Oefententamen 2006 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1

Eind 2005 voerden toenmalig Kamerlid Hirsi Ali en VVD-erelid Wiegel middels open brieven in NRC Handelsblad een discussie over de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. Deze gelijkstelling, neergelegd in artikel 23 Grondwet, is in 1917 gelijktijdig met een andere fundamentele wijziging van het constitutionele bestel tot stand gekomen .

a) Om welke andere fundamentele wijziging gaat het?

Stel: mevrouw Hirsi Ali had in 2005 een poging willen ondernemen, lid 6 van artikel 23 Grondwet te doen wijzigen.

b) Geef kort aan op welke punten de procedure grondwetsherzieningsprocedure afwijkt van de gewone wetgevingsprocedure.

In de grondwetsherzieningsprocedure liggen extra waarborgen omtrent democratische legitimatie besloten.

c) Hoe beoordeelt u deze extra waarborgen gelet op de huidige praktijk van grondwetsherzieningen?

Opgave 2

Het zuiden van ons land wordt in toenemende mate geconfronteerd met overlast veroorzaakt door zogeheten ‘drugsrunners’ uit België. In een poging de negatieve gevolgen van dit drugstoerisme te beperken, is de Nederlandse regering aan de grens met België weer douanepersoneel in gaan zetten. Het idee is dat deze douaneambtenaren potentiële drugsrunners afschrikken door steekproefsgewijs controles uit te voeren ingeval van verdacht uitziende voertuigen. De afgelopen weken worden de stopbevelen van de douaneambtenaren echter nogal eens genegeerd. De Minister van Justitie overweegt nu, als spoedmaatregel, voor de laatste twee zomermaanden een bijzondere sanctie te verbinden aan het negeren van de stopbevelen van de douaneambtenaren. Wie in weerwil van een stopbevel van een douaneambtenaar aan de grens doorrijdt en wordt aangehouden, wordt daarvoor bestraft door inbeslagname van zijn of haar auto. De Wegenverkeerswet, noch enige andere wet, voorziet in deze mogelijkheid.

Is de Minister van Justitie bevoegd de genoemde regeling vast te stellen?

Opgave 3

Rechters worden geacht onafhankelijk te zijn bij de uitoefening van hun rechterlijke functie.

a) Welke waarborgen biedt de Grondwet voor de zogenoemde rechtspositionele onafhankelijkheid van de rechter?

b) Wat houdt de functionele onafhankelijkheid van rechters in en waaruit vloeit deze naar ongeschreven staatsrecht voort?

Opgave 4

Stel: een Nederlandse rechter constateert dat het toepassen van een wet in formele zin in strijd komt met een ‘een ieder verbindende verdragsbepaling’.

a) Wat moet volgens de Grondwet het gevolg zijn?

In de praktijk blijkt dit gevolg niet in alle zaken een oplossing te bieden.

b) Waar liggen in dergelijke zaken de grenzen van de rechtsvormende taak van de rechter volgens de jurisprudentie?

Opgave 5 (Extra opgave voor Staatsrecht BD (oude stijl))

In het kader van de verkeersveiligheid bepaalt artikel 3 lid 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) het volgende:

‘Fietsers mogen met zijn tweeën naast elkaar rijden. Dit geldt niet voor snorfietsers.’

Voor de inwerkingtreding van het RVV was in de Gemeente Tiel al een gelijkluidende APV-bepaling van kracht. Aanleiding voor het aannemen van deze APV-bepaling vormde destijds het groot aantal ongevallen waarbij een snorfiets betrokken was dat zich in de gemeente had voorgedaan.

a) Is de APV-bepaling sinds de inwerkingtreding van het RVV nog wel rechtsgeldig?

Uit statistieken blijkt dat het aantal ongevallen van fietsers in de gemeente Tiel in 2007 schrikbarend is gestegen in vergelijking met voorgaande jaren. De gemeenteraad van de Gemeente Tiel laat onderzoek doen naar mogelijke oorzaken van deze stijging. Het onderzoeksrapport vermeldt onder meer het volgende:

‘Een groot deel van de Tielse fietspaden is omgeven door beboming. Uit veldonderzoek blijkt dat baldadige jeugd er plezier in schept om zich te verstoppen in deze bebossing langs de fietspaden om vervolgens nietsvermoedende fietsers aanstootgevende taal naar het hoofd te slingeren. In een aanzienlijk aantal gevallen brengt voornoemd gedrag een dermate grote schok bij de betrokken fietser teweeg, dat deze ten val komt.’

Om de verkeersveiligheid op de door bebossing omgeven fietspaden in de gemeente te verzekeren, overweegt de gemeenteraad van Tiel nu de volgende bepaling aan de APV toe te voegen: ‘Het is niet toegestaan langs de in bijlage A bij de APV aangeduide fietspaden iemand uit te jouwen, na te schreeuwen, dan wel op andere wijze met aanstootgevende taalgebruik lastig te vallen.’

b) Geef gemotiveerd aan of de vrijheid van meningsuiting in de weg staat aan opname van deze bepaling in de APV van de Gemeente Tiel.

Opgave 6

a) Wat houdt het toetsingsverbod van art. 120 Grondwet in?

b) Leg nader uit hoe het Doorbraak-arrest (a.b.b.b. contra legem I) en het Harmonisatiewet-arrest zich tot elkaar verhouden.

Opgave 7

In augustus 2004 is de Wet terroristische misdrijven in werking getreden. Deze wet voorziet in een wijziging en aanvulling van het Wetboek van Strafrecht in verband met terroristische misdrijven. Zo bepaalt deze wet onder andere dat in het Wetboek van Strafrecht een art. 140a wordt opgenomen, dat aanvangt met de volgende bepaling:

“Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.”

a) Zou de regering bevoegd zijn geweest deze bepaling op te nemen in een zelfstandige algemene maatregel van bestuur, als de Wet terroristische misdrijven niet tot stand was gekomen?

Stel: art. 140a is in het Wetboek van Strafrecht opgenomen. Bij het opsporen van misdrijven in de zin van dit artikel blijkt het OM stelselmatig ernstige fouten te maken. Een aantal Tweede-Kamerleden wil hierover tekst en uitleg van de politiek verantwoordelijke Minister van Justitie.

b) Op basis van welke bevoegdheid kunnen de Tweede-Kamerleden de Minister van Justitie ter verantwoording roepen en waar is deze bevoegdheid nader geregeld?

De fouten bij het OM duren voort. De Tweede Kamer neemt een motie aan waarin de Minister van Justitie wordt aangespoord gebruik te maken van zijn aanwijzingsbevoegd­heden in de zin van art. 127 Wet RO.

c) Is de minister gehouden die motie uit te voeren?

