Aanvulling Collegeaantekeningen Ontwikkelingspsychologie (2012-2013)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


 

Aanvulling Collegeaantekeningen

 

HC 12 18/03 Externaliserend gedrag

 

Net zoals vele andere psychologische aspecten vallen externaliseringsproblemen zoals aggressiviteit en asociaal gedrag niet eenduidig op genetica of omgevingsfactoren te duiden. Wederom is er een transactioneel model met gunstige en ongunstige factoren die de kans op uiting van externaliseringsproblemen, samen met genetische factoren, kunnen voorspellen. Losstaand zullen deze factoren geen problemen geven. Als ze gecombineerd worden kan dit wel problemen geven, tenzij er genoeg protectieve factoren zijn om dit probleem tegen te gaan. Voorspellers zijn bijvoorbeeld de ouders van het kind, de klas van het kind, de school, vrijetijdsbesteding, vrienden en de buurt waarin het kind opgroeit.

 

Agressie was vroeger een belangrijk onderdeel van de overlevingsstrategie van de mens. Op basis hiervan werd de pikorde bepaald, het was handig voor de jacht en er was veel meer noodzaak om aan te vallen. Toendertijd was het een goede fit. Tegenwoordig is onze samenleving beschaafder geworden en is agressie sociaal ongepast, waardoor het geen goede fit meer is.

 

Kinderen hebben geen specifieke antisociale aanleg. Door aspecten als temperamenten en IQ verschillen kinderen in kwetsbaarheid. Fysiologisch gezien kan de hormonale balans die door de HPA as gereguleerd wordt als mogelijke aanleg bestempeld worden, maar ook deze is erg van omgevingsfactoren afhankelijk.

 

Andere belangrijke factoren die mogelijke exteraliseringsproblematiek in de hand werken zijn modellen. Dit zijn autoriteiten voor het kind die het als voorbeeld zal nemen. Dit kunnen ouders, broers/zussen, vrienden, maar ook tv of gamehelden. Gewelddadige games kunnen van invloed zijn op agressie, maar enkel als het een kwetsbaar kind betreft.

 

Ook ouderlijke opvoedingsmethoden bij conflicten zijn van invloed. Als een kind niet lang genoeg niet luistert naar zijn ouders, zullen deze op een gegeven moment de moed opgeven en het kind zijn gang laten gaan. In dit geval zal het kind dit als overwinning zien, en zal zijn vervelende gedrag gestimuleerd zijn. (reinforced) . Strategien die beter werken zijn het belonen van goed gedrag en ongewenst gedrag te negeren.

 

Vaak ligt de oorzaak van gedragsproblemen bij gebrekkige analyse van andermans emoties en bedoelingen. Ze missen de cues hiervoor, en hebben vaak weinig besef wat ze zelf uitstralen met hun gedrag. Ook kijken ze vaak minder goed naar context. Ze zijn ook vaak minder goed in het onderscheiden van minder relevante en relevante informatie. Als iemand met een kopje thee aankomt om te geven, maar deze per ongeluk over iemand heen stoot, zal die laatste normaal gesproken in de richting denken van ‘oh, hij probeerde me een kop thee te geven maar het ging fout. In ieder geval een mooi gebaar’. Iemand met gedragsproblemen zal denken ‘die rotzak deed dit gewoon expres om mij pijn te doen’, en zal waarschijnlijk vervolgens een ruzie ontlokken, omdat er een gebrek aan emotionele regulatie is.

 

Als de omgeving van het kind verstotend naar het kind toe is (buitengesloten), of erg anoniem, gewelddadig, zal een kind hierin meegaan en agressief worden naar de omgeving.

 

De invloed van interventies is het grootste als het kind jong is. Het effect van deze interventies zakt met de tijd (waarschijnlijk met verminderde plasticiteit van de hersenen te maken, veel inwerking(conditioneringen) van omgevingsfactoren die moeilijk terug te draaien vallen. Na interventies is er sprake van minder arrestaties op latere leeftijd, gemeten onder Amerikanen. Deze interventies leveren geschat 700% hun kosten terug in de maatschappij, door besparing op maatschappelijke schade, meer effectiviteit van het individu in de maatschappij.

 

 

HC 13 21/03 Internaliserend gedrag

 

Als kind & jeugd psycholoog is het normaal om te weten welke eigenschappen en gevoelens normaal zijn bij welke periode. Dit is een van de belangrijkste peilers in de mate van afwijkendheid in de ontwikkeling. Andere dingen waar gelet op moet worden zijn sterkte, duratie, in hoeverre afwijkend gedrag situationeel is (komt het altijd voor of enkel in specifieke situaties?), en in hoeverre dit gevolgen heeft voor de omgeving van het kind, en daarmee indirect het kind zelf.

Depressie is in toenemende mate een probleem op wereldschaal. Het WMO stelt dat in 2020 depressie na hart en vaatziektes de grootste ziekte ter wereld zal zijn. In Nederland zijn ca. 750.000 mensen depressief en het kost de Nederlandse samenleving naar schatting 660 miljoen euro op jaarbasis

 

Symptomen van internaliseringsproblematiek verschillen per leeftijdsfase. Depressies kunnen al vanaf vroeg af aan plaatsvinden. Baby’s zullen als ze depressief zijn een verdrietig gezicht en afgedraaide blik hebben, verlies (of niet willen gebruiken, welke van de twee is nog niet bekend) van verworven functies, of aan zelfbeschadiging doen.

 

Kleuters vertonen in geval van depressie geen interesse meer in leuke dingen en zijn teruggetrokken,

Op de basisschool gaan kinderen overmatig zelfkritiek vertonen, en doen vaak agressief, of tegenstribbelend. Deze kinderen worden vaak als moeilijk bestempeld.

In de adolescentie en later zal een gevoel van hopeloosheid, hypersomnia en somberheid overheersen. Ook zullen er suïcidale gedachten zijn bij sterkere vormen van depressie, zoals major depression.

