elkaar om hun kwade daden als deugd te zien. Dit zou allereerste te maken hebben met collectieven fenomeen en identiteit. Ten tweede is er niks aan binnen-groep processen dat goed of fout is. Ten derde zijn er vijf stappen om sociale identiteit te definiëren:

  1. Het vormen van een samenhangende ingroep door gedeelde sociale identificatie: een gedeeld gevoel van behoren tot categorie is de psychologische basis van groepsgedrag. Groepen, vooral saamhorige en sterke collectieven zijn essentieel voor ons sociale aanwezigheid en bestaan.

  2. Uitsluiten van specifieke populaties van de ingroep: het verschil vormen tussen wij en zij

  3. Het vormen van een uitgroep als gevaar bestaande voor de ingroep: er zijn veel groepen die niet bij ‘ons’ horen maar geen gevaar vormen. Het probleem ontstaat als de problemen in de ingroep gezien worden als veroorzaakt door de uitgroep.

  4. Representatie van de ingroep als uniek: wanneer ‘wij’ gezien wordt als deugdzaam, hoe groter de uitgroep gevaar wordt, des te meer acceptabel wordt het om ‘ons’ te beschermen door het vernietigen van de uitgroep.

  5. Het vieren van de vernietiging van de uitgroep als verdediging van de ingroep: wanneer ‘zij’ worden gedefinieerd als niet deel van ‘ons’ maar als tegen ‘ons’ en wij een visie van de wereld vormen waarin ‘wij’ het goede voorstellen en zij het kwaad, dan is extreem geweld tegen andere groepen mogelijk.

Infrahuminizatie komt tot stand wanneer mensen hun eigen ingroep en de uitgroep zien als verschillend en de menselijke essentie behouden voor de ingroep en de uitgroep ontkennen. Simpel gezegd zie je jou ingroep als menselijk en de uitgroep als onmenselijk. Dit kan flinke gevolgen hebben zoals voor de bereidheid om anderen te helpen in tijden van nood. Als wij zelf een fout maken zien we dat als menselijk, als de uitgroep dat doet dan zien we het als negativiteit en falen.

Wat voorspelt conformiteit?

Gehoorzaamheid kan groepen, vooral als we ons incompetent voelen. Hoe onzekerder we zijn des te meer we door anderen worden beïnvloed. Er zijn enkele condities die de grootste conformiteit voorspellen:

  • Grootte van de groep: hoe groter de groep is hoe groter de conformiteit zal zijn. Er is ook onderzoek gedaan naar invloed van minderheid op de meerderheid, hieruit bleek dat consistentie en volhardendheid ervoor zorgden dat de meerderheid werd beïnvloed (bijv. minderheid die consistent dezelfde standpunt aanhoudt).

  • Unanimiteit: als er 1 iemand is die hetzelfde antwoordt als jij, zal er minder conformiteit zijn, je durft nu uit te komen voor jouwe mening.

  • Saamhorigheid: in hoeverre de leden uit een groep verbonden zijn met elkaar. We zijn het sneller eens met mensen die binnen jouw eigen groep vallen dan met mensen die niet binnen jouw groep vallen. We vinden mensen die op ons lijken vaak leuker. We sluiten ons dan ook vaak aan bij de mensen met wie we op een lijn zitten.

  • Status: mensen met een hogere status hebben meer invloed. Mensen met een lagere status zullen eerder gehoorzamen aan mensen met een hogere status.

  • Publieke reactie: mensen conformeren zich sneller wanneer er anderen in de buurt zijn. Wanneer ze in een situatie zonder anderen zitten zullen zij zich minder snel conformeren naar de mening van anderen.

  • Toezegging van tevoren: wanneer mensen publiekelijk van tevoren al een belofte maken, zullen ze hier niet snel vanaf wijken. Dit maakt het minder waarschijnlijk dat de persoon zich zal conformeren aan anderen. Eerdere commitment maken mensen ook weerbaar tegen overtuiging (persuasion).

Waarom conformeren?

Er zijn 3 redenen waarom we graag bij een groep willen horen:

  1. Hij/zij wil een fijne sfeer creëren (vaak in collectivistische cultuur)

  2. Hij/zij wil geaccepteerd worden en afwijzing voorkomen

  3. Anderen zijn een belangrijke bron van informatie

In de individualistische cultuur zijn er vaak 2 redenen waarom mensen zich conformeren:

  • Normatieve invloed: deze komt voort uit onze wens om aardig gevonden te worden. Het is het meegaan met de groep om afwijzing te voorkomen. Gevoel van verbondenheid met anderen. Mensen beschermen zichzelf zo tegen afwijzing. Afwijzing van een groep zorgt er vaak voor dat mensen doen alsof ze geloven in iets waar ze het eigenlijk niet mee eens zijn, ze onderdrukken hun onenigheid.

  • Informationele invloed: dit komt voort uit onze wens gelijk te hebben. conformiteit die optreedt wanneer mensen de invloed van anderen accepteren.

In het echte leven overlappen deze twee veel. Volgens Coultas heeft conformiteit adaptieve functies. Wij hebben een predispositie om gewoon gedrag na te doen. Door het observeren van gedrag van anderen en dat na te doen, leren we hoe we ons in nieuwe situaties moeten gedragen.

Conformiteit is groter wanneer mensen publiekelijk reageren dit is normatieve invloed. Conformiteit is ook groter wanneer mensen zich incompetent voelen, dit is informationele invloed.

Wat is de rol van cultuur?

Culturele achtergrond beïnvloedt waarom mensen zich conformeren, waarom mensen het graag met de anderen in een groep eens willen zijn en hoe gehoorzaam ze zijn aan autoriteiten. In oosterse culturen bijv. is het kinderachtig als je niet bij de ingroep past. Het is volwassener om te streven naar harmonie, compromis en balans in relaties. Samenwerking en harmonie in de groep zijn belangrijker dan individuele interesses.

Onderzoek heeft aangetoond dat mensen in collectivistische landen meer reageren op invloeden van anderen dan mensen in individualistische landen. In collectivistische landen is het belangrijker om erin te passen, harmonie te hebben en je aan te passen aan anderen dan in individualistische landen.

Conformiteit en gehoorzaamheid zijn universele fenomenen, hoeveel ze voorkomen verschilt echter per cultuur en tijd afhankelijk van de culturele normen en waarden en de situatie.

Wie conformeert zich?

Persoonlijkheid

Rond 1960 en 1970 zijn er weinig connecties gevonden tussen persoonlijkheidskenmerken en sociaal gedrag zoals conformiteit. Dit kan komen omdat Milgram zijn experiment heftige situaties bevatte, en zo de persoonlijkheidskenmerken van mensen minder naar boven komen. De effecten van persoonlijkheid zijn het sterkst wanneer sociale krachten de individuele verschillen niet overweldigen. Iedere psychologische gebeurtenis hangt af van de staat van een persoon en tegelijkertijd de omgeving, hoewel hun relatieve belang verschilt per situatie.

Zouden mensen nu nog steeds gehoorzamen?

Uit onderzoek van Thomas Blass is gebleken dat het percentage mensen dat bereid is om dodelijke schokken te geven, nu nog steeds even groot is als tijdens het Milgram experiment. Dit concludeert dus dat er geen verandering in gehoorzaamheid over tijd en plaats.

Sekse verschillen en gehoorzaamheid

In het experiment van Milgram deden voornamelijk mannen mee. In replicaties van het Milgram experiment werden voor vrouwen gelijke resultaten gevonden. Ook waren er geen verschillen voor leeftijd, opleidingsniveau en etniciteit. 50 jaar later geldt Milgram's conclusie dus nog steeds: het ging hem er om of mensen een ander pijn zouden doen als ze de opdracht kregen en het resulteerde in een extreme bereidheid van mensen om ver te gaan in opdracht van een autoriteit.

Willen we ooit anders zijn?

Soms als we gedwongen worden om iets te doen, zorgt het dat we juist in de tegenovergestelde manier reageren.

Theorie van reactantie zegt dat mensen hun vrijheid willen beschermen. Reactance is de motivatie om je gevoel van vrijheid te beschermen of herstellen. Dit komt tot stand als iemand onze vrijheid bedreigt. Het is een soort boemerang-effect. Het komt voornamelijk voor in westerse culturen, omdat in oosterse culturen individuele vrijheid niet van belang is.

Vaak voelen mensen zich ongemakkelijk als ze teveel verschillen van alle anderen. In het Westen voelen mensen zich vaak ook niet op hun gemak als ze precies hetzelfde zijn als alle anderen. Vooral mensen in het Westen voelen zich beter als ze uniek zijn. Onze identiteit is gebonden aan hoe we onszelf zien als conform aan de groep of als uniek en non-conformistisch. De manier waarop we onszelf identificeren en de groep waartoe we behoren heeft daarom invloed op norm die we aanhouden. Soms betekent de wens om uniek te zijn juist dat we ons expres niet conformeren aan de meerderheid, maar juist aan de non-confirmerende minderheid. De uniekheid van de westerse culturen komt ook voor wanneer mensen zichzelf beschrijven, ze benoemen vaker de punten van zichzelf die niet overeenkomen met anderen (bijv. iemand met rood haar benoemt sneller haar haarkleur).

 

Wat is conformiteit?

 

Conformiteit is het volgen van een bepaalde gedragslijn met iedereen. Conformiteit is niet enkel het doen als anderen, maar ook beïnvloed worden door hoe anderen zich gedragen. Het is anders gedragen en denken dan wanneer je alleen zou zijn. Conformiteit is een verandering in gedrag of overtuiging in overeenstemming met anderen of beïnvloed door anderen wat in gaat tegen eigen overtuigingen. Het is de vraag of je gedrag hetzelfde zou zijn als je niet met een groep samen zou zijn.

Conformiteit is neutraal, het kan positief zijn maar ook negatief. Positief is bijvoorbeeld dat we allemaal stoppen voor een rood licht.

In Westerse culturen heeft conformiteit vaak een negatieve betekenis. In Japan is conformiteit juist een teken van tolerantie, zelfcontrole en volwassenheid.

Het heeft dus te maken met impliciete sociale invloeden. Soms conformeren we aan een bepaalde verwachting of verzoek zonder te geloven in wat we doen. Dit heet compliantie. Compliantie : meegaan met de groep terwijl je het er van binnen niet mee eens bent. Als ons gedrag resultaat is van expliciete sociale invloeden noemen we dat gehoorzaamheid. Gehoorzaamheid: verandering van gedrag als gevolg van bevelen van autoriteit. Als we oprecht geloven in wat we van de groep moeten noem je het acceptatie. Acceptatie: oprecht geloven en doen wat de groep zegt, je denkt oprecht dat de ander gelijk heeft.

Klassieke conformiteit- en gehoorzaamheidsstudies

Studies naar deze begrippen worden zowel gedaan in laboratoria als in naturalistische omgevingen.

 

Wat verstaan we onder agressie? - Chapter 8

 

 

Agressie is het gedrag dat op een bepaalde manier verwoestend is, het veroorzaakt schade. Over agressie zijn een aantal vragen te stellen:

  1. Is agressie biologisch aangeboren, of leren we het?

  2. Welke omstandigheden roepen agressie op?

  3. Heeft de media invloed op agressie?

  4. Hoe kunnen we agressie verminderen?

Wat is agressie?

Vaak wordt agressie beschreven als het fysiek of verbaal gedrag dat bedoeld is om schade aan te brengen. Wat in deze definitie ontbreekt is het onopzettelijk schade doen of per ongeluk iemand pijn doen en de pijn die nodig is om iemand te helpen, zoals bij de tandarts. Niet alle vormen van agressie zijn opzettelijk. Sommige agressieve daden zijn per ongeluk zonder de intentie leed te veroorzaken. Onopzettelijke agressie kan ook beschreven worden als gedrag dat leed veroorzaakt bij anderen, maar de persoon die leed veroorzaakt niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daden bijv. kinderen met ADHD. Agressie kan direct en indirect zijn bijv. bij pesten (jongens zijn meer direct door slaan en schelden, meiden indirect door buitensluiting).

Welke theorieën zijn er over agressie?

Er zijn drie theorieën over agressie.

Agressie is resultaat van biologisch bepaalde agressie drift

Instinct theorie en evolutionaire psychologie

Freud stelde dat agressie voorkomt uit een zelfdestructieve impuls. Het stuurt de energie van een primitieve drang tot doden naar anderen. Lorenz zag agressie juist als adaptief in plaats van zelfdestructief. Freud en Lorenz dachten dat agressie een instinctieve energie is, wat instinctief gedrag veroorzaakt (een aangeboren, onaangeleerd gedragspatroon dat door alle leden van de bepaald ras wordt vertoond). Als je de agressie opkropt, zal het in een keer tot een uitbarsting komen. Maar later groeide de lijst van instinctief gedrag en was het niet meer alleen agressie. Instinct theorie houdt daarnaast ook geen rekening met de variaties in agressiviteit van persoon tot persoon, culturen en tijd.

Later is bewezen dat het voor een deel biologisch bepaald is maar agressie niet instinctief gedrag is. Buss en shackleford stelden dat we van onze succesvolle voorouders psychologische mechanismen hebben geleerd die zorgen dat we onze genen kunnen overdragen, agressie is hierin dan ook adaptief.

Genetische invloed

Erfelijkheid zorgt voor een bepaalde gevoeligheid van het zenuwstelsel voor dingen die agressie kunnen oproepen. Het temperament van mensen verandert vaak niet met de leeftijd, het wordt beïnvloed door de reactiviteit van ons sympathisch zenuwstelsel. Genen zorgen dat sommige meer gevoelig zijn om agressief te worden dan anderen. Uit onderzoek blijkt dat het gen monoamineoxidase-A (MAOA) gecombineerd met mishandeling leidt tot agressief gedrag. Dit gedrag moet uitgelokt worden door de omgeving. Genen en omgeving hebben dus beide invloed op de agressie.

Biochemische invloed

Bloed samenstelling kan invloed hebben op de neurale gevoeligheid en dus op agressie stimulatie. Alcohol zorgt dat mensen prikkelbaarder worden en sneller agressief worden. Wat ook gevonden is, is dat mensen met antisociaal gedrag, sneller aan de alcohol raken. Gevoeligheidshypothese: wanneer bepaalde kenmerken uit de omgeving iemand gevoeliger maken voor bepaald gedrag.

Mannen met een hoog testosteron gehalte zijn vaak agressiever. Testosteron en agressie correleren. Het betekent niet per se dat mannen agressiever zijn dan vrouwen. Lage serotonine niveaus blijken ok gelinkt te zijn aan toegenomen agressie. Deficiëntie in serotonine zijn ook geassocieerd met risicovol en impulsief gedrag.

Neurale invloeden

Sommige mensen hebben moeite met zelfcontrole. Reactieve agressie definieert een reactie op uitgelokt word. Denson en collega stelden de I-theorie. Volgens hen zijn er drie processen achter agressie: 1) instigation (uitgelokt worden), 2) impellance (dis positionele en situationele factoren welke je voorbereiden op agressieve reacties) en 3) inhibitie (zelfcontrole). Dus je vermogen om agressieve reactie te vermijden is gebaseerd op je relatieve kracht van zelfcontrole, uitgelokt worden, of voorbereid zijn. Processen in je hersenen hebben invloed op je mate van zelfcontrole. Dit kun je trainen. Niet alle agressie is reactief. Instrumentele agressie betreft gedrag dat agressief is om een bepaalde beloning te krijgen. Hierbij is er een tekort aan empathie voor het slachtoffer. De amygdala speelt hierin een rol.

Instincten, genen en biochemie hebben allemaal invloed op agressie. Wel moeten we voorzichtig zijn met deze conclusies omdat deze kenmerken niet in hun eentje verantwoordelijk zijn voor agressie.

Agressie als respons op frustratie

De frustratie-agressie theorie stelt dat frustratie ervoor zorgt om agressief te worden. Frustratie is de blokkade van gedrag om een doel te bereiken. Verplaatsing is het uiten van agressie op iets anders dan wat de agressie veroorzaakt.

Frustraties en agressie verschillen per cultuur.

Het excitatie-transfer model zegt dat wanneer we door een bepaalde situatie een mate van innerlijke stress hebben, deze stress niet in een keer zal verdwijnen, en de stress dus ook effect kan hebben op volgende situaties.

De frustratie-agressie theorie is herzien door Leonard Berkowitz. Hij stelde nu dat frustratie niet per se agressie veroorzaakt, maar boosheid. Wanneer er agressie uitlokkende cues bijkomen, zal agressie ontstaan.

Relative deprivation: bedenken dat iemand, waarmee je jezelf kan vergelijken, beter is af dan jij. Hierdoor ontstaat frustratie.

Agressie als aangeleerd sociaal gedrag

Beloning door agressie: agressie kan zorgen dat dingen gaan zoals jij wilt dat ze gaan. Een agressie hockeyer zal sneller een goal maken dan een niet agressieve hockeyer.

Observationeel leren

Bandura kwam met de sociaal leren theorie. Hij geloofde dat we agressie niet alleen leren door de beloning die we ervoor krijgen, maar ook door mensen te observeren en te imiteren, en de consequenties te bekijken.

Wanneer kinderen volwassenen agressief zien doen, zullen zij dit imiteren. Dit gebeurt niet als ze zien dat de volwassenen voor hun gedrag gestraft worden.

Bandura geloof dat we elke dag aan agressieve modellen worden blootgesteld:

  • De familie: agressieve kinderen hebben vaak ouders die schreeuwen en fysiek geweld gebruiken. Er is minder agressie bij kinderen uit een gezin zonder huiselijk geweld en verwaarlozing.

  • De cultuur: sociale omgeving buiten huis is ook een voorbeeld voor de sociale normen. In gemeenschappen waar ‘’macho’’ zijn belangrijk is, zal agressie doorgegeven worden aan de volgende generaties. Agressie wordt in verschillende culturen anders gezien. In sommige culturen is het belangrijk om agressief te zijn, in andere culturen is agressie onvolwassen. Per cultuur wordt bepaald wat de juiste emotie is onder een bepaalde omstandigheid en hoe je deze emotie het beste kunt uiten.

Wat heeft invloed op agressie?

Vijandige incidenten

Bepaalde gebeurtenissen veroorzaken agressie: pijn, hitte, aanval of drukte.

Pijn: hoe meer pijn of depressie iemand heeft, hoe groter de agressie. Pijn kan leiden tot irritatie waardoor je een korter lontje krijgt zoals wanneer je hoofdpijn hebt.

Hitte: het klimaat in een land blijft altijd redelijk hetzelfde, terwijl culturele kenmerken wel veranderen. Dit betekent dat deze theorie niet zeer valide is. Hoe heter het is, hoe agressiever mensen zijn. De correlatie tussen hitte en agressie is geen bewijs, er kunnen nog andere factoren zijn.

Aanval: wanneer we door iemand aangevallen of beschuldigd worden, reageren we hier agressief op. De reciprociteit principe betekent dat we neigen te reageren op een directe aanval welk kan leiden tot toename van agressie. Het is als de uitdrukking an eye for an eye.

De interpretatie van arousal (innerlijke stress)

De opgewondenheid die we van binnen voelen kan op verschillende manieren ontstaan. De opgewondenheid zorgt voor een bepaalde emotie. Deze emotie hangt af van hoe de persoon de opgewondenheid interpreteert en waar de persoon denkt dat deze opgewondenheid vandaan komt.

Opwinding door een fight-or-flight reactie, en frustrerende situatie of fysieke inspanning zorgt dat we bepaalde gevoelens toeschrijven aan een andere emotie. Arousal voedt emotie.

Agressie cues: de invloed van de omgeving

De betekenis die we aan mensen en objecten geven, heeft invloed op ons gedrag. Mensen zien een pistool als een agressief object, en dus zal je je agressiever gedragen met een pistool in je hand. Zo hebben landen die een wapenverbod hebben een lagere moord ratio en dat een wapen in huis tot grotere kans op moord/zelfmoord kan leiden.

Wat voor invloed heeft media op agressie?

Pornografie en seksueel geweld

Het zien van seksuele films waarin de vrouw ondergeschikt is aan de man, zorgt dat veel mensen geloven dat vrouwen dit fijn vinden. Ook zorgt het dat we minder medeleven hebben met slachtoffers van huiselijk geweld.

Wanneer mensen kijken naar gewelddadige pornografie, is het ‘’straf’’ gedrag naar vrouwen sterker. Het vaak kijken naar erotische films met snelle seks, zorgt dat mensen zich minder tot hun partner aangetrokken voelen, seks buiten hun huwelijk meer accepteren en mannen vrouwen in seksuele termen beschrijven.

Televisie

Bijna alle huishoudens in de wereld hebben een televisie. Mannen kijken meer televisie dan mannen. Uit onderzoek is gebleken dat 6 van de 10 programma’s geweld bevat. Agressieve programma’s hebben invloed op ons eigen agressieve gedrag. catharsis hypothese stelt dat het kijken van gewelddadige series mensen helpt met het los laten van hun opgekropte agressie.

Hoe meer agressie een kinderprogramma bevat, hoe agressiever het kind. Ook indirecte agressie (roddelen, buitensluiten, manipulatie) zit vaak in programma’s en heeft invloed op gedrag van mensen. Indirecte agressie heeft vooral invloed op vrouwen.

Agressie op een jonge leeftijd, voorspelt agressie op een hogere leeftijd. Mensen die veel geweld hebben gezien in de kindertijd hebben een grotere kans om op latere

leeftijd betrokken te raken bij een misdrijf.

Waar een televisie komt, stijgt het aantal moorden dat gepleegd wordt.

Conclusie is dus dat het kijken naar geweld, geweld doet toenemen Dit is vooral bij mensen met een agressieve neiging.

Het kijken naar geweld, zorgt voor geweld omdat:

  • De arousal die wordt veroorzaakt zorgt voor gewelddadig gedrag

  • Het geweld wordt niet geremd op de televisie (disinhibits).

  • Imitatie: mensen doen na wat ze hebben gezien

Maar als manieren van met elkaar omgaan en probleem oplossen die vertoond worden op tv ook zorgen voor imitatie dan kan televisie modeleren van prosociaal gedrag (positief, constructief, behulpzaam sociaal gedrag) dus sociaal voordelig zijn.

Televisie kijken verandert niet alleen ons gedrag maar ook ons denken:

  • Desensitisatie: wanneer er achter elkaar steeds een emotie- oproepende stimulus wordt gepresenteerd, wordt deze op gegeven moment uitgedoofd.

  • Sociaal script en representaties: in nieuwe, onzekere situaties, vertrouwen we op een sociaal script (mentale instructies voor hoe we ons in bepaalde situaties moeten gedragen). Mensen halen een script soms vanaf de televisie, om te gebruiken in de echte wereld.

  • Veranderde percepties: mensen die veel televisie kijken, zullen dingen van de televisie toepassen in het echte leven. Veel agressieve films kijken zorgt dat je denkt dat er in het echte leven ook veel agressie is.

  • Cognitieve priming: na het zien van geweld, zullen mensen het gedrag van anderen vaak als vijandig zien.

Videogames

Tegenwoordig zijn er heel veel videogames. Resultaten uit onderzoek verschillen van educatief tot gewelddadig. Uit een onderzoek is gebleken dat 59% meisjes en 73% van de jongens gewelddadige spelletjes het leukst vinden.

Gentile en Anderson (2003) hebben een aantal redenen opgesteld waarom gewelddadige spellen misschien meer invloed hebben dan gewelddadige televisie kijken:

  • Identificatie met het karakter dat je speelt

  • Actief toepassen van agressie

  • Meedoen aan het hele proces van agressie (slachtoffers, wapens selecteren etc.)

  • Herhaald geweld

  • Beloning voor agressief gedrag

Het spelen van agressie videogames zorgt voor een verhoogde arousal, meer agressief denken, meer agressieve gevoelens, meer agressief gedrag en minder prosociaal gedrag (positief sociaal gedrag). Kinderen die agressieve spelletjes hadden gespeeld ook agressiever met hun leeftijdsgenoten omgingen. Dit heeft niets te maken met persoonlijkheid!. Mensen worden ook trager in het helpen van anderen. Ouders moeten om deze redenen thuis opletten waar hun kinderen naar kijken. We moeten ons wel afvragen of het gaat om echte agressie of ‘speel’ agressie. Uit onderzoek bleek dat gewelddadige videogames invloed hadden op echte agressie. Verder lijkt het erop dat gewelddadige spelletjes meer invloed hebben op kleine kinderen wat betreft agressief gedrag. Op oudere kinderen en volwassenen heeft het invloed, leidend tot verminderen van prosociaal gedrag in plaats van verhogen van agressief gedrag.

Hebben biologische factoren invloed op agressie?

Geslacht en agressie

Vaak wordt gedacht dat mannen agressiever zijn dan vrouwen. Dit zou kunnen komen door het mannelijke hormoon testosteron, en omdat vrouwen hun kinderen moeten opvoeden, de mannen moeten hun vrouw en kinderen beschermen.

Er is gevonden dat vrouwen die agressief zijn vaak een hoge hyperactiviteit hebben, nicotine verslaafd zijn, een lage opleiding hebben en vaak een vroege zwangerschap hebben.

Groepsinvloeden

Gustav Le Bon (1895) beschreef hoe een groep het gedrag van een individu kan veranderen. In een groep denken mensen minder rationeel en hebben ze minder zelfcontrole.

In een groep vindt deïndividualisatie plaats, mensen verliezen zichzelf in een groep. Mensen voelen zich anoniem. In een groep hebben mensen gedeelde verantwoordelijkheid, en zullen er sneller agressieve reacties plaatsvinden.

Agressie studies leveren een mogelijk om te kijken of het te generaliseren is van het alledaagse leven. Bushman stelt dat onderzoek heeft aangetoond dat agressie zowel in lab als alledaagse leven leidt tot zelfde resultaten. In beide contexten wordt toegenomen agressie voorspeld door: mannelijke acteurs, agressieve of type A persoonlijkheid, alcohol gebruik, kijken naar geweld, anonimiteit, provocatie, aanwezigheid van wapens, groepsinteracties. Laboratorium maakt het mogelijk om theorieën te herzien onder gecontroleerde omstandigheden. Alledaagse leven inspireert ideeën en biedt mogelijkheden tot toepassen van theorieën.

Kan agressie verminderd worden?

Theorieën en onderzoek suggereren dat agressie aangepakt kan worden op individueel, groeps- en maatschappelijk niveau.

Catharsis

De catharsis theorie stelt dat door af en toe emoties te uiten, er minder agressie zal zijn. Wanneer alle emoties worden opgekropt zal er agressie ontstaan. Het tegendeel is bewezen. Door expressie van agressie zal er meer agressie ontstaan. Proberen om agressie te verminderen zorgt juist voor toename in agressie! Mensen die gaan piekeren over bijv. belediging van anderen worden naderhand ook agressiever.