Opgave 8

Charlotte, afkomstig uit Zuid-Afrika, werkt in de postkamer van TrainNed BV. Zij is geregeld het slachtoffer van ‘grapjes’ en denigrerende opmerkingen van haar collega’s over haar Afrikaanse afkomst. Zij voelt zich daardoor gediscrimineerd en vindt dat Diederick, haar directe leidinggevende, onvoldoende zorg draagt voor het creëren van een niet-discriminerende werkomgeving. Ook heeft Charlotte ontdekt dat haar salaris een stuk lager is dan dat van haar (overwegend mannelijke) collega’s. Omdat gesprekken hierover met Diederik niets uithalen, stapt Charlotte naar de rechter. Door haar niet te beschermen tegen discriminatie en door haar ongelijk te belonen ten opzichte van haar mannelijke collega’s, handelt TrainNed BV volgens Charlotte in strijd met het gelijkheidsbeginsel, zoals dat onder andere is neergelegd in art. 26 IVBPR en art. 1 Grondwet. .

a) Kan de rechter de ingeroepen bepalingen in de onderhavige rechtsverhouding rechtstreeks toepassen en zo ja, op welke wijze?

Het gelijkheidsbeginsel heeft ook in het Europese recht invulling gekregen. Zo stelt art. 141 lid 1 van het EG-Verdrag het volgende:

“Iedere lidstaat draagt er zorg voor dat het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid wordt toegepast.”

Charlotte wil in de procedure voor de Nederlandse rechter een beroep doen op deze bepaling.

b) Moet Charlotte dan aantonen dat deze bepaling uit het EG-Verdrag ‘een ieder verbindend’ als bedoeld in van art. 93 Grondwet?

Op het punt van gelijke behandeling bestaat ook een aantal Europese richtlijnen. In de procedure van Charlotte constateert de rechter dat één van deze richtlijnen niet binnen de beschikbare implementatietermijn is geïmplementeerd. Hij oordeelt dat de staat hierdoor onrechtmatig heeft gehandeld en kent Charlotte in verband hiermee een schadevergoeding toe.

c) Geef gemotiveerd aan of de rechter naar huidig positief recht een opdracht kan geven aan de wetgever om de richtlijn alsnog, binnen een bepaalde termijn, door middel van formele wetgeving te implementeren.

Stel: de rechter weigert een opdracht te geven aan de wetgever om ter implementatie van het Europese recht formele wetgeving tot stand te brengen. Charlotte is van mening dat de rechter daardoor inbreuk heeft gemaakt op haar recht op effectieve toegang tot de rechter, zoals gewaarborgd in art. 6 EVRM.

d) Is art. 6 EVRM in dit geval van toepassing, dat wil zeggen is sprake van een zaak over ‘burgerlijke rechten en verplichtingen’ als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM?

Opgave 9

Danscafe ‘voetjes van de vloer’ is gevestigd aan de Loskade te Barneveld. Het danscafe is enkele maanden geleden geopend, maar het wil nog niet erg vlotten met de klandizie. Om meer naamsbekendheid voor zijn danscafe te maken heeft Ben, de eigenaar, een enorme hoeveelheid flyers laten drukken met daarop afbeeldingen van uitbundige, schaars ge­klede danseressen. Ben deelt deze flyers op straat uit aan bezoekers in het dichtstbijzijnde winkelcentrum. Dit roept de toorn op van wethouder Blauw van de VVD, die stelt dat het uitdelen van deze flyers in strijd is met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Barneveld. De APV bevat een verbod op het aanbieden van geschriften die de zinnelijkheid kunnen prikkelen. Deze APV-bepaling is volgens Ben in strijd met de vrijheid van menings­uiting zoals beschermd door art. 10 EVRM.

a) Beredeneer aan de hand van de beperkingsystematiek van het EVRM of de APV-bepaling een ongerechtvaardigde inbreuk vormt op art. 10 EVRM.

Ben vindt dat bij de Gemeente Barneveld erg bekrompen mensen werken. Rancuneus als hij is, begint hij een heuse lastercampagne (met affiches en zelfs geluidsauto’s) tegen allerlei gemeenteambtenaren. De Gemeente Barneveld wil nu een APV-bepaling opstellen waarmee zij lastercampagnes zoals die van Ben kan aanpakken.

b) Geef aan, onder verwijzing naar relevante rechtspraak, welke vier elementen in een dergelijke APV-bepaling in ieder geval niet mogen voorkomen.

Opgave 10 (Extra opgave voor Staatsrecht BD (oude stijl))

Meneer Bergman is een vermaard importeur en producent van Chinese versnaperingen. Een van zijn meest exclusieve producten is de Chinese staartmees, die hij in Nederland fokt voor menselijke consumptie. Bergman heeft daarbij veel last van de in Nederland vigerende regels rond het slachten van dieren. Deze regels luiden voor zover relevant:

Artikel 44 Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent het doden van dieren van bij die maatregel aangewezen soorten of categorieën van dieren.

2. De krachtens het eerste lid gestelde regelen hebben in ieder geval betrekking op:

- de wijze waarop, de situaties waarin en de personen door wie dieren mogen worden gedood;

- de bedwelming van slachtdieren;

[…]

Artikel 13 Besluit doden van dieren (= amvb)

1. Het doden van productiedieren met behulp van de kogel is zowel in als buiten een slachthuis verboden.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op het buiten een slachthuis doden van gekweekt grof wild waarbij de afstand tussen dier en schutter ten hoogste 25 meter bedraagt.

Het geval wil dat Bergman geen andere mogelijkheid heeft dan de staartmezen, wanneer hun moment daar is, met kleine kogeltjes te beschieten, aangezien deze mezen bijzonder snel zijn en in een grote volière vertoeven. Hij doet daarom een verzoek aan de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) om hem ontheffing te vragen van het verbod. De minister ziet het probleem en beraadt zich op een algemene oplossing.

a) Is de minister, gelet op artikel 44 lid 1 Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren, bevoegd om een ministeriële regeling vast te stellen waarin een uitzondering wordt gemaakt op art. 13 lid 1 Besluit doden van dieren voor wat betreft het doden van (voor productie bestemde) vogels?

Bergman meent dat een verbodsbepaling uitsluitend mag zijn vervat in een wet in formele zin. Hij stelt dat art. 13 lid 1 Besluit doden van dieren in strijd is met het legaliteitsbeginsel.

b) Bent u het eens met de stelling van Bergman dat art. 13 lid 1 Besluit doden van dieren in strijd is met het legaliteitsbeginsel?

Stel: de minister stelt beleidsregels vast om het afschieten van vogels te gedogen, maar neemt toch een beslissing die in strijd is met deze regels..

c) Kan de rechter toetsen aan deze beleidsregels?

d) Beredeneer waarom beleidsregels van algemeen verbindende voorschriften verschillen?

Opgave 11

Het landelijke dorpje Aalten is gelegen in de Achterhoek, nabij de grens met Duitsland. In het dorpje wonen overwegend pluimveeboeren. Op 19 april 2007 wordt in het naburige dorp Heurne een geval van vogelgriep geconstateerd. Hoewel het bij dit ene geval blijft, veroorzaakt het nieuws grote onrust in het gehele land. Uiteindelijk beslist de Minister van LNV op basis van artikel 21 lid 1 Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD), dat het pluimvee van alle bedrijven in een straal van 4 kilometer rond het getroffen agrarisch bedrijf in Heurne preventief geruimd dient te worden.

Art. 21 GWWD luidt als volgt:

1. Onze Minister besluit zo spoedig mogelijk tot het nemen van de door hem nodig geachte maatregelen tot bestrijding van een besmettelijke dierziekte.

2. Onze Minister stelt de burgemeester van de gemeente, waarop de maatregelen betrekking hebben, onmiddellijk hiervan in kennis.