 

Van Major depression is sprake als er minimaal 2 weken lang een depressieve stemming of vermindering van interesse & motivatie is en minimaal 5 van de volgende symptomen zijn:

– Gewichtsvermindering/toename,problemen eetlust

– Insomnia of hypersomnia

– Psychomotorische agitatie of remming

– Moeheid

– Gevoel van waardeloosheid, extreme schuld

– Verminderd nadenken/concentratie

– Gedachten aan de dood

 

Hoe komt een depressie tot stand?

Een combinatie van verschillende factoren kan een depressie veroorzaken. Negatieve, stressvolle levensgebeurtenissen, en de genetische predispositie tot gevoeligheid voor deze gebeurtenissen bepalen hoe snel iemand depressief wordt. Hiernaast speelt de representatie van de persoon zelf, de ‘sociometer’ een erg belangrijke rol hierin. Interpersoonlijke competenties, dus hoe iemand zich op basis van eigen kwaliteiten met anderen vergelijkt. Ook familiaire omstandigheden spelen hierin een rol. Bij depressieve ouder(s) of als er ouders verloren gaan, of met zware familieomstandigheden waarin mishandeling of hevige ruzies binnen het gezin veelvoorkomend zijn zal er sneller sprake zijn van depressie.

 

Als genen sterkere serotonine heropname in de hand werken veroorzaakt dit een hogere score op neuroticisme en daarmee ook de gevoeligheid op depressie na stressvolle gebeurtenissen. Er zijn echter veel meer genetische factoren mee gemoeid, gezien vrouwen evenredig veel korte allelen als lange hebben, en vrouwen gemiddeld genomen in hogere mate last hebben van depressie. Bij mannen is dit ca. 10% in de adolescentie, vrouwen rond de 25%. Hier is nog geen eenduidige verklaring voor. Wellicht zijn er eigenschappen die stress in de hand werken veelvoorkomender bij vrouwen, en waarschijnlijk hebben de negatieve uitingen van adolescentie bij vrouwen (menstruatie, dikker worden, het al dan niet krijgen van een door mannen als goede borstgrootte, en de timing hiervan) vs positieve effecten bij mannen (spiergroei, baard in de keel) invloed. Ook hebben de verschillen in aard van vriendschappen invloed hierop: meisjes vormen vaak dyades en als beiden last hebben van depressie zal het snel gebeuren dat ze op elkaars problemen blijven inpraten en deze effecten versterken. Dit heet co-ruminatie.

 

Social belonging interventie.

Dit is een manier om groepsbinding te versterken in nieuwe groepen. Dit is een vragenlijst waarbij kinderen die bijvoorbeeld net in de brugklas zitten vragen moeten beantwoorden die voorzichtig sturen richting antwoorden die erop duiden dat het kind zich beter is gaan thuis voelen in de groep.

 

 

HC 14 25/03 Autisme

 

Bij Autistische kinderen is de groei van de hersenen te snel. Hun hoofdomtrek zal groter dan gemiddeld zijn na enige maanden. Bij de geboorte is de hersengrootte gelijkend. Daardoor werd gedacht dat autisme zich tussen de geboorte en enkele maanden erna zich manifesteert.

Echter was er ander bewijs gevonden voor autisme, namelijk asymmetrische gezichtskenmerken. Normaal gesproken kunnen professionele clinici pas na ca. 2 jaar een inschatting maken of er sprake is van autisme, op basis van afwijkende sociale kenmerken. Door computerscans van gezichten te vergelijken kan er nu al eerder een diagnose gesteld worden en daarop ingegrepen worden

.
Er is bewijs voor een grote genetische factor voor autisme en er is veel overlap met andere psychopathologische categorieën, zoals epilepsie en ADHD. Rond de 30% van de autisten heeft ook klachten van epilepsie, terwijl dit bij normale mensen bij ca. 2% voorkomt. Het is een van de meest ingrijpende soorten psychologische stoornissen, omdat er weinig mogelijkheden tot herstel/verbetering zijn en er nog minder van alle gevoelens en gedachtes bij autisten geuit worden. Bij Downsyndroom valt er bijvoorbeeld nog veel aan te doen, zeker als het kind nog erg jong is en de omgevingsvariabelen goed zijn. Ook is er relatief weinig over bekend op neurologisch terrein.

 

Verder hebben autisten een oog voor detail. Autistische kinderen zullen vaak spelen met de kleinste onderdelen van een speeltje, zoals de wielen van een auto of de deurtjes ervan, in plaats van met de auto te ‘rijden’. Ze zijn vaak blind voor het algemene plaatje, terwijl ze zijn veel beter zijn in het ontdekken van subtiele verschillen en details dan mensen zonder autisme. Dit komt waarschijnlijk door een andere balans in GABA en glutamaat verhoudingen in de hersenen dan bij normale (neurotypische) mensen.

 

Sommigen denken dat autistische mensen een ‘extreme male brain hebben’, omdat mannelijke aspecten (minder sociaal/minder praten, meer doen, meer voorkeur voor technische dingen dan vrouwen) erg uitvergroot zijn onder autisten.

 

Een nieuwe theorie voor de sociale problemen die met autisme gepaard gaan is dat de sociale prikkels te sterk zijn en zich daarom meer afzonderen.

Een reden hiervoor is omdat er waarschijnlijk teveel synaptische actiepotentialen zijn, waardoor er continue overbelasting is van het neuronale netwerk. De oorzaak hiervan is doordat er waarschijnlijk verminderde pruning heeft plaatsgevonden(doelmatig af laten sterven van synapsen die niet nuttig zijn).

 

Dit uit zich het meest in het gebrekkige oogcontact dat veel autisten hebben. Er is vaak helemaal geen oogcontact of juist te lang, maar in dit geval kijken ze mensen meestal niet aan (ze halen geen betekenis uit oogcontact), maar kijken door ze heen.

Hierdoor is er vaak verminderde aandacht en verhoogde stress.