Sociaal leren benadering

De sociaal leren theorie stelt dat agressie tegen kan worden gegaan door tegen de factoren in te gaan die de agressie veroorzaken. Als je ervan uit gaat dat agressief gedrag aangeleerd is en uitgelokt wordt door frustraties en persoonlijke aanvallen dan is het handig om mensen te onttrekken van het planten van valse, onbereikbare verwachtingen. Geanticipeerde beloningen en kosten beïnvloeden instrumentele agressie. De uitlokkende stimulatie moet verminderd worden, niet agressief gedrag moet beloond worden en er moeten reacties worden uitgelokt tegengesteld aan agressie. Uit onderzoek bleek dat het straffen van agressief gedrag bij kinderen niet werkte, maar juist het negeren van agressief gedrag en belonen van non-agressief gedrag. Om agressie te voorkomen voor het plaats vindt, moeten we niet-agressieve conflict oplossingen strategieën leren.

Fysieke straf kan ook negatieve effecten hebben: Straf is een aversieve stimulus, het modelleert het gedrag dat het probeert te voorkomen! We kunnen gevoeligheid modelleren en gevoeligheid en coöperatie belonen vanaf een vroege leeftijd. Trainingsprogramma’s moedigen bijv. ouders aan om gewenst gedrag te belonen en straf statements te vervangen door positieve statements.

Daarnaast kun je ook verkrijgbaarheid van wapens verminderen, zorgen dat kinderen minder gewelddadige programma’s kijken en minder spelletjes spelen. Deze suggesties kunnen helpen in het verminderen van agressie maar het is geen directe oplossing.

 

Vaak wordt agressie beschreven als het fysiek of verbaal gedrag dat bedoeld is om schade aan te brengen. Wat in deze definitie ontbreekt is het onopzettelijk schade doen of per ongeluk iemand pijn doen en de pijn die nodig is om iemand te helpen, zoals bij de tandarts. Niet alle vormen van agressie zijn opzettelijk. Sommige agressieve daden zijn per ongeluk zonder de intentie leed te veroorzaken. Onopzettelijke agressie kan ook beschreven worden als gedrag dat leed veroorzaakt bij anderen, maar de persoon die leed veroorzaakt niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daden bijv. kinderen met ADHD. Agressie kan direct en indirect zijn bijv. bij pesten (jongens zijn meer direct door slaan en schelden, meiden indirect door buitensluiting).

 

 

Waarom hebben mensen aantrekkingskracht en intimiteit nodig? - Chapter 9

 

 

Mensen hebben een ‘’need to belong’’: ze hebben de behoefte om een relatie met anderen aan te gaan. Intieme relaties zijn niet enkel om te overleven, ze bieden ook plezier en hebben belangrijke kenmerken omdat ze mensen gelukkiger en gezonder maken en bijdragen aan hun welzijn.

We willen sociale relaties omdat:

  • Onze voorouders anderen nodig hadden om te overleven

  • Kinderen en verzorgers bij elkaar blijven om het leven makkelijker te maken en overlevingskans groter te maken

  • We geaccepteerd willen worden door een groep

  • Dichte relaties ons denken en emoties kunnen beïnvloeden

We zijn sociale dieren, in groepen voelen we ons gezonder en gelukkiger.

Soms worden mensen buiten gesloten uit een groep. Vrouwen reageren hierop met depressie, angst en geschade gevoelens.

Wat leidt tot vriendschap en aantrekking?

Waar vind je je partner?

Je kan iemand vinden die geschikt is voor jou, op alle mogelijke plekken. Vaak gebeurt dit per toeval. Mensen trouwen vaak met iemand die in de buurt woont, bij hetzelfde bedrijf werkt, in dezelfde klas zit of die dezelfde plekken als jij bezoekt.

De meeste mensen ontmoeten hun partner bij hun werk of op school. De werkende mensen ontmoeten hun partner vaak op openbare plekken.

De laatste tijd reizen veel mensen, vooral uit het Westen. De kans is dan ook groter om iemand te ontmoeten die ver weg woont. Het wordt steeds minder belangrijk hoe ver iemand woont. De regels rondom het kiezen van een partner worden ook gecompliceerder. Het gebruik van internet speelt hierin een belangrijke rol. Fysieke nabijheid (proximiteit) blijft belangrijk, maar andere factoren beginnen ook een rol te spelen.

Interactie

Belangrijker dan geografische afstand, is de interactie tussen mensen. Interactie zorgt dat we sneller bevriend raken. Interactie zorgt ervoor dat we overeenkomsten vinden. Door herhaalde blootstelling en interactie met iemand, kan onze verliefdheid (infatuation) zich richten op iedereen die overeenkomsten met ons vertoont en onze gevoelens beantwoordt.

Anticipatie van interactie:

Als je van te voren verwacht iemand te ontmoeten (en aardig te vinden) ga je ze sneller aardig vinden (anticipatory liking). Dus als je van tevoren denkt dat je iemand aardig zal vinden, zal dit ook sneller gebeuren, en zal er sneller een relatie gevormd worden.

Mere exposure

Hoe vaker je met iemand in contact komt, hoe leuker je diegene vaak vindt. Het zorgt dat we minder in stereotypes denken omdat we individuele kenmerken gaan zien. Mere exposure zou een nog sterker effect hebben wanneer mensen de stimuli onbewust ontvangen (Zajonc’s experiment). Zajonc stelde dat emoties vaak spontaner zijn dan denken. De mere exposure effect helpt ons met het categoriseren van mensen en dingen en het kleurt onze evaluaties van anderen; mensen die we aardig vinden lijken bekender. Het vermindert ook stereotypering omdat we hierdoor kijken naar individuele trekken. Negatieve kant van het fenomeen is dat we onbewust zijn van het onbekende leidend tot bijv. vooroordelen tegenover mensen die anders zijn. Wanneer we hen juist vaker zien, gaan we ze wel weer aardiger vinden. We vinden ook ons zelf leuker als we ons gedragen zoals we onszelf zien.

We houden van mensen die hetzelfde zijn als wij. Ook gaat dit de andere kant op: mensen die we leuk vinden, lijken meer gemeen te hebben met jezelf.

Mensen vinden zichzelf mooier in de spiegel dan op een foto, omdat ze dit beeld vaker zien. Ze vinden hun vrienden mooier op een foto dan in de spiegelfoto omdat ze dit beeld vaker zien.

Internet daten

Internet datingsites bieden mensen de mogelijkheid om meer mensen te ontmoeten dan je in dagelijks leven zou doen. Veel van de websites gebruiken wiskunde algoritmen om mensen aan elkaar te koppelen, zo kom je terecht bij de mensen waar je veel mee gemeen hebt. Internet biedt een veilige omgeving waarin mensen die sociaal angstig zijn en eenzaam, relaties kunnen beginnen. Whitty wijst erop dat virtuele realiteit mensen ruimte geeft om hun eigen identiteit te vormen binnen relaties met anderen. Ze vond dat belang van uiterlijk voor vrouwen belangrijker was dan voor mannen. Mannen en vrouwen gaven allebei toe dat ze hun identiteit online overdrijven. Wel logen mannen vaker of hun economische status en vrouwen juist over hun gewicht om een partner aan te trekken.

Wat is de rol van fysieke aantrekkingskracht?

Uiterlijk telt zeker me bij aantrekkelijkheid. Impliciete metingen laten de attitudes zien die mensen vaak niet willen zeggen, of de attitudes waarvan ze zich niet bewust zijn: bijv. dat mensen een voorkeur hebben voor lichamelijke gezondheid.

Het uiterlijk van een vrouw voorspelt hoe populair ze wordt en hoe aantrekkelijk. Vrouwen zeggen dat ze een lieve, warme man verkiezen boven een aantrekkelijke, koude man.

Uit onderzoek is gebleken dat mannen meer waarde hechten aan uiterlijk dan vrouwen.

Mensen vallen op degenen die net zo aantrekkelijk zijn als zijzelf, dit wordt ook wel het matching fenomeen genoemd. In relaties waarbij een persoon minder aantrekkelijk is dan de ander, heeft deze vaak andere compenserende kwaliteiten.

Mannen zoeken jeugdige en aantrekkelijke vrouwen. Vrouwen zoeken mannen met rijkdom en status.

We vinden vaak het geen leuk dat we met onszelf associëren dit wordt impliciete egotisme genoemd. We vinden zelfs carrières leuk die overeenkomen met onze naam! Validiteit in deze studies was niet heel goed. Gallucci vond dat originele data van studies niet aantoonde dat impliciete egotisme grote besluiten in ons leven beïnvloedde. Het zou wel invloed kunnen hebben, maar dan moeten er betere studies worden uitgevoerd.

Fysieke aantrekkelijkheid stereotype

We denken vaak dat aantrekkelijke mensen veel meer positieve eigenschappen hebben, zoals gelukkiger, spontaner, intelligent en succesvol. Aantrekkelijkheid vormt de eerste indruk. Dit komt naar voren bij sollicitaties. Aantrekkelijke mensen hebben vaak een betere baan en verdienen meer geld. Men kijkt langer naar mensen met een aantrekkelijk gezicht dan naar mensen die dat niet hebben. Het gezicht moet niet té knap zijn, althans dat van vrouwen.

Klopt het ‘wat mooi is, is goed’ stereotype? Uit onderzoek is gebleken dat aantrekkelijke kinderen en jong volwassenen vaak relaxter zijn, spontaner, socialer en populairder. Waarschijnlijk komt dit verschil met onaantrekkelijke mensen door self-fulfilling prophecy. Aantrekkelijke mensen zijn geliefd en ontwikkelen meer zelfvertrouwen.

Aantrekkelijkheid is wat mensen aantrekkelijk vinden op elke plaats en op elk tijdstip. Wat mensen mooi vinden, verschilt per cultuur. Vaak vallen we op mensen met een symmetrisch gezicht.

Evolutionair psychologen denken dat je op aantrekkelijke mensen valt om zo goede nakomelingen te produceren. Mooi zijn staat voor gezondheid, jeugdigheid en vruchtbaarheid. Uit onderzoek is gebleken dat vrouwen juist een voorkeur geven aan mannelijke mannengezichten en ook meer vrouwelijkheid in vrouwen gezichten dan mannen dat deden. Het boeit vrouwen dus meer dat een vrouw vrouwelijk is, dan dat het een man boeit. Mannen vinden vrouwen wiens middel 30% smaller is dan haar heupen aantrekkelijker. Steeds meer mensen laten iets aan hun lichaam doen door bijvoorbeeld plastische chirurgie.

We zien niet alleen aantrekkelijke mensen als aardig, maar we zien aardige mensen ook als aantrekkelijk. The beautiful is good stereotype werkt ook de andere kant op: informatie over iemands persoonlijkheid beïnvloedt de percepties van hun fysieke schoonheid. Een aardig persoon, wordt ook al snel als mooier bevonden omdat wij zoeken naar consistentie en cognitieve en emotionele dissonantie proberen te voorkomen. Iemands overeenkomsten met onszelf vinden, maakt hen ook aantrekkelijker. Love sees loveliness: Hoe verliefder een vrouw op een man is, hoe fysiek aantrekkelijker ze hem vindt. Hoe verliefder mensen samen zijn, hoe minder aantrekkelijk ze iedereen vinden van het tegengestelde geslacht.

Gelijkheid versus aanvullendheid

Vrienden, koppels en echtgenoten delen vaak dezelfde attitudes. Hoe meer man en vrouw op elkaar lijken, hoe kleiner de kans op een scheiding.

In hoeverre gelijkheid belangrijk is, verschilt per cultuur. Ook is het voor meisjes net iets belangrijker dan voor jongens.

Mensen vinden degenen leuk die hetzelfde denken als zij, maar ook die hetzelfde doen als zij. Ongelijke attitudes zorgen dat je iemand minder mag, dan degenen die dezelfde attitudes hebben als jij. Wanneer een groep een andere groep ziet als mensen die anders praten, anders leven en anders denken, is er een grote kans op een conflict. Soms wordt gedacht dat tegenpolen elkaar aantrekken, en dat de een de ander aanvult. Uit onderzoek is gebleken dat toch gelijkheid meer aantrekt dan tegenpolen.

Leuk vinden van degene die ons ook leuk vinden

Wanneer je iemand leuk vindt, zal diegene jou ook leuk vinden. Dit komt door het ‘’reciprocity principle’’: de neiging om iets terug te doen als je iets krijgt.

We zijn zeer gevoelig voor kritiek. Negatieve informatie wordt beter onthouden dan positieve informatie en heeft dus meer invloed.

Soms zijn complimenten niet helemaal gemeend, of zijn mensen te geïnteresseerd in je. Dit kan zorgen dat mensen diegene slijmerig vinden en juist minder leuk vinden. Er zijn sekse verschillen in onderzoeken naar ‘slijmerigheid’ van Vonk, waren de acteurs altijd mannen en dit kon leiden tot het ‘slijmen effect’. Volgens sekse stereotypen worden mannen gezien als a) minder steunen, geïnteresseerd en vleiend, b) meer ambitieus en c) eerder geneigd zichzelf op minderen subtiele wijze uit te drukken. Na onderzoek te doen met vrouwelijke acteurs kwam er echter geen verschil naar voren. Geconcludeerd: slijmen wordt gezien als een slechte eigenschap.

Mensen met een hoger zelfvertrouwen zullen sneller op iemand afstappen dan mensen met een laag zelfvertrouwen. Laag zelfvertrouwen zorgt er ook voor dat mensen niet beseffen hoeveel hun partner hun waardeert.

Wat is evaluatieve conditionering?

Evaluatieve conditionering = we vinden iemand leuk die we associëren met iets leuks en we vinden iemand niet leuk als we diegene associëren met iets wat we niet leuk vinden. Als je wilt dat een relatie het lang volhoudt, is het belangrijk dat je beide de relatie associeert met leuke dingen.

We vinden mensen leuker in een fijne situatie dan in een oncomfortabele situatie, bijvoorbeeld in een erg warme kamer.

Wat zorgt dus voor aantrekkingskracht?

  • Nabijheid

  • Aantrekkelijkheid

  • Gelijkheid

  • Aardig gevonden worden

  • Andere kenmerken

Wat is liefde?

Gepassioneerde liefde

Psycholoog Robert Sternberg ziet liefde als een driehoek, bestaande uit drie componenten:

  • Passie

  • Intimiteit

  • Toewijding

Onderzoeken naar liefde komen tegenwoordig veel voor in positieve psychologie; een tak die kijkt naar de leuke, goede en betekenisvolle dingen in het leven. In alle vormen van liefde komt begrip voor de ander voor, steun je elkaar en geniet je van elkaars gezelschap. Bij gepassioneerde liefde uit je de liefde fysiek. Het is emotioneel, opwindend en intens. Er is een zekere mate van arousal aanwezig.

De twee-factor-theorie van Schachter zegt dat de waarneming van onze emoties op 2 kenmerken is gebaseerd. Eerst evalueren we de omgeving om te kijken welke emotie we op dat moment ervaren. De arousal zegt ons hoe heftig de emotie is.

Door deze theorie zou dus alles wat arousal veroorzaakt, zorgen voor gepassioneerde gevoelens omdat we deze arousal aan de liefde kunnen toeschrijven. Onderzoek door Aron wijst erop dat gepassioneerde liefde de dopamine systeem in je hersenen activeert, welke gelinkt zijn aan beloning. Het is dus ook dat wanneer je hart gebroken is de delen van je hersenen die geassocieerd zijn met angst, pijn en controle van boosheid worden geactiveerd.

De meeste culturen geloven dat je van elkaar moet houden voordat je gaat trouwen. Mara dit is niet een universele gedachte. Soms wordt er door de ouders besloten met wie hun kinderen gaan trouwen.

Mannen worden sneller verliefd dan vrouwen en zijn minder snel uitgekeken op iemand.

Kameraadschapliefde

Dit is een relatie waarbij de partners toegewijd zijn aan elkaar en aan elkaars geluk. Hoe langer een relatie duurt, hoe minder emotionele ups en downs er zullen zijn. Dit kan het leven lang duren. Mensen hechten zich bij deze soort liefde aan elkaar. In een huwelijk waarbij mensen uit liefde met elkaar zijn getrouwd, is de liefde na vijf jaar veel minder geworden. In huwelijken waarbij de personen aan elkaar gekoppeld zijn, is de liefde na vijf jaar nog niet verdwenen. Het afkoelen van de intense romantische liefde leidt tot een periode van desillusie, vooral voor de mensen die vinden dat het niet over zou moeten gaan. Dit kan leiden tot scheiden. In Aziatische culturen kijken ze minder naar hun individuele gevoelens, scheiden leidt tot schaamte en daardoor komt het minder vaak voor.

Wat maakt relaties mogelijk

Commitment

Commitment is de intentie om een relatie te behouden en daarmee ook de gevoelens van psychologische hechting naar elkaar toe. De investment model (IM) biedt inzicht in waarom sommige mensen bij elkaar blijven en sommige niet. Het stelt dat mensen gemotiveerd zijn om beloning van een relatie te maximaliseren en kosten te minimaliseren. Hoe meer tevreden je bent met een relatie, des te meer je het wil behouden. Toegenomen tevredenheid reflecteert dan een toename in beloning van een relatie en verminderen van kosten. Commitment reflecteert daarnaast ook de hoeveelheid moeite die iemand in een relatie steekt. Hoe meer iemand heeft geïnvesteerd in de relatie hoe groter de kans dat ze het behouden. De investering in onze relatie kan extrinsiek of intrinsiek zijn: extrinsieke investering zijn dingen zoals een huis die een stel samen heeft, intrinsieke investering betreft dingen zoals tijd en emotionele moeite die partners in een relatie steken. Beide investering kunnen partners niet meenemen wanneer ze de relatie verbreken.

Uit onderzoek blijkt dat commitment en investering tevredenheid en duur van relatie kunnen voorspellen. Commitment in een relatie, behouden van stabiliteit en steun aan elkaar, leidt tot meer tevredenheid. Maar er zijn ook andere dingen die meespelen, zoals het gevoel dat je bij elkaar hoort, hoe dankbaar we zijn naar de ander toe, delen van leed en intimiteit. Door het investeren in een relatie wordt het waardevoller en stabieler voor beide partners.

Hechting

John Bowlby ontdekte dat de hechting die kinderen met hun verzorgers hebben, de grondslag is voor hun latere emotionele ontwikkeling. Er zijn verschillende soorten hechting. De hechting die zorgt voor een gelukkig leven is de veilige hechting. Veilige hechting: kinderen spelen rustig in het bijzijn van hun moeder, wanneer de moeder hun verlaat raken ze van slag. Als de moeder terugkomt zoeken de kinderen weer toenadering. Volwassenen met een veilige hechting vinden het makkelijker om close te worden met iemand en maken zich geen zorgen over afhankelijk zijn en verlaten worden. Bortholomew en Horowitz stelden een attachment model voor dat mensen indeelt in hechtingsstijl die ze hebben aan de hand van hun zelfbeeld en anderen. Veilig gehechte mensen hebben een positief beeld van zichzelf en van anderen. Mensen met een gepreoccupeerde hechtingsstijl hebben positieve verwachtingen van anderen maar het gevoel dat zij het zelf niet waard zijn: deze mensen maken het vaak uit binnen een relatie met dezelfde persoon en tijdens conflict worden ze snel emotioneel en boos. Mensen met een negatief beeld van anderen hebben een dismissing of angstige hechtingsstijl; deze twee stijlen hebben allebei vermijding in zich. Deze mensen zijn vaak minder geïnvesteerd in een relatie en hebben grotere kans om ze te verlaten. Ze hebben vaker one-nightstands. Sommige onderzoekers wijzen deze hechtingsstijlen toe aan sociale erfelijkheid en aandacht van ouders. Hechtingsstijlen hebben invloed op hoe we met dreigingen op onze relatie omgaan. De verzorgingsstijl van de andere partner heeft daarnaast ook invloed op ons als persoon. Mate van afhankelijk van de ander, begrip en weten dat de ander je zal steunen zorgt voor meer autonomie en zelfvertrouwen.

Friends with benefits neemt tegenwoordig ook steeds meer toe. Uit onderzoek blijkt dat vrouwen meer waarde hechten aan het vriendschap gedeelte en mannen de nadruk leggen op sex gedeelte hierin. Sommigen zeggen dat het de vriendschap versterkt, anderen vinden dat het de vriendschap gecompliceerd maakt.

Gelijkheid

Gelijkheid is een conditie waarbij de personen uit een relatie krijgen wat ze erin stoppen. Gelijkheid verschilt op lange en korte termijn. Op korte termijn willen we soms iets goeds doen voor onze vrienden, en verwachten we niet iets terug. In langere relaties verwachten we toch vaak gelijkheid.

Wanneer er geen gelijkheid is, voelt een persoon zich vaak schuldig en de ander geïrriteerd. Vaak doet de vrouw in het gezin de huishoudelijke taken en het verzorgen van de kinderen, ook al heeft ze een fulltime baan. Toch wordt dit door beide partners niet als ongelijk gezien. Dit komt door de sociale rollen die de normen hebben gevormd van de partners.

Zelf openbaring

In een goede relatie voelen we ons geaccepteerd en vrij om onszelf te zijn. Je laat steeds meer van jezelf zien, dit wordt zelf openbaring genoemd. Hierdoor worden mensen nog closer/intiemer. Het verbetert de relatie en de kans is groter dat de relatie langer duurt.

We geven meer bloot van onszelf aan mensen die dit ook over zichzelf tegen ons hebben gedaan. Dit wordt disclosure reciprocity genoemd.

Sommige mensen, meeste vrouwen, zijn goed in het zorgen dat anderen zich blootgeven. De gezichtsuitdrukking blijft alert, ze vermaken zichzelf en zeggen aanmoedigende woorden en zinnen.

Open zijn tegen elkaar is ook belangrijk in de relatie tussen ouders en kind. Kinderen die veel over zichzelf vertellen laten minder criminaliteit en depressie zien en presteren beter op school.

Op internet is het makkelijker je te laten zien dan face-to-face. Je kan anoniem dingen over jezelf kwijt.

Vergeving

Hoe blij je ook bent met een relatie, er zullen altijd problemen voorkomen. Om een relatie te behouden moet je elkaar kunnen vergeven. Excuses aanbieden is hierbij belangrijker. We vergeven iemand sneller wanneer hij/zij zijn excuses aanbiedt. Relaties waarin excuses aanbieden veel voorkomt, zijn bevredigender.

Single zijn

Veel maatschappijen leggen de nadruk op het hebben van een relatie. Als je single bent voelt het soms dus alsof je hebt gefaald. Maar tegenwoordig is single zijn niet vreemd. Veel vrouwen die single zijn bevinden zich in een dilemma, aan de ene kant hebben ze sociaal gefaald in het behouden van een relatie, aan de andere kant zijn ze wel onafhankelijk en hebben persoonlijk keuze.

Hoe eindigen relaties?

Het verschil in scheidingen is groot tussen verschillende landen en culturen. Mensen gaan op verschillende manieren om met een relatie die niet goed loopt.

  1. Loyaliteit: wachten tot het beter wordt

  2. Verwaarlozen: negeren van de partner en toestaan dat de relatie slechter wordt

  3. Verwoorden: actieve stappen nemen om relatie te verbeteren

Ongelukkige koppels zijn het vaak oneens en hebben kritiek op elkaar. Gelukkige koppels zijn het vaak eens, zijn het vaak eens en lachen veel. In een goed huwelijk komen ook conflicten voor, maar deze worden overwonnen door de affectie die je voor elkaar voelt. Ze gebruiken een communicatie stijl waarbij er niet defensief wordt gecommuniceerd.

Scheiding wordt voorspeld door een aantal factoren: individualistische cultuur, leeftijd van koppel, opleiding, waarden en gelijkheid.

Om een relatie te laten werken moet er dus commitment zijn, investering en moeite vanuit beide partijen. Relatie komt niet zomaar, je moet er voor werken.

 

Mensen hebben een ‘’need to belong’’: ze hebben de behoefte om een relatie met anderen aan te gaan. Intieme relaties zijn niet enkel om te overleven, ze bieden ook plezier en hebben belangrijke kenmerken omdat ze mensen gelukkiger en gezonder maken en bijdragen aan hun welzijn.

 

We willen sociale relaties omdat:

  • Onze voorouders anderen nodig hadden om te overleven

  • Kinderen en verzorgers bij elkaar blijven om het leven makkelijker te maken en overlevingskans groter te maken

  • We geaccepteerd willen worden door een groep

  • Dichte relaties ons denken en emoties kunnen beïnvloeden

We zijn sociale dieren, in groepen voelen we ons gezonder en gelukkiger.

Soms worden mensen buiten gesloten uit een groep. Vrouwen reageren hierop met depressie, angst en geschade gevoelens.

 

Wat voor functie heeft helpen? - Chapter 10

 

 

Dit hoofdstuk houdt zich bezig met waarom en hoe mensen reageren op anderen die hulp nodig hebben.

Wat is altruïsme?

Altruïsme (onzelfzuchtigheid) is bezorgd zijn om andere mensen en deze helpen als er geen redenen voor jou zijn om dit te doen. Altruïsme wordt in verschillende religies aangemoedigd, maar ook buiten religie om.

Waarom helpen we?

Sociale uitwisseling en sociale normen

De sociale uitwisselingtheorie stelt dat mensen de voordelen en de nadelen tegen elkaar afwegen bij het maken van beslissingen. Er wordt een calculatie gemaakt van de pro en contra argumenten. Het wil niet zeggen dat we deze voor- en nadelen de hele tijd bewust afwegen. De afwegingen beïnvloeden soms onbewust ons gedrag.

Beloningen

Beloningen die ons motiveren om iemand te helpen kunnen extern of intern zijn. Helpen kan gebruikt worden om iets te bereiken zoals eer, respect en geld. Externe beloning kan zorgen dat de interne motivatie om te helpen verdwijnt.

Helpen heeft een positief effect op het gevoel van eigenwaarde. Mensen die meer altruïstisch helpen hebben een betere mentale gezondheid dan mensen die dit niet zijn. De meeste sociaal psychologen van nu zeggen dat help gedrag, de helper beter laat voelen maar dat dit niet de enige motivatie is. Niet alle hulp die je biedt is altruïstisch. Egoïsme is ook een reden. Egoïsme is het idee dat eigenbelang de motivatie is voor al het gedrag.

Interne beloningen

Een voordeel van iemand helpen is ook de zelfbeloning. Als we ons ongerust voelen, halen we dit gevoel weg door iemand te helpen. Uit onderzoek blijkt dat mensen die sterkere empathie voelen sneller anderen zullen helpen. Hoofdmotief voor helpen hierbij was dan ook niet egoïstisch om eigen stress te verminderen, maar juist bedoeld om iemand anders te helpen omdat empathie altruïstische motieven aanwakkert, waardoor je leed van iemand anders wil helpen verminderen.

Schuldig voelen is ook een motivatie om iemand te helpen. Mensen doen alles om hun schuldgevoel weg te laten gaan, hun slechte gevoelens te verzachten en hun zelfbeeld te herstellen. We willen graag goed doen nadat we iets slechts hebben gedaan om onze privé schuldgevoelens te verminderen. We willen een positief publiekelijk beeld van onszelf behouden. We zijn voornamelijk geneigd ons zelf te herstellen en behulpzaam te zijn als anderen over onze slechte daad weten.