3. Indien de situatie, in verband met het voorkomen van overbrenging van besmetting, dermate spoedeisend is dat Onze Minister het besluit tot het nemen van maatregelen niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt Onze Minister alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en de bekendmaking.

Peter Zandstra heeft al jaren een bedrijf dat zich richt op de ganzenfokkerij ten behoeve van ganzenleverpastei (foie gras). Zijn bedrijf is gelegen aan de rand van Aalten, op anderhalve kilometer afstand van het getroffen pluimveebedrijf in Heurne. Op 28 april 2007 ontvangt hij van de Minister van LNV een beschikking waarin staat dat op 2 mei 2007 alle ganzen van zijn bedrijf preventief zullen worden geruimd teneinde verdere besmetting te voorkomen. Peter is woedend. Preventieve ruiming van zijn ganzen zal de ondergang van zijn bedrijf betekenen. Jarenlang fokbeleid heeft zijn ganzen op een uitzonderlijk hoogwaardig niveau gebracht en vervanging is dan ook niet aan de orde. Hij meent dat preventieve ruiming van al het gezonde pluimvee in de regio een veel te drastische maatregel is. In het naburige Duitse dorp Höftgraben, op nog geen anderhalve kilometer afstand van de geïnfecteerde boerderij te Heurne, denkt men nog helemaal niet aan preventief ruimen. Bovendien had de burgemeester van Aalten, voordat de vogelgriep uitbrak, keer op keer via de lokale media benadrukt dat het afmaken van gezonde dieren in zíjn gemeente niet aan de orde zou zijn. Peter besluit de beschikking van de minister aan te vechten.

a) Hoe kwalificeert u de beslissingsruimte die de minister ingevolge artikel 21 lid 1 GWWD toekomt? Geef daarbij aan wat voor implicaties deze kwalificatie geeft voor eventuele latere toetsing van het besluit ter zake door de rechter.

Peter stelt dat de uitlatingen van de burgemeester van Aalten gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat er niet zou worden geruimd.

b) Acht u een beroep op het vertrouwensbeginsel kansrijk in deze zaak?

c) Welk rechtsmiddel kan Peter, naast het indienen van een bezwaarschrift, aanwenden om te voorkomen dat zijn ganzen op 2 mei 2007 zullen worden vernietigd? Vermeld daarbij de vereisten waaraan moet zijn voldaan om dit rechtsmiddel te kunnen aanwenden.

Antwoordindicatie

Opgave 1

a) Bedoeld wordt het invoeren van het algemeen kiesrecht voor mannen en de mogelijkheid daartoe voor vrouwen [Ook goed: In het kiesstelsel wordt evenredige vertegenwoordiging ingevoerd].

Zie samenvatting 47, 49 en 67.

b) De grondwetsherzieningsprocedure wijkt op twee punten af van de gewone wetgevingsprocedure:

beide Kamers dienen het wetsvoorstel waarmee de ‘eerste lezing-wet’ opnieuw wordt ingediend bij gekwalificeerde meerderheid aan te nemen.

na het aannemen van de ‘eerste lezing-wet’ wordt de Tweede Kamer ontbonden en volgen nieuwe verkiezingen;

Zie art. 137 Gw.

Zie samenvatting 4, 75, 127 en art. 137 Grondwet.

c) Het vereiste van een gekwalificeerde meerderheid kan men positief waarderen in het licht van de democratische legitimatie. Dit vereiste vraagt immers een breed draagvlak in de Eerste Kamer en de nieuw gekozen Tweede Kamer.

Of de ontbinding veel zin heeft kan men intussen betwijfelen. Na 1948 vielen ontbindingen vanwege grondwetswijzigingen steeds samen met periodieke Kamerverkiezingen. Indien het electoraat al op de hoogte was van de voorgenomen grondwetswijziging, dan ging een eventuele discussie daarover ten onder in ‘het algemene politieke gekrakeel’.

Zie samenvatting 75 en art. 137 Grondwet.

Opgave 2

De minister beschikt niet over een zelfstandige extern werkende regelgevende bevoegdheid. In casu ontbreekt een wettelijke grondslag en is evenmin sprake van het louter uitvoeren van een hogere regeling. Daardoor verzet het legaliteitsbeginsel zich dus tegen de plannen van de minister, ongeacht de tijdelijkheid van de voorgenomen ministeriële regeling en het straffende karakter. [Ook goed gerekend: Alleen de formele wetgever is daartoe bevoegd. In casu betreft het geen formele wet, maar een ministeriële regeling. Daarom is de minister niet bevoegd. Verwijzing naar art. 89 lid 4 Gw]

Zie samenvatting 6, 7, 9 10 en art. 89 Grondwet. .

Opgave 3

a) Krachtens art. 117 Gw worden leden van de rechterlijke macht bij koninklijk besluit voor het leven benoemd (lid 1), worden zij ontslagen op eigen verzoek of wegens het bereiken van de bij wet bepaalde leeftijd (lid 2) en kunnen zij in de gevallen bij de wet bepaald door een bij de wet aangewezen, tot de rechterlijke macht behorend gerecht worden geschorst of ontslagen (lid 3). [Tevens correct: Op grond van art. 74 Gw worden leden van de Raad van State bij koninklijk besluit voor het leven benoemd (lid 2), worden zij op ontslagen op eigen verzoek of wegens het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd (lid 3) en kunnen zij in de gevallen bij de wet aangewezen door de Raad worden geschorst of ontslagen (lid 4).]

Zie samenvatting 66, 118 en art. 74 en 117 Grondwet.

b) De functionele onafhankelijkheid houdt in dat er geen wettelijk geregelde bevelsrelatie bestaat tussen de rechterlijke ambten enerzijds en de andere overheidsambten anderzijds voor zover het gaat om de uitoefening van de functie rechtspraak. De functionele onafhankelijkheid van de rechter vloeit voort uit de Trias-conceptie.

Zie samenvatting 118.

Opgave 4

a) Als de toepassing van een wettelijk voorschrift niet verenigbaar is met een ‘een ieder verbindende verdragsbepaling’, stelt art. 94 Gw dat het wettelijk voorschrift geen toepassing vindt.

Zie samenvatting 32, 128 en art. 94 Grondwet.

b) Volgens de rechtspraak zijn de grenzen van de rechtsvormende taak bereikt, wanneer ‘verschillende oplossingen mogelijk zijn en de keuze daaruit mede afhankelijk is van algemene overwegingen van overheidsbeleid of belangrijke keuzes van rechtspolitieke aard moeten worden gemaakt’. Maar: ‘… niet uitgesloten is dat de afweging anders moet uitvallen ingeval de wetgever ermee bekend is dat een bepaalde wettelijke regeling tot een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling leidt, maar nalaat zelf een regeling te treffen die de discriminatie opheft.’ Relevante rechtspraak: Arbeidskostenforfait, Auerbach, Naamrecht, Gezamenlijke ouderlijke macht na echtscheiding, Uitbreiding nationale rechtsmacht, AWW I

Zie HR Arbeidskostenforfait, HR Auerbach, HR Naamrecht, HR Gezamenlijke ouderlijke macht na echtscheiding, HR Uitbreiding nationale rechtsmacht en HR Aww I.