Lagere aandacht leidt tot inhibitie en sociaal ongemak in adolescentie. Dit is vaak een gerelateerd extra effect van autisme, omdat hun aandacht vaak object gedreven is en niet op mensen gedreven.

 

Bij een onderzoek, de still-face procedure, blijkt dat er bij baby’s met een hoog risico op autisme minder blikverschuivingen zijn en minder oogcontact is.

 

Baby’s hebben al snel voorkeuren voor gezichten boven andere objecten. Bij autisten is het anders; Kinderen met autisme reageren veel sneller op objecten dan gezichten, in tegenstelling tot normale kinderen. Hun hersenen zorgen er dus voor dat objecten interessanter dan mensen zijn in hun perspectief.
 

 

HC 15 28/03 Volwassenheid

 

Ontwikkeling in de volwassenheid wordt vaak onderschat maar is erg invloedrijk. Piaget zei dat zodra een kind de formele operationele periode heeft bereikt dezelfde manieren blijft toepassen om problemen op te lossen. Vygotsky stelt dat psychologische ontwikkeling in de kindertijd het sterkst is maar wel door blijft gaan. Psychodynamische ontwikkeling is op Freuds stadia model gebaseerd.

 

Ontwikkelingstaken zijn van onvermijdelijk karakter en bestrijken een langere periode in het leven. Voor veel ontwikkelingsaspecten is ondersteuning uit de primaire omgeving nodig, dus door ouders, vrienden en partners. Als er over een langere tijd cognities of handelingen ‘verkeerd’ uitgevoerd worden, zullen deze zo blijven. Dit wordt continuatie van adaptatie genoemd.

 

Elke keuze of levensgebeurtenis kan als ontwikkelingstaak aangemerkt worden.

 

Stabiliteit van individuele verschillen over de levensloop wordt veroorzaakt door een constante, transactionele processen en stochastische processen (toevalsfactoren). Deze 3 factoren hebben ingewikkelde relaties. Het toeval is vaak bijvoorbeeld waar de persoon gelegenheden tegenkomt waarbij zijn/haar gevormde persoonlijkheid door transactionele modellen (omgeving die genetische predisposities beïnvloedt en vice versa) en de levensconstante de situatie beïnvloedt . Als die in die specifieke situatie gunstig/ongunstig gestemd zijn kan er heel veel veranderen in een kort moment.

 

Fysieke veranderingen vinden ook plaats in de volwassenheid. Deze veranderingen zijn meer geleidelijk en minder gefaseerd dan in de jeugd. Ook worden fysieke capaciteiten kleiner. Het brein veroudert ook: per 10 jaar vermindert het hersenvolume met 2% en verliezen neuronale verbindingen. De mate hierin is echter ook afhankelijk van de levensstijl van het individu (gezond/ongezond).

 

Er zijn verschillende theorieën over verouderen: de voorgeprogrammeerde theorie zegt dat het enkel genetische aanleg is, de wear and tear theorie zegt dat bij hard gebruik van het lichaam het verouderen ook harder zal gaan. De laatste verklaart echter lang niet alle aspecten van het ouder worden, een combinatie van beide theorieën zal het dichtst in de buurt komen bij de werkelijke eigenschappen van veroudering. Als deze 2 theorieën gecombineerd worden kunnen beide factoren omschreven worden als primair en secundair:

Primaire veroudering is genetisch vastgesteld en gebeurt automatisch, en is niet beïnvloedbaar. Secundaire veroudering is de veroudering die door levensgebeurtenissen en leefstijl afhangt.

 

 

Postformele denkers kunnen zowel praktisch als abstract denken en verschillende aspecten van probleemoplossing belichten. Het postformele stadium wordt in de adolescentie bereikt.

 

 

Schaie stelt dat kinderen leren, jongvolwassenen kennis toepassen om doelen te bereiken, midden volwassenen de kennis nodig hebben om een gezin te onderhouden en in de latere volwassenheid om terug te blikken op een al dan niet succesvol leven.

 

Korte termijngeheugen gaat met toenemende leeftijd achteruit. Fluide en gekristalliseerd geheugen gaan ook achteruit bij ouderdom. Alcohol heeft hier invloed op, maar er is anderzijds een positief effect van alcohol aangetoond. Mensen die 4 glazen wijn per dag drinken leven gemiddeld langer dan mensen die in het geheel niet drinken.

Oudere volwassenen hebben over het algemeen meer coping strategieën en zijn daarom minder snel van hun stuk van negatieve gebeurtenissen. Ze kunnen hun negatieve emoties beter in bedwang houden en worden minder snel depressief.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

College- en werkgroepaantekeningen bij Ontwikkelingspsychopathologie - UL

Developmental Psychopathology - UL - Notes (EN) - 2016/2017

Developmental Psychopathology - UL - Notes (EN) - 2016/2017


These notes are based on the course Developmental Psychopathology in 2016/2017.

Lecture: Introduction

Determining abnormality

We use developmental norms to make decisions about behavior. Developmental norms are norms about the normal development of for example, blather control. Behavioral indicators of disorder are developmental delay, developmental regression or deterioration, extremely high of low frequency of behavior, extremely high of low intensity of behavior, behavioral difficulty persisting over time, behavior inappropriate to the situation, abrupt changes in behavior, several problem behaviors and behavior qualitatively different from normal. This is summed-up in table 1.1 in abnormal child and adolescent psychology (Wicks-Nelson & Isreal, 8th edition, 2013, page 3).

We are influenced by cultural norms, gender norms and situational norms. Situational norms are used in situations where for example a child is running. This is appropriate when de child is outside and playing, but inside it’s less appropriate behavior. The role of adults is also important. Adults decide whether something is seen as normal or not. The definition of abnormality is ever changing and it’s important when deciding about someone’s behavior, to look at if it’s harming the person of interfering with their lives.