Er zijn uitzonderingen. Een negatieve bui en boosheid zorgen niet voor compassie, net als diep verdriet.

Mensen die gelukkig zijn zeer behulpzaam. Behulpzaamheid zorgt voor het verzachten van een slechte bui en voor het behouden van een goede bui. Een positieve stemming zorgt voor positieve gedachten, welke zorgen voor een positief zelfbeeld, wat dus weer leidt tot positief gedrag zoals iemand helpen. Het houdt elkaar dus in stand.

Behulpzaamheid normen

Behulpzaamheid komt niet altijd omdat we dit graag willen doen, maar omdat we dit moeten doen van onszelf. Dit moeten zijn ongeschreven regels voor sociaal gedrag. Het gaat vaak onbewust. Ze schrijven juist gedrag voor.

Wederkerigheid norm

We zullen degenen helpen die ons hebben geholpen. Je doet iets terug voor deze mensen. We investeren in anderen en verwachten iets terug. Wanneer mensen niet iets terug kunnen doen voelen ze zich bedreigd en vernederd. Het is makkelijker hulp te geven dan te ontvangen, daarom hebben mensen met een hoge zelfbeeld moeite met het zoeken van hulp. Deze norm wijst op het creëren van balans tussen geven en nemen in sociale relaties. Mensen verwachten niet altijd iets terug als ze anderen helpen (denk aan het geld geven aan goede doelen).

Sociale verantwoordelijkheidsnorm

Deze norm verwacht dat je iemand helpt, die hulp nodig heeft, zoals bijvoorbeeld kinderen. In Europa betaalt iedereen geld zodat er gratis gezondheidszorg is voor iedereen. Vaak is het wel dat mensen vinden dat iemand moet krijgen wat hij of zij verdient. Bij een natuurramp is iedereen erg vrijgevig, omdat deze mensen sympathie opwekken. Wanneer mensen hun eigen situatie gecreëerd hebben, verdienen ze het niet geholpen te worden omdat deze mensen geen sympathie opwekken.

Perceptie van iemands behoefte bepaalt onze bereidheid om te helpen. Uit onderzoek is dan ook gebleken dat vrouwen sneller hulp ontvangen dan mannen. Mannen bieden vaker hulp aan, aan vrouwen. Vrouwen bieden evenveel hulp aan, aan vrouwen als aan mannen. Vrouwen blijken ook vaker om hulp te vragen en hulp te accepteren van bijv. vrienden. Deze sekse verschillen zijn echter het gevolg van toegewezen sekse-rollen en sekseverschillen die gerelateerd zijn aan de norm voor passen mannelijk en vrouwelijk gedrag.

Evolutionaire verklaringen

Onze genen zorgen dat we een grote kans op overleving hebben. Onze neiging om te helpen komt niet van onze gedeelde fysieke attributies maar van gedeelde sociale karakteristieken.

Bescherming van verwanten

Sommige evolutionair psychologen stellen dat onze genen zorgen dat we alleen zorg willen dragen voor onze verwanten. Ouders zijn meer toegewijd aan hun kinderen, dan kinderen aan hun ouders. In sommige culturen is het zorgen voor de familie een vereiste om te leren zorgen voor mensen buiten de familie. In Oost-Aziatische culturen is filial piety een sociale norm; hierbij helpen kinderen hun ouders wanneer ze oud zijn. Sommige evolutionair psychologen stellen dat kin selectie leidt tot etnische ingroep-favorieten. Mensen stellen hun eigen familie en groep voor anderen. Wat in bepaalde collectivistische culturen juist leidt tot harmonie.

Wederkerigheid

Genetische zelfinteresse en zelfinteresse in het algemeen voorspellen van wederkerigheid. Iemand helpt een ander, omdat hij verwacht dat deze dan iets terug doet. We zullen diegenen helpen waarvan we verwachten dat zij ons ook zouden helpen. Wederkerigheid is in kleine dorpen en gemeenschappen veel meer voorkomend dan in grote steden. Campbell gaf nog een basis voor niet-wederkerig altruïsme: hij stelt dat menselijke gemeenschap normen heeft opgesteld die een rem leggen op biologische bias voor zelfinteresse. We leren aan dat we anderen horen te helpen zo dragen we bij aan de overleving van de groep.

Oprecht altruïsme

Een naar gevoel kun je weghalen door weg te gaan van de nare situatie of door degene die hulp nodig heeft, te helpen.

Wanneer we ons veilig gehecht voelen tot iemand, hebben we vaak empathie. Hierbij voel je de emoties van een ander, je leeft mee met diegene.

De empathie die we voelen verschilt per situatie en cultuur. Mensen die een groot gevoel van empathie hebben, zullen sneller helpen dan degenen die dit gevoel niet hebben, zelfs als ze denken dat niemand van hun helpen af weet (en dus anoniem zijn), en hun eigen stemming niet zal veranderen.

Wanneer zullen we helpen?

Het bystander effect: in de aanwezigheid van anderen, zullen mensen minder snel iemand helpen. Dit komt door gedeelde verantwoordelijkheid (iemand anders zal wel helpen) en sociale vergelijking (als niemand helpt, doe ik het ook niet).

Aantal omstanders

Wanneer er andere in de buurt zijn treedt er een illusie van transparantie op. Dit is de neiging om anderen te overschatten in hoe goed ze zijn om onze emoties te herkennen. Hoe meer mensen er in de buurt zijn des te minder snel zijn we geneigd om te helpen!. We merken minder snel dingen op dan wanneer we met andere zijn.

Het is ook belangrijk hoe we een situatie interpreteren. Dit zorgt voor een bepaalde reactie. Wanneer iedereen in de buurt kalm blijft, zal je de situatie niet snel als bedreigend ervaren.

De gedeelde verantwoordelijkheid treedt op wanneer er meerdere omstanders zijn, maar ook wanneer mensen een hogere status of een beter beroep hebben. Mensen vertrouwen experts en autoriteit en zullen hier niet snel tegenin gaan.

Er worden vaak ethische vragen gesteld bij onderzoek naar het bystander effect. Er doen mensen mee aan het onderzoek die worden geconfronteerd met iets waar zij vaak niet trots op zijn. Sociaal psychologen beschermen de participanten en voldoen hun verantwoordelijkheid door onderzoek als dit te doen.

Helpen als iemand anders het doet

Wanneer anderen om je heen iemand helpen, zal je zelf ook gaan helpen. Prosociale modellen versterken altruïsme.

Tijdsdruk

Mensen zullen sneller helpen als ze op tijd zijn of onderweg naar een niet belangrijke afspraak en zullen niet snel stoppen wanneer ze te laat zijn en een belangrijke afspraak hebben. Als je haast hebt neem je niet te de tijd om te kijken wie er hulp nodig en hoeveel.

Gelijkheid

Omdat gelijkheid zorgt dat we iemand leuker vinden, en leuk vinden zorgt dat we iemand sneller helpen, zullen we behulpzamer zijn voor degenen die op ons lijken. Er zijn uitzonderingen. Rijke mensen schenken bijvoorbeeld geen geld aan andere rijken. Dezelfde verjaardag datum of voornaam zorgt er al voor dat mensen zich gelijk aan elkaar voelen.

De reacties van omstanders zitten vol met sociale normen en waarden.

Wanneer we iemand categoriseren in onze eigen groep zorgt dat we diegene als een gelijke van onszelf zien en dat we een grotere verantwoordelijkheid naar diegene toe voelen. We helpen sneller mensen uit onze eigen groep.

Onderzoek naar hulp gedrag omtrent het verhaal van Kitty, heeft vooral gekeken naar meetbare variabelen maar sekse en ras spelen ook een rol.

Het is niet alleen zo dat we mensen die anders zijn dan ons niet helpen. Zo helpen mensen met een lage status, mensen met een hoge status vaker. Op deze manier versterken ze hun positieve reputatie in hun eigen ogen en die van de uit-groep. Volgens deze kijk is hulp gedrag afhankelijk van de sociale categorie waar je jezelf in plaatst en niet je genetica; heb je iets sociaals gemeen met iemand, dan help je ze.

Wie zal helpen?

Persoonlijkheid, geslacht en leeftijd

Mensen met veel positieve emoties, empathie en zelfvertrouwen zullen eerder helpen dan degenen die dat niet hebben. Veel denken dat vrouwen eerder zullen helpen dan mannen. Dit is gedeeltelijk waar. In situaties waar het slachtoffer in gevaar is, zal een man sneller helpen. In situaties waarbij een vrijwilliger nodig is voor een experiment of waarbij je tijd moet doorbrengen met gehandicapte kinderen, zullen vrouwen sneller helpen.

Vanaf 18 maanden kan een kind al iemand anders helpen.

Religie

Bij een noodgeval zijn zwaar gelovigen meer behulpzaam dan niet-gelovigen. Er kan geen conclusie worden getrokken over de relatie tussen het helpgedrag en de religie. Het kan zo zijn dat mensen die behulpzaam zijn van zichzelf, eerder aangetrokken zijn tot religie. Minder bedeelden geven sneller aan anderen dan mensen die rijker zijn. Gekeken naar alle narigheid in de wereld kan je echter niet stellen dat religie altijd leidt tot behulpzaamheid.

Hoe kunnen we hulp vergroten?

Verminderen ambiguïteit en vergroten verantwoordelijkheid

Men helpt sneller als ze persoonlijk worden aangesproken. Denk aan bloeddonoren. Er wordt sneller bloed gegeven wanneer mensen door anderen zijn aangesproken om dit te gaan doen. Een persoonlijke benadering laat je minder anoniem voelen en meer verantwoordelijk. Om anonimiteit te verminderen, moet diegene zich identificeren met iemand anders. Dit kan bijvoorbeeld door van tevoren een blik en lach met iemand uit te wisselen of een kort gesprek aan te gaan. Als er hulp nodig is, zal de persoon met wie je een korte interactie hebt gehad, sneller helpen. Denken dat je het slachtoffer en de omstanders nog vaker tegen komt vergroot behulpzaamheid ook. Persoonlijke aanpak maakt mensen zelfbewuster en daardoor merken ze hun altruïstische ideeën sneller op. Omstandigheden waarbij mensen zich bewust zijn van zichzelf (bv. naamplaatjes, bekeken worden en geëvalueerd worden), zorgen dat men sneller helpt.

Schuldgevoel en bezorgdheid voor zelfbeeld

Mensen die zich schuldig voelen zullen sneller helpen. Mensen zijn vaak bezorgd over hun publieke image. Door-in-the-face-technique: een manipulatie techniek waarbij je iemand iets groots vraagt, verwachtend dat ze nee zeggen en vervolgens iets kleiner gaat vragen waar ze wel op in gaan. Met grote dingen stemmen ze vaak niet in, maar zodra er iets groots van ze wordt gevraagd en hierna iets kleins, zullen de meeste mensen met het kleine instemmen: ‘’Zelfs een euro zou al helpen’’. Mensen labelen als behulpzaam versterkt ook hun behulpzame zelfbeeld.

Hoe kunnen we altruïsme socialiseren?

Altruïsme socialiseren kan op vijf manieren:

  1. Morele insluiting (inclusion) leren: mensen betrekken die verschillen van jezelf binnen een groep waarin hun morele waarden van toepassing zijn. morele buitensluiting heeft het tegengestelde effect; mensen buiten sluiten van cirkel van morele en sociale waarden. Hierdoor gelden jou morele waarden niet voor hen en dit leidt tot wreedheid, naar anderen toe. Morele inclusie zorgt er juist voor dat je de welzijn van anderen aantrekt.

  2. Modelleren altruïsme

  3. Leren door het te doen: nu helpen zorgt dat je in de toekomst meer zal gaan helpen

  4. Help gedrag aan altruïsme koppelen: mensen hebben soms de neiging om hun gedrag toe te schrijven aan extrinsieke factoren in plaats van aan innerlijke motivatie (overjustification effect). Door mensen net genoeg uitleg te geven voor hun daden, kan je het plezier in een daad vergroten en zullen ze dit vaker gaan doen.

  5. Leren over altruïsme: wanneer mensen leren over altruïsme, zijn ze sneller geneigd om te helpen. Als mensen begrijpen waarom ze met omstanders minder snel helpen, zullen ze juist sneller gaan help

 

Waarom helpen we?

 

Sociale uitwisseling en sociale normen

De sociale uitwisselingtheorie stelt dat mensen de voordelen en de nadelen tegen elkaar afwegen bij het maken van beslissingen. Er wordt een calculatie gemaakt van de pro en contra argumenten. Het wil niet zeggen dat we deze voor- en nadelen de hele tijd bewust afwegen. De afwegingen beïnvloeden soms onbewust ons gedrag.

Beloningen

Beloningen die ons motiveren om iemand te helpen kunnen extern of intern zijn. Helpen kan gebruikt worden om iets te bereiken zoals eer, respect en geld. Externe beloning kan zorgen dat de interne motivatie om te helpen verdwijnt.

Helpen heeft een positief effect op het gevoel van eigenwaarde. Mensen die meer altruïstisch helpen hebben een betere mentale gezondheid dan mensen die dit niet zijn. De meeste sociaal psychologen van nu zeggen dat help gedrag, de helper beter laat voelen maar dat dit niet de enige motivatie is. Niet alle hulp die je biedt is altruïstisch. Egoïsme is ook een reden. Egoïsme is het idee dat eigenbelang de motivatie is voor al het gedrag.

 

Welke inlvoed heeft een kleine groep op gedrag? - Chapter 11

 

 

We bevinden ons vaak in een kleine groep. Je bent vaak met je huisgenoten, gaat uit eten met een vriend. Intellectuele studenten gaan vaak om met andere intellectuele studenten. Individuen hebben invloed op de groep.

Wat is een groep?

Dit lijkt vaak een makkelijke vraag, totdat mensen definities met elkaar gaan vergelijken. Volgens groep-expert Marvin Shaw hebben alle groepen een ding in gemeen: de leden hebben interactie met elkaar. Hij definieert een groep als twee of meer mensen die interactie met elkaar hebben en elkaar beïnvloeden. De leden noemen zichzelf en elkaar ‘’wij’’. Volgens turner hoeft er niet perse een interactie te zijn om tot een groep te horen, wat belangrijk is, is dat de leden verwijzen naar ons en wij zelfs wanneer ze alleen zijn.

Groepen bestaan om verschillende redenen: mensen ontmoeten en ergens bij horen, in informatie worden voorzien, beloningen krijgen en doelen bereiken.

Eerst zullen drie voorbeelden van collectieve invloed besproken worden waarbij minimale interactie nodig is, hierna drie voorbeelden sociale invloed bij groepen die interactie met elkaar hebben.

Wat voor invloed heeft de groepsstructuur

Eenheid van een groep is wat hen bij elkaar houdt. Saamhorigheid heeft betrekking op het zien van de dingen zoals andere leden van de groep dat doen. Hoe meer saamhorigheid, des te groter is de kans dat de groep bij elkaar blijft. Mensen voelen zich dan aangetrokken tot de groep. Groepen hebben hun eigen normen dat hen onderscheidt van anderen. Normen kenmerken de hele groep, maar individuen hebben verschillende rollen. De rol die iemand heeft in de groep geeft een stukje identiteit en doel en leidt het gedrag van een persoon. Het gevaar van rollen is wel dat mensen zichzelf erin kwijtraken. Niet alle rollen zijn gelijk. De status die iemand heeft, heeft ook invloed op hoe een individu zich identificeert en relateert aan de groep.

Formele en informele communicatie netwerken beschrijven hoe de leden van een groep met elkaar praten.

Social facilitation: hoe worden we beïnvloed door de aanwezigheid van anderen?

Aanwezigheid van anderen

Sociale facilitatie betekent 1) de neiging van mensen om simpele en bekende taken beter uit te voeren in bijzijn van anderen en 2) het versterken van dominante reacties in het bijzijn van anderen.

Onderzoek heeft aangetoond dat mensen sneller gaan werken in het bijzijn van anderen. Dit geldt alleen voor simpele opdrachten of iets waar ze goed in zijn. Dominant gedrag wordt dus sterker in het bijzijn van anderen. In het bijzijn van anderen worden taken waar mensen minder goed in zijn, juist slechter gedaan.

In het bijzijn van anderen wordt er een mate van arousal in mensen opgewekt. Mensen kunnen makkelijke, dominante taken uitvoeren door een zekere mate van arousal. Bij moeilijke taken werkt deze mate van arousal juist tegen, en zullen ze de taak minder goed uitvoeren.

Waarom krijgen wij een mate van arousal in het bijzijn van anderen?

Wat je goed doet, zal beter worden met anderen erbij. Wat je moeilijk vindt, lijkt onmogelijk in het bijzijn van anderen.

Er zijn drie mogelijke factoren die zorgen voor arousal in het bijzijn van anderen:

  • Evaluation apprehension: we maken ons druk hoe anderen over ons denken. De dominante respons is het beste als mensen denken dat ze in de gaten worden gehouden en geëvalueerd worden. Dit principe werkt ook bij automatische handelingen (zoals auto rijden met mensen naast je)

  • Aanwezigheid van anderen: zelfs als mensen niet geëvalueerd of beoordeeld worden, zullen zij beter hun best doen als er anderen bij zijn.

  • Absentie van vrienden: mensen kunnen lid zijn van een groep zonder dat ze fysiek bij elkaar zijn of dat ze elkaar ooit ontmoet hebben (denk aan internet). Als mensen fysiek niet bij elkaar zijn, zullen zij niet elkaars emoties zien en dus geen empathie tonen. Zo kunnen mensen in dit soort groepen zich sneller geïsoleerd en verkeerd begrepen voelen. Ook al hebben mensen fysiek geen contact, ze zullen toch invloed op elkaar hebben door online contact. Ze delen hun ervaringen en doelen. Zolang ze elkaar positief blijven benaderen kunnen online-groepen werken.

Social loafing: Stoppen individuen minder inspanning in een groep?

Stoppen mensen evenveel moeite in een taak als het voor een individueel doel is, als het voor een gezamenlijk doel is?

Veel handen maken licht werk

In een groep waar een taak uitgevoerd moet worden voor een individueel doel, zullen mensen beter hun best doen dan wanneer ze een taak moeten uitvoeren voor een gezamenlijk doel. Dit fenomeen wordt social loafing genoemd. Mensen zullen bij touwtrekken harder trekken als ze alleen moeten trekken, dan wanneer ze met meerdere aan het touw moeten trekken.

In het laatste geval is er een gedeelde verantwoordelijkheid onder alle leden van de groep. Mensen die zichzelf gemiddeld vinden doen minder aan social loafing dan mensen die zichzelf superieur vinden, vooral wanneer een gezamenlijke taak makkelijk is. Uit onderzoek is gebleven dat mensen dachten dat ze geëvalueerd werden wanneer ze iets alleen deden. De groepssituatie verminderde evaluatie apprehension. De groep facilitatie experimenten zorgen juist voor een toename in blootstelling aan evaluatie. Wanneer mensen het middelpunt van aandacht zijn gaan ze op hun gedrag letten, wanneer ze dus worden bekeken gaan ze zich meer zorgen maken over evaluatie.

Aanwezigheid van anderen zorgt dus voor:

  • Aandacht voor individu door anderen - Geen aandacht voor individu door
    anderen

  • Evaluation apprehension - Geen evaluation apprehension

  • Arousal - Minder arousal

  • Social facilitation - Social loafing

Social loafing in het dagelijks leven

Wanneer iemand uit de groep wordt gezien als een niet gelijke, kan dit consequenties hebben voor hoe dit individu door de andere leden wordt behandeld. Of social loafing optreedt heeft te maken met hoe sterk het individu zich identificeert met de groep.

Mensen in een collectivistische cultuur laten minder social loafing zien dan mensen uit een individualistische cultuur.

Free-riders = mensen die profiteren van een groep maar weinig terugdoen.

Mensen in een groep laten minder social loafing zien als de taak die ze uitvoeren uitdagend is, verleidelijk of ingewikkeld. Ze werken harder als ze andere leden niet vertrouwen of denken dat ze niet goed meewerken aan de taak.

Social loafing is ook minder als mensen in een groep zitten met hun vrienden. Je bent gemotiveerder als je verwacht de anderen vaker te zien.

Groepspolarisatie: maken groepen onze meningen heftiger?

Groepsdiscussies versterken vaak de overtuigingen van mensen. Groepspolarisatie is het verschijnsel dat de gemiddelde opvatting uit de groep na een discussie meer neigt naar de opvatting die het populairst was. Er vindt groepspolarisatie plaats als de individuele antwoorden vooral aan een kant liggen en als er een groepsdiscussie zal plaatsvinden over het onderwerp.

Risky shift

Vaak wordt gedacht dat groepen voorzichtiger zijn dan individuen. Toch is bewezen dat beslissingen van groepen vaak risicovoller zijn dan de beslissingen van individuen. Ook na een korte discussie zullen individuen hun mening veranderen.

Jongeren maken risicovollere beslissingen dan ouderen. Als mensen alcohol op hebben, zullen ze elkaar gedrag reguleren, wat dus tot veiligere beslissingen leidt.

Versterken groepen meningen?

Een discussie versterkt het algemene geloof van de groepsleden. Een discussie verkleint het gat tussen groepen met verschillende meningen.

In het dagelijks leven vindt er ook groepspolarisatie plaats. Mensen trekken vaak naar bepaalde groepen toe. In deze groepen worden de kenmerken van deze groep weer versterkt. Jongens trekken bijvoorbeeld meer naar jongens dan naar meisjes toe. In deze jongensgroepen worden de jongens competitiever.

Scholen: over een lange tijd zullen verschillen die al bestaan tussen groepen alleen nog maar groter worden. Als bijvoorbeeld eerstejaars studenten van school A slimmer zijn dan eerstejaars studenten van school B, zal dit verschil na een paar jaar alleen maar groter zijn.

Samenleving: conservatieve plekken, trekken conservatieve personen aan. Goed en slecht gedrag, daden en misdaden worden gestimuleerd door dingen samen te doen en samen te zijn.

Internet: op het internet zijn vele groepen te vinden waar mensen steun voor hun opvattingen en interesses kunnen vinden. Ook hier vindt groepspolarisatie plaats.

Wat is groepspolarisatie?

Waarom nemen mensen in een groep meningen aan die veel heftiger zijn dan de meningen van individuen? Hier zijn drie theorieën voor gevonden.

  1. Informationele invloed: argumenten die tijdens een discussie naar voren worden gebracht. Sommige argumenten zijn informatie wat leden allang wisten. Sommige argumenten zijn informatie waar de leden nog niet over na hadden gedacht. Ook het actief meedoen aan de discussie zorgt ervoor dat de mening sneller veranderd wordt, dan passief naar de discussie luisteren. Hoe vaker ze argumenten herhalen, hoe overtuigender ze worden.

  2. Normatieve invloed: Hoe mensen zichzelf zien in een groep in de ogen van anderen. Normatieve invloed treedt op wanneer we onszelf naar anderen willen conformeren, we willen doen wat we horen te doen. Dit gebeurt wanneer we het idee hebben dat de groep ons in de gaten houdt en ons kan straffen of belonen. We laten ons leiden door de groep om geaccepteerd te worden. Social comparison: Mensen vergelijken hun meningen met anderen, en daarom nemen we heftigere meningen aan als we merken dat anderen het met ons eens zijn. Veel mensen hebben een pluralistic ignorance: ze zijn het eigenlijk ergens niet mee eens, maar denken dat de groep het er allemaal wel mee eens is, ‘’no one believes, but everyone thinks that everyone believes’’. Het leren over andermans keuzes zorgt er ook voor dat we er in mee gaan.

  3. Groepsidentiteit: Hoe een groepsidentiteit invloed heeft op de beslissingen die er gemaakt worden. De groep waar we toe behoren, zorgt dat we een bepaalde sociale identiteit aannemen. Deze identiteit zorgt ervoor dat we ons verbonden met de groep voelen en dingen gemeen hebben met de leden van de groep en ons onderscheiden van andere groepen. De ene groep denkt anders dan de andere groep. In een discussie houden we dan ook de prototype mening aan, die de groep met elkaar gemeen heeft en wat hen onderscheidt van de uit-groep.

Groepsdenken: helpen of hinderen groepen goede beslissingen?

Blunders uit de geschiedenis komen door de neiging om in een groep de harmonie te bewaren en dus commentaar voor je te houden, dit wordt ook wel groupthink genoemd.

Volgens Janis ontstaat groupthink uit drie dingen:

  • We willen een samenhangende groep

  • Isolatie van de groep

  • Een leider die laat zien welke beslissingen hij het liefst wil zien

Kenmerken van groupthink

De groepsleden overschatten de groep kunnen en kennen

  • Gevoel van onkwetsbaarheid: een extreem gevoel van optimisme die zorgt dat groepsleden niet meer kijken naar signalen die kunnen waarschuwen voor gevaar.

  • Geloof in moraliteit van de groep: geloven alleen in de moraliteit van de groep en laten andere ethische en morele vraagstukken buiten beschouwing.

Groepsleden worden erg closed minded:

  • Rationalisatie: beslissingen worden gerechtvaardigd door de groep

  • Stereotype beeld van tegenstanders: mensen zien hun vijanden als slecht en te zwak en intelligent om zichzelf te verdedigen.

Druk voor uniformiteit:

  • Druk tot conformeren: groepsleden wijzen degenen af die twijfels hebben over ideeën van de groep. Dit gebeurt vaak niet met argumenten maar met sarcasme.

  • Zelfcensuur: mensen willen geen meningsverschillen dus onderdrukken ze hun slechte voorgevoelens.

  • Illusie van unanimiteit: omdat niemand ertegenin gaat, denk je dat je de enige bent die het ergens niet mee eens is.

  • Mindguards: sommige leden beschermen de groep voor informatie die tegen de beslissing in zal gaan,

Groupthink symptomen zorgen voor gevoel van falen in het vinden en bespreken van tegenstrijdige informatie en alternatieve mogelijkheden.

Als een leider met een idee komt en de groep brengt geen tegengestelde argumenten aan het licht, zullen er foute beslissingen worden genomen. Kenmerken van foute beslissingen:

  • Onvolledig onderzoek naar alternatieven

  • Onvolledig onderzoek naar het doel wat je moet bereiken

  • Niet de risico’s bedenken die aan de keuze vastzitten

  • Slecht opgezochte informatie

  • Selectie bias bij het zoeken van informatie

  • De alternatieven niet onderzoeken

  • Gelijke ideeën niet bekijken

Kritiek op groupthink

Onderzoek toont aan dat: leiderschap leidt tot slechtere beslissingen, groepen liever onderbouwende informatie hebben dan informatie die ergens tegenin gaat, mensen onderdrukken gedachten die tegen de ideeën ingaan omdat zij geaccepteerd willen worden. Maar vriendschappen hoeven niet te leiden tot groupthink. Veilige, saamhorige groepen kunnen leden de vrijheid geven om het oneens te zijn. Het is niet zo dat individuen in groepen altijd terughoudend zijn in het uiten van hun mening. Degenen die zich sterk identificeren met de groep zullen juist de fouten in de groep aanwijzen als ze geloven dat dit de groep sterker zal maken. Het is de natuur en de normen van de groep die dus bepalen of er groupthink zal zijn of ruimte voor expressie.