Zie artikel Boogaard: ‘Politiek water bij juridische wijn’.

Opgave 5

a) De bepaling van een eerder afgekondigde reeds geldende verordening vervalt van rechtswege wanneer een hogere regeling (een wet, een amvb of een provinciale verordening) in hetzelfde onderwerp voorziet. Zie art. 122 Gem. wet. Pas als het motief van de lagere en de hogere bepaling hetzelfde is, is sprake van hetzelfde onderwerp. Zie HR 4 maart 1952 (Emmense Baliekluivers) of HR 23 december 1980 (APV Schiermonnikoog). In casu hebben art. 3 lid 2 van het RVV (een amvb) en de APV-bepaling niet alleen dezelfde inhoud, maar ook hetzelfde motief (namelijk bevordering van de verkeersveiligheid). Dus: de APV-bepaling van de Gemeente Veenendaal is niet meer rechtsgeldig.

Zie HR Emmense Baliekluivers, HR APVSchiermonnikoog en art. 122 Gemeentewet.

b) Het uiten van aanstootgevende taal kan in beginsel worden aangemerkt als een openbaarmaking van een gedachte of gevoelen in de zin van art. 7 Gw. Zie HR 10 november 1992 (APV ’s-Hertogenbosch). Het recht in vrijheid gedachten of gevoelens te openbaren mag alleen bij wet in formele zin worden beperkt. Zie art. 7 lid 3 Gw. De vrijheid van meningsuiting staat derhalve in de weg aan opname van de bepaling in de APV van de Gemeente Veenendaal.

Zie artikel 7 Grondwet en HR APV ’s-Hertogenbosch.

Zie samenvatting 141.

Opgave 6

a) Het toetsingsverbod houdt in dat wetten in formele zin niet aan de Grondwet getoetst mogen worden. Het toetsingsverbod houdt tevens in dat verdragen niet aan de Grondwet getoetst mogen worden. Uit artikel 120 Gw vloeit ook voort dat wetten in formele zin niet aan het Statuut voor het Koninkrijk en aan fundamentele rechtsbeginselen getoetst mogen worden (zie Harmonisatiewet-arrest). Het verbod van toetsing betreft zowel de inhoud van de wet in formele zin als de wijze van totstandkoming van de wet in formele zin (zie arrest Prof. Van den Bergh).

Zie samenvatting 9, 126, 127 en 129. Zie HR Harmonisatiewet en HR Prof. Van den Berg.

b) Op het eerste gezicht lijkt het Doorbraak-arrest (waarin de Hoge Raad bepaalde dat de strikte toepassing van een wet in formele zin in die mate in strijd kan komen met een of meer beginselen van behoorlijk bestuur, dat toepassing van de wet achterwege dient te blijven) in tegenspraak te zijn met het latere Harmonisatiewet-arrest (waarin werd uitgemaakt dat wetten in formele zin niet aan fundamentele rechtsbeginselen kunnen worden getoetst). Toch blijkt er geen strijd tussen beide uitspraken te bestaan. In het Doorbraak-arrest deed zich namelijk een situatie voor waarmee in het Harmonisatiewet-arrest ook rekening wordt gehouden: het in bepaalde (groepen van) gevallen buiten toepassing laten van een formele wetsbepaling op de grond dat die bepaling wegens niet verdisconteerde omstandigheden in strijd zou komen met fundamentele rechtsbeginselen, raakt niet aan de verbindende kracht van de betrokken bepaling en de rechter mag hiertoe dus overgaan. Ook met het Harmonisatiewet-arrest houdt de HR zijn eigen contra legem-jurisprudentie dus in stand.

Zie samenvatting 12 en 129. Zie HR Doorbraak en HR Harmonisatiewet.

Opgave 7

a) Nee. Voorschriften door straffen te handhaven, waarvan in casu sprake is, mogen alleen in algemene maatregelen van bestuur (amvb’s) worden neergelegd krachtens de wet. De wet bepaalt de op te leggen straffen. Dit volgt uit art. 89 lid 2 Gw.

Zie samenvatting 7, 10 en art. 89 Grondwet.

b) Op grond van hun bevoegdheid inlichtingen te vragen aan de minister. De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen, tenzij dat in strijd komt met het belang van de staat. Zie art. 68 Gw. Nader geregeld in art. 133 e.v. van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer. Ook goed te rekenen: op grond van hun bevoegdheid een (onderzoek) enquête in te stellen. Zie art. 70 Gw. Nader geregeld in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer, alsmede in de Wet op de Parlementaire Enquête.

Zie samenvatting 64, art. 68 en 70 Grondwet.

c) Nee, de minister kan een dergelijke motie naast zich neerleggen. Een motie drukt slechts de wens van de Kamer uit, waaraan enkel de Kamer is gebonden. Alleen bij een motie van wantrouwen zou dit anders komen te liggen, maar daarvan is in casu geen sprake.

Zie samenvatting 64.

Opgave 8

a) Nee, art. 1 Gw en art. 26 IVBPR zijn geschreven voor verticale verhoudingen tussen overheid en burgers en kunnen niet rechtstreeks worden toegepast in horizontale verhoudingen:

In casu gaat het om een horizontale rechtsverhouding: een arbeidsverhouding tussen Charlotte en haar particuliere werkgever.

Ook goed te rekenen: wel is het mogelijk om betekenis toe te kennen aan de beginselen die ten grondslag liggen aan de genoemde bepalingen, door ze te ‘vertalen’ naar privaatrechtelijke rechtsbeginselen die in de belangenafweging door de civiele rechter een rol kunnen spelen (zie bijv. arrest Turkse Werkneemster).

Zie samenvatting 137, 139, art. 1 Grondwet, art. 26 IVBPR en HR Turkse Werkneemster.

b) Nee. Art. 93 en 94 Gw zijn niet relevant als het gaat om de toepassing van het Europees gemeenschapsrecht. Dat werkt namelijk uit zichzelf rechtstreeks door in de rechtsordes van de lidstaten. Zie HvJ EG: Van Gend & Loos of (voor Nederland) het arrest Verplichte rusttijden.

Zie samenvatting 32, HvJ Van Gend & Loos en HR Verplichte rusttijden.

c) Uit het Nitraatrichtlijn-arrest blijkt uitdrukkelijk dat de rechter geen opdracht mag geven aan de wetgever tot het vaststellen van wetgeving. Dit is niet anders ten aanzien van de omzetting van een richtlijn.
[De reden daarvoor is dat de vraag of en in welke vorm wetgeving moet worden vastgesteld, moet worden beantwoord op grond van politieke besluitvorming en afweging van de betrokken belangen. In een dergelijke politieke beantwoording kan de rechter niet treden.]

Zie HR Nitraatrichtlijn.

d) Ja, art. 6 EVRM is hier van toepassing. Het gaat om een geschil tussen twee private partijen over de salariëring van Charlotte. Op dit geschil is niet één van de uitzonderingen zoals genoemd in EHRM: Ferrazini van toepassing.

Zie samenvatting 11, 115 en EHRM Ferrazini.

Zie artikel Barkhuysen: ‘Het EVRM en het Nederlands bestuursrecht, procedurele rechten’.