Classification

Classification can be done by using the empirical approach or the clinical approach. Generally, problem behavior exists when there is a cluster of symptoms, also called a syndrome. The symptoms must be persistent, causing stress and interfere with functioning.

The clinical approach is clinically derived, categorical, qualitative, used a lot and the concepts of disorders keep changing. Characteristics of a disorder are emphasized. Critique on this approach is that behavior is over diagnosed, is has too little validity, no clear rules for making decisions and it views abstract disorders as concrete ones. There’s also no emphasis on the context of situations and on developmental differences.

The empirical approach is based on statistics, clusters of problem behaviors, also known as syndromes, broad and narrowband and dimensional, so also quantitative. Data of normative samples are used in the empirical approach of classification.

Models

Different models are used to look at behavior, like the bio-psycho-social model and the ongoing interplay-individual model. The first one is a search for factors and processes and the second one looks at temperament and context and can be seen as an ecological model. In the bio-psycho-social model, influences are genetics and problems around birth, learning experiences and cognitive processes, family, peers and society and social context.

Risk and protective factors

Risk factors have a large non-specific negative effect. They come in small or bigger groups and can.....read more

Access: 
JoHo members
College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychopathologie aan de Universiteit Leiden - 2016/2017

College-aantekeningen bij Ontwikkelingspsychopathologie aan de Universiteit Leiden - 2016/2017


Hoorcollege: Inleiding

Bij het vak Ontwikkelingspsychologie in jaar 1 van de bachelor psychologie is er gekeken naar wat normaal gedrag is bij kinderen en hoe de normale ontwikkeling verloopt. Ontwikkelingspsychopathologie richt zich op de problematiek in de ontwikkeling of het gedrag van kinderen. Bij dit vak wordt er gekeken naar wat de problemen zijn en hoe deze zich ontwikkelen. Er wordt ook aandacht besteed aan hoe deze problemen behandeld kunnen worden, maar dat is niet de focus van dit vak.

Normaal versus abnormaal gedrag

Onder abnormaal gedrag wordt verstaan: ‘alles dat afwijkt van normaal’. Om te begrijpen hoe abnormale ontwikkeling verloopt, is het belangrijk dat je eerst weet wat normale ontwikkeling is. Daarom wordt er gebruik gemaakt van normen die aangeven wat 'normaal' is. Zo zijn er ontwikkelingsnormen, normen van geslacht, situationele normen, culturele normen en ook spelen de rol van ouders en veranderende ideeën van wat normaal is een belangrijke rol. Er is sprake van normaal vs. abnormaal-, problematisch vs. niet problematisch- en functioneel vs. disfunctioneel gedrag.

Als een kind afwijkt van de ontwikkelingsnormen kun je bijvoorbeeld denken aan een vertraging of versnelling van de ontwikkeling. Een voorbeeld van een ontwikkelingsnorm is het slaappatroon van kinderen. Naarmate een kind ouder wordt verandert het aantal uren dat een kind overdag en ’s nachts slaapt. Bij culturele normen wordt bedoeld dat een bepaald gedrag in de ene cultuur kan worden gezien als normaal, maar in de andere cultuur als abnormaal. Ook normen van geslacht bepalen wat normaal gedrag is. Zo is bijvoorbeeld in sommige landen de norm dat een jongen actief en agressief is en een meisje meer ingetogen en verlegen is. In andere landen ligt deze norm mogelijk heel anders. Bij situationele normen kun je denken aan bijvoorbeeld het verschil tussen de regels op school en thuis.

De rol van de ouders is ook van belang. Volwassenen kunnen een heel verschillend beeld hebben van wat normaal gedrag is. Zo kan de moeder zoekende blijven naar een oplossing voor het gedrag van haar kind, terwijl de vader ontkent dat er een probleem met het gedrag is. Verder veranderen ideeën van wat ‘normaal’ is. Tegenwoordig wordt homoseksualiteit als normaal gezien, terwijl dit een aantal jaar geleden nog als mentale stoornis in de DSM werd genoemd. Van belang bij het vaststellen of bepaald gedrag abnormaal is, is vooral de vraag of het gedrag van het kind schade toebrengt aan zich zelf of aan zijn/haar omgeving. Gedrag kan dus abnormaal zijn, maar hoeft niet per se problematisch te zijn.

Classificatie van abnormaal gedrag: klinische en empirische benadering

Er bestaat een klinische en een.....read more

Access: 
JoHo members
Study Notes - NL - Developmental psychopathology (Ontwikkelingspsychopathologie) UL - 2013/2014

Study Notes - NL - Developmental psychopathology (Ontwikkelingspsychopathologie) UL - 2013/2014

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


College 1. Inleiding

Bij het vak Ontwikkelingspsychologie in jaar 1 van de bachelor psychologie is er gekeken naar wat normaal gedrag is in kinderen en hoe de normale ontwikkeling verloopt. Ontwikkelingspsychopathologie richt zich op de problematiek in de ontwikkeling of het gedrag van kinderen. Bij dit vak wordt er gekeken naar wat de problemen zijn en hoe deze zich ontwikkelen.

Normaal versus abnormaal gedrag

Onder abnormaal gedrag wordt verstaan: ‘alles dat afwijkt van normaal’. Om te begrijpen hoe abnormale ontwikkeling verloopt, is het belangrijk dat je eerst weet wat normale ontwikkeling is. Daarom wordt er gebruik gemaakt van normen die aangeven wat 'normaal' is. Zo zijn er ontwikkelingsnormen, normen van geslacht, situationele normen, culturele normen en ook spelen de rol van ouders en veranderende ideeën van wat normaal is een belangrijke rol. Er is spraken van normaal vs. abnormaal-, problematisch vs. niet problematisch- en functioneel vs. disfunctioneel gedrag.