Groupthink voorkomen

Om groupthink te voorkomen zijn er een aantal dingen effectief:

  • Wees onpartijdig, neem geen standpunt aan

  • Moedig een kritische evaluatie aan

  • Verdeel de groep, en voeg deze later weer samen om zo verschillen aan het licht te laten komen

  • Sta open voor kritiek van experts

  • Een tweede bijeenkomst voordat de beslissing wordt genomen

Hoe kan een groep problemen oplossen?

Wanneer een leider overtuigd is van zijn eigen ideeën, vallen mensen snel in de gewoontes van groupthink. Wanneer de leider iemand is die open staat voor discussies en andere oplossingen, is de kans op groupthink kleiner. Sommige groepen staan ook open voor informatie van buitenaf. Dit laat zien dat meerdere mensen toch betere beslissingen maken dan een individu. Het zijn de normen die hierbij bepalend zijn. als de norm van een groep is dat informatie van buitenstaanders niet welkom is zal er groupthink plaats vinden.

Onderzoek toont aan dat groepen betere ideeën hebben in groepen die klein zijn, of in groepen waarbij na de bijeenkomst, individueel brainstormen plaatsvindt. Mensen voelen zich meer productief wanneer ze ideeën in groepen vormen. Echter heeft onderzoek aangetoond dat mensen die alleen werken eerder met meer goede ideeën komen dan mensen in een groep. vooral grote groepen zijn niet effectief. Het zorgt ervoor dat mensen niet zo snel met tegenstrijdige ideeën komen en het zorgt voor productie blokkering (dat je je eigen idee kwijt bent omdat je op je beurt moet wachten). Kleine groepen bijvoorbeeld twee mensen kunnen wel tot goede ideeën leiden.

Er zijn wel manieren gevonden om brainstormen van de groep te verbeteren:

  • Combineren van groeps- en individueel brainstormen, het liefst individueel na de groepsbrainstorm

  • Mensen met elkaar laten discussiëren door ze alles te laten opschrijven

Wanneer groepen dus vrij zijn om hun creatieve ideeën en inzichten te delen,is het resultaat niet groupthink maar worden er problemen opgelost met de groep. Dit zie je terug in weersvoorspellingen, spelshows en Google.

Hoe hebben minderheden invloed op de groep?

Experimenten uitgevoerd door Serge Moscovici hebben bepaalde kenmerken laten zien van invloed van de minderheid op de groep:

  • Vasthouden aan een idee en constant zijn: mensen houden niet van inconsistentie, conflict en oneens zijn. Ze willen dat juist verminderen. Wanneer een minderheid, een meerderheid probeert te beïnvloeden creëert hij angst en onzekerheid. Wanneer iemand vasthoudt aan zijn idee zal het uiteindelijk de anderen overtuigen. Dit komt omdat de persoon onzekerheid en angst creëert, wat ervoor zorgt dat men zijn dingen op een andere manier kan gaan bekijken en zijn mening kan aanpassen. Enige manier om zekerheid en consistentie te herstellen is als de meerderheid zich verschuift naar de mening van de minderheid. Maar onderzoek wijst ook uit dat een minderheid zijn in een groep pijnlijk is, dat leidt tot de minority slowness effect; het is de neiging van mensen met afwijkende meningen die het niet snel zullen uiten naar de anderen. En dan is de kwestie vasthouden aan je idee.

  • Zelfvertrouwen: als iemand zeker is van zichzelf zal diegene de anderen eerder overtuigen dan wanneer iemand niet zeker is van zichzelf.

  • Tekortkomingen van de meerderheid: als er barsten komen in het idee van een paar mensen, sluiten anderen zich hier snel bij aan. Een minderheid die voet bij stuk houdt, en vaker tegen de meerderheid in gaat zal er voor zorgen dat de leden van de meerderheid ook hun persoonlijke mening gaan uiten en zelfs naar de minderheid toe stappen. Iemand die het eerste eens was met de meerderheid en zich dan heeft bedacht is zelfs overtuigender dan een consistent persoon. Sociale invloed van een standpunt of het nou meerderheid of minderheid is, hangt af van de kracht, snelheid en aantal mensen die het steunen.

Is leiderschap een vorm van minderheidsinvloed?

Leiderschap is het proces waarbij bepaalde groepsleden de groep leiden. Sommige leiders zijn gekozen en anderen ontstaan vanzelf. Trait approach ziet bepaalde fysieke kenmerken zoals lengte en intelligentie als voorspellers van leiderschap. Er zijn verschillende soorten leiderschap:

  • Task leadership: leiderschap dat zorgt voor organisatie, normen vormt en zich richt op het behalen van doelen. Deze leiders hebben vaak een directe stijl van aanpakken.

  • Social leadership: leiderschap dat zorgt voor teamwork, oplossen van conflicten en mensen begeleidt. Deze leiders hebben vaak een democratische stijl van aanpakken. Mensen zijn het vaker eens met een beslissing als zij zelf ook hebben kunnen zeggen wat zij wilden.

Wat voor soort leider iemand wordt is afhankelijk van hoeveel controle diegene heeft over zijn omgeving. In een omgeving waar ze minder controle hebben zullen ze wellicht meer autoritaire stijl aannemen. In grote bedrijven is een combinatie van task en social leiderschap van de beste weg tot succes. Succesvolle leiders blijven vasthouden aan hun ideeën, zijn zelfverzekerd, kunnen goed met anderen communiceren en zijn positief ingesteld.

Maar een leider kan niet zonder volgers. Transformationele leiderschap is leiderschap dat door visie en inspiratie van de leider, significante invloed uitoefent. Het motiveert anderen om zich te identificeren en toewijden aan de missie van de groep. Ze hebben hoge standaarden, inspireren mensen om hun visie te delen en bieden persoonlijke aandacht.

Groepen beïnvloeden hun leider ook. Slimme leiders blijven vaak bij de meerderheid. En soms is het de juiste persoon op het juiste moment. Wanneer een combinatie van intelligentie, skill, determinatie, zelfvertrouwen en sociale charisma en een bijzondere mogelijkheid bij elkaar komen, is de resultaat een leider.

 

We bevinden ons vaak in een kleine groep. Je bent vaak met je huisgenoten, gaat uit eten met een vriend. Intellectuele studenten gaan vaak om met andere intellectuele studenten. Individuen hebben invloed op de groep.

 

Wat is een groep?

Dit lijkt vaak een makkelijke vraag, totdat mensen definities met elkaar gaan vergelijken. Volgens groep-expert Marvin Shaw hebben alle groepen een ding in gemeen: de leden hebben interactie met elkaar. Hij definieert een groep als twee of meer mensen die interactie met elkaar hebben en elkaar beïnvloeden. De leden noemen zichzelf en elkaar ‘’wij’’. Volgens turner hoeft er niet perse een interactie te zijn om tot een groep te horen, wat belangrijk is, is dat de leden verwijzen naar ons en wij zelfs wanneer ze alleen zijn.

Groepen bestaan om verschillende redenen: mensen ontmoeten en ergens bij horen, in informatie worden voorzien, beloningen krijgen en doelen bereiken.

Eerst zullen drie voorbeelden van collectieve invloed besproken worden waarbij minimale interactie nodig is, hierna drie voorbeelden sociale invloed bij groepen die interactie met elkaar hebben.

 

Hoe verhouden sociale categorisatie en sociale identiteit zich tot elkaar? - Chapter 12

 

 

Wat is een gecategoriseerde sociale wereld?

Sociale categorisatie: één van de belangrijkste tools die we gebruiken om mensen te begrijpen (bijvoorbeeld je categoriseert iemand in de bus als oud en biedt diegene je zitplaats aan). De categorieën waarin je mensen plaatst moeten relevant zijn voor de context.

Niveaus van categorische ingeslotenheid

Sociale categorieën hebben hiërarchische verhoudingen op basis van hun niveau van inclusiviteit (Catalaans en Baskisch vallen bijvoorbeeld onder Spaans en Spaans valt weer onder Europees). Basiscategorieën worden het meest gebruikt (mensen gebruiken bijvoorbeeld eerder hond dan Duitse herder). De categorieën die we gebruiken hangen af van context, cultuur en motiverende factoren.

Categorische prototypes

Mensen worden toegewezen aan een bepaalde sociale categorie aan de hand van prototypes en gelijkenis met een exemplaar van een bepaalde categorie. Iemand kan bijvoorbeeld als popster worden gezien, omdat diegene lijkt op het prototype popster of omdat diegene lijkt op Britney Spears (een exemplaar van de categorie popster).

Wat is het accentuatie effect?

Naast gelijkenis kijken mensen bij categorisatie ook naar verschillen. Wat zijn relevante verschillen tussen deze persoon en die van andere categorieën.

Grenzen tussen verschillende categorieën zijn niet altijd duidelijk.

Accentuatie effect: het verschil tussen mensen wordt als groter gezien wanneer ze bij verschillende sociale categorieën worden ingedeeld, dan wanneer ze niet worden ingedeeld. We overdrijven dan de overeenkomsten binnen een categorie en de verschillen tussen categorieën.

Group homogenity: mensen van een groep worden allemaal als gelijk gezien.

Uit-groep homogeniteit: mensen die niet bij de groep horen worden allemaal als gelijk gezien. Dit fenomeen doet zich voor wanneer we een oordeel moeten vormen over een groep.

Wat zijn sociale categorieën en prototypes?

Sociale categorisatie wordt als de basis van het vormen van stereotypes gezien.

Stereotype: generalisatie van een sociale groep, waardoor bepaalde kenmerken aan alle groepsleden worden toegeschreven. Ze worden overgegeven via cultuur en zijn daarom wijdverspreid binnen de samenleving.

Factoren die we gebruiken voor het selecteren van sociale categorieën zijn geschiktheid (fit); we kiezen de categorie die het best past bij de situatie. We brengen ook onze eigen vooroordelen en verwachtingen mee natuurlijk. Ten tweede nemen we ook onze wensen, motivaties en interesses mee in een situatie. En wanneer we dan een sociale situatie willen begrijpen, gebruiken we de categorieën die relevant en belangrijk zijn voor ons op dat moment. En des te meer cognitieve toegankelijkheid deze categorieën hebben op dat moment, des te groter de kans dat we het zullen gebruiken.

De aspecten van sociale categorisatie kunnen veranderen:

Veranderingen in de situatie kunnen zorgen voor verschuivingen van het niveau van inclusiviteit van de sociale categorieën. Dezelfde sociale categorie kan verschillende prototypes hebben omdat het kader verandert.

Sociale categorisatie van jezelf

Je hebt niet alleen sociale categorieën van anderen, maar ook van jezelf.

Cognitieve aspecten van zelf categorieën:

  • Zelf categorieën hebben verschillende niveaus van inclusiviteit (je bent bijvoorbeeld een Nederlander, maar ook een Europeaan).

  • Zelf categorieën hebben prototypes en exemplaren ( als ik een Spaanse socialist ben heb ik een idee van een typische Spaanse socialist en zie je de leider van de Spanish Socialist Workers als een exemplaar van je categorie).

  • De overeenkomst tussen leden van een zelfcategorie en de verschillen tussen leden van een zelfcategorie en een andere categorie worden overdreven.

  • De nadruk op overeenkomsten tussen mijzelf en andere leden van mijn categorie leiden tot self-stereotyping.

Context heeft invloed op de categorie waar je jezelf in plaatst en hoe je jezelf ziet als categorie lid. Uit studies is gebleken dat kenmerken die benadrukt worden in verschillende contexten, de kenmerken zijn die verschillen tussen zelf-categorie en andere categorieën die minder belangrijk zijn, maximaliseren.

Hoe worden sociale categorieën zelfcategorieën? Er zijn twee manieren waarop sociale categorieën worden toegepast op the self:

  • Er zijn sociale categorieën waarbij we horen vanaf de geboorte (bijv. geslacht).

  • Er zijn sociale categorieën waar we op een bepaald moment in ons leven bij willen horen (we worden bijv. supporters van een bepaald voetbalteam).

Sociale identiteit

Sociale categorisatie geeft ons sociale identiteit: het deel van onze zelfdefinitie die we verkrijgen door ons lidmaatschap van sociale groepen.

We hebben ook een persoonlijke identiteit: het deel van onze zelfdefinitie die we verkrijgen vanuit onze unieke eigenschappen.

Social identity theory: we ontlenen een deel van ons zelfbeeld aan onze sociale identiteit en we halen de uit-groep naar beneden om ons zelfbeeld te verbeteren of te behouden.

Self-categorization theory: een theorie over de manier waarop mensen zich identificeren met groepen en de consequenties hiervan, vooral in termen van hoe mensen denken over de ingroup leden en de manier waarop mensen zich gedragen binnen deze groep.

Mensen conformeren zich naar meerderheden binnen de groep

De mate waarin mensen zich aanpassen aan de meerderheid hangt af van de relatie tussen the self en de meerderheid. Als de meerderheid een sociale identiteit deelt met the self leidt dit tot conformiteit.

Mensen conformeren zich naar minderheden binnen de groep

Wanneer een minderheid wordt gezien als ingroup, kan deze wel degelijk invloed uitoefenen op de meerderheid.

Waarom hebben mensen binnen de groep invloed?

Volgens de zelf-categorisatie theorie is de reden waarom vooral leden van de ingroup invloed kunnen uitoefenen tweeledig:

  1. Groepsleden zien elkaar als bekwaam om geldige informatie over overtuigingen en waardes te geven.

  2. Mensen die een sociale identiteit delen hebben het gevoel dat ze deel uitmaken van een sociale groep die ze willen behouden. Hier is samenhang en eenheid voor nodig.

Gedeelde sociale identiteit maakt groepsleden betrouwbare bronnen van informatie over de normen en creëert de verwachting dat anderen het er mee eens zijn. Dit zorgt er voor dat groepsleden rekening houden met elkaars positie en open staan voor invloeden zodat ze naar een gezamenlijke positie gaan. Groepsleden verwachten het oneens te zijn met leden van relevante uit-groepen. En daar zullen ze afstand van houden.

Leiders en ondernemers van sociale identiteit

Sociale identiteit heeft twee belangrijke implicaties voor leiderschap:

  • Er wordt verwacht dat de ideale leider een ultieme representatie is van de groepsidentiteit.

  • Een prototypische leider is in staat een sterke invloed uit te oefenen op leden van de andere groep.

Als je een leider wil zijn moet je linguïstische en retorische strategieën gebruiken om jezelf als congruent met de groep te schetsen en je handelingen als consistent met de groepsidentiteit af te beelden. Individuen die als groepsprototype gezien willen worden gebruiken onverantwoordelijke strategieën vaak om hun doel te bereiken. Vooral leiders met een onzekere positie neigen tussengroep conflicten te benadrukken. Je moet juist gaan voor verandering en innovatie dat in overeenstemming is met de identiteit en overtuigingen van de groep waar je leider van wilt worden.

Sociale identiteit en respect

De manier waarop mensen reageren op waardering en respect van anderen hangt af van hoe de persoon en de waarderende anderen worden gedefinieerd en gecategoriseerd. Waardering van leden van het ingroup wordt als positief ervaren, terwijl men niet veel waarde hecht aan waardering van leden van de uit-groep. Wanneer het verschil tussen de ingroup en uit-groep heel belangrijk is, wordt waardering van uit-groep leden zelfs als onwelkom ervaren.

Sociale identiteit en hulp

Sociale identiteit kan een cruciale rol spelen bij hulpgedrag en support. Mensen willen helpen in de mate dat ze een sociale identiteit delen met diegene. Er zijn echter ook gevallen waarbij het helpen van uit-groep leden een middel is voor iets van eigenbelang (bijv. Het verbeteren van het imago van de ingroup door de uit-groep te helpen).

Groep normen, afwijkingen en schisma

De ingroup bestaat uit kernleden en perifere leden. De perifere leden kunnen soms gezien worden als bedreiging voor de integriteit van de groep.

The black sheep effect

Black sheep effect: de neiging om leden van de ingroup die afwijken van de groepsnormen strenger te beoordelen dan leden van de uit-groep.

Het serieus oneens zijn met de groep kan destabiliserend zijn. Opstandigen worden vaak uit de groep gegooid. Het bestaan van opstandigen zorgt echter voor het versterken van de groepsidentiteit. Wat wel en niet normatief en geaccepteerd is wordt op deze manier benadrukt binnen de groep.

Als afwijking en kritiek vanuit binnen worden geaccepteerd

Er zijn twee omstandigheden waarin kritiek van groepsleden op andere groepsleden als legitiem en waardevol wordt gezien:

  • Wanneer kritiek oprecht lijkt te worden gegeven met het idee de groep te verbeteren.
  • Wanneer kritiek wordt gegeven op een passende manier en tijdelijk is.

De mate waarin afwijkende groepsleden worden afgekeurd hangt ook af van de culturele achtergrond van de groep. Groepen uit een collectivistische cultuur zien afwijkende groepen snel als bedreiging. Groepen uit individuele culturen zien afwijken van de groep juist als manifestatie van zelfexpressie en waarderen afwijkende groepsleden hierdoor meer.

Perifere groepsleden

Perifere groepsleden voelen zich angstiger en zijn onzekerder dan kernleden. Ze bedenken strategieën om meer bij de kernleden te horen. Dit geldt vooral voor perifere groepsleden die de groep waarderen en zich er sterk mee identificeren.

Strategieën die perifere leden gebruiken om meer bij de ingroup te horen:

  • Verhogen van conformity aan ingroup standards; mensen beschrijven zichzelf dan meer in kenmerken van de groep.

  • Verhoogde neiging om af te wijken van niet-prototypische leden en prototypische leden te prijzen.

  • Verhoogde neiging om af te wijken van uit-groep leden; mensen die zich sterk identificeren met de groep maar zich niet veilig voelen over hun groep, neigen vaker leden van een relevante uit-groepen naar beneden te halen. Dit doen ze om hun lidmaatschap van de groep te rechtvaardigen aan zichzelf, om erbij te horen.

Omstreden identiteiten en schisma

De groepsleden zijn het niet altijd eens over wie er afwijkt van de ingroup. Er zijn geen duidelijke groepsnormen vastgesteld. Er is sprake van een continu proces van het onderhandelen over zulke normen. Dit kan leiden tot schisma (schism): de deling van een sociale groep in aparte groeperingen en de afscheiding van tenminste één groepering van de groep. Uit onderzoek is gebleken dat de reden waarom leden schismatische intenties ontwikkelen is omdat ze aversieve emoties ervaren en hun identificatie met de groep verliezen. Kans dat ongelukkige leden over gaan op schisma hangt af van hun vermogen om zich te uiten naar de groep toe. Hoe minder gehoord ze worden, des te groter is de kans dat ze de groep verlaten.

Wat zijn motieven voor sociale identiteit?

Sociale identiteiten die voldoen aan belangrijke psychologische motieven worden als belangrijker gezien voor de zelfdefinitie, dan sociale identiteiten die hier niet aan voldoen. Hieronder worden de vijf psychologische motieven besproken.

The self-esteem motive

We streven naar een positief zelfbeeld en wanneer deze wordt bedreigd, bedenken we strategieën om deze dreiging tegen te gaan. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee soorten self-esteem: collectieve self-esteem en personal self-esteem.

Collectieve self-esteem: positieve waardering van de ingroup als geheel.

Personal self-esteem: positieve waardering voor de individuele zelf.

Mensen willen graag horen bij groepen met veel status en prestige. Om de status van een groep te beoordelen, wordt de ingroup vergeleken met relevante outgroups.

The distinctiveness motive

Mensen hebben de behoefte uniek en onderscheidend te zijn. Dit is vooral in het Westen een belangrijk aspect van zelfdefinitie.

The motive to belong

Mensen hebben de behoefte bij anderen te horen. Onderzoek laat zien dat mensen die aan afkeuring door de groep denken, hun groep als meer samenhangend en een eenheid zien. Daarnaast bleek dat mensen die geprimed worden met sociale afkeuring gemotiveerd zijn deel uit te maken van een betekenisvolle, vaste groep. Ook kiezen zij eerder grotere groepen uit om bij te horen.

The motive to achieve symbolic immortality

Symbolic immortality: een vorm van onsterfelijkheid die niet gebaseerd is op het ontsnappen aan de fysieke dood, maar de symbolische voortzetting van the self door de tijd heen. Mensen beschermen elkaar voor terreur door angst voor de dood.

Uit onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat mensen na het denken over hun eigen dood, positiever denken over de ingroup en zich hier meer mee identificeren.

The motive for uncertainty reduction

Mensen zijn niet graag onzeker over de sociale werkelijkheid en hun plaats daarin. Deel uitmaken van een groep is een effectieve manier dergelijke onzekerheid te verminderen. Groepen schrijven ons namelijk voor wie we zijn en hoe we ons moeten gedragen. Vooral groepen met een hoge entitativity (zie hieronder) zijn goed in het verminderen van onzekerheid.

Entitativity: de mate waarin een collectie individuen wordt gezien als een eenheid. Dergelijke groepen bieden mensen duidelijke normen en sociale identiteiten. Vooral voor mensen wiens onzekerheid sterk is. Mensen zullen niet blij zijn met elke soort groep; het gevoel van eenheid met een duidelijk pad en gedefinieerde waardes en standaarden is belangrijk. Nog belangrijker is de gewenste geschiedenis, waardes en standaarden krijgen, wie we zijn en waar we vandaan komen.

Wat voor invloed heeft sociale identiteit op onze gezondheid?

  1. Onze sociale identiteit beïnvloedt ook onze gezondheid en hoe we ons fysiek voelen.

  2. Sociale identiteit beïnvloedt onze perceptie van en reacties op symptomen.

  3. Sociale identiteit heeft implicaties voor gezondheidsgedrag: dus past je gedrag bij wat de normen van de sociale groep zijn.

  4. Sociale identiteit heeft invloed op onze biologie.

Sociale identiteit en symptoom perceptie

Het heeft invloed op twee manieren: ten eerste heeft het invloed op de ernst van de symptomen. Als mensen zichzelf als ouder zagen, rapporteerden ze hun symptomen als erger. Tweede manier is door het beïnvloeden van hoe serieus een symptoom wordt gezien. Symptomen worden bijvoorbeeld als heel serieus gezien als ze bedreiging vormen voor iemands identiteit (bijv. uiterlijk).

Sociale identiteit en gedrag

De theory of reasoned attraction en theory of planned behaviour, stellen dat werkelijke gezondheid voorspeld wordt door intentie van je gedrag, welke voorspeld wordt door je attitude tegenover het gedrag en de subjectieve normen. Sociale identiteit theorie stelt dat we ons moeten richten op sociale identiteit gebaseerde normen. Het blijkt dat zolang een gezondheidsgedrag relevant is voor de in-groep en iemand zich met de in-groep identificeert, de normen gedragsintenties zullen voorspellen. Dus als jou vriendengroep sport, doe jij dat ook. Attitudes tegen over gezond gedrag verschillen in overeenstemming met verschillende sociale identiteiten.

Sociale identiteit, positieve psychologische processen en gezondheid

Groepsidentificatie versterkt positieve psychologische uitkomsten met betrekking tot fysieke en mentale gezondheid. Mensen voelen bijv. minder pijn wanneer ze zich gesteund voelen door hun in-groep. De positieve impact van sociale identificatie op gezondheid is deels gemedieerd door sociale steun.

Hoe ontwikkelen sociale categorisatie en sociale identiteit zich?

Mensen worden niet geboren met de neiging mensen en de sociale wereld in te delen in categorieën. Ze ontwikkelen dit gedurende hun leven.

Sociale categorisatie bij kinderen

In de vroege kinderjaren ontwikkelt het vermogen de wereld te structureren in termen van geslachts- en etniciteitscategorieën. Dit zijn dan ook de categorieën die kinderen het meeste gebruiken. Vanaf ongeveer 2 jaar beginnen kinderen met het labelen van seksen. Vanaf ongeveer 3 jaar kunnen kinderen geslacht gebruiken om foto’s te sorteren. Kinderen kunnen vanaf ongeveer 3 jaar mensen labelen op basis van hun etniciteit en ze vanaf ongeveer 4 jaar onderscheiden.

Voordat kinderen 7-8 jaar oud zijn, geven kinderen vooral aandacht aan zichtbare fysieke kenmerken van mensen (huidskleur, kleren etc.) en eigenschappen (aardig, gemeen etc.). Ongeveer rond 10 jaar beginnen kinderen met het categoriseren van leden in termen van gedeelde normen en waarden.

Het begin van de sociale categorisatie

De ontwikkeling van zelfcategorisatie loopt parallel met die van sociale categorisatie. Wanneer kinderen een onderscheid kunnen maken tussen relevante sociale categorieën, kunnen ze ook zichzelf toeschrijven aan een bepaalde categorie. Hoe snel kinderen etnische labels aan zichzelf kunnen hechten, hangt af van de waarde die de samenleving toeschrijft aan het onderscheid van verschillende etnische groepen.

De ontwikkeling van sociale- en zelfcategorisatie hangt af van cognitieve en sociale factoren.

Cognitief: kinderen moeten begrip hebben van categorie constancy (bijv. een man blijft in principe altijd een man).

Sociaal: culturele en sociale structuren bepalen welke categorieën kinderen als eerste kennen. In homogene samenlevingen leren kinderen bijvoorbeeld minder snel het onderscheid tussen verschillende etniciteiten, dan in een multiculturele samenleving.

Van zelfcategorisatie naar sociale identiteit

Quintana (1998) suggereert dat rond 10 jaar kinderen sociale categorieën gebruiken om zichzelf te definiëren. Andere onderzoekers zijn echter weer van mening dat jongere kinderen geraffineerder zijn dan we denken. Onderzoek van Fabio Sani en Mark Bennett (2009) laat zien dat vanaf minstens 5 jaar, psychologisch relevante ingroups deel beginnen uit te maken van het zelfbeeld van kinderen.

Sociale identiteit en afkeer tegen ingroup

Herkennen dat afwijkende groepsleden een bedreiging kunnen zijn voor de sociale identiteit, is een belangrijke ontwikkeling in het gevoel van “we” bij kinderen. Ze bevinden zich dan in de fase van evaluatieve intragroup differentiatie: ze vergelijken ingroup leden met elkaar en beoordelen ze op basis van gehoorzaamheid aan de groepsnormen. Op dit punt zullen kinderen meer afkeer hebben tegen afwijkende ingroup leden, dan afwijkende out-group leden (black sheep effect).

 

Wat is een gecategoriseerde sociale wereld?

 

Sociale categorisatie: één van de belangrijkste tools die we gebruiken om mensen te begrijpen (bijvoorbeeld je categoriseert iemand in de bus als oud en biedt diegene je zitplaats aan). De categorieën waarin je mensen plaatst moeten relevant zijn voor de context.