Opgave 9

a) Voor de beantwoording van deze vraag zijn de volgende elementen van belang:

prescribed by law: de beperking moet een basis in het nationale recht hebben; deze wettelijke basis moet voldoen aan de voorwaarden voorzienbaarheid en toegankelijkheid. Deze eisen leveren in casu geen problemen op (tenzij men wil beweren dat een dergelijk APV-verbod naar Nederlands recht niet kan).

legitimate aim: de beperking moet voldoen aan één van de doelcriteria. In casu is hiervan sprake, namelijk de bescherming van de goede zeden.

necessary in a democratic society: de beperking moet proportioneel zijn. Het EVRM moet in het licht van de hedendaagse opvattingen worden uitgelegd, dus men zou goed kunnen beredeneren dat er voor een verbod op (seksueel) prikkelende flyers geen pressing social need bestaat.Zie over de uitleg van deze elementen: EHRM: Rekvényi v. Hungary en/of EHRM: Sunday Times.

Zie EHRM Rekvényi v. Hungary en EHRM Sunday Times.

b)Het betreft de volgende vier elementen:

de gemeentelijke wetgever mag alleen het verspreidingsrecht beperken, niet het openbaringsrecht (APV Tilburg-arrest en/of APV ’s-Hertogenbosch-arrest).

gemeentelijke beperkingen ten aanzien van de verspreiding mogen niet over de inhoud van de uiting gaan (APV Tilburg-arrest).

beperking mag voor wat betreft art. 7 lid 1 Gw niet preventief zijn.

het verspreidingsrecht mag niet zodanig beperkt worden dat er geen gebruik van enige betekenis van het verspreidingsmiddel overblijft (APV Nuth-arrest).

Voor het noemen van het APV Nuth-arrest of het APV Tilburg-arrest of het APV ’s-Hertogenbosch-arrest.

Zie HR APV Tilburg, HRAPV ’s-Hertogenbosch en HR APV Nuth.

Opgave 10

a) Ingevolge de hiërarchie van regelgeving kan niet bij ministeriële regelingen worden afgeweken van een AMvB. De formule ‘bij of krachtens’ in de formele wet impliceert dat de AMvB de bevoegdheid tot nadere regeling daadwerkelijk gedelegeerd moet hebben, wil er een bevoegdheid voor de minister bestaan. In casu is dit niet gebeurd, dus de minister kan niet bij ministeriële regeling een uitzondering maken op art. 13 Besluit doden van dieren.

Zie samenvatting 76.

b) Nee, dit is geenszins in strijd met het legaliteitsbeginsel, want art. 13 van het Besluit doden van dieren heeft voldoende grondslag in art. 44 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren.

Zie samenvatting 6, 7 en 9.

c) Ja, dit kan. De burgerlijke rechter merkt ook ‘door een bestuursorgaan binnen zijn bestuursbevoegdheid vastgestelde en behoorlijk bekendgemaakte regels omtrent de uitoefening van zijn beleid’ aan als ‘recht’ in de zin van de Wet op de rechterlijke organisatie. Zie Leidraad administratieve boeten-arrest. Ook goed: De bestuursrechter zal beleidsregels aanmerken als bij besluit vastgestelde algemene regels, niet zijnde algemeen verbindende voorschriften, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan (art. 1:3 lid 4 Awb). Beleidsregels kunnen als zodanig als geschreven publiekrecht worden aangemerkt waaraan de bestuursrechter kan toetsen.

Zie HR Leidraad administratieve boeten.

d) Algemeen verbindende voorschriften (avv’s) kunnen worden gekarakteriseerd als algemene en abstracte regels, vastgesteld door een tot regelgeving bevoegd orgaan, met (doorgaans) werking buiten de overheid, dus richting burgers.
Beleidsregels daarentegen zijn regels die een bestuursorgaan zichzelf stelt ter invulling van beleidsvrijheid, ter voorkoming van willekeur. Beleidsregels binden enkel het bestuursorgaan en kunnen geen verplichtingen opleggen aan burgers.

Zie samenvatting 78.

Opgave 11

a) Indien aangenomen wordt dat de term ‘besmettelijke dierziekte’ een vaststaand begrip is dat geen verdere inkleuring behoeft, is in ieder geval duidelijk dat er een bevoegdheid is. Dan heeft de minister nog wel beleidsvrijheid, omdat hij de ‘door hem nodig geachte maatregelen’ dient te nemen. Daarbij past een marginale toetsing door de rechter. Zie ABRvS: Praxis en Maxis of Doetinchemse Woonruimteverordening. Indien het begrip ‘besmettelijke ziekte’ wordt gezien als een vage norm, impliceert dat in ieder geval beoordelingsruimte. Daarbij past een volle toetsing door de rechter. Eventueel zou kunnen worden beweerd dat er sprake is van beoordelingsvrijheid omdat het antwoord op de vraag of de toepasselijkheidscondities aanwezig zijn aan het oordeel van de minister wordt overgelaten. Daarbij past een marginale toetsing door de rechter. Zie ABRvS: Praxis en Maxis of Doetinchemse Woonruimteverordening.

Zie ABRvS Praxis en Maxis & ABRvS Doetinchemse Woonruimteverordening.

b) Getoetst aan de volgende vier criteria is dit beroep kansloos:

Wie heeft de toezegging gedaan? De burgemeester heeft de toezegging gedaan, maar hij is niet bevoegd.

Hoe is het vertrouwen gewekt? Het vertrouwen is gewekt door algemene uitlatingen via de radio, dus van concrete toezeggingen is geen sprake.

Dispositievereiste. Heeft Peter al gehandeld naar aanleiding van de mededeling van de burgemeester en is er schade? Daarvan is geen sprake in casu.

Contra-indicaties? Contra-legem werking, algemeen belang of derde-belanghebbenden. In casu verzet het algemeen belang zich tegen een beroep op het vertrouwensbeginsel.

c) Peter kan een voorlopige voorziening vragen op grond van art. 8:81 Awb. Hiermee kan hij de schorsing van het besluit tot ruiming bewerkstelligen. De vereisten voor het vragen van een voorlopige voorziening zijn:

connexiteit: er moet een bezwaarschrift zijn ingediend in ieder geval voordat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.

spoedeisend belang: de aard van de maatregel is onomkeerbaar (vernietigen van ganzen), dus heeft Alis een spoedeisend belang bij de schorsing.

Zie art. 8:81 Awb.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oefententamens Staatsrecht - UL

Oefententamen 2019 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2019 - Staatsrecht - UL


Vragen

Vraag 1 (20 punten)

Tijdens de behandeling van een wetsvoorstel over het wettelijk collegegeld door de Eerste Kamer, op 10 juli 2018, zegde minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) toe om ‘te reflecteren op de betekenis van artikel 13, tweede lid, sub c van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR)’

  1. Heeft artikel 13 lid 2 sub c IVESCR interne werking in de Nederlandse rechtsorde? (5 punten)
  2. Beoordeel op basis van het arrest Spoorwegstaking (HR 30 mei 1986) de vraag of studenten zich succesvol bij de rechter kunnen beroepen op artikel 13 lid 2 sub c IVESCR. (5 punten).
  3. Een van de redenen waarom de Eerste Kamer in het bijzonder aandacht vroeg voor de betekenis artikel 13 lid 2 sub c IVESCR zou zijn gelegen in het arrest Rookverbod (HR 10 oktober 2014). Leg uit hoe het arrest Rookverbod een rol zou kunnen spelen bij de nieuwe extra aandacht van de Eerste Kamer voor de betekenis van artikel 13 lid 2 sub c IVESCR. (10 punten).