Als een kind afwijkt van de ontwikkelingsnormen kun je bijvoorbeeld denken aan een vertraging of versnelling van de ontwikkeling. Ook normen van geslacht bepalen wat normaal gedrag is. Zo is bijvoorbeeld in sommige landen de norm, dat een jongen actief en agressief is en een meisje meer ingetogen en verlegen is. In andere landen ligt deze norm mogelijk heel anders. Bij situationele normen kun je denken aan bijvoorbeeld het verschil tussen de regels op en thuis.

De rol van de ouders is ook van belang. Volwassenen kunnen een heel verschillend beeld hebben van wat normaal gedrag is. Zo kan de moeder zoekende blijven naar een oplossing voor het gedrag van haar kind, terwijl de vader ontkent dat er een probleem met het gedrag is. Verder veranderen ideeën van wat ‘normaal’ is. Tegenwoordig wordt homoseksualiteit als normaal gezien, terwijl dit een aantal jaar geleden nog als mentale stoornis in de DSM werd genoemd.  Van belang bij het vaststellen of bepaald gedrag abnormaal is, is vooral de vraag of het gedrag van het kind schade toebrengt aan zich zelf of aan zijn/haar omgeving.

Klinische en empirische benadering

Er bestaat een klinische en een empirische benadering voor het classificeren van problematisch gedrag. Bij de klinische benadering wordt gebruik gemaakt van de DSM. Er wordt gesproken van problematisch gedrag wanneer clusters van symptomen zich voordoen. En wanneer de symptomen aanhoudend, terugkerend, intens, buiten proportie of onverklaarbaar zijn. Ook moeten de symptomen stress veroorzaken en een beperking zijn voor het dagelijks functioneren. De klinische benadering is opgebouwd uit ervaringen van de clinici zelf. Deze benadering is gericht op.....read more

Access: 
Public
Developmental Psychopathology - UL - Colleges (2015-2016)

Developmental Psychopathology - UL - Colleges (2015-2016)


College 1 Inleiding 

Bij het vak Ontwikkelingspsychologie in jaar 1 van de bachelor psychologie is er gekeken naar wat normaal gedrag is bij kinderen en hoe de normale ontwikkeling verloopt. Ontwikkelingspsychopathologie richt zich op de problematiek in de ontwikkeling of het gedrag van kinderen. Bij dit vak wordt er gekeken naar wat de problemen zijn en hoe deze zich ontwikkelen. Er wordt ook aandacht besteed aan hoe deze problemen behandeld kunnen worden, maar dat is niet de focus van dit vak.

Normaal versus abnormaal gedrag

Onder abnormaal gedrag wordt verstaan: ‘alles dat afwijkt van normaal’. Om te begrijpen hoe abnormale ontwikkeling verloopt, is het belangrijk dat je eerst weet wat normale ontwikkeling is. Daarom wordt er gebruik gemaakt van normen die aangeven wat 'normaal' is. Zo zijn er ontwikkelingsnormen, normen van geslacht, situationele normen, culturele normen en ook spelen de rol van ouders en veranderende ideeën van wat normaal is een belangrijke rol. Er is sprake van normaal vs. abnormaal-, problematisch vs. niet problematisch- en functioneel vs. disfunctioneel gedrag.

Als een kind afwijkt van de ontwikkelingsnormen kun je bijvoorbeeld denken aan een vertraging of versnelling van de ontwikkeling. Een voorbeeld van een ontwikkelingsnorm is het slaappatroon van kinderen. Naarmate een kind ouder wordt verandert het aantal uren dat een kind overdag en ’s nachts slaapt. Bij culturele normen wordt bedoeld dat een bepaald gedrag in de ene cultuur kan worden gezien als normaal, maar in de andere cultuur als abnormaal. Ook normen van geslacht bepalen wat normaal gedrag is. Zo is bijvoorbeeld in sommige landen de norm dat een jongen actief en agressief is en een meisje meer ingetogen en verlegen is. In andere landen ligt deze norm mogelijk heel anders. Bij situationele normen kun je denken aan bijvoorbeeld het verschil tussen de regels op school en thuis.

De rol van de ouders is ook van belang. Volwassenen kunnen een heel verschillend beeld hebben van wat normaal gedrag is. Zo kan de moeder zoekende blijven naar een oplossing voor het gedrag van haar kind, terwijl de vader ontkent dat er een probleem met het gedrag is. Verder veranderen ideeën van wat ‘normaal’ is. Tegenwoordig wordt homoseksualiteit als normaal gezien, terwijl dit een aantal jaar geleden nog als mentale stoornis in de DSM werd genoemd.  Van belang bij het vaststellen of bepaald gedrag abnormaal is, is vooral de vraag of het gedrag van het kind schade toebrengt aan zich zelf of aan zijn/haar omgeving. Gedrag kan dus abnormaal zijn, maar hoeft niet per se problematisch te zijn.

Classificatie van abnormaal gedrag: klinische en empirische

.....read more
Access: 
Public
Developmental Psychopathology - UL - Colleges (2014-2015)

Developmental Psychopathology - UL - Colleges (2014-2015)


College 1 Inleiding

Bij het vak Ontwikkelingspsychologie in jaar 1 van de bachelor psychologie is er gekeken naar wat normaal gedrag is in kinderen en hoe de normale ontwikkeling verloopt. Ontwikkelingspsychopathologie richt zich op de problematiek in de ontwikkeling of het gedrag van kinderen. Bij dit vak wordt er gekeken naar wat de problemen zijn en hoe deze zich ontwikkelen.

Normaal versus abnormaal gedrag

Onder abnormaal gedrag wordt verstaan: ‘alles dat afwijkt van normaal’. Om te begrijpen hoe abnormale ontwikkeling verloopt, is het belangrijk dat je eerst weet wat normale ontwikkeling is. Daarom wordt er gebruik gemaakt van normen die aangeven wat 'normaal' is. Zo zijn er ontwikkelingsnormen, normen van geslacht, situationele normen, culturele normen en ook spelen de rol van ouders en veranderende ideeën van wat normaal is een belangrijke rol. Er is spraken van normaal vs. abnormaal-, problematisch vs. niet problematisch- en functioneel vs. disfunctioneel gedrag.