Niveaus van categorische ingeslotenheid

Sociale categorieën hebben hiërarchische verhoudingen op basis van hun niveau van inclusiviteit (Catalaans en Baskisch vallen bijvoorbeeld onder Spaans en Spaans valt weer onder Europees). Basiscategorieën worden het meest gebruikt (mensen gebruiken bijvoorbeeld eerder hond dan Duitse herder). De categorieën die we gebruiken hangen af van context, cultuur en motiverende factoren.

Categorische prototypes

Mensen worden toegewezen aan een bepaalde sociale categorie aan de hand van prototypes en gelijkenis met een exemplaar van een bepaalde categorie. Iemand kan bijvoorbeeld als popster worden gezien, omdat diegene lijkt op het prototype popster of omdat diegene lijkt op Britney Spears (een exemplaar van de categorie popster).

 

Wat is de invloed van relaties, conflicten en vooroordelen binnen een groep? - Chapter 13

 

 

Prejucide (vooroordeel) is een vooringenomen negatieve oordeel over een groep en zijn individuele leden. Als twee verschillende groepen op elkaar in werken, wordt er gesproken van intergroup relations. Voorbeelden van deze relaties zijn ruzies tussen de supporters van verschillende clubs, onderhandelingen tussen verschillende politieke partijen, de omgang tussen werkgever en werknemer, etc.

Hoe kunnen we vooroordelen begrijpen?

Een vooroordeel is een houding tegenover een groep of een groepslid, gebaseerd op het feit dat iemand lid is van een bepaalde groep. Een vooroordeel kan worden onthouden door middel van het ABC van de houding: Affect (de gevoelens), Behavior tendency (neiging tot bepaald gedrag) en Cognition (bepaalde overtuigingen). Iemand met een vooroordeel, mag degenen die anders zijn dan hijzelf niet, en gedraagt zich op discriminerende wijze, ervan overtuigd dat ze gevaarlijk zijn. Essentie van vooroordelen is een negatieve evaluatie.

Vooroordelen hebben is negatieve houding, discrimineren is negatief gedrag. Vooroordelen vormen meestal de bron voor het discrimineren. Racisme en seksisme zijn vormen van discriminatie, die soms voorkomen zonder dat het hebben van vooroordelen de bedoeling was. Racisme = individu’s attitudes en discriminerend gedrag tegenover mensen van een bepaald ras en het ondermijnen van mensen van een bepaald ras. Seksisme = attitudes en discriminerend gedrag tegen over mensen van bepaalde sekse en ondermijnen van mensen van andere sekse.

Uit onderzoek is gebleken dat mensen die vijandig zijn naar een etnische groep, meestal voor meer etnische groepen vijandige gevoelens hebben. Deze mensen zijn etnocentric; ze zien hun eigen etnische of culturele groep als superieur ten opzichte van andere, etnische groepen. Een authoritarian personality is een onder autoriteit gehoorzamende persoonlijkheid, intolerant voor outgroups en mensen met een lagere status. Deze persoonlijkheid is door Adorno en collega's gekarakteriseerd. Het karakter dat naar voren kwam, ontstond na veel ondervragingen van verschillende mensen over hun relaties met anderen.

De kenmerken van iemand met een autoritaire persoonlijkheid zijn:

  • hoge mate van vooroordelen tegenover minderheden

  • het hebben van positieve gevoelens tegenover autoriteit en gehoorzaam zijn naar degenen die autoriteit over hem hebben

  • streng gedrag tegenover mensen die inferieur zijn aan hemzelf

  • geloof in macht, dominantie en discipline

  • obsessie met rang en status

  • het niet aankunnen van ambiguïteit en onzekerheid, en behoefte aan een sterk gedefinieerde wereld

  • hebben problemen met intimiteit

  • uiten hun woede en minachting naar anderen die zwakker zijn dan hij

  • zijn sterk bijgelovig

De F-schaal werd ontworpen om autoritaire persoonlijkheid te kunnen testen.

Probleem met persoonlijkheidsverklaring voor vooroordelen is dat ze culturele en situationele invloeden achterwege laten. De omgeving vormt juist attitudes en gedrag van mensen.

Wat is social dominance orientation?

Is de motivatie om de ene groepen dominant te laten zijn over de andere. Hierbij wordt er door middel van de Social Dominance Theory (SDT) vanuit gegaan dat er een ordening van groepen bestaat waarbij de ene binnen een hogere sociale klasse valt dan de andere. De Terror Management Theory (TMT) zegt dat mensen bewust zijn van hun sterfelijkheid en daardoor angst in hun leven kennen.

Wat is de Terror Management Theory?

Legt uit waarom mensen kunnen geloven in iets bovennatuurlijks. Namelijk omdat ze bewust en bang zijn voor de dood. Deel uitmaken van een groep dient als buffer voor stress, omdat het mensen zin en het gevoel geeft dat ze bijdragen aan maatschappij; dit vergroot hun gevoel van positieve self-esteem. Mensen identificeren zichzelf met het geloof dat ze hebben. Terror Management Theory (TMT) beweert dat mensen positief reageren op degenen die hun culturele –angst buffer versterken en negatief reageren op iemand die hun buffer bedreigt. Volgens TMT doen mensen die wat ze doen om hun bewustzijn van hun dood te vergeten. Stereotypering beïnvloedt ook hoe we groepen zien en hoe we naar onszelf kijken. Devine stelt dat alleen opzettelijke bewuste handelingen gewoonte van vooroordelen en discriminatie tegen groepen kunnen stoppen.

Wat zijn de sociale identiteit theorie en zelfcategorisatie theorie?

Studies hebben alten zien dat mensen hun connectie met iemand benadrukken die succesvol is geweest op basis van het delen van identiteit met hem/haar. Dit gebeurt wanneer iemand juist niet betrokken is geweest in hun succes. Dit fenomeen wordt basking in reflected theory (BIRG) genoemd; je associeert met een succesvolle individu of groep terwijl je juist geen bijdrage hebt geleverd aan hun succes. Tegengestelde hiervan is cutting off reflected failure (CORF); mensen proberen afstand te houden van niet-succesvolle individuen waar ze zich normaal mee zouden associëren. BIRGen en CORFen zijn manieren van impressie management, omdat wij onze positieve identiteit willen behouden.

Vanwege onze sociale identificatie conformeren we aan groepsnormen. Hoe belangrijker onze sociale identiteit en hoe sterker we gehecht zijn aan een groep des te meer we reageren op vooroordelen over andere groepen. Het gaat hierbij om het verkrijgen van positieve tussengroep differentiatie. Positieve gevoelens voor onze eigen groep met gereflecteerd worden door gelijke negatieve gevoelens tegenover andere groep. Vooroordelen zijn mogelijke wanneer tussen groep vergelijkingen positieve identiteit van de in-groep in de weg staan.

Group serving Bias

Verklaart dat mensen slecht gedrag zien als iets dat gebeurt buiten hun eigen groep en goed gedrag als iets dat gebeurt binnen hun eigen groep. Als het anders gebeurt, dan praten mensen dit goed voor zichzelf en anderen. Group serving bias heeft ook invloed op onze taal. Linguistic intergroup bias (LIB); we beschrijven mensen van onze eigen groep en van andere groep die exact hetzelfde doen in andere termen!

Vooroordelen en discriminatie hangen van af de sociale klimaat en hoe acceptabel het is om vooroordelen te uiten in de maatschappij.

Wat wordt bedoeld met de taal van vooroordelen?

Discursieve psychologen hebben zich gefocust op bevooroordeelde taal. Ze stellen dat sociale groepen, hun betekenis, lidmaatschap en verschillen tussen hen geproduceerd worden door taal. Expressie is op zich een uiting van vooroordeel.

Billing stelt dat als we de sociale wereld willen categoriseren, we in staat moeten zijn het te onderscheiden om het in een categorie te plaatsen. We moeten een oordeel kunnen vellen over welke categorie of sociale groep we moeten gebruiken onder bepaalde omstandigheden. Soms categoriseren we niet eens maar behandelen we mensen als individuen in plaats van behorend tot een groep. Deze flexibiliteit komt door taal.

De ideologie van vooroordelen is een geheel van overtuigingen, ideeën en waarden zoals de leden van een groep het voorstelt.

Martin Barker (1981) verdeelde het racisme onder in twee vormen. Old racism is een expliciete vorm waarin racism openlijk wordt geuit. Dit is volgens hem vervangen door een nieuwe, impliciete vorm, new racism waarin racisme vermomd wordt in het gedrag. Het wordt niet openlijk geuit maar is wel zichtbaar in het gedrag.

Racisme dat wordt gerechtvaardigd door te doen alsof racisme niet op grond van ras maar op grond van individuele eigenschappen wordt geuit, is derecialization. Het is het goedpraten van racimse door te doen alsof de oordelen op grond van andere kenmerken plaats bestaan.

Subtiele en impliciete vooroordelen

Het duidelijk uiten van vooroordelen wordt steeds minder, tegenwoordig hebben veel mensen een meer subtiele vorm van vooroordelen. Moderne vooroordelen komen voor in onze voorkeur voor wat bekend, gelijk en comfortabel is. Het komt zelfs voor als gevoeligheid dat leidt tot overdreven reacties op buitensloten minderheden; overdreven benadrukken van hun successen en fouten.

Uit onderzoeken met IAT, blijkt dat verschillende hersen regio’s betrokken zijn bij automatische en bewust gecontroleerde stereotypen. Automatische oordelen betrekken de primitieve hersendelen die geassocieerd zijn met angst (zoals de amygdala) terwijl gecontroleerde verwerking geassocieerd is met de frontale cortex.

Gender stereotypes

Normen zijn prescriptief, stereotypen zijn descriptief. Het is een gegeneraliseerde overtuiging over persoonlijke kenmerken van een groep mensen. Stereotypen worden breed aangehouden, simpel gemaakt, niet accuraat en zijn bestand tegen nieuwe informatie. Sterke sekse stereotypen bestaan dan ook en de leden van de groep accepteren het. Vrouwen worden bijv. gezien als gevoeliger, mannen als spontaner. Stereotypen (overtuigingen) zijn anders dan vooroordelen (attitudes). Stereotypen versterken vooroordelen.

Intergroepsconflicten

Tussen groep gedrag (intergroup behaviour) is gedrag gebaseerd op de perceptie dat iemand tot een bepaalde sociale groep behoort (negatief). Tussen groep conflicten zijn negatieve relaties tussen sociale groepen. Een conflict bestaat uit tegenstrijdige handelingen, doelen of waarden tussen twee of meer partijen. De elementen van een conflict zijn bijna in alle situaties hetzelfde. Conflicten wijzen op betrokkenheid, commitment en zorg. Als een conflict erkend en begrepen wordt kan het zelfs leiden tot verbeterde relaties. Zonder conflict kunnen mensen hun problemen niet oplossen. Een conflict is dus op zich niet erg, het zijn de middelen die gebruikt worden die het verergeren (zoals wapens).

Conflicten zijn onontkoombaar. Er zijn verschillende sociaal psychologische verklaringen voor intergroup conflict.

Sherif et al. (1961) verklaren conflicten tussen groepen door middel van de omgeving. Ze zien de conflicten niet als een gevolg van het verkeerd functioneren van individuen, maar als gevolg van tekort aan hulpbronnen. Dit idee vormt de basis van de realistic conflict theory. Deze theorie werd geïllustreerd aan de hand van hun onderzoek naar de effecten van competitie tussen jongens in een kamp. De competitie ging over de beperkte hulpbronnen die de jongens hadden.

Henri Tajfel was vooral gefascineerd door de identificatie van de jongens met hun groep. Ze werden namelijk allemaal willekeurig toegeschreven aan een groep. Tajfel zegt dat men zichzelf en anderen identificeert met het stereotype van de groep waar iemand bij hoort. Een stereotype is een generaliserend beeld over de persoonlijke eigenschappen van een groep mensen. Ze zijn ruim, versimpeld, onnauwkeurig en laten geen nieuwe informatie toe. Tajfel zei dat stereotypering de basis was van gedrag tussen verschillende groepen. Bij het ontstaan van verschillende groepen, is er sprake van een ingroup bias. Dit is de neiging om voorkeur voor de eigen groep te hebben boven een andere groep, ook als er geen redenen voor zijn.

Sociale vergelijking

We evalueren onszelf door onze deelname in een groep. Het hebben van een gevoel van wij versterkt ons zelfconcept. We willen de positieve image en evaluatie van onze groep behouden. En om dit te doen moet de groep zichzelf vergelijken met anderen. Ons zelfvergelijken is ook om onszelf sterker te kunnen onderscheiden of om onze onzekerheid over onze sociale realiteit te verminderen. Mensen zouden doen aan sociale vergelijking om hun eigen groep betekenisvol te maken en hun eigen groep als positief te weergeven.

Uitleg over menigten

Gustave Le Bon (1841-1931) was een van de meest invloedrijke schrijvers over groepsgedrag. In zijn boek (The Crowd, 1896) over groepsgedrag zegt hij: 'Alleen al door het feit dat hij deel van een georganiseerde menigte vormt, daalt een man enkele rangen op de ladder van beschaving. In zijn eentje kan hij een gecultiveerd individu zijn; in een menigte is hij een barbaar – een schepsel dat zich gedraagt naar zijn instinct'.

Le Bon gelooft dat agressieve impulsen werden overgebracht naar leden van een menigte. Onbewust, als besmetting. In deze bijna hypnotische staat, volgens mensen elkaar in gedrag dat ze normaal gesproken nooit zouden vertonen.

Sigmund Freud (1921) zei dat het super-ego, dat sociale normen en waarden bevat, in een menigte wordt vervangen door het primitieve 'id', een bundel van ongecontroleerde en irrationele impulsen.

Het werk van Le Bon was invloedrijk maar de sociale psychologie heeft vier kritiekpunten op Le Bon zijn theorie.

  1. Hij neemt als voorbeeld de revolutionaire Franse menigten, maar niet alle menigten zijn hetzelfde.

  2. Uit de als voorbeeld genomen menigten kwamen een paar gedragskenmerken, maar er is binnen en tussen menigten diversiteit.

  3. Le Bon geeft geen indicatie 'wie' er getroffen worden. Als er echt sprake zou zijn van een besmetting, zouden ook politie agenten gaan mee doen in de rel van een groep. Maar dit is niet het geval. Er moet dus iets zijn waarop mensen baseren dat ze wel of niet bij de groep horen.

  4. De als voorbeeld genomen menigte heeft anonieme en irrationele leden. Maar vaak kennen leden van een menigte elkaar onderling wel. Ze zijn dus niet helemaal anoniem. En in hoeverre vinden ze elkaar irrationeel?

Leon Festinger (1952) gooide de term deindividuation op om uit te leggen wat er gebeurt als mensen zich anoniem gedragen binnen een groep of menigte. Onder deze omstandigheden verdwijnt het gevoel van individuele identiteit en verantwoordelijkheid voor het gedrag.

Uit onderzoek van Leon Mann bleek dat mensen tijdens een discussie in een witte laboratoriumjas controversiëler en botter waren dan wanneer ze hun eigen kleding droegen. Verschillende onderzoeken wijzen uit dat proefpersonen die een rol toegewezen krijgen, meer hun toegewezen rol uitoefenen dan hun rol als individueel persoon.

Niet altijd gedragen mensen zich alleen maar vanuit hun toegewezen rol.

Ralph Turner en Lewis Killian (1972) zeggen dat een menigte een extreme vorm van een groep is. Het enige verschil tussen een groep en een menigte, is dat groepen dezelfde geschiedenis of tradities hebben terwijl een menigte een spontane bijeenkomst van mensen is.

Wat is de emergent norm theory?

Verklaart hoe mensen bij elkaar komen. Het zijn normen die naar boven komen binnen een groep of menigte en het gedrag van de leden beïnvloeden.

Social Identity Theory (SIT) is een theorie over hoe menigten zich onderscheiden van de rest, op zo'n manier dat ze een sociale identiteit vormen waaruit geschikt en waardevol gedrag ontstaat.

Kan racisme worden verminderd?

Voordat racisme tussen de 'witten' en de 'zwarten' plaatsvond, hadden ze frequent contact. Om racisme te voorkomen, is het belangrijk dat mensen regelmatig en gelijkwaardig contact hebben. Ook desegregatie (het opheffen van de scheiding bij scholen ed.) kan soms helpen bij het verbeteren van racistische attitudes en soms, met name als er sprake is van angst of dreiging, helpt het niet. De reden hiervoor is dat de ene partij het contact wel kan willen, maar het kan ook ongemakkelijk worden als de andere partij er minder open voor staat. Als het contact echter langer aanhoudt kan het positief werken, met name als er vriendschappen uit het contact ontstaan. Deze blijken racistische attitudes sterk te verminderen. Het is de emotionele band die je hierbij vormt die de angst vermindert. Het is wel zodat we vriendschappen vormen met mensen die verschillen van ons, als hun uit-groep identiteit geminimaliseerd is- als we hen essentieel als gelijk aan onszelf zien in plaats van anders. Om vooroordelen te verminderen moeten we de diversiteit van de groep verminderen, dan het erkennen, en het dan overstijgen.

Equal-status contact

Dit is het principe dat racisme verminder zou worden als mensen lange tijd frequent contact hebben en daarbij in een gelijke situatie, met gelijke status aan gelijke doelen samen werken. Deze samenwerking zou aangemoedigd moeten worden door een daar buiten staand netwerk.

Hierbij is het nuttig als het doel waar mensen samen aan werken, co-operatieve samenwerking eist. Dit wordt een superordinate goal genoemd.

De eeuwige discussie over het perfecte multiculturalisme blijft bestaan. Pluralisme is het respect voor de verschillen tussen culturen terwijl er voorkeur is voor eigen cultuur.

Assimilatie is het ineengrijpen van verschillende culturele waarden en gewoonten naar de eigen cultuur.

Volgens Miller en Brewer (1984) zorgt contact tussen groepen voor een nadruk op de grenzen van groepen, in plaats van het bereik van het individu. Daarom ontwikkelden ze een model om de nadruk op het individu te leggen.

De-categorization of personalization

Legt de focus op de persoonlijke identiteit in plaats van op de identiteit van een groep.

Samuel Gaertner zegt dat de grenzen van groepen niet te ontwijken zijn. Hij komt met het common ingroup identity model dat beschrijft wat er gebeurt als leden van verschillende sociale groepen zichzelf opnieuw indelen in een groep. Gaertner zegt dat het vormen van groepen niet te ontwijken valt.

Re-categorization ontstaat wanneer mensen zichzelf herverdelen in nieuwe groepen, op basis van een 'superordinate identity'. 'Ons' en 'hun' wordt 'wij'.

Wat zijn tussen-groep conflicten?

Om een probleem op te lossen moeten mensen met elkaar gaan communiceren.

Na het hebben van een conflict, kunnen mensen akkoord gaan. Bargain is het akkoord gaan met elkaar op een directe manier. Er is geen simpele oplossing. Hoewel onderhandelen de verwachtingen van de andere partij kan verminderen en zorgen dat ze genoegen nemen met minder. Kan streng zijn ook tegenovergestelde effect hebben. Als beide partijen lastig gaan doen, is het een lose-lose scenario.

Mediatie kan gevraagd worden van een derde partij. Als een conflict niet kan worden opgelost, wordt een derde partij gevraagd om met zijn drieën een oplossing voor het conflict te zoeken. Mensen met elkaar te helpen akkoord te gaan na een conflict. Een mediator doet een aantal dingen. Hij maakt constructieve communicatie makkelijker. Hij laat de partijen over het probleem nadenken en informatie krijgen over de interesses van de ander. Hij probeert er voor te zorgen dat beide partijen gaan voor een win-win situatie waarin ze kunnen samenwerken en aan elkaars behoeftes en wensen gaan denken. De uitkomst van een conflict is dan afhankelijk van hoe mensen hun gevoelens naar elkaar toe communiceren. Een belangrijke factor bij een conflict oplossing is vertrouwen. Een mediator construeert dan de ontmoeting om iedere partij te helpen begrijpen en zichzelf begrepen te voelen door de ander. Deze ‘peace making principles’ worden ondersteund door onderzoek.

Als een conflict echt niet opgelost kan worden dan gaat men over op arbitration bemiddeling. Hierbij wordt de mediator of een andere derde partij gevraagd op een overeenkomst voor te stellen, zonder communicatie tussen de partijen. De meeste mensen willen dit zo graag voorkomen dat ze toch meer hun best gaan doen om een oplossing te vinden.

Soms is de spanning zo hoog dat een oplossing onmogelijk is. Hiervoor is de GRIT bedacht; GRIT (graduated and reciprocated initiatives in tension reduction)

Is een strategie om internationale spanningen op te lossen en te zorgen dat de spanningen niet zullen escaleren. Allereerst moet de ene partij een aantal kleine handelingen uitvoeren na het aankondigen van de intentie om het bij te leggen. De initiator toont zijn wens om spanning te verminderen en nodigt de tegenpartij uit. Vervolgens gaat de initiator om zijn geloofwaardigheid en oprechtheid te tonen, een aantal compromissen uitvoeren. Als de tegenpartij hierop ingaat zullen zijn eigen compromissen hem verzachten. De GRIT adviseert onderhandelaars om firm, fair en friendly te zijn. Uit lab onderzoek blijkt de GRIT te werken. Het herhaaldelijk uitvoeren van compromissen versterkt samenwerking en zorgen voor meer vertrouwen. Het behouden van gelijkheid in macht beschermt dan tegen uitbuiting.

Wat is de invloed van genen, cultuur en geslacht op cultuur? - Chapter 14

 

Vragen die vandaag de dag, in een wereld met veel sociale en culturele verschillen, veel worden gesteld zijn: hoe verschillen mensen van elkaar? Hoe lijken mensen op elkaar?

Hoe worden we beïnvloed door onze natuur en door culturele verschillen?

De invloed van genen is groot op de ontwikkeling en socialisatie van de mens. Maar niet alles kan gezien worden als gevolg van onze genen, denk aan attitudes, waarden, normen, motivatie, cognities, emoties en gedrag.

Veel mensen vragen zich af hoeveel van zichzelf ze van familie en ouders hebben (genen) en hoeveel komt door opvoeding, socialisatie en omgeving (cultuur).

Uiterlijke kenmerken zijn vaak geërfd van ouders maar psychologische kenmerken zijn moeilijker te begrijpen. Onze manier van denken en praten zijn gekomen door een bepaalde cultuur met zijn sociale regels, waarden en normen met wat normaal is en wat niet normaal is. De meeste sociale psychologen zijn van mening dat zowel biologische als culturele impact van toepassing is op de mens. Brein plasticiteit zijn de veranderingen die optreden in de organisatie en structuur van de hersenen door ervaringen en fysieke of psychologische activiteit.

Genen, evolutie en gedrag

Het Out of Africa Model beweert dat de Homo sapiens zich in Afrika heeft ontwikkeld en toen is geëmigreerd naar andere delen van de wereld om andere soorten te vervangen (bv. homo erectus). In andere delen van de wereld pasten de Homo sapiens zich aan aan de omgeving, zodat verschillen ontstonden (bv. huidskleur).

Mensen lijken qua genen erg veel op elkaar

Charles Darwin en enkele andere wetenschappers hebben het begrip ‘’natuurlijke selectie’’ gedefinieerd als het evolutieproces waarbij erfelijke kenmerken die nodig zijn om te overleven en voort te planten blijven bestaan en doorgegeven worden aan volgende generaties. Degene die het best zijn uitgerust om te overleven in de omgeving zullen blijven bestaan. Het idee achter natuurlijke selectie is:

  • organismen hebben vele en verschillende nageslachten

  • dat nageslacht strijdt voor overleving in hun omgeving

  • bepaalde biologische en gedragsmatige variaties vergroten hun kans op reproductie en overleving in de natuurlijke omgeving

  • nageslacht dat het overleeft heeft grotere kans voor het doorgeven van zijn genen aan volgende generaties

  • dus over tijd, veranderen kenmerken van een populatie

Nageslacht krijgen gaat bij mensen vaak niet hetzelfde als bij veel andere soorten. Bij mensen is het krijgen van kinderen niet altijd het doel. Ook is er een groot verschil tussen culturen en landen hoe belangrijk het krijgen van kinderen is. Het gedrag van de mens is er niet op ingesteld om per se nageslacht te krijgen.

Het verschilt per cultuur en per land of mensen liever een jongetje of een meisje willen krijgen. In sommige landen is het zo belangrijk wat voor geslacht je kind heeft dat het embryo verwijderd wordt als het kind niet het juiste geslacht heeft.

Survival of the fittest en de natuurlijke selectie zijn niet de enige uitleg van hoe mensen ontstaan, zich aanpassen en de juiste eigenschappen doorgeven aan de volgende generatie. Dankzij culturele invloed, is de manier waarop mensen dit doen verschillend van dieren.

Natuurlijke selectie heeft wel voor een nieuwe stroming in de psychologie gezorgd, de evolutionaire psychologie. Evolutionaire psychologie bestudeert hoe natuurlijke selectie niet alleen fysieke kenmerken doorgeeft maar ook psychologische en sociale kenmerken. Het zoekt antwoord op de vraag in welke mate gedrag is ontstaan door natuurlijke selectie.

Volgens evolutionaire psychologen heeft het selectieproces honderdduizenden jaren geleden plaatsgevonden over vele generaties zonder dat het bewust was. Het was de natuur die de kenmerken selecteerde, niet de mens.

De Homo sapiens is veel bestudeerd door de evolutionaire biologen. Er werd vooral gekeken naar de anatomie en de morfologie. Ze keken niet naar de relatie tussen biologie en cultuur.

Vanuit biologisch en anatomisch perspectief verschillen we niet veel van onze voorouders. Vanuit cultureel en psychologisch perspectief verschillen we veel van onze voorouders. Deze verschillen zijn te zien aan gesproken taal, rituelen, kunsten en het vermogen tot denken. Vooral gesproken taal is belangrijk geweest bij de ontwikkeling van de mens.

Genen, neurobiologie en cultuur

Genen zorgen voor de structuur van de hersenen en zorgen dat de hersenen meteen functioneren als een kind geboren is. Na de geboorte heeft de omgeving meteen invloed op de hersenen door de zintuigen. De neuronen (hersencellen) sturen de informatie van de zintuigen door naar de hersenen. De neuronen moeten precies weten welke informatie naar welk deel van de hersenen gaat. Deze route wordt vastgelegd door de genen. Complexere routes worden gevormd door omgeving. Na een paar jaar heeft een neuron honderden synapsen meer dan vlak na de geboorte.

Mensen hebben allemaal dezelfde basisbehoeftes, wat dit betreft zijn ze hetzelfde. Wanneer baby’s ouder worden gaan ze van elkaar verschillen omdat de cultuur invloed gaat hebben op hun taal, normen en waarden. Je wordt gecultiveerd.

Aan het woord ‘’cultuur’’ worden veel betekenissen gegeven. In sociale psychologie wordt het vaak beschreven als ‘’patronen van kennis, overtuigingen en gedrag’’, of de ‘’gedeelde attitudes, normen, waarden, doelen en gewoontes die een groep karakteriseren.’’