Vraag 2 (15 punten)

De essentie van het huidige Nederlandse parlementaire stelsel is de vertrouwensregel: de regel dat bewindslieden hun ontslag moeten aanbieden aan de Koning als de Tweede Kamer het vertrouwen in hen heeft opgezegd.

  1. Noem drie manieren waarop de Tweede Kamer zijn vertrouwen kan opzeggen. (5 punten)
  2. Stel: u bent een Kamerlid dat de vertrouwensregel wil wijzigen. U wilt dat voortaan alle bewindspersonen en aanzien van wie de Kamer een ingediende motie van vertrouwen niet aanneemt, hun ontslag moeten aanbieden aan de Koning. Leg uit op welke manier de Nederlandse vertrouwensregel zou kunnen worden gewijzigd. (10 punten)

Vraag 3: Straatintimidatie Rotterdam (30 punten)

Seksuele straatintimidatie is een groot probleem in Rotterdam, concludeerden onderzoekers van de Erasmus Universiteit in 2017. Voor het in kaart brengen van de omvang, spreiding en aanpak van seksuele straatintimidatie hadden zij gebruik gemaakt van de volgende definitie: “Seksuele uitlatingen of gedragingen van mannen of jongens op straat waarmee zij u irriteren, tot last zijn, kwetsen, beledigen, bedreigen, of beperken in uw gevoel van persoonlijke vrijheid.”
 
Op basis van die definitie concludeerden de onderzoekers over de omvang van het probleem het volgende:
‘De vormen van seksuele toenadering die in het onderzoek naar voren komen zijn in te delen in verbale, non-verbale en fysieke vormen van toenadering. Verbale vormen die veel vrouwen meemaken zijn het maken van geluiden zoals fluiten, sissen, klakken, het krijgen van complimenten over het uiterlijk en het naroepen van seksueel getinte opmerkingen. Deze gedragingen zijn door 40 tot 55 procent van de vrouwen drie of meer keer meegemaakt in het afgelopen jaar. Beledigingen (12%) en het daadwerkelijk om seks vragen (3%) komen minder voor. De non-verbale vormen die genoemd worden zijn nastaren (64%), seksuele
.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2018 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2018 - Staatsrecht - UL


Vragen

Vraag 1 (10 punten)

Het boek Staatsrecht onderscheidt vier elementen van de rechtsstaat. Een van die elementen is de machtenscheiding.

  1. Wat is het belangrijkste verschil tussen machtenscheiding en machtenspreiding? (5 punten)

De auteurs van het boek Staatsrecht stellen dat in Nederland het concept van de machtenscheiding ‘niet integraal’ te vinden is. Wel is er volgens hen een zekere mate van machtenspreiding in de Nederlandse constitutie gerealiseerd.

  1. Onderbouw aan de hand van twee normen uit de constitutie dat Nederland niet een integrale scheiding van machten, maar wel een zekere mate van machtenspreiding kent (5 punten).

Vraag 2 (10 punten)

Het boek Staatsrecht onderscheidt diverse staatsvormen, waarvan de eenheidsstaat en de federale staat de meest voorkomende zijn.

  1. Wat is het belangrijkste verschil tussen een eenheidsstaat en een federale staat? (5 punten)

In 1815 heeft de Grondwetgever (de huidige) artikelen 50 en 67, derde lid in de Grondwet opgenomen. Uit deze bepalingen valt op te maken dat Nederland een eenheidsstaat is.

  1. Verklaar waarom uit artikel 50 en artikel 67, derde lid van de Grondwet blijkt dat Nederland een eenheidsstaat is (5 punten).

Vraag 3 (15 punten)

Op 6 april 2016 vond in Nederland een raadgevend correctief referendum over de Wet tot goedkeuring van de (onder andere) door de lidstaten van de Europese Unie gesloten Associatieovereenkomst met Oekraïne (hierna: de Goedkeuringswet) plaats. Na afloop stelde de Kiesraad vast dat, mede gelet op de opkomst van het referendum, de uitslag van het referendum geldt als een uitspraak tot afwijzing van de Goedkeuringswet. In het licht van die vaststelling schreef artikel 11 Wet raadgevend referendum voor dat ‘zo spoedig mogelijk een voorstel van wet wordt ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking van de wet of tot regeling van de inwerkingtreding van de wet’.

Op 29 april 2016, vlak nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk was geworden, daagde Forum voor Democratie (FvD) de Staat voor de Rechtbank Den Haag. FvD eiste dat de rechter voor recht zou verklaren dat de Staat jegens FvD onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met het bepaalde in artikel 11 Wrr niet ‘zo spoedig mogelijk’ een wetsvoorstel in te dienen dat strekt tot intrekking van de wet of tot regeling van de inwerkingtreding van de wet.

In haar uitspraak van 12 april 2017 over deze zaak buigt de Rechtbank Den Haag zich onder andere over de vraag of zij, gelet op haar positie in het staatsbestel, in staat is om de door FvD gevraagde verklaring voor recht te geven. Het had bijna een jaar geduurd voordat de regering toepassing gaf aan artikel 11 Wrr. Pas op 16 december 2016 ging zij tot de indiening van het wetsvoorstel tot regeling van de inwerkingtreding van de Wrr over.

    .....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2017 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2017 - Staatsrecht - UL


Vragen

Vraag 1 (10 punten)

Om van een rechtsstaat te kunnen spreken, moet aan verschillende eisen worden voldaan. Motiveer per eis sinds wanneer Nederland aan die vereisten voldoet. (10 punten)

Vraag 2 (10 punten)

‘Als regel verloopt de totstandkoming van een verdrag in verschillende fasen’, schrijft het boek Staatsrecht. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen fasen op internationaal niveau en op nationaal niveau.

  1. Welke zes fasen onderscheidt het boek bij de totstandkoming van een verdrag? (5 punten)
  2. Vanaf welke fase heeft een verdrag interne werking? (5 punten)

Vraag 3 (15 punten)

Op het casuscollege is de benoeming van de leden van het Amerikaanse Supreme Court vergeleken met de benoeming van de leden van de Hoge Raad der Nederlanden.

  1. Wie benoemt de leden van de Hoge Raad? (5 punten)

In de Amerikaanse politiek is altijd veel te doen rondom de benoeming van een nieuwe rechter in het Supreme Court. In Nederland staan de kranten er niet vol mee en kennen weinig mensen de naam van de president van de Hoge Raad.

  1. Hebben in Nederland de vertegenwoordigende organen in de zin van artikel 4 Grondwet een rol in de benoeming van de leden van de Hoge Raad? (5 punten)
  2. Geef een mogelijke verklaring voor het feit dat rechterlijke benoemingen in de Verenigde Staten zoveel ‘politieker’ zijn dan in Nederland. (5 punten, plus 1 bonuspunt voor het noemen van de naam van de huidige President van de Hoge Raad)

Vraag 4 (15 punten)

De gemeenteraad van Amsterdam wil straatintimidatie strafbaar stellen. In de media is dit het ‘sisverbod’ gaan heten. Wetgevingsjuristen spreken in dit kader van een verbod om ‘anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen’.