Als een kind afwijkt van de ontwikkelingsnormen kun je bijvoorbeeld denken aan een vertraging of versnelling van de ontwikkeling. Ook normen van geslacht bepalen wat normaal gedrag is. Zo is bijvoorbeeld in sommige landen de norm, dat een jongen actief en agressief is en een meisje meer ingetogen en verlegen is. In andere landen ligt deze norm mogelijk heel anders. Bij situationele normen kun je denken aan bijvoorbeeld het verschil tussen de regels op en thuis.

De rol van de ouders is ook van belang. Volwassenen kunnen een heel verschillend beeld hebben van wat normaal gedrag is. Zo kan de moeder zoekende blijven naar een oplossing voor het gedrag van haar kind, terwijl de vader ontkent dat er een probleem met het gedrag is. Verder veranderen ideeën van wat ‘normaal’ is. Tegenwoordig wordt homoseksualiteit als normaal gezien, terwijl dit een aantal jaar geleden nog als mentale stoornis in de DSM werd genoemd.  Van belang bij het vaststellen of bepaald gedrag abnormaal is, is vooral de vraag of het gedrag van het kind schade toebrengt aan zich zelf of aan zijn/haar omgeving.

Klinische en empirische benadering

Er bestaat een klinische en een empirische benadering voor het classificeren van problematisch gedrag. Bij de klinische benadering wordt gebruik gemaakt van de DSM. Er wordt gesproken van problematisch gedrag wanneer clusters van symptomen zich voordoen. En wanneer de symptomen aanhoudend, terugkerend, intens, buiten proportie of onverklaarbaar zijn. Ook moeten de symptomen stress veroorzaken en een beperking zijn voor het dagelijks functioneren. De klinische benadering is opgebouwd uit ervaringen van de clinici zelf. Deze benadering is gericht op de patiënt, is categorisch ingedeeld en

.....read more
Access: 
Public
Collegeaantekeningen Inleiding in de ontwikkelingspsychologie (2013/2014)

Collegeaantekeningen Inleiding in de ontwikkelingspsychologie (2013/2014)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


College 1

Ontwikkelingsconcepten

  1. De dreumesleeftijd is van 0 tot 2 jaar

  2. De vroege kindertijd leeftijd is van 2 tot 6 jaar > in Nederland is dit nog opgedeeld in de peutertijd van 2 tot 3 jaar en de kleutertijd van 4 tot ongeveer 5 jaar

  3. De schoolleeftijd is van 6 tot 12 jaar > in Nederland beschouwen we een kind van 4 al als schoolkind

  4. De adolescentie is van 12 tot 18 jaar, maar wordt tegenwoordig vaak uitgesteld tot 20-24 jaar in Westerse maatschappijen, omdat de adolescentie fase wordt uitgesteld door het langere studeren.

Normatieve versus individuele ontwikkeling

Met een normatieve ontwikkeling worden de algemene veranderingen en ontwikkeling in gedrag en vaardigheden van kinderen die in principe bij iedereen voorkomen. Dit is de groeicurve die wordt bijgehouden op het consultatiebureau. De meeste kinderen volgen een min of meer vast ontwikkelingspatroon. Als kinderen boven of onder deze norm liggen, noemen we dat de individuele ontwikkeling. Dit zijn de variaties om de normale route heen. Hierbij wordt ook gekeken of er een continuïteit is. Continuïteit wilt zeggen dat een kind als het eenmaal op een bepaalde route zit, niet snel zal veranderen. Met gebruik van de Denver Screening Test worden de normen gemeten. Dit wordt weergegeven in een figuur met balken zoals te zien op dia 10. Het einde van de balk geeft aan op welke leeftijd de meeste kinderen een bepaalde vaardigheid bezitten. Er is dus een duidelijke range voor wat normaal is, maar daarbinnen is er veel ruimte voor variatie tussen kinderen (individuele ontwikkeling).

Kwantitatieve versus kwalitatieve ontwikkeling

Als er een ontwikkeling is waarbij iets wat een kind al kan beter wordt noemen we dit kwantitatieve ontwikkeling Theorieën die hiervan uitgaan hebben als uitgangspunt: hoe ouder het kind, hoe meer vaardigheden het heeft. Tegengesteld hier aan is de kwalitatieve ontwikkeling. Hierbij is er een transformatie van een vaardigheid van het kind plaats vindt. Dit heeft te maken met de complexiteit van ervaringen, vaardigheden en kennis die kinderen die ouder worden bezitten. Het wordt ook wel gedragsreorganisatie genoemd.

Continue versus discontinue ontwikkeling

Als de ontwikkeling heel geleidelijk gaat, noemen we het continue en als het sprongsgewijs gaat, gaat het discontinue ontwikkeling. De meeste ontwikkelingen zijn continu.

 

Plasticiteit

Met plasticiteit wordt de kneedbaarheid van een ontwikkeling bedoeld. Dit is de mate waarin en onder welke voorwaarden ontwikkeling nog veranderd kan worden. Een voorbeeld hiervan is de kritische periode, waarbij een kind alleen een bepaalde vaardigheid zou kunnen leren in een bepaalde periode. De kritieke/kritieke periode gaat meer voor dieren op dan voor mensen......read more

Access: 
Public
Colleges ontwikkelingspsychologie (2013/2014)

Colleges ontwikkelingspsychologie (2013/2014)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.


Ontwikkelingspsychologie college 1

Infancy

Introductie

Ontwikkeling betreft de lichamelijke en psychologische veranderingen in het individu over de levensloop.

Waarom ontwikkelingspsychologie?

Inleiding Psychologie is gericht op volwassenen en hun functies, maar al die functies komen terug in de ontwikkeling. Begrip hiervan leidt tot een beter begrip van volwassen. Ook het lichamelijke is heel belangrijk in verband met de psyche. Ontwikkelingspsychologie is het systematische en wetenschappelijke onderzoek van veranderingen in menselijke gedragingen en psychische activiteiten.