Tussen cultuur en maatschappij wordt een onderscheid gemaakt. Gemeenschap is een groep van mensen en een cultuur is de niet-genetisch bepaalde kenmerken van mensen.

Wat voor rol speelt cultuur op ons gedrag?

Wat bij alle mensen het meeste overeenkomt is de capaciteit om te kunnen leren en bijvoorbeeld taal te gebruiken. De genen van de mens zijn enigszins overbrugd door socialisatie. Mensen zijn geselecteerd om taal te leren en banden aan te gaan met anderen om voor voedsel te zorgen, voor kinderen te zorgen en onszelf te beschermen.

Culturele diversiteit

Gedrag is grotendeels sociaal geprogrammeerd en niet aangeboren. Vandaag de dag komen Oost, West, Noord en Zuid veel met elkaar in aanmerking door migraties en evacuaties. Culturen worden zo gemengd. Wanner we werken, spelen en leven met mensen van andere culturen zorgt het dat we beter begrijpen hoe onze cultuur ons heeft beïnvloed en hoe culturen van elkaar verschillen

Normen: verwacht gedrag

Normen zijn geaccepteerd, typisch gedrag en gedrag dat verwacht wordt. Wat is normaal? Culturele normen houden ons in bedwang en onder controle, maar we hebben het amper door. We leren culturele normen pas kennen als we kijken naar andere culturen; zij doen het op DIE manier en wij doen het op DEZE manier.

Sociale normen zijn belangrijk in een samenleving. Sociaal gedrag verloopt soepel als iedereen weet wat hij kan verwachten. In onbekende situaties doen we vaak het gedrag van anderen na.

Mensen uit andere culturen hebben dezelfde vermogens en psychologische gedachten, maar op hetzelfde moment verschillen ze zeer veel van elkaar.

In alle culturen bestaat individualisme en collectivisme, een mix van deze twee stromingen binnen 1 cultuur komt vrijwel nooit voor.

Culturele overeenkomsten

  • Rond 4-5 jaar krijgen kinderen ‘’theory of mind’’, dit betekent dat ze kunnen begrijpen wat anderen uit hun cultuur denken

  • Universele vriendschap normen: iedereen heeft bepaalde normen voor vriendschap, deze normen verschillen per cultuur. Er zijn ook verschillen tussen vriendschappen van mannen en vrouwen gevonden. Loyaliteit en vertrouwen komen bij allebei voor, maar het vrouwen hechten meer waarde aan vriendschappen en mannen roddelen meer!

  • Universele social belief dimensions: er zijn 5 social beliefs (verklaringen over hoe de wereld werkt:

    • Cynisme
    • Sociale complexiteit
    • Beloning voor inzet
    • Spiritualiteit Controle over het noodlot
    • Het verschilt per land en per persoon hoe mensen deze begrippen toepassen op hun leven.
  • Incest Taboe: ouders mogen geen seksuele relaties hebben met hun kinderen, net als broers en zussen. Alle culturen keuren dit af.

Sommige normen zijn cultuur specifiek en andere zijn dus universeel. We kunnen zeggen dat nature universeel is en nurture cultuur gebonden. We worden geboren met hetzelfde maar worden verschillend.

Welke verschillen en overeenkomsten hebben sekse?

Sekse en gender zijn niet hetzelfde. Sekse verwijst naar de biologische kenmerken karakteristieke en voortplantingsorganen. Gender verwijst naar het gedrag dat past bij mannen en vrouwen, mannelijk en vrouwelijk gedrag. Zo worden ‘’gender roles’’ vastgesteld: het gedrag dat je hoort te vertonen als man of vrouw zijnde.

Iedereen moet bij de geboorte tot een sekse behoren. Tussen man en vrouw in bestaat ‘’niks’’. Androgeen wordt gebruikt om iemand aan te duiden met zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken, of om iemand aan te duiden die niet vrouw maar ook niet man is.

Mannen en vrouwen zijn gelijk in vele fysieke kenmerken psychologische kenmerken en ontwikkeling. Maar er zijn ook wel verschillen

Verschillen tussen mannen en vrouwen worden de laatste tijd veel besproken. Vrouwen hebben meer vet dan mannen, zijn gevoeliger voor geuren en geluiden, korter uithoudingsvermogen, minder lichaamsbeharing, smallere taille in vergelijking met hun heupen en hebben een hogere stem.

De man in vergelijking met de vrouw: later in de pubertijd maar sterft eerder, dikkere huid, grotere Adamsappel.

Tot niet lang gelden werd het onderzoek door sociaal psychologen vooral gedaan door blanke Westerse mannen op blanke Westerse mannen. Deze resultaten werden gegeneraliseerd naar iedereen. Wanneer je overeen kwam met de norm, werd je raar gevonden. Uitslagen van onderzoeken naar vrouwen werden vaak geïnterpreteerd alsof de vrouwen iets misten wat de mannen wel hadden.

Verschillen in sekse kunnen volgens Eagly en Wood (1991) op 2 manieren ontstaan:

  • Sociale rol model: rollen die sekse moeten hebben in samenleving nemen ze aan

  • Verwachtingsmodel: verwachtte stereotypes zorgen voor de verschillen in sekse.

Onafhankelijkheid vs. verbondenheid

Vanaf een jonge leeftijd worden kinderen al een bepaalde kant op geleid, hoe ze moeten denken en praten.

Cultuur heeft een grotere invloed op de verbondenheid met familie dan biologie.

Nog enkele verschillen tussen mannen en vrouwen

  • Vrouwen maken zich vaak druk om het welzijn van anderen. Jongens zijn vanaf een jonge leeftijd al agressiever en praten met veel bevelen.

  • Vrouwen lachen meer dan mannen

  • Vrouwen vinden vaak van zichzelf dat ze veel empathie hebben en dat ze goed aanvoelen hoe anderen zich voelen

  • Vriendschappen met vrouwen zijn intiemer, leuker en er is meer zorg voor elkaar

  • Vrouwen kunnen goed emoties aflezen van anderen en zijn goed in het non-verbaal tonen van emoties

  • Vrouwen vervullen vaak de verzorgende beroepen. Ze worden dan ook vaak neergezet als het geslacht dat graag anderen helpt. De vraag is of vrouwen echt zo verzorgend zijn of dat ze een stereotype naleven.

Sociale dominantie

Mannen zijn dominanter, meer gedreven en agressiever dan vrouwen. In de meeste culturen is de man vaak dominant over de vrouw.

Sekseverschillen variëren erg per cultuur en de verschillen worden steeds kleiner in culturen waar vrouwen een leider rol op zich nemen.

Stijl van communicatie van mannen benadrukt hun sociale macht. Wanneer rollen niet duidelijk zijn, zijn mannen autocratischer dan de democratische vrouwen. Vrouwen zijn beter in transformationele leiderschap, ze hebben meer inspirerende en sociale vaardigheden die een goed team bouwen. Mannen vinden winnen, vooraan komen en andere domineren belangrijk. De spraak van mannen en vrouwen verschilt. Sociaal zijn vrouwen ook beter in spreken dan mannen. In een gesprek zie je de onafhankelijkheid van de man terug en de verbondenheid van de vrouw. Mannen praten assertiever, onderbreken meer, staren meer en lachen minder dan vrouwen. Veel van de kenmerken die we toewijzen aan mannen komen overeen met die van mensen met macht en status. Maar individuen verschillen, je hebt ook verlegen mannen en assertieve vrouwen.

Evolutie en geslacht

De biologie, genen en hormonen maken bepaalde psychologische functies mogelijk en ze kunnen verschillend gedrag voor de seksen beïnvloeden. Vb.: vrouwen kunnen als enige melk geven, hierdoor zijn ze noodzakelijk verbonden en zorgt het dat de vrouw een grote verantwoordelijkheid voelt voor haar kinderen. De male warrior hypothese stelt dat tussen groep conflicten invloed hebben gehad op de geëvolueerde psychologie van mannen en vrouwen. Agressie binnen en tussen groepen betrok meer mannen dan vrouwen en mannen reageren sterker op dreigingen. Mannelijke psychologie en gedrag is meer gericht op tussen-groep conflicten en competitie vooral als er een dreiging is vanuit de uit-groep. Daarom komt deze agressieve menselijke psychologie, de ‘warrior’ meer naar voren in mannen. Socialisatie en culturele normen kunnen de evolutionaire sekse verschillen versterken of verminderen.

Evolutieproces

Fysiek dominante mannen waren ooit degene die vrouwen konden krijgen. Dit heeft over de generaties heen de mannen agressiever en dominanter gemaakt omdat mannen die minder agressief zijn minder kans op nageslacht hebben. Weinig van dit proces gebeurt bewust.

Volgens sociaal psychologen zijn ook seksuele voorkeuren aangeboren en niet door een cultuur aangeleerd.

Mannen voelen zich aangetrokken tot vrouwen met bepaalde fysieke kenmerken, zoals een jong gezicht en vorm. Dit straalt vruchtbaarheid uit. Hoe ouder de man, hoe groter het leeftijdsverschil met de vrouwen die hij zoekt. Vrouwen zoeken vaak oudere mannen die rijk zijn, macht en ambitie hebben, om zo hun nageslacht te beschermen en goed op te kunnen voeden.

Kritiek op de evolutionaire psychologen zegt dat het achter de feiten aanlopen (beginnen met een effect en dan achteruit werken om een verklaring voor het effect te vinden) vaak niet de werkelijkheid van culturele diversiteit weergeeft.

Toch speelt biologie, zoals mannelijke en vrouwelijke hormonen, een belangrijke rol bij verschil in sekse. Als genen ons blootstellen aan sekse-gerelateerde trekken doen ze dat door hun effect op ons lichaam. Zo maken mannen testosteron aan, dit heeft invloed op een mannelijk uiterlijk. Sociale rollen spelen ook een belangrijke rol bij het vormen van de sekse verschillen. Wanneer mensen ouden worden, worden vrouwen assertiever en hebben meer zelfvertrouwen en worden mannen juist meer empathisch en minder dominerend. Hormoonveranderingen zijn 1 verklaring, rol-eisen een anderen. Naarmate je niet meer hoeft te voldoen aan sekse rollen, worden mannen en vrouwen meer androgeen.

Wat voor rol speelt geslacht in cultuur?

De kracht van cultuur is terug te zien als je kijkt naar hoe mannen en vrouwen zich behoren te gedragen, en de afkeur die je ziet wanneer ze zich niet aan deze ‘’regels’’ houden. In een studie is gebleken dat vrouwen, ondanks dat ze steeds meer betaald werk doen, nog steeds een grote verantwoordelijkheid hebben als het gaan om schoonmaken, koken, boodschappen doen, was doen en luiers verschonen.

De meeste mensen vinden dat het huishouden gelijk verdeeld moet worden, maar toch doet de vrouw vaak het meeste in het huis.

Sociale constructie van sekse

Sociale constructionisten zijn erin geïnteresseerd hoe, en dus mannen, vrouwen, mannelijkheid en vrouwelijkheid gevormd worden in een maatschappij en hoe bepaalde kenmerken aan een sekse worden toegekend.

Vanaf de dag dat we geboren zijn worden er beelden en ideeën over de gewenste mannelijkheid en vrouwelijkheid laten zien (bv. reclames voor kleren).

Coherentie van sekse categorieën en seksualiteit wordt cultureel geconstrueerd en versterkt door het publiekelijk herhalen van dergelijk gedrag. Deze daden creëren een core gender. Maar sekse is eigenlijk een sociaal construct.

Sekse rollen verschillen per cultuur

Man-vouw rollen veranderen ook met de tijd, vaak in korte tijd. Dit betekent dat evolutie en biologie niet zorgen voor de sekse rollen, maar cultuur, normen en gewoonten.

Mensen van de eigen leeftijd

The nurture assumption: de manier waarop ouders hun kinderen grootbrengen, zorgt voor hoe hun kinderen zullen worden. Kinderen krijgen veel van hun waarden, politieke overtuigingen en religie mee vanuit huis. Zo zouden broers en zussen identiek moeten zijn, dit is niet altijd het geval. Elk individu heeft zijn eigen persoonlijke ontwikkeling en de invloed van leeftijdsgenoten, broers/zussen, familie en cultuur worden per persoon identiek opgenomen. Ook voeden ouders hun eerste kind anders op dan een later kind. Familie is belangrijk maar ook de invloed van leeftijdsgenoten speelt mee.

Oudere kinderen maken zich het meeste druk om wat mensen van hun eigen leeftijd van ze denken. Als je de ouders bij een kind weghaalt en hen in dezelfde omgeving laat, worden ze nog steeds de zelfde type volwassene. Ouders hebben wel een grote invloed, maar deze is vaak ook indirect (school uitkiezen, woonwijk uitkiezen en soms zelfs vrienden kiezen). Kinderen nemen namelijk eerder dingen aan van hun leeftijdsgenoten.

Conclusie over genen, cultuur en sekse?

Cultuur beïnvloedt onze attitudes en gedrag, maar dit doen ze niet onafhankelijk van biologie. Hersenen ontwikkelen en verbeteren de capaciteit door plasticiteit van de hersenen.

Bij volwassenen komen sekse verschillen door de rollen die men moet hebben. Mannen worden vaak neergezet als mensen met fysieke kracht. Vrouwen zijn geschikt voor het opvoeden van het kind en borstvoeding geven, daarom zijn ze vaak verzorgend ingesteld.

Biologische verschillen tussen seksen verliest zijn invloed op psychologische functies en gedrag van de mens. In de hedendaagse werkrollen, wordt agressiviteit en grootte van een man steeds minder belangrijk. Verlaagde geboorte ratio toont aan dat vrouwen minder gebonden zijn door zwangerschap en zorg. Wat er in de maatschappij en cultuur gebeurt is dan ook belangrijker dan biologie voor sekserollen en relaties tussen mannen en vrouwen.

Situatie en de persoon zelf

De invloed van de situatie zou zeer groot zijn als we passief zouden zijn. Dit zijn we niet, we zijn actief. We kunnen sociale situaties weerstaan en soms zelfs veranderen. Dit zou je ook wel de kracht van de persoon zelf kunnen noemen.

Sociale situaties beïnvloedt mensen dus maar mensen beïnvloeden ook de sociale situaties. Ze hebben interactie. De interactie gebeurt op ten minste 3 manieren:

  • Een bepaalde situatie heeft op verschillende mensen een verschillende invloed: omdat onze geest realiteit niet op dezelfde manier of objectief ziet, reageren we op een situatie zoals wij hem vormen.

  • Mensen kiezen vaak hun eigen situaties: als je een keuze hebt, kiezen sociale mensen vaak situaties die zorgen voor sociale interactie.

  • Mensen creëren ook vaan hun eigen situaties: wat wij verwachten heeft invloed op ons oordeel over een situatie

Wederkerige causaliteit tussen situatie en persoon zorgt ervoor dat we mensen zien als reacting or acting op hun omgeving. Wij zijn het product en architect van onze cultuur en sociale wereld.

 

Vragen die vandaag de dag, in een wereld met veel sociale en culturele verschillen, veel worden gesteld zijn: hoe verschillen mensen van elkaar? Hoe lijken mensen op elkaar?

 

Hoe worden we beïnvloed door onze natuur en door culturele verschillen?

De invloed van genen is groot op de ontwikkeling en socialisatie van de mens. Maar niet alles kan gezien worden als gevolg van onze genen, denk aan attitudes, waarden, normen, motivatie, cognities, emoties en gedrag.

Veel mensen vragen zich af hoeveel van zichzelf ze van familie en ouders hebben (genen) en hoeveel komt door opvoeding, socialisatie en omgeving (cultuur).

Uiterlijke kenmerken zijn vaak geërfd van ouders maar psychologische kenmerken zijn moeilijker te begrijpen. Onze manier van denken en praten zijn gekomen door een bepaalde cultuur met zijn sociale regels, waarden en normen met wat normaal is en wat niet normaal is. De meeste sociale psychologen zijn van mening dat zowel biologische als culturele impact van toepassing is op de mens. Brein plasticiteit zijn de veranderingen die optreden in de organisatie en structuur van de hersenen door ervaringen en fysieke of psychologische activiteit.

 

Social Psychology - Myers et al. - 2e druk - BulletPoints

 

 

Introductie in de sociale psychologie - BulletPoints 1

  • Sociale psychologie is een wetenschappelijke studie waarin gedrag en reacties van mensen in groepen, organisaties en populaties wordt bekeken

  • Sociale psychologie omvat within skins issues: het denken en ervaringsaspect van ons sociaal bestaan, ons zelf concept percepties, emoties, motivaties, waardes en attitudes. Ook omvat het between skins issues: relationele dimensie van ons sociaal leven, onze interacties

  • In de tweede helft van de 19de eeuw kreeg sociale psychologie een naam en werd bekend in veel delen van de wereld

  • De eerste sociaal psychologen waren geleerden die zich bezig hielden met analytische reflectie, intellectueel en logisch denken. Vanaf de 18e eeuw begon er een zoektocht naar empirische methode om sociale relaties beter te begrijpen. Sociale psychologie begon zich steeds meer te onderscheiden van de filosofie.

  • Rond 1960/1970 ‘the crisis’ kwamen er vragen op over de richting waarin de sociale psychologie uit zou moeten gaan. De twee belangrijkste kritiekpunten:

    1. Sociale psychologie vertrouwt teveel op experimentele methodes en aannames om gesimplificeerde verklaringen van sociaal gedrag van mensen te geven

    2. Sociale psychologie gaat teveel in op de ideologische waarden van het individualisme

  • Vandaag de dag wordt menselijk gedrag verklaard op verschillende niveaus: persoonlijk, interpersoonlijk, groep en levensovertuiging. Diverse sociaal psychologen hielden zich bezig met het onderzoeken van sociale en ideologische context waarin menselijk gedrag zich voordoet en de rol van de onderzoeker in de kennis die ze voortbrengen en promoten van sociale hervorming en verandering

  • Waardes van sociaal psychologen beïnvloeden hun werk op duidelijke en subtiele wijze. 1) duidelijk: bij het kiezen van een onderwerp heeft te maken met jaar waarin mensen leefden en hun cultuur. Waarden komen in beeld als object van analyse. Sociaal psychologen onderzoeken hoe waarden zich vormen, waarom ze veranderen en hoe ze attitudes en handelingen beïnvloeden. 2) subtiel: deze herken je niet echt

  • Wat zijn de grootste thema’s binnen de sociale psychologie?

  1. We maken onze eigen sociale werkelijkheid

  2. Sociale intuïties zijn krachtig maar kunnen benauwend zijn

  3. Sociale invloed vormt ons gedrag

  4. Genetische erfelijkheid en persoonlijkheid beïnvloeden gedrag

  5. Gedrag wordt gevormd door intra en intergroepsprocessen

  6. Sociale psychologische processen komen vanaf de biologie

Welke onderzoeksmethoden zijn er in de sociale psychologie? - BulletPoints 2

  • Hindsight bias: de neiging om iemand zijn vermogen om een gebeurtenis te voorspellen te overdrijven, nadat de gebeurtenis is gebeurd. Het wordt ook wel het ‘’I-knew-it-all-along fenomeen’’ genoemd

  • Er zijn twee vormen van onderzoek die gebruikt worden.

  1. Kwantitatief: hierbij wordt de sociaal psychologische wereld gezien in termen van variabelen. Dit zijn zichtbare kenmerken die tot op zekere hoogte variëren. Variabelen worden numeriek weergeven en hun relaties worden statistisch geanalyseerd.

  2. Kwalitatief: een aanpak gebaseerd op interpretatie van kwalitatieve data, niet statistische analyse. Onderzoekers geloven dat representatie van psychologische staat en ervaring door numerieke schaal niks zegt over de staat en ervaring die iemand werkelijk heeft. Er worden methoden gebruikt die complexiteit van de mens omvatten.

  • Er is een standaard proces wat de onderzoekers volgen:

  1. Onderzoeksvraag vaststellen

  2. Hypothese formuleren

  3. Methode vaststellen

  4. Specifieke onderzoeksmethode uitkiezen

  • Tijdens de methode wordt er besloten over de sampling/steekproef:

  1. Aselecte sampling: iedereen uit populatie gelijke kans

  2. Systematische sampling: leden uit een populatie worden over gelijke intervallen gekozen (bv. elke 5de persoon)

  3. Gestratificeerde sampling: alle kenmerken van populatie worden gerepresenteerd in de steekproef

  4. Cluster sampling: wanneer populatie wordt onderverdeeld in groepen, en elke groep een kenmerk heeft

  5. Gelegenheids-/gemakssampling: steekproef zijn de mensen waar makkelijkst toegang tot is

  6. Sneeuwbal sampling: wanneer naasten van de deelnemer ook meedoen aan onderzoek

  7. Theoretische/principe/doel sampling: niet representatief want deelnemers zijn gekozen om bepaalde redenen

  • Wanneer her gaat om het verband tussen variabelen wordt correlationeel onderzoek gebruikt: hierbij wordt gekeken naar verband tussen variabelen. Causaliteit kan niet bepaald worden. Er wordt gebruik gemaakt van Pearson correlatie (r)

  • Experimenteel onderzoek probeert de invloed van variabelen te variëren om hun verband vast te stellen

  • Onafhankelijke variabelen: factoren die een onderzoeker manipuleert. Afhankelijke variabele: de variabele die afhankelijk is van de manipulatie of verandering in de onafhankelijke variabele

  • Het experimenteel onderzoek moet aan 2 dingen voldoen: controle en aselecte toewijzing

  • Interview onderzoek is de meest gebruikte methode, de structuur varieert: gestructureerd, semi-gestructureerd en conversationeel

  • Verschillen kwantitatieve en kwalitatieve methoden

  1. Kwantitatief : Systematisch meten van fenomenen, meestal in gecontroleerde laboratoria settings; Voorspellingen doen over uitkomst van het onderzoek; Helpt bij vaststellen van wetten en principes over bepaalde fenomenen

  2. Kwalitatief: Focust op interpretatie van fenomenen die blijken uit naturalistische, laag beperkte situatie; Staat open voor nieuwe, verrassende fenomenen; Helpt bij de beschrijving en begrijpelijkheid van specifiek fenomeen

  • Om kwalitatieve data te analyseren zijn verschillende manieren: geaarde theorie (GT), discourse analyse (DA) en interpretatieve fenomenologische analyse (IPA)

Wie ben ik? - BulletPoints 3

  • Spotlicht effect genoemd: de overtuiging dat anderen meer aandacht besteden aan hoe we eruit zijn dan ze werkelijk doen

  • Illusie van transparantie: de illusie dat onze verborgen emoties zullen ‘lekken’ en gezien worden door anderen

  • Brewer stelde verschillende zelven voor: individueel, relationeel, collectief

  • Mead stelde het interactionisme theorie voor: de studie hoe mensen hun mening vormen tijdens interactie, hoe ze identiteit opbouwen en presenteren en hoe ze situaties met anderen beschrijven

  • Het zelfconcept is het antwoord wat de persoon geeft op de vraag: ‘’Wie ben ik?’’

  • Hoe je over jezelf denkt wordt ingedeeld in zelf-schema’s: overtuigingen over onszelf die het verwerken van zelf-relevante informatie leiden en organiseren. Onze zelf-schema’s beïnvloeden hoe we onszelf en anderen zien, evalueren en onthouden

  • Zelf-referentie effect: als informatie relevant is voor onze zelfconcepten dan verwerk je dit sneller en sla je het sneller op

  • Edward Higgins (1987), heeft de zelf-discrepantie theorie ontwikkeld bestaande uit 3 domeinen:
    1. actual self: welke eigenschapen je denkt te bezitten
    2. ought self: welke eigenschappen je denkt te moeten bezitten
    3. ideal self: welke eigenschappen hoopt/wenst te bezitten

  • Constructionistisch perspectief stelt dat het zelfconcept deel is van een continu veranderende, fluid, dynamisch systeem van sociale relaties waarin we ons bevinden

  • Ons zelfconcept wordt bepaald door culturele en sociale ervaringen, de zelf heeft dan ook verschillende delen: rollen die we spelen, sociale identiteit (bijv. ras en religie), vergelijking die we maken met anderen, onze successen en fouten, hoe anderen over ons denken, de cultuur waarin we leven

  • Individualistische culturen – independent: cultuur waarbij het individu belangrijker is dan de groep. Collectivistische culturen – interdependent: cultuur waarbij de groep belangrijker is dan het individu

  • Zelfwaarde is de evaluatie van ons eigen zelfconcept, kan negatief of positief zijn. Mensen hebben de behoefte zich goed te voelen over zichzelf

  • Narcisme is geen synoniem voor hoge zelfwaarde; het verschil ligt in de interpersoonlijke implicaties ervan. Narcisme is nadelig voor sociale relaties. Mensen met een hoog zelfwaarde daarentegen staan positief tegenover relaties omdat het juist zorgt voor vertrouwen

  • Self-efficacy: het gevoel van competentie en vermogen om een bepaalde situatie in de hand te houden en een doel te bereiken dat voor ogen was, dit is vastgelegd door Albert Bandura

  • Locus of control: wie of wat iemand als verantwoordelijk ziet wanneer er wat gebeurt. Dit kan intern zijn (ik heb controle over mijn leven) of extern (de omgeving controleert mijn leven)

  • Geleerde hulpeloosheid (learned helplessness) ontstaat wanneer een persoon/dier steeds negatieve situaties ondervindt waarbij hij geen controle heeft over de situatie. In een situatie waar hij wel kan ontsnappen of controle kan hebben, zal deze persoon zich dat niet beseffen

  • Self serving bias is de neiging om jezelf in positief daglicht te zetten. Het beïnvloedt hoe we ons eigen gedrag en dat van anderen verklaren. Hier bestaand verschillende vormen van: zelf-dienende attributies, beter dan gemiddeld-effect, onrealistisch optimisme, fasle consencus en false uniqueness.

  • Mensen zijn gemotiveerd om niet alleen zichzelf in positief daglicht te zien maar ook zichzelf naar anderen toe positief te presenteren impressie management. Mensen doen zich af en toe anders voor dan hoe ze werkelijk zijn. Mensen zijn over hun eigen kunnen vaak bescheiden om door anderen geprezen te worden, dit heet valse bescheidenheid

  • Bij self-handicapping wordt er een obstakel gevormd om een goede prestatie te leveren zodat wanneer de prestatie lukt het nog beter is, en er een excuus is als de persoon faalt

  • Impression management: we zijn constant bezig om de indruk die we maken te behouden. Zelf-presentatie is de presentatie die je van jezelf geeft qua gedrag zodat er een goede impressie door anderen wordt gevormd. We managen de indruk die we maken. In bekende situaties gebeurt dit onbewust. In onbekende situaties zijn we juist bewust bezig met de indruk die we maken.

  • Sociale netwerk sites (OSN) zoals facebook bieden een nieuwe en intense manier van zelfpresentatie. Hier is veel onderzoek naar gedaan.

  1. ‘geïdealiseerde virtuele-identiteit hypothese geloven dat mensen het internet gebruiken om hun ideale zelf te vertonen die niet overeenkomst met werkelijke persoonlijke eigenschappen.