  1. Mag een gemeenteraad strafbepalingen vaststellen? (5 punten)
  2. Formuleer een sisverbod voor de APV van Amsterdam dat de ondergrens van de regelgevende bevoegdheid niet overschrijdt. (5 punten)

De PvdA-fractie in de Tweede Kamer is zeer gecharmeerd van het Amsterdamse idee en één van de leden maakt een initiatiefwetsvoorstel aanhangig om het sisverbod landelijk in het Wetboek van Strafrecht in te voeren. Voor dit idee bestaat brede steun.

  1. Maakt het in dit geval verschil of de wijziging van de APV van Amsterdam eerder of later van kracht wordt dan de wijziging van het Wetboek van Strafrecht? (5 punten)

Vraag 5: De initiatiefvoorstellen-waterval (30 punten)

In zijn blog ‘Initiatiefvoorstellen-waterval: eindsprint of parlementaire coup?’ schreef prof. Voermans over de grote stijging van het aantal door Tweede Kamerleden ingediende initiatiefwetsvoorstellen. De indiening van een initiatiefwetsvoorstel betekent echter lang niet altijd dat het betreffende voorstel ook daadwerkelijk het Staatsblad haalt. Voermans becijferde dat tot 2012 ongeveer 25 tot 30 procent van de initiatiefwetsvoorstellen werd aangenomen, terwijl na dit jaar het.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2016 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2016 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1 (10 punten)

In 1879 wees de Hoge Raad het zogenoemde Meerenberg-arrest, dat een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van het legaliteitsbeginsel.

Geef aan of en in hoeverre de huidige (zelfstandige) regelgevende bevoegdheid van de regering strookt met het door de Hoge Raad in het Meerenberg-arrest geformuleerde uitgangspunt. (5 punten)

Hoe verhoudt de huidige (zelfstandige) regelgevende bevoegdheid van de regering zich met de meer materiële benadering van het legaliteitsbeginsel, zoals die naar voren komt in het Fluorideringsarrest? (5 punten)

Opgave 2 (10 punten)

U bent bekend met de reikwijdte van het toetsingsverbod zoals die valt af te leiden uit de diverse arresten die hierop betrekking hebben. Stel dat inmiddels wel ‘in brede kring overeenstemming is ontstaan over de wenselijkheid om verandering te brengen in de traditionele plaats van de rechterlijke macht in ons staatsbestel.’ Zou dit gevolgen kunnen hebben voor de rechterlijke interpretatie van het toetsingsverbod van art. 120 GW? (10 punten)

Opgave 3 (15 punten)

In zijn artikel ‘Diplomademocratie’ (2006) betoogt de Utrechtse hoogleraar Bestuurskunde Mark Bovens dat Nederland een zogenaamde ‘diplomademocratie’ (meritocratie) aan het worden is. Hij schrijft onder meer:

‘Burgers hebben beduidend meer politieke invloed naarmate hun opleiding hoger is. Hoger opgeleiden waren altijd al politiek actiever dan lager opgeleiden, maar in de afgelopen decennia is het verschil sterk toegenomen. Hoogopgeleide burgers gaan vaker stemmen, bezoeken vaker inspraakavonden en staan veel vaker vooraan bij interactieve beleidsvorming dan laagopgeleide burgers. En ofschoon nog ruim de helft van de bevolking alleen maar lager of middelbaar onderwijs heeft gevolgd, zijn laagopgeleide burgers in ons land inmiddels vrijwel volledig afwezig in de vertegenwoordigende organen en onder politieke bestuurders’.

Wat is volgens Bovens de (belangrijkste) oorzaak van het ontstaan van deze diplomademocratie? (5 punten)

Terwijl Bovens waarschuwt voor een Kamer vol academici, wilde Thorbecke juist zoveel mogelijk hoogopgeleide Kamerleden. Het kiesstelsel heeft tot het begin van de twintigste eeuw de laagopgeleiden buiten ‘de politiek’ proberen te houden. Tegelijkertijd bepaalt de Grondwet al sinds 1814 dat de Staten-Generaal ‘het gehele Nederlandse volk vertegenwoordigt’ (artikel 50 Grondwet).

Leg uit hoe het ideaal van een hoogopgeleid parlement toch in overeenstemming kon worden geacht met artikel 50 Grondwet. (5 punten)

Beargumenteer op welke manier de Wet raadgevend referendum de nadelen die kleven aan een ‘diplomademocratie’ kan verminderen. Geef twee argumenten. (5 punten)

Opgave 4 (15 punten)

De regeringsvorm van de Verenigde Staten van Amerika wordt in het staatsrecht als een ‘presidentieel stelsel’ gekwalificeerd.

Wat zijn de kenmerken van een ‘presidentieel stelsel’? (5 punten)

De recente politieke geschiedenis van de Verenigde Staten laat zien dat er regelmatig sprake is van een politieke patstelling tussen het Congres (het Amerikaanse parlement) en de president: door politieke tegenstellingen is het zeer moeilijk om over bepaalde onderwerpen tot besluitvorming te komen.

De Nederlandse regeringsvorm is anders dan die van de VS. Welke.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2015 Versie 1 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2015 Versie 1 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1 (10 punten)

Geef voor de hieronder beschreven geschillen kort aan of artikel 6 EVRM van toepassing is. Indien ja, geef dan eveneens aan op welke wijze.
a) Het beroep tegen een fiscale boete van 275 Euro vanwege het indienen van een niet juiste belastingaangifte (5 punten);

b) Het beroep tegen het besluit van een medisch tuchtcollege om een arts een jaar lang te schorsen omdat hij geslachtsgemeenschap heeft gehad met een van zijn patiënten (5 punten).

Opgave 2 (15 punten)

Mark Bovens, hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit Utrecht, stelde enkele jaren terug in een artikel dat ons land in een zogenaamde diplomademocratie aan het veranderen is. Hij schreef onder meer het volgende:
‘Burgers hebben beduidend meer politieke invloed naarmate hun opleiding hoger is. Hoger opgeleiden waren altijd al politiek actiever dan lager opgeleiden, maar in de afgelopen decennia is het verschil sterk toegenomen. Hoogopgeleide burgers gaan vaker stemmen, bezoeken vaker inspraakavonden en staan veel vaker vooraan bij interactieve beleidsvorming dan laagopgeleide burgers. En ofschoon nog ruim de helft van de bevolking alleen maar lager of middelbaar onderwijs heeft gevolgd, zijn laagopgeleide burgers in ons land inmiddels vrijwel volledig afwezig in de vertegenwoordigende organen en onder politieke bestuurders’.

Bovens toonde veel weerstand tegen de diplomademocratie. Noem drie van zijn bezwaren en licht ze kort toe.

Opgave 3 (10 punten)

Railey Roberto heeft besloten dat hij bij de lokale eilandsraadverkiezingen van Aruba, die in 2015 zouden plaatsvinden, wil stemmen. Hij dient meerdere verzoeken in bij de juiste autoriteiten maar is na lange tijd proberen nog altijd niet toegelaten tot de verkiezingen. Railey is het zat en besluit zich tot de rechter te wenden. Hij beroept zich daar niet alleen op artikel 46 van het Statuut, maar ook op het kiesrecht zoals vastgelegd in artikel 4 van de Nederlandse Grondwet en in artikel 3 Eerste Protocol bij het EVRM.