De ontwikkelingsperioden:

Prenataal is van conceptie tot de geboorte. Een bijdrage van prenataal onderzoek is bijvoorbeeld het onderzoek van Aschford en Koot, waarbij is onderzocht dat roken tijdens zwangerschap kan zorgen voor psychische problemen bij het kind. Een ander aspect is het idee van ouders, voor de geboorte van het kind, over hoe ze een kind horen op te voeden. Dat heeft namelijk veel invloed op hoe het kind later echt wordt opgevoed.

Baby en peutertijd is van de geboorte totdat de kinderen 2 jaar oud zijn. Verder is er de vroege kindertijd, van 2 tot 6 jaar en de school leeftijd (middle childhood), van 6 tot 11 jaar en tenslotte is er de adolescentie, die loopt van 11 tot 18 jaar.

 

De babytijd

Een baby die aan het huilen is roept een response op en organiseert daardoor zijn omgeving’. Baby’s zijn dus niet incompetent. Ze zorgen ervoor dat ze zorg krijgen, emotional arousal en de reacties van omgeving vergroten de overlevingskans.

 

Gedragsorganisatie gaat door middel van reflexen, toestanden van alertheid en leren.

Reflexen van de pasgeborene: Situatie leidt automatisch tot een reactie de functie is overleven en voorlopers. Kindjes hebben bijvoorbeeld, een automatische stap reactie, maar ze zijn veel te zwaar om zichzelf overeind te kunnen houden. Aan die reflex hebben baby’s niet zoveel. De palm reflex is wel handig, die zorgt ervoor dat de baby grijpt wat er in zijn hand terecht komt. Dat komt doordat apen (onze voorouders) alle vier de handen nodig hebben, de moeder aap kan het kind namelijk niet altijd vasthouden. Wat baby’s vasthebben laten ze niet los, dat heet de moro reflex. Als een apen moeder haar kind laat dan slaat de baby zijn armpjes naar buiten en grijpt vast wat er vast te houden valt.

 

Een ander belangrijk aspect van gedragsorganisatie van een baby zijn toestanden van alertheid.

Baby’s moeten kunnen slapen want ze groeien. Daar is regelmatige slaap voor nodig. Er is ook onregelmatige slaap REM slaap. Die is noodzakelijk voor hersen ontwikkeling. De neuron gaat groeien, wordt langer, krijgt meer dendrieten, meer myelin sheeths enz. daarnaast moeten ze kunnen.....read more

Access: 
Public
Collegeverslagen Ontwikkelingspsychologie (gebaseerd op 2012-2013)

Collegeverslagen Ontwikkelingspsychologie (gebaseerd op 2012-2013)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


HC 1 2/2/2013: Inleiding in de ontwikkelingspsychologie

 

Ontwikkelingspsychologie

De ontwikkeling van mensen wordt beïnvloed door de maatschappij, ‘peers’ en vrienden, media, genetica en ouders/opvoeding. Ontwikkelingspsychologie bestudeert veranderingen in cognities, emoties en gedrag, en de processen die daaraan ten grondslag liggen. Er wordt geprobeerd deze veranderingen en processen te beschrijven, te verklaren en te beïnvloeden. De ontwikkelingspsychologie wisselt ook informatie uit met andere disciplines, zoals de (ortho)pedagogiek en de kinderpsychiatrie.

 

Perioden

  • Prenataal:

  • Leeftijd: van conceptie tot geboorte.

  • Omschrijving: 9 maanden met zeer snelle verandering en groei, waarin een eencellig organisme uitgroeit tot een menselijke baby.

 

  • Baby / peuter (Infancy):

  • Leeftijd: Van geboorte tot twee jaar.

  • Omschrijving: Er vinden grote veranderingen in het lichaam en de hersenen. Als gevolg hiervan ontwikkelen capaciteiten zich op het gebied van motoriek, percepties en intellect. Het begin van taal behoort ook tot deze fase, evenals het begin van relaties met belangrijke anderen.

  • Ontwikkelingsopgave: fysiologische zelfregulatie, veilige gehechtheid, exploratie, autonomie en individualisatie.

 

  • Peuter / kleuter (Early childhood):

  • Leeftijd: van 2 tot 6 jaar.

  • Omschrijving: Het lichaam wordt langer en slanker, motorische vaardigheden worden verfijnd. Kinderen zijn meer in staat tot zelfcontrole. In deze fase vindt(en) ontwikkeling van (fantasie-)spel, taal, moraliteit en relaties met leeftijdgenoten plaats.

  • Ontwikkelingsopgave: representationele vaardigheden, constructief omgaan met leeftijdsgenoten, internaliseren van maatschappelijke eisen, sekse rol-identificatie.

 

  • Basisschool (Middle childhood):

  • Leeftijd: van 6 tot 12 jaar.

  • Omschrijving: In deze periode vinden ontwikkelingen plaats op het gebied van fysieke capaciteiten, logisch denken, verwerken van schoolprestaties zoals lezen en rekenen, zelfbegrip, moraliteit en vriendschap.

  • Ontwikkelingsopgave: decentratie, lezen, schrijven, rekenen, prestaties, acceptatie door leeftijdsgenoten.

 

  • Adolescentie

  • Leeftijd: van 12 tot 20 jaar.

  • Omschrijving: De puberteit leidt in deze periode tot ontwikkeling van een volwassen lichaam en seksuele volwassenheid. Het denken wordt abstract en idealistisch. Persoonlijke normen en waarden worden belangrijk, en het individu gaat zich losmaken van zijn gezin.

  • Ontwikkelingsopgave: emotionele zelfstandigheid, omgaan met de andere sekse, ontwikkeling van waardesysteem; persoonlijke identiteit, school, beroep en samenleving.