  2. ‘extended real-life hypothese’ aan welke stelt dat persoonlijke informatie die mensen op een website zetten hun werkelijke gedachten, gevoelens, interesses en uiterlijk weergeeft. Er is meer steun voor de tweede hypothese

  • Voor sommige mensen is een bewuste zelfpresentatie een manier van leven, ze evalueren het constant. Dit wordt ook wel self-monitoring genoemd: het constant in de gaten houden van het eigen gedrag en hoe anderen hierop reageren. Gedrag wordt aangepast aan externe situatie om een gewenst effect te krijgen

Wat zijn sociale overtuigingen en oordelen? - BulletPoints 4

  • Sociale overtuigingen komen tevoorschijn bij; het waarnemen van de sociale wereld, beoordelen van gebeurtenissen, uitleggen van gebeurtenissen, verwachten van bepaalde gebeurtenissen

  • Priming is het activeren van bepaalde associaties in het geheugen. Voor dat we de wereld om ons heen bewust waarnemen, kunnen bepaalde stimuli ons subtiel blootstellen aan hoe we ons gebeurtenissen zullen herinneren en interpreteren.

  • Door priming delen we mensen in in groepen. Categorisch denken beschrijft het proces van het zien van een persoon in termen van kenmerken die wijzen op het deel zijn van een sociale groep.

  • Categorisch denken kan leiden tot stereotypering. Stereotypering vindt plaats wanneer het relevant is voor je doel, als je vooroordelen hebt over een bepaalde groep, je voldoende bronnen hebt om informatieproces te beginnen, aanwijzingen makkelijk te verwerken zijn

  • Het is moeilijk om een onwaarheid te ontkrachten wanneer iemand een reden voor de onwaarheid heeft gevonden. Geloofsvolharding (belief perseverance) bestaat wanneer personen een idee hebben ergens over en hier een verklaring voor hebben gegeven waarom ze hier zo over denken. Om mensen af te krijgen van deze volharding moet je alternatieve uitkomsten verklaren

  • Herinneringen zijn niet exacte kopieën van wat er echt is gebeurd. Herinneringen kunnen aangepast worden aan de manier waarop we ons momenteel voelen en onze verwachtingen. We kunnen onze herinneringen zo aanpassen dat het past bij ons huidige kennis

  • Intuïtie is het meteen weten zonder er een reden voor te hebben of te analyseren. Onderzoek laat zien dat het onbewuste controle heeft over ons gedrag

  • Ons denken is deels een gecontroleerd proces, het zijn mentale activiteiten die bewust en overwogen denken vereisen, verder is het deels een automatisch proces: mentale activiteiten die gebeuren zonder dat je er bewust van bent

  • Een schema is een construct waarin we informatie opslaan over de wereld, mensen, rollen en hoe we ons moeten gedragen in bepaalde situaties. Er zijn vier belangrijke schema’s: zelfschema’s, persoonsschema’s, rolschema’s en gebeurtenisschema’s. Voor activeren van een schema, moet de gebeurtenis, persoon of het object gecategoriseerd worden. Dit gebeurt voornamelijk automatisch

  • Social encoding is het proces van informatie in het geheugen krijgen. Het omvat het zien van en aandacht geven aan sociale informatie, het begrijpen en maken van connecties met informatie die al in het geheugen zit. Het verwerken van de sociale wereld gat om; preattentive analyse, focussen van je aandacht, begrijpen, en verklaren

  • Heuristieken zijn simpele, efficiënte en snelle denk strategieën. Er zijn verschillende soorten heuristieken:

  1. representatieve heuristieken

  2. beschikbaarheidsheuristieken

  3. counterfactual thinking

  4. verankering en aanpassing

  • Mensen interpreteren gedrag van anderen door het trekken van conclusies op basis van intenties, gedachten en persoonlijkheid. Sociale conclusies kunnen twee processen omvatten: 1) top-down, welke bouwt op opgeslagen informatie in het geheugen zoals schema’s en stereotypen en 2) bottom-up welke bouwt op specifieke gebeurtenissen

  • Illusionair denken heeft te maken met onze zoektocht naar orde in gebeurtenissen, 2 soorten zijn illusionaire correlatie (verbanden zoeken) en illusie van controle (wij denken controle te hebben over gebeurtenissen).

  • De attributietheorie is de theorie hoe mensen het gedrag van anderen verklaren door het toe te schrijven aan interne aard of externe situaties. Weiners attributie theorie stelt dat de attributies gebruikt voor ons succes en falen gebaseerd is op drie gebieden: locus (kan intern of extern zijn), stabiliteit (of de interne/externe oorzaak stabiel is of verandert), controleerbaarheid (mate waarin we dingen onder controle hebben)
  • De heorieën over de attributiefout wijzen op hetzelfde; we vinden de oorzaak op de plek waar je ernaar zoekt. Het is natuurlijk afhankelijk van verschillende factoren. 1) is de gebeurtenis dichtbij huis, 2) empathie en 3) locus of control

  • Self-fulfilling prophecy: wanneer mensen verwachtingen hebben van bepaald gedrag of een bepaalde uitkomst, zal deze verwachting uit komen

Hoe verhoudt attitude zich tot gedrag? - BulletPoints 5

  • Attitudes voorspellen waarom mensen doen wat ze doen. Attitudes zijn positieve of negatieve evaluaties van iets of iemand. ABC model van attitudes stelt dat het bestaat uit 1) affectieve component, 2) behavior en 3) cognition.

  • Impliciete en expliciete attitudes.
    Impliciet: automatisch geactiveerd, vaak onbewust; onbestemd positief/negatief gevoel over attitude-object
    Expliciet: bewuste en beredeneerde evaluatie

  • Behaviorisme stelt dat meeste attitudes resulteren uit directe ervaring met een object. Deze tak suggereert dat positieve en negatieve consequenties die volgen op gedrag, zorgen voor positieve/negatieve attitude er tegenover. Beide takken van behaviorisme focussen zich op de rol van positieve en negatieve versterkers (enforcers) in het vormen van attitudes
  • Vanuit het sociaal leren theorie komt modelling concept naar voren. Modelling is het verkrijgen van gedrag door het observeren van anderen (models). De consequenties van het gedrag van de anderen spelen hierbij ook een rol.

  • Attitudes hebben verschillende functies ze leveren ons de informatie over hoe we moeten reageren op een attitude-object. Attitudes hebben zogenaamd vier functies: kennis, instrumenteel, ego-beschermend en waarde-expressief

  • Attitudes worden vaak gemeten aan de hand van vragenlijsten waarbij een waarde schaal gebruikt wordt bijv. thurstone schaal, likert schaal, osgood semantisch differentiele schaal. Probleem bij schalen is dat ze sociaal wenselijk kunnen worden ingevuld

  • De Implicit Association Tests (IATs) is een methode om impliciete attitudes de meten. Impliciete associaties beïnvloeden de manier waarom wij de wereld zien en evalueren. IAT is populair omdat het de problemen van het ‘doen alsof’ met expliciete methodes ontwijkt

  • Theory of Reasoned Action (TRA): attitude tegenover gedrag en subjectieve norm zorgen voor een gedragsintentie en dit zorgt voor bepaald gedrag. het levert een model voor het verklaren van relatie tussen attitude en gedrag. Deze theorie stelt dat we vier dingen moeten weten over een persoon

  1. hun verwachting van belangrijke anderen (subjectieve norm)

  2. hun attitudes tegenover het gedrag (positief/negatief)

  3. intentie van hun gedrag

  4. hun werkelijk gedrag

  • Attitudes verklaren niet altijd gedrag. Er zijn twee condities waarin attitudes wel gedrag voorspellen: wanneer andere invloeden attitudes en gedrag worden ingeperkt en wanneer de attitude relevant is voor geobserveerd gedrag

  • Er zijn drie mogelijke oorzaken waarom gedrag invloed heeft om attitudes:

  1. cognitieve consistentie

  2. cogntieve dissonantie

  3. insufficient justification effect

  4. self-perception

  • De zelfperceptie theorie zegt dat onnodige beloningen een verborgen negatief effect hebben. Wanneer mensen een beloning krijgen voor iets wat ze al leuk vinden, zullen ze de actie toeschrijven aan de beloning en niet aan het leuk vinden. De acties zijn nu extern gecontroleerd in plaats van intrinsiek gemotiveerd. Dit wordt het overjustification effect genoemd; wanneer iemand een onnodige beloning van te voren aanbiedt om ons gedrag te controleren. Belangrijk is dus wat een beloning impliceert.

  • Dissonantie is een vorm van oncomfortabele spanning. Om dit nare gevoel tegen te gaan veranderen we af en toe onze attitudes. De dissonantie theorie zegt dus wanneer we iets doen dat tegen onze attitudes ingaat, we een zekere spanning zullen voelen en we onze attitudes dus zullen aanpassen om deze spanning te verminderen.

Wat is overtuiging? - BulletPoints 6

  • Overtuiging is het proces dat zorgt voor veranderingen in overtuigingen, attitudes of gedrag

  • Slechte overtuiging noemen we propaganda en goede overtuiging noemen we onderwijs of informatie

  • Wereld overtuiging (mundane persuasion): we worden elke dag in ons leven geconfronteerd met overtuiging. Dus de factoren die te maken hebben met overtuiging, moet je beschouwen als werkend binnen een specifieke sociale context en in bepaalde tijd

  • Factoren die succesvolle overtuiging kenmerken:
    1. geef je aandacht aan het bericht
    2. begrijp je het bericht
    3. geloof je het bericht
    4. onthoud je her bericht
    5. gedraag je je naar het bericht
    6. actie op het bericht

  • The elaboration-likelihood model (ELM) is meest dominante theorie. Centrale route van overtuiging treedt op wanneer mensen goed over een bericht hebben nagedacht en dan concluderen dat het argument overtuigend is, ze nemen de centrale route naar overtuiging

  • De perifere route voor overtuiging: wanneer mensen niet de tijd nemen om goed over een bericht na te denken. Mensen worden dan overtuigd door andere dingen dan het bericht, zoals de attractiviteit van de persoon die het bericht breng

  • ’Heuristic-systematic model’’ (HSM) ontworpen om de verschillen tussen heuristische en systematische processen te beschrijven

  • Nodig voor overtuiging:

  1. Communicator

  2. Inhoud van het bericht

  3. Hoe het bericht wordt overgebracht

  4. Publiek

  • Onderzoek heeft aangetoond dat publiek wordt beïnvloed door degene die praat. Belangrijk voor de communicator zijn:

  1. Vertrouwen (Credibility)

  1. Aantrekkelijkheid

  • Ook de inhoud van een bericht doet er toe. Hierbij is belangrijk wat het bericht opwekt bij ons:

  1. Redeneren vs. Emoties

  2. Effect van goede gevoelens die een bericht opwekt

  3. Discrepantie

  4. One-sided vs. two-sided appeals

  5. Primacy en recency effect

  • Kanaal van communicatie: voor overtuiging moet er een vorm van communicatie zijn en voor communicatie moeten er kanalen zijn.

  1. Face-to-face

  2. Geschreven

  3. Televisie

  • The sleeper effect beschrijft hoe een boodschap overtuigend kan worden over tijd wanneer het gepaard wordt met informatie dat de validiteit ervan beschrijft. Sleeper effect is wanneer een sterk overtuigende boodschap gepaard wordt met een cue met lage betrouwbaarheid, leidend tot toegenomen overtuigingskracht van het bericht over tijd

  • Herhaling zorgt ook voor toename van de invloed. Dit staat los van of een boodschap sterk of zwak is. Overtuiging neemt af als de significantie en bekendheid van de issue toenemen. Actieve ervaring versterkt attitudes ook

  • Vooral het contact met andere mensen heeft invloed op mensen. Deze invloed is groter dan die van de media. We worden niet alleen beïnvloed door onze leeftijdgenoten en familie maar ook door de omgeving

  • The broken window theorie stelt dat zichtbare weergave van verstoring de normen zetten voor misdaad en antisociaal gedrag

  • Two-step flow of communication proces het proces door welke media invloeden vaak plaats vindt door de mening van ‘leiders’ die op hun beurt anderen beïnvloeden

  • Kenmerken van mensen voorspellen niet hun reacties op sociale invloeden. Het ene kenmerk werkt er meer op in dan het ander.

  1. Zelfvertrouwen

  2. Leeftijd

  • Cruciale aspect van centrale route is niet boodschap maar de gedachte die het uitlokt bij een persoon

  • Defensieve retorica is wanneer een spreker tegenargumenten verzint om andere meningen tegen te spreken. Dit is om potentiële tegenargumenten tegen te kunnen gaan en weerleggen

  • Offensieve retorica is wanner een spreker of schrijver een alternatief tegen hun eigen argument tegengaat

  • Attitudes volgen op gedrag

  1. Compliantie leidt tot acceptatie: hoe groter iemands commitment is, des te meer de behoefte om het te rechtvaardigen.

  2. Foot in the door phenomenon: het is een manipulatie techniek waarin je eerst zorgt dat mensen instemmen met kleine verzoeken welke de kans vergroot dat ze later ingaan op een groot verzoek.

  3. The door in the face technique: vergemakkelijkt de kans op een tweede minder veeleisend verzoek dat geaccepteerd wordt door presenteren van een meer veeleisend respect eerst.

  4. Low-balling: dit werkt door ervoor te zorgen dat iemand instemt met een aantrekkelijke, vaak goedkope deal, en vervolgens de prijs verhogen.

  • Cults worden ook wel ‘’nieuwe religieuze bewegingen’’ genoemd. Een cult heeft bepaalde kenmerken:
  1. Onderscheidende rituelen en gedachten over een god of andere persoon

  2. Isolatie van de omgeving, de ‘’slechte’ ‘cultuur.

  3. Charismatisch leider

  • Er zijn drie concluderende observaties. Ten eerste wijzen we nieuwe religieuze bewegingen toe aan de kracht van de leider of aan de zwakte van de volgers. Ten tweede overtuigingskracht stelt ons in staat om te verlichten of op te lichten enz. We kunnen het gebruiken voor goede en slechte dingen, het is een kwestie van oppassen want de krachten op zich zijn niet slecht of goed, het is hoe we ze gebruiken. Ten derde, overtuiging komt voor in ons alledaagse leven. We proberen elkaar constant te overtuigen

  • Men wordt minder snel overgehaald als hij of zij van tevoren in het openbaar een toezegging heeft gedaan

  • Hoe zelfverzekerder we zijn over wat we geloven, hoe kleiner de kans dat we onze attitudes veranderen

  • Een milde aanval zorgt ook voor ‘’inenting’’, hierbij kunnen counter-argumenten worden ontwikkeld als er iemand erger tegen je in gaat

Wat is het verschil tussen conformiteit en gehoorzaamheid? - BulletPoints 7

  • Conformiteit is het volgen van een bepaalde gedragslijn met iedereen. Conformiteit is niet enkel het doen als anderen, maar ook beïnvloed worden door hoe anderen zich gedragen

  • Het heeft te maken met impliciete sociale invloeden. Soms conformeren we aan een bepaalde verwachting of verzoek zonder te geloven in wat we doen. Dit heet compliantie. Compliantie : meegaan met de groep terwijl je het er van binnen niet mee eens bent

  • Als ons gedrag resultaat is van expliciete sociale invloeden noemen we dat gehoorzaamheid. Gehoorzaamheid: verandering van gedrag als gevolg van bevelen van autoriteit

  • Als we oprecht geloven in wat we van de groep moeten noem je het acceptatie. Acceptatie: oprecht geloven en doen wat de groep zegt, je denkt oprecht dat de ander gelijk heeft

  • Drie belangrijke experimenten zijn:

  1. Sherif’s experiment: formatie naar de norm

  2. Asch’ experiment: conformiteit

  3. Milgram’s experiment: gehoorzaamheid

  • Uit Milgrems experiment kwamen vier factoren die gehoorzaamheid beïnvloeden:

  1. De afstand tot het slachtoffer: wanneer de slachtoffers niet te zien zijn is de gehoorzaamheid het grootst

  2. Hoe dicht in de buurt en hoe legitiem is de autoriteit: hoe dichter de autoriteit in de buurt is, hoe groter de gehoorzaamheid (fysieke aanwezigheid)

  3. Maakt de autoriteit deel uit van een gewaardeerde instelling: hoe hoger de instelling staat aangeschreven en hoe beter deze bekend staat, hoe meer mensen de bevelen opvolgen

  4. Agentic state theory: de belangrijkste determinant van Milgrem’s studie was de kracht van autoriteit. Milgrem stelde dat gehoorzaamheid te maken had met ontkenning van verantwoordelijkheid van je gedrag en bereidheid om deze aan een autoriteit te geven

  • De fundamentele attributiefout is de fout die gemaakt wordt om iemand anders zijn acties toe te schrijven aan de persoon zelf en niet aan de situatie

  • Reicher en co. Stelden juist dat mensen werkelijk geloven dat wat ze doen het juiste is. Ze krijgen het voor elkaar om hun kwade daden als deugd te zien. Dit zou allereerste te maken hebben met collectieven fenomeen en identiteit. Ten tweede is er niks aan binnen-groep processen dat goed of fout is. Ten derde zijn er vijf stappen om sociale identiteit te definiëren:

  1. het vormen van een samenhangende ingroep door gedeelde sociale identificatie
  2. uitsluiten van specifieke populaties van de ingroep:
  3. het vormen van een uitgroep als gevaar bestaande voor de ingroep
  4. representatie van de ingroep als uniek:
  5. het vieren van de vernietiging van de uitgroep als verdediging van de ingroep
  • Infrahuminizatie komt tot stand wanneer mensen hun eigen ingroep en de uitgroep zien als verschillend en de menselijke essentie behouden voor de ingroep en de uitgroep ontkennen

  • Er zijn enkele condities die de grootste conformiteit voorspellen:

  1. Grootte van de groep

  2. Unanimiteit

  3. Saamhorigheid

  4. Status

  5. Publieke reactie

  6. Toezegging van te voren

  • Er zijn 3 redenen waarom we graag bij een groep willen horen:

  1. Hij/zij wil een fijne sfeer creëren (vaak in collectivistische cultuur)

  2. Hij/zij wil geaccepteerd worden en afwijzing voorkomen

  3. Anderen zijn een belangrijke bron van informatie

  • In de individualistische cultuur zijn er vaak 2 redenen waarom mensen zich conformeren: normatieve invloed en informationele invloed

  • Conformiteit en gehoorzaamheid zijn universele fenomenen, hoeveel ze voorkomen verschilt echter per cultuur en tijd afhankelijk van de culturele normen en waarden en de situatie

  • Theorie van reactantie zegt dat mensen hun vrijheid willen beschermen. Reactance is de motivatie om je gevoel van vrijheid te beschermen of herstellen. Dit komt tot stand als iemand onze vrijheid bedreigt. Het is een soort boemerangeffect

  • Ook onze behoefte aan uniekheid heeft invloed op of wel wel/niet conformeren

Wat verstaan we onder agressie? - BulletPoints 8

  • Agressie is het gedrag dat op een bepaalde manier verwoestend is, het veroorzaakt schade. Over agressie zijn een aantal vragen te stellen

  • Vaak wordt agressie beschreven als het fysiek of verbaal gedrag dat bedoeld is om schade aan te brengen

  • Niet alle vormen van agressie zijn opzettelijk. Sommige agressieve daden zijn per ongeluk zonder de intentie leed te veroorzaken. Onopzettelijke agressie kan ook beschreven worden als gedrag dat leed veroorzaakt bij anderen, maar de persoon die leed veroorzaakt niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daden

  • Er zijn drie theorieën over agressie.

    1. Agressie is het resultaat van biologisch bepaalde agressie drift:

    - instincttheorie en evolutionaire psychologie: Freud en Lorenz dachten dat agressie een instinctieve energie is, wat instinctief gedrag veroorzaakt (een aangeboren, onaangeleerd gedragspatroon dat door alle leden van de bepaald ras wordt vertoond). Buss en shackleford stelden dat we van onze succesvolle voorouders psychologische mechanismen hebben geleerd die zorgen dat we onze genen kunnen overdragen, agressie is hierin dan ook adaptief

    - genetische invloed: erfelijkheid zorgt voor een bepaalde gevoeligheid van het zenuwstelsel voor dingen die agressie kunnen oproepen. Het temperament van mensen verandert vaak niet met de leeftijd, het wordt beïnvloed door de reactiviteit van ons sympathisch zenuwstelsel

    - biochemische invloed: bloed samenstelling kan invloed hebben op de neurale gevoeligheid en dus op agressie stimulatie. Alcohol zorgt dat mensen prikkelbaarder worden en sneller agressief worden. Lage serotonine niveaus blijken ok gelinkt te zijn aan toegenomen agressie

    - neurale invloeden: Denson en collega stelden de I-theorie. Volgens hen zijn er drie processen achter agressie: 1) instigatie (uitgelokt worden), 2) impellance (dis positionele en situationele factoren welke je voorbereiden op agressieve reacties) en 3) inhibitie (zelfcontrole). Instrumentele agressie betreft gedrag dat agressief is om een bepaalde beloning te krijgen. Hierbij is er een tekort aan empathie voor het slachtoffer. De amygdala speelt hierin een rol.

    2. Agressie als respons op frustratie: De frustratie-agressie theorie stelt dat frustratie ervoor zorgt om agressief te worden. Frustratie is de blokkade van gedrag om een doel te bereiken. Het excitatie-transfer model zegt dat wanneer we door een bepaalde situatie een mate van innerlijke stress hebben, deze stress niet in een keer zal verdwijnen, en de stress dus ook effect kan hebben op volgende situaties

    3. Agressie als aangeleerd sociaal gedrag:
    1) Beloning door agressie: agressie kan zorgen dat dingen gaan zoals jij wilt
    2) Observationeel leren: Bandura kwam met de sociaal leren theorie. Hij geloofde dat we agressie leren door mensen te observeren en te imiteren, en de consequenties te bekijken. Agressieve modellen die rol spelen zijn de familie en cultuur

  • Invloeden op agressie zijn:

  1. vijandige incidenten
  2. interpretatie van arousal
  3. agressie cues
  4. media invloed: porno, seksueel geweld en televisie
  • Kijken naar geweld, doet geweld toenemen Dit is vooral bij mensen met een agressieve neiging

  • Het kijken naar geweld, zorgt voor geweld omdat:

  1. De arousal die wordt veroorzaakt zorgt voor gewelddadig gedrag

  2. Het geweld wordt niet geremd op de televisie (disinhibits).

  3. Imitatie: mensen doen na wat ze hebben gezien

  • Desensitisatie: wanneer er achter elkaar steeds een emotie- oproepende stimulus wordt gepresenteerd, wordt deze op gegeven moment uitgedoofd

  • Sociaal script en representaties: in nieuwe, onzekere situaties, vertrouwen we op een sociaal script (mentale instructies voor hoe we ons in bepaalde situaties moeten gedragen). Mensen halen een script soms vanaf de televisie, om te gebruiken in de echte wereld

  • Veranderde percepties: mensen die veel televisie kijken, zullen dingen van de televisie toepassen in het echte leven. Veel agressieve films kijken zorgt dat je denkt dat er in het echte leven ook veel agressie is

  • Cognitieve priming: na het zien van geweld, zullen mensen het gedrag van anderen vaak als vijandig zien
  • Het spelen van agressie videogames zorgt voor een verhoogde arousal, meer agressief denken, meer agressieve gevoelens, meer agressief gedrag en minder prosociaal gedrag (positief sociaal gedrag). Kinderen die agressieve spelletjes hadden gespeeld ook agressiever met hun leeftijdsgenoten omgingen. Dit heeft niets te maken met persoonlijkheid!