 

  • Emerging adulthood

Van.....read more

Access: 
Public
Aanvulling Collegeaantekeningen Ontwikkelingspsychologie (2012-2013)

Aanvulling Collegeaantekeningen Ontwikkelingspsychologie (2012-2013)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


 

Aanvulling Collegeaantekeningen

 

HC 12 18/03 Externaliserend gedrag

 

Net zoals vele andere psychologische aspecten vallen externaliseringsproblemen zoals aggressiviteit en asociaal gedrag niet eenduidig op genetica of omgevingsfactoren te duiden. Wederom is er een transactioneel model met gunstige en ongunstige factoren die de kans op uiting van externaliseringsproblemen, samen met genetische factoren, kunnen voorspellen. Losstaand zullen deze factoren geen problemen geven. Als ze gecombineerd worden kan dit wel problemen geven, tenzij er genoeg protectieve factoren zijn om dit probleem tegen te gaan. Voorspellers zijn bijvoorbeeld de ouders van het kind, de klas van het kind, de school, vrijetijdsbesteding, vrienden en de buurt waarin het kind opgroeit.

 

Agressie was vroeger een belangrijk onderdeel van de overlevingsstrategie van de mens. Op basis hiervan werd de pikorde bepaald, het was handig voor de jacht en er was veel meer noodzaak om aan te vallen. Toendertijd was het een goede fit. Tegenwoordig is onze samenleving beschaafder geworden en is agressie sociaal ongepast, waardoor het geen goede fit meer is.

 

Kinderen hebben geen specifieke antisociale aanleg. Door aspecten als temperamenten en IQ verschillen kinderen in kwetsbaarheid. Fysiologisch gezien kan de hormonale balans die door de HPA as gereguleerd wordt als mogelijke aanleg bestempeld worden, maar ook deze is erg van omgevingsfactoren afhankelijk.

 

Andere belangrijke factoren die mogelijke exteraliseringsproblematiek in de hand werken zijn modellen. Dit zijn autoriteiten voor het kind die het als voorbeeld zal nemen. Dit kunnen ouders, broers/zussen, vrienden, maar ook tv of gamehelden. Gewelddadige games kunnen van invloed zijn op agressie, maar enkel als het een kwetsbaar kind betreft.

 

Ook ouderlijke opvoedingsmethoden bij conflicten zijn van invloed. Als een kind niet lang genoeg niet luistert naar zijn ouders, zullen deze op een gegeven moment de moed opgeven en het kind zijn gang laten gaan. In dit geval zal het kind dit als overwinning zien, en zal zijn vervelende gedrag gestimuleerd zijn. (reinforced) . Strategien die beter werken zijn het belonen van goed gedrag en ongewenst gedrag te negeren.

 

Vaak ligt de oorzaak van gedragsproblemen bij gebrekkige analyse van andermans emoties en bedoelingen. Ze missen de cues hiervoor, en hebben vaak weinig besef wat ze zelf uitstralen met hun gedrag. Ook kijken ze vaak minder goed naar context. Ze zijn ook vaak minder goed in het onderscheiden van minder relevante en relevante informatie. Als iemand met een kopje thee aankomt om te geven, maar deze per ongeluk over iemand heen stoot, zal die laatste normaal gesproken in de richting denken van ‘oh, hij probeerde me een kop thee te geven maar het ging fout. In ieder geval een mooi gebaar’......read more

Access: 
Public
Hoorcolleges ontwikkelingspsychologie (gebaseerd op 2012-2013)

Hoorcolleges ontwikkelingspsychologie (gebaseerd op 2012-2013)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.


Hoorcollege 1: hfd 1 en 2 K&E

Ontwikkelingspsychologie bestuurt de kwalitatieve reorganisatie van het gedrag. Daarbij kijkt het naar de reorganisatie in de tijd. Tijd T wordt daarom ook wel een proxy-variabel genoemd: je meet het niet, het is een mechanisme. Door de tijd veranderd het gedrag/vindt reorganisatie plaats.
Daarbij wordt wel eens besproken over de mentale leeftijd: de leeftijd van jouw functioneren, en in hoeverre die overeenkomt met die van een bepaalde leeftijdsgroep.

Hoofdstuk 1

Geschiedenis

Vroeger werden kinderen gezien als een miniatuur volwassen. Dit werd preformationisme genoemd. Ze werden vroeger daarom ook vaak gewoon als een volwassene behandeld, wat je bijvoorbeeld terugziet in schilderijen waarin kinderen als volwassen staan afgebeeld.
De filosoof John Locke bedacht in de 17e eeuw het empiricme. Die theorie geeft aan dat alle kenis door zintuigen is opgedaan. Een kind is bij de geboorte een obeschreven blad en leert alles erbij.
Niet veel later kwam Rousseau met een andere theorie. Hij kwam uit de tijd van de romantiek. Volgens hem beschikt een kind al over alle kennis die het nodig heeft. Een kind is zijn eigen maat, werd door hem ook wel gezegd, wat betekend dat je kan worden wat je als kind bent. Sterker nog, gedurende je leven moet je zoveel mogelijk je ‘kind’ te zijn, omdat dat de meest pure vorm is.
Stanley Hall bracht in de 19e eeuw psychologie naar Amerika. Hij bestuurde met name adolscenten, en had het over sturm und drag (hormonen die een rol speelden). Hij bracht psychologie naar Amerika samen met Baldwin, die veel onderzoek deed naar cognitieve ontwikkeling, ook bij kinderen.
Watson en Gesell waren twee psychologen die een belangrijke discussie voerden over kinderen. Watson was van het conditioneren, en beweerde dat kinderen alles aanleren. Gesell gelooft meer in de genetische make-up van een kind.
Daarna kwamen er ontwikkelingspsychologen die vooral onderzoek deden tussen kind en omgeving, namelijk Piaget en Vygotsky. Piaget gebruikte met name zijne eigen kinderen, en had het over cognitieve ontwikkeling in interactie.....read more

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check all content related to:
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
991 1
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.