Waarom hebben mensen aantrekkingskracht en intimiteit nodig? - BulletPoints 9

  • Mensen hebben een ‘’need to belong’’: ze hebben de behoefte om een relatie met anderen aan te gaan

  • We willen sociale relaties omdat:

  1. Onze voorouders anderen nodig hadden om te overleven

  2. Kinderen en verzorgers bij elkaar blijven om het leven makkelijker te maken en overlevingskans groter te maken

  3. We geaccepteerd willen worden door een groep

  4. Dichte relaties ons denken en emoties kunnen beïnvloeden

  • Wat zorgt dus voor aantrekkingskracht? Nabijheid, aantrekkelijkheid, gelijkheid, aardig gevonden worden en andere kenmerken
  • Mensen trouwen vaak met iemand die in de buurt woont, bij hetzelfde bedrijf werkt, in dezelfde klas zit of die dezelfde plekken als jij bezoekt (nabijheid)

  • Door herhaalde blootstelling en interactie met iemand, kan onze verliefdheid (infatuation) zich richten op iedereen die overeenkomsten met ons vertoond en onze gevoelens beantwoord

  • Als je van te voren verwacht iemand te ontmoeten (en aardig te vinden) ga je ze sneller aardig vinden (anticipatory liking)

  • Mere exposure: hoe vaker je met iemand in contact komt, hoe leuker je diegene vaak vindt

  • Internet biedt een veilige omgeving waarin mensen die sociaal angstig zijn en eenzaam, relaties kunnen beginnen. Whitty wijst erop dat virtuele realiteit mensen ruimte geeft om hun eigen identiteit te vormen binnen relaties met anderen

  • Uit onderzoek is gebleken dat mannen meer waarde hechten aan uiterlijk dan vrouwen

  • Mensen vallen op degenen die net zo aantrekkelijk zijn als zijzelf, dit wordt ook wel het matching fenomeen genoemd

  • We vinden vaak het geen leuk dat we met onszelf associëren dit wordt impliciete egotisme genoemd

  • We zien niet alleen aantrekkelijke mensen als aardig, maar we zien aardige mensen ook als aantrekkelijk. The beautiful is good stereotype werkt ook de andere kant op: informatie over iemands persoonlijkheid beïnvloedt de percepties van hun fysieke schoonheid

  • Love sees loveliness: Hoe verliefder een vrouw op een man is, hoe fysiek aantrekkelijker ze hem

  • Wanneer je iemand leuk vindt, zal diegene jou ook leuk vinden. Dit komt door het ‘’reciprocity principle’’: de neiging om iets terug te doen als je iets krijgt

  • Mensen met een hoger zelfvertrouwen zullen sneller op iemand afstappen dan mensen met een laag zelfvertrouwen. Laag zelfvertrouwen zorgt er ook voor dat mensen niet beseffen hoeveel hun partner hun waardeert

  • Evaluatieve conditionering = we vinden iemand leuk die we associëren met iets leuks en we vinden iemand niet leuk als we diegene associëren met iets wat we niet leuk vinden

  • Robert Sternberg ziet liefde als een driehoek, bestaande uit drie componenten:

  1. Passie

  2. Intimiteit

  3. Toewijding

  • Bij gepassioneerde liefde uit je de liefde fysiek. Het is emotioneel, opwindend en intens. Er is een zekere mate van arousal aanwezig

  • Onderzoek door Aron wijst erop dat gepassioneerde liefde de dopamine systeem in je hersenen activeert, welke gelinkt zijn aan beloning. Het is dus ook dat wanneer je hart gebroken is de delen van je hersenen die geassocieerd zijn met angst, pijn en controle van boosheid worden geactiveerd

  • Kameraadschapliefde: Dit is een relatie waarbij de partners toegewijd zijn aan elkaar en aan elkaars geluk

  • Wat maakt relaties mogelijk?
    1) Commitment: Commitment is de intentie om een relatie te behouden en daarmee ook de gevoelens van psychologische hechting naar elkaar toe. De investment model (IM) stelt dat mensen gemotiveerd zijn om beloning van een relatie te maximaliseren en kosten te minimaliseren. Commitment reflecteert daarnaast ook de hoeveelheid moeite die iemand in een relatie steekt

    2) Hechting: Volwassenen met een veilige hechting vinden het makkelijker om close te worden met iemand en maken zich geen zorgen over afhankelijk zijn en verlaten worden. Mensen met een gepreoccupeerde hechtingsstijl hebben positieve verwachtingen van anderen maar het gevoel dat zij het zelf niet waard zijn. dismissing of angstige hechtingsstijl; deze twee stijlen hebben allebei vermijding in zich. Deze mensen zijn vaak minder geïnvesteerd in een relatie en hebben grotere kans om ze te verlaten

    3) Gelijkheid: Gelijkheid is een conditie waarbij de personen uit een relatie krijgen wat ze erin stoppen

    4) Zelf openbaring: In een goede relatie voelen we ons geaccepteerd en vrij om onszelf te zijn. Je laat steeds meer van jezelf zien, dit wordt zelf openbaring genoemd. We geven meer bloot van onszelf aan mensen die dit ook over zichzelf tegen ons hebben gedaan. Dit wordt disclosure reciprocity genoemd

    5) Vergeving: excuses aanbieden binnen je relatie

  • Mensen gaan op verschillende manieren om met een relatie die niet goed loopt

  1. Loyaliteit: wachten tot het beter wordt

  2. Verwaarlozen: negeren van de partner en toestaan dat de relatie slechter wordt

  3. Verwoorden: actieve stappen nemen om relatie te verbeteren

Wat voor functie heeft helpen? - BulletPoints 10

  • Altruïsme (onzelfzuchtigheid) is bezorgd zijn om andere mensen en deze helpen als er geen redenen voor jou zijn om dit te doen

  • De sociale uitwisselingtheorie stelt dat mensen de voordelen en de nadelen tegen elkaar afwegen bij het maken van beslissingen

  • Beloningen die ons motiveren om iemand te helpen kunnen extern of intern zijn

  • De meeste sociaal psychologen van nu zeggen dat help gedrag, de helper beter laat voelen maar dat dit niet de enige motivatie is

  • Egoïsme is het idee dat eigenbelang de motivatie is voor al het gedrag

  • Een voordeel van iemand helpen is ook de zelfbeloning. Als we ons ongerust voelen, halen we dit gevoel weg door iemand te helpen

  • Uit onderzoek blijkt dat mensen die sterkere empathie voelen sneller anderen zullen helpen

  • Schuldig voelen is ook een motivatie om iemand te helpen. Mensen doen alles om hun schuldgevoel weg te laten gaan, hun slechte gevoelens te verzachten en hun zelfbeeld te herstellen

  • Behulpzaamheid zorgt voor het verzachten van een slechte bui en voor het behouden van een goede bui. Een positieve stemming zorgt voor positieve gedachten, welke zorgen voor een positief zelfbeeld, wat dus weer leidt tot positief gedrag zoals iemand helpen. Het houdt elkaar dus in stand

  • Wederkerigheidsnorm: we zullen degenen helpen die ons hebben geholpen
  • Sociale verantwoordelijkheidsnorm: verwacht dat je iemand helpt die hulp nodig heeft

  • Perceptie van iemands behoefte bepaalt onze bereidheid om te helpen

  • Sommige evolutionair psychologen stellen dat onze genen zorgen dat we alleen zorg willen dragen voor onze verwanten

  • Filial piety een sociale norm; hierbij helpen kinderen hun ouders wanneer ze oud zijn

  • Genetische zelfinteresse en zelfinteresse in het algemeen voorspellen van wederkerigheid. Iemand helpt een ander, omdat hij verwacht dat deze dan iets terug doet. We zullen diegenen helpen waarvan we verwachten dat zij ons ook zouden helpen

  • Mensen die een groot gevoel van empathie hebben, zullen sneller helpen dan degenen die dit gevoel niet hebben, zelfs als ze denken dat niemand van hun helpen af weet (en dus anoniem zijn), en hun eigen stemming niet zal veranderen

  • Het bystander effect: in de aanwezigheid van anderen, zullen mensen minder snel iemand helpen. Dit komt door gedeelde verantwoordelijkheid (iemand anders zal wel helpen) en sociale vergelijking (als niemand helpt, doe ik het ook niet)

  • Hoe meer mensen er in de buurt zijn des te minder snel zijn we geneigd om te helpen!

  • Wanneer anderen om je heen iemand helpen, zal je zelf ook gaan helpen

  • Als je haast hebt neem je niet te de tijd om te kijken wie er hulp nodig en hoeveel

  • Wanneer we iemand categoriseren in onze eigen groep zorgt dat we diegene als een gelijke van onszelf zien en dat we een grotere verantwoordelijkheid naar diegene toe voelen. We helpen sneller mensen uit onze eigen groep

  • Mensen met veel positieve emoties, empathie en zelfvertrouwen zullen eerder helpen dan degenen die dat niet hebben

  • Bij een noodgeval zijn zwaar gelovigen meer behulpzaam dan niet-gelovigen

  • Men helpt sneller als ze persoonlijk worden aangesproken

  • Denken dat je het slachtoffer en de omstanders nog vaker tegen komt vergroot behulpzaamheid ook

  • Mensen die zich schuldig voelen zullen sneller helpen. Mensen zijn vaak bezorgd over hun publieke image

  • Altruïsme socialiseren kan op 5 manieren:
    1. morele inclusie
    2. modelleren van altruïsme
    3. leren door te doen
    4. help gedrag aan altruïsme koppelen
    5. leren over altruïsme

Wat voor invloed een kleine groep op gedrag? - BulletPoints 11

  • Marvin shaw definieert een groep als twee of meer mensen die interactie met elkaar hebben en elkaar beïnvloeden. De leden noemen zichzelf en elkaar ‘’wij’’

  • Turner: er hoeft niet perse een interactie te zijn om tot een groep te horen, belangrijk is dat de leden verwijzen naar ons en wij zelfs wanneer ze alleen zijn

  • Eenheid van een groep is wat hen bij elkaar houdt

  • Saamhorigheid heeft betrekking op het zien van de dingen zoals andere leden van de groep dat doen

  • Normen kenmerken de hele groep, maar individuen hebben verschillende rollen

  • De rol die iemand heeft in de groep geeft een stukje identiteit en doel en leidt het gedrag van een persoon

  • Formele en informele communicatie netwerken beschrijven hoe de leden van een groep met elkaar praten.

  • Sociale facilitatie betekent 1) de neiging van mensen om simpele en bekende taken beter uit te voeren in bijzijn van anderen en 2) het versterken van dominante reacties in het bijzijn van anderen

  • Dominant gedrag wordt sterker in het bijzijn van anderen, handelingen waar we minder goed in zijn worden juist slechter

  • Er zijn drie mogelijke factoren die zorgen voor arousal in het bijzijn van anderen:
    1. Evaluation apprehension: we maken ons druk hoe anderen over ons denken
    2. Aanwezigheid van anderen: zelfs als mensen niet geëvalueerd of beoordeeld worden, zullen zij beter hun best doen als er anderen bij zijn.
    3. Absentie van vrienden: Als mensen fysiek niet bij elkaar zijn, zullen zij niet elkaars emoties zien en dus geen empathie tonen

  • Social loafing; In een groep waar een taak uitgevoerd moet worden voor een individueel doel, zullen mensen beter hun best doen dan wanneer ze een taak moeten uitvoeren voor een gezamenlijk doel gedeelde verantwoordelijkheid

  • Mensen in een groep laten minder social loafing zien als de taak die ze uitvoeren uitdagend is, verleidelijk of ingewikkeld. Ze werken harder als ze andere leden niet vertrouwen of denken dat ze niet goed meewerken aan de taak.

  • Aanwezigheid van anderen zorgt dus voor:
    - Aandacht voor individu door anderen - Geen aandacht voor individu door anderen
    - Evaluation apprehension - Geen evaluation apprehension
    - Arousal - Minder arousal
    - Social facilitation - Social loafing
  • Groepspolarisatie: mensen trekken naar bepaalde groepen toe, met name hun eigen groep krijgt voorrang

  • 3 theorieën over groepspolarisatie:

  1. Informationele invloed: argumenten die tijdens een discussie naar voren worden gebracht.

  2. Normatieve invloed: Hoe mensen zichzelf zien in een groep in de ogen van anderen. Normatieve invloed treedt op wanneer we onszelf naar anderen willen conformeren, we willen doen wat we horen te doen

  3. Groepsidentiteit: Hoe een groepsidentiteit invloed heeft op de beslissingen die er gemaakt worden.

  • Groupthink: de neiging om in een groep de harmonie te bewaren en dus commentaar voor je te houden

  • Groupthink ontstaat uit:

  1. we willen een samenhangende groep

  2. Isolatie van de groep

  3. Een leider die laat zien welke beslissingen hij het liefst wil

  • Kenmerken van groupthink: gevoel van onkwetsbaarheid, geloof in moraliteit van de groep, rationalisatie, stereotype beeld van tegenstanders, druk tot conformeren, zelfcensuur, illusie van unanimiteit, mindguards (leden die de groep beschermen voor info die tegen keuzes ingaan)

  • Om groupthink te voorkomen zijn er een aantal dingen effectief:
  1. Wees onpartijdig, neem geen standpunt aan

  2. Moedig een kritische evaluatie aan

  3. Verdeel de groep, en voeg deze later weer samen om zo verschillen aan het licht te laten komen

  4. Sta open voor kritiek van experts

  5. Een tweede bijeenkomst voordat de beslissing wordt genomen

  • Onderzoek aangetoond dat mensen die alleen werken eerder met meer goede ideeën komen dan mensen in een groep. vooral grote groepen zijn niet effectief
  • Invloed van de minderheid op de groep is mogelijk door:

  1. vasthouden aan een idee en constant zij

  2. zelfvertrouwen

  3. tekortkomingen van de meerderheid

  • Er zijn verschillende soorten leiderschap:
    1. Task leadership: leiderschap dat zorgt voor organisatie, normen vormt en zich richt op het behalen van doelen.
    2. Social leadership: leiderschap dat zorgt voor teamwork, oplossen van conflicten en mensen begeleidt
    3. Transformationele leiderschap: leiderschap dat door visie en inspiratie van de leider, significante invloed uitoefent. Ze hebben hoge standaarden, inspireren mensen om hun visie te delen en bieden persoonlijke aandacht.

Hoe verhouden sociale categorisatie en sociale identiteit zich tot elkaar? - BulletPoints 12

  • Sociale categorisatie: één van de belangrijkste tools die we gebruiken om mensen te begrijpen

  • De categorieën die we gebruiken hangen af van context, cultuur en motiverende factoren

  • Mensen worden toegewezen aan een bepaalde sociale categorie aan de hand van prototypes en gelijkenis met een exemplaar van een bepaalde categorie

  • Accentuatie effect: het verschil tussen mensen wordt als groter gezien wanneer ze bij verschillende sociale categorieën worden ingedeeld, dan wanneer ze niet worden ingedeeld. We overdrijven dan de overeenkomsten binnen een categorie en de verschillen tussen categorieën.

  • Group homogenity: mensen van een groep worden allemaal als gelijk gezien

  • Uit-groep homogeniteit: mensen die niet bij de groep horen worden allemaal als gelijk gezien

  • Stereotype: generalisatie van een sociale groep, waardoor bepaalde kenmerken aan alle groepsleden worden toegeschreven

  • Factoren die we gebruiken voor het selecteren van sociale categorieën zijn:

  1. Geschiktheid (fit)

  2. Onze wensen, motivaties en interesses

  3. Relevantie

  4. Cognitieve toegankelijkheid

  • Je hebt ook sociale categorieën van jezelf:

  1. Self-categories hebben verschillende niveaus van inclusiviteit

  2. Self-categories hebben prototypes en exemplaren

  3. De overeenkomst tussen leden van een self-category en de verschillen tussen leden van een self-category en een andere categorie worden overdreven

  4. De nadruk op overeenkomsten tussen mijzelf en andere leden van mijn categorie leiden tot zelf-stereotypering

  • Er zijn twee manieren waarop sociale categorieën worden toegepast op the zelf:
    - Er zijn sociale categorieën waarbij we horen vanaf de geboorte
    - Er zijn sociale categorieën waar we op een bepaald moment in ons leven bij willen

  • Sociale identiteit: het deel van onze zelfdefinitie die we verkrijgen door ons lidmaatschap van sociale groepen

  • Persoonlijke identiteit: het deel van onze zelfdefinitie die we verkrijgen vanuit onze unieke eigenschappen

  • Social identity theory: we ontlenen een deel van ons zelfbeeld aan onze sociale identiteit en we halen de bouwgroep naar beneden om ons zelfbeeld te verbeteren of te behouden

  • Self-categorization theory: een theorie over de manier waarop mensen zich identificeren met groepen en de consequenties hiervan

  • Volgens de zelf-categorisatie theorie is de reden waarom vooral leden van de ingroup invloed kunnen uitoefenen tweeledig:

  1. Groepsleden zien elkaar als bekwaam om geldige informatie over overtuigingen en waardes te geven

  2. Mensen die een sociale identiteit delen hebben het gevoel dat ze deel uitmaken van een sociale groep die ze willen behouden. Hier is samenhang en eenheid voor nodig

  • Twee belangrijke implicaties voor leiderschap:
  1. Er wordt verwacht dat de ideale leider een ultieme representatie is van de groepsidentiteit

  2. Een prototypische leider is in staat een sterke invloed uit te oefenen op leden van de andere groep

  • Black sheep effect: de neiging om leden van de ingroup die afwijken van de groepsnormen strenger te beoordelen dan leden van de uit groep
  • Strategieën die perifere leden gebruiken om meer bij de ingroup te horen:

  1. Verhogen van conformity aan ingroup standards; mensen beschrijven zichzelf dan meer in kenmerken van de groep

  2. Verhoogde neiging om af te wijken van niet-prototypische leden en prototypische leden te prijzen.

  3. Verhoogde neiging om af te wijken van uit-groep leden; mensen die zich sterk identificeren met de groep maar zich niet veilig voelen over hun groep, neigen vaker leden van een relevante uit-groepen naar beneden te halen. Dit doen ze om hun lidmaatschap van de groep te rechtvaardigen aan zichzelf, om erbij te horen

  • Schisma (schism): de deling van een sociale groep in aparte groeperingen en de afscheiding van tenminste één groepering van de groep
  • Vijf belangrijke psychologische motieven:

  1. the self-esteem motive

  2. the distinctiveness motive

  3. the motive to belong

  4. the motive to achieve symbolic immortality

  5. the motive for uncertainty reduction

  • Onze sociale identiteit beïnvloedt ook onze gezondheid en hoe we ons fysiek voelen.

  • Sociale identiteit beïnvloedt onze perceptie van en reacties op symptomen

  • Sociale identiteit heeft implicaties voor gezondheidsgedrag: dus past je gedrag bij wat de normen van de sociale groep zijn

  • Sociale identiteit heeft invloed op onze biologie

  • Wanneer kinderen een onderscheid kunnen maken tussen relevante sociale categorieën, kunnen ze ook zichzelf toeschrijven aan een bepaalde categorie

  • De ontwikkeling van sociale- en zelfcategorisatie hangt af van cognitieve en sociale factoren

Wat is de invloed van relaties, conflicten en vooroordelen binnen een groep? - BulletPoints 13

  • Prejucide= vooroordeel; is een vooringenomen negatieve oordeel over een groep en zijn individuele leden

  • Als twee verschillende groepen op elkaar in werken, wordt er gesproken van intergroup relations

  • Een vooroordeel is een houding tegenover een groep of een groepslid, gebaseerd op het feit dat iemand lid is van een bepaalde groep. Een vooroordeel kan worden onthouden door middel van het ABC van de houding: Affect (de gevoelens), Behavior tendency (neiging tot bepaald gedrag) en Cognition (bepaalde overtuigingen)

  • Racisme = individu’s attitudes en discriminerend gedrag tegenover mensen van een bepaald ras en het ondermijnen van mensen van een bepaald ras

  • Seksisme = attitudes en discriminerend gedrag tegen over mensen van bepaalde sekse en ondermijnen van mensen van andere sekse

  • Etnocentric; ze zien hun eigen etnische of culturele groep als superieur ten opzichte van andere, etnische groepen

  • De kenmerken van iemand met een autoritaire persoonlijkheid zijn (gemeten aan de hand van de F-schaal):
  1. hoge mate van vooroordelen tegenover minderheden

  2. het hebben van positieve gevoelens tegenover autoriteit en gehoorzaam zijn naar degenen die autoriteit over hem hebben

  3. streng gedrag tegenover mensen die inferieur zijn aan hemzelf

  4. geloof in macht, dominantie en discipline

  5. obsessie met rang en status

  6. het niet aankunnen van ambiguïteit en onzekerheid, en behoefte aan een sterk gedefinieerde wereld

  7. hebben problemen met intimiteit

  8. uiten hun woede en minachting naar anderen die zwakker zijn dan hij

  9. zijn sterk bijgelovig

  • Social Dominance Theory (SDT) gaat er van uit dat er een ordening van groepen bestaat waarbij de ene binnen een hogere sociale klasse valt dan de andere

  • De Terror Management Theory (TMT) zegt dat mensen bewust zijn van hun sterfelijkheid en daardoor angst in hun leven kennen

  • Basking in reflected theory (BIRG); je associeert met een succesvolle individu of groep terwijl je juist geen bijdrage hebt geleverd aan hun succes

  • Cutting off reflected failure (CORF); mensen proberen afstand te houden van niet-succesvolle individuen waar ze zich normaal mee zouden associëren

  • Hoe belangrijker onze sociale identiteit en hoe sterker we gehecht zijn aan een groep des te meer we reageren op vooroordelen over andere groepen. Het gaat hierbij om het verkrijgen van positieve tussengroep differentiatie

  • Group serving Bias: Verklaart dat mensen slecht gedrag zien als iets dat gebeurt buiten hun eigen groep en goed gedrag als iets dat gebeurt binnen hun eigen groep

  • Discursieve psychologen hebben zich gefocust op bevooroordeelde taal. Ze stellen dat sociale groepen, hun betekenis, lidmaatschap en verschillen tussen hen geproduceerd worden door taal

  • De ideologie van vooroordelen is een geheel van overtuigingen, ideeën en waarden zoals de leden van een groep het voorstelt

  • Old racism is een expliciete vorm waarin racism openlijk wordt geuit

  • New racism is een impliciete vorm van racisme en wordt vermomd in het gedrag

  • Derecialization: racisme dat wordt gerechtvaardigd door te doen alsof racisme niet op grond van ras maar op grond van individuele eigenschappen wordt geuit

  • Moderne vooroordelen komen voor in onze voorkeur voor wat bekend, gelijk en comfortabel is. Het komt zelfs voor als gevoeligheid dat leidt tot overdreven reacties op buitensloten minderheden; overdreven benadrukken van hun successen en fouten

  • Normen zijn prescriptief, stereotypen zijn descriptief; het is een gegeneraliseerde overtuiging over persoonlijke kenmerken van een groep mensen

  • Tussen groep gedrag (intergroup behaviour) is gedrag gebaseerd op de perceptie dat iemand tot een bepaalde sociale groep behoort (negatief)

  • Tussen groep conflicten zijn negatieve relaties tussen sociale groepen

  • Sociale vergelijking: We willen de positieve image en evaluatie van onze groep behouden. En om dit te doen moet de groep zichzelf vergelijken met anderen

  • Leon Festinger (1952) gooide de term deindividuation op om uit te leggen wat er gebeurt als mensen zich anoniem gedragen binnen een groep of menigte. Onder deze omstandigheden verdwijnt het gevoel van individuele identiteit en verantwoordelijkheid voor het gedrag. (Er zij vele definities van menigten gegeven)

  • Ralph Turner en Lewis Killian (1972) zeggen dat een menigte een extreme vorm van een groep is. Het enige verschil tussen een groep en een menigte, is dat groepen dezelfde geschiedenis of tradities hebben terwijl een menigte een spontane bijeenkomst van mensen is.

  • De emergent norm theory: Verklaart hoe mensen bij elkaar komen. Het zijn normen die naar boven komen binnen een groep of menigte en het gedrag van de leden beïnvloeden

  • Social Identity Theory (SIT): is een theorie over hoe menigten zich onderscheiden van de rest, op zo'n manier dat ze een sociale identiteit vormen waaruit geschikt en waardevol gedrag ontstaat

  • Racisme kan worden verminderd door:

  1. Communicatie tussen groepen

  2. Desegregatie

  3. Samenwerken aan dezelfde doelen

  4. Decategorisatie / depersonalisatie

  • Conflicten zijn onvermijdelijk:

  1. Bargain is het akkoord gaan met elkaar op een directe manier

  2. Mediatie kan gevraagd worden van een derde partij wanneer een probleem door de partijen zelf niet opgelost kan worden

  • Een mediatior construeert dan de ontmoeting om iedere partij te helpen begrijpen en zichzelf begrepen te voelen door de ander

  • Als een conflict echt niet opgelost kan worden dan gaat men over op arbitration bemiddeling. Hierbij wordt de mediatior of een andere derde partij gevraagd op een overeenkomst voor te stellen, zonder communicatie tussen de partijen

  • GRIT (graduated and reciprocated initiatives in tension reduction): Is een strategie om internationale spanningen op te lossen en te zorgen dat de spanningen niet zullen escaleren

  • Het herhaaldelijk uitvoeren van compromissen versterkt samenwerking en zorgen voor meer vertrouwen. Het behouden van gelijkheid in macht beschermt dan tegen uitbuiting

Wat is de invloed van genen, cultuur en geslacht? - BulletPoints 14

  • De meeste sociale psychologen zijn van mening dat zowel biologische als culturele impact van toepassing is op de mens.

  • Brein plasticiteit zijn de veranderingen die optreden in de organisatie en structuur van de hersenen door ervaringen en fysieke of psychologische activiteit

  • Het Out of Africa Model beweert dat de Homo sapiens zich in Afrika heeft ontwikkeld en toen is geëmigreerd naar andere delen van de wereld om andere soorten te vervangen

  • ‘Natuurlijke selectie’ wordt gedefinieerd als het evolutieproces waarbij erfelijke kenmerken die nodig zijn om te overleven en voort te planten blijven bestaan en doorgegeven worden aan volgende generaties

  • Het idee achter natuurlijke selectie is:

  1. organismen hebben vele en verschillende nageslachten

  2. dat nageslacht strijdt voor overleving in hun omgeving

  3. bepaalde biologische en gedragsmatige variaties vergroten hun kans op reproductie en overleving in de natuurlijke omgeving

  4. nageslacht dat het overleeft heeft grotere kans voor het doorgeven van zijn genen aan volgende generaties

  5. dus overtijd, veranderen kenmerken van een populatie

  • Normen zijn geaccepteerd, typisch gedrag en gedrag dat verwacht wordt

  • We leren culturele normen pas kennen als we kijken naar andere culturen; zij doen het op DIE manier en wij doen het op DEZE manier

  • Overeenkomsten tussen culturen:

  1. Theory of mind; kinderen kunnen begrijpen wat anderen uit hun cultuur denken

  2. Universele vriendschapsnormen

  3. Universle sociale overtuigingen dimensies over; cynisme, sociale complexiteit, beloning voor inzet, spiritualiteit, controle over het noodlot

  4. Incest taboe

  • We kunnen zeggen dat nature universeel is en nurture cultuur gebonden
  • Sekse verwijst naar de biologische kenmerken karakteristieke en voortplantingsorganen

  • Gender verwijst naar het gedrag dat past bij mannen en vrouwen, mannelijk en vrouwelijk gedrag

  • Verschillen in sekse kunnen volgens Eagly en Wood (1991) op 2 manieren ontstaan:

  1. Sociale rol model: rollen die sekse moeten hebben in samenleving nemen ze aan

  2. Verwachtingsmodel: verwachtte stereotypes zorgen voor de verschillen in sekse

  • Mannen zijn dominanter, gedrevener en agressiever dan vrouwen. In de meeste culturen is de man vaak dominant over de vrouw

  • Sekseverschillen variëren erg per cultuur en de verschillen worden steeds kleiner in culturen waar vrouwen een leider rol op zich nemen

  • Stijl van communicatie van mannen benadrukt hun sociale macht. Wanneer rollen niet duidelijk zijn, zijn mannen autocratischer dan de democratische vrouwen

  • De male warrior hypothese stelt dat tussen groep conflicten invloed hebben gehad op de geëvolueerde psychologie van mannen en vrouwen

  • Als genen ons blootstellen aan sekse-gerelateerde trekken doen ze dat door hun effect op ons lichaam. Zo maken mannen testosteron aan, dit heeft invloed op een mannelijk uiterlijk

  • Sociale rollen spelen ook een belangrijke rol bij het vormen van de sekse verschillen

  • De kracht van cultuur is terug te zien als je kijkt naar hoe mannen en vrouwen zich behoren te gedragen, en de afkeur die je ziet wanneer ze zich niet aan deze ‘’regels’’ houden

  • Sociale constructionisten zijn erin geïnteresseerd hoe, en dus mannen, vrouwen, mannelijkheid en vrouwelijkheid gevormd worden in een maatschappij en hoe bepaalde kenmerken aan een sekse worden toegekend

  • The nurture assumption: de manier waarop ouders hun kinderen grootbrengen, zorgt voor hoe hun kinderen zullen worden. Familie is belangrijk maar ook de invloed van leeftijdsgenoten speelt mee

  • Cultuur beïnvloedt onze attitudes en gedrag, maar dit doen ze niet onafhankelijk van biologie. Hersenen ontwikkelen en verbeteren de capaciteit door plasticiteit van de hersenen

  • Sociale situaties beïnvloedt mensen dus maar mensen beïnvloeden ook de sociale situaties. Ze hebben interactie. De interactie gebeurt op ten minste 3 manieren:

  1. Een bepaalde situatie heeft op verschillende mensen een verschillende invloed: omdat onze geest realiteit niet op dezelfde manier of objectief ziet, reageren we op een situatie zoals wij hem vormen.

  2. Mensen kiezen vaak hun eigen situaties: als je een keuze hebt, kiezen sociale mensen vaak situaties die zorgen voor sociale interactie.

  3. Mensen creëren ook vaan hun eigen situaties: wat wij verwachten heeft invloed op ons oordeel over een situatie

  • Wederkerige causaliteit tussen situatie en persoon zorgt ervoor dat we mensen zien als reacting or acting op hun omgeving. Wij zijn het product en architect van onze cultuur en sociale wereld.

 

Image

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
3816