Bespreek of, en zo ja waarom de Nederlandse Grondwet respectievelijk het EVRM van toepassing zijn op Aruba.

Opgave 4 (30 punten)

Veronderstel dat in de Wegenverkeerswet een bepaling wordt opgenomen die alle weggebruikers verplicht tot het betalen van tol wanneer zij gebruik maken van de snelweg. Er ontstaat ophef over de tol met als gevolg dat het kabinet besluit om (Nederlandse) automobilisten via de wegenbelasting voor een gedeelte te compenseren. Lang niet iedereen heeft het idee dat daarmee de kous af is. Duitse automobilisten uit de grensregio die met regelmaat gebruik maken van de Nederlandse snelweg worden namelijk niet via de belasting gecompenseerd. Zij hebben daardoor het idee dat zij in verhouding zwaarder belast worden dan de Nederlandse medeweggebruikers – ze spreken over een vorm van discriminatie. Hun advocaat stelt voor de Nederlandse rechter dat de Wegenverkeerswet hier strijdig is met artikel 18 van het.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2015 Versie 2 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2015 Versie 2 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1 (20 punten)

'Hal17' is een Amsterdamse popzaal. In de zomer van 2015 organiseert men daar een Duits bierfeest. Op de reclameposters staat een bewerkte foto van een beruchte tiran in kinderoutfit. De posters worden overal in de Utrechtse binnenstad opgehangen. Een gemeenteraadslid noemt de posters 'smakeloos' en roept de popzaal op om ze uit de stad en van internet te verwijderen. Volgens de directie van de popzaal was het de bedoeling 'om op ironische wijze een discussie op gang te brengen'. Men legt de oproep naast zich neer.

a) Is de gemeenteraad van Amsterdam bevoegd om in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) het ophangen van posters met een bewerkte foto van de tiran strafbaar te stellen? (10 punten)

b) In hoeverre mogen regering en parlement in het Wetboek van Strafrecht een bepaling opnemen die het gebruik van de foto van de tiran voor reclamedoeleinden strafbaar stelt? (10 punten)

Opgave 2 (15 punten)

In een artikel uit 2010 merkt Alphons Dölle, een Groningse staatsrechtgeleerde, op:

'De burgemeester wordt meer en meer gezien als frontofficier in de strijd om de openbare ruimte. De kampioen van benarde ingezetenen die de orde op straten, pleinen, parken, plantsoenen en lokaliteiten, maar soms ook achter de voordeur in woningen en in gezinnen moet trachten te handhaven'.

Noem, en bespreek kort, drie bevoegdheden van de burgemeester die passen bij deze rol van de burgemeester als 'bevelhebber'.

Opgave 3 (15 punten)

Sinds 2008 zijn schoolboeken in het voortgezet onderwijs kosteloos. Scholen zijn wettelijk verplicht hun leerlingen de boeken die zij voorschrijven ter beschikking te stellen. Op hun beurt krijgen de scholen een vast bedrag per leerling van de rijksoverheid voor de boeken. In de Wet op het voortgezet onderwijs is dat als volgt geregeld:

Artikel 6e (beschikbaarstelling lesmateriaal aan leerlingen)

1. [De school] stelt elk leerjaar om niet aan een leerling lesmateriaal terbeschikking.

2. Onder lesmateriaal wordt verstaan: lesmateriaal dat naar vorm en inhoud is gericht op informatieoverdracht in onderwijsleersituaties en waarvan het gebruik binnen het onderwijsaanbod door [de school] voor het desbetreffende leerjaar is voorgeschreven.

Artikel 86 (Bekostiging exploitatiekosten)

1. De bekostiging voor de exploitatiekosten van de scholen heeft betrekking op: ()

c. middelen, waaronder mede wordt verstaan lesmateriaal als bedoeld in artikel 6e;

3. De bekostiging omvat:

a. een vast bedrag per school, ()

c. een bedrag dat afhankelijk is van het aantal leerlingen van de school, ()

5. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks () de in het derde lid bedoelde bedragen vastgesteld. Bij deze regeling worden tevens nadere voorschriften gegeven omtrent de wijze waarop de bekostiging wordt berekend ()

a) Is in artikel 86 lid 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs volgens u sprake van attributie, delegatie of subdelegatie? (5 punten)

Na de verkiezingen van 2016 wordt in het regeerakkoord van een nieuw kabinet.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2013 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2013 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1

Is het mogelijk dat een voorstel in tweede lezing zou kunnen worden aangepast in de Tweede Kamer?

Opgave 2

Heeft de regering naast delegatie tevens de beschikking over regelgevende bevoegdheden in de vorm van attributie?

Opgave 3

Henk de Vries heeft na een auto-ongeluk een rolstoel nodig en aanpassingen aan zijn huis, maar hij is door zijn auto-ongeluk voor een groot gedeelte arbeidsongeschikt geraakt. Hierdoor is hij zijn inkomen als lasser verloren. Door de hoge medische kosten die hij maakt heeft hij niet genoeg geld om een elektrische rolstoel aan te schaffen en om zijn huis aan te passen aan zijn fysieke toestand. Hij klopt op basis van advies van zijn buurmeisje (die een juriste in opleiding is) aan bij de gemeente Rhenen. Henk krijgt van zijn buurmeisje te horen dat hij op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wel een tegemoetkoming kan vragen in zijn kosten.

Henk de Vries schrijft hierop een brief met een verzoek aan de gemeente Rhenen dat hij een tegemoetkoming wil hebben in zijn medische kosten op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierop wordt hij uitgenodigd voor een gesprek. In dat gesprek zegt de betreffende ambtenaar aan Henkdat hij zeker in aanmerking komt voor een tegemoetkoming. Echter valt een paar weken later een brief bij Henk op de deurmat dat zijn verzoek is afgewezen. Henk gaat naar zijn buurmeisje toe en die vertelt aan hem dat de gemeente het vertrouwensbeginsel heeft geschonden en dat een mogelijke toetsing aan de wetgeving en het beginsel mogelijk kans van slagen zou kunnen hebben. Klopt deze veronderstelling van het buurmeisje van Henk?

Opgave 4

Op Prinsjesdag leest de koning zoals gebruikelijk de troonrode voor in de Ridderzaal. Dit jaar verlopen de zaken niet zo gesmeerd zoals gewoonlijk. Een nalatige en overwerkte politieagent neemt even een slok uit zijn mok met pure whiskey. Dit moment van onachtzaamheid wordt afgestraft door student Annemarie van Balen die er in slaagt om met een kunstof bloempot de Ridderzaal in de lopen, ondanks de strenge beveiliging. Hierop veroorzaakt zij een rumoer in de zaal. Ze roept onder meer: ‘Weg met de koning, het is 2014. Tijd voor een republiek.’. Om haar woorden wat meer kracht bij te zetten gooit ze met de kunstof bloempot naar de koning. Alleen bukt de koning net op tijd. Hierdoor wordt de partijleider van de PvdA, Diederik Samson, geraakt op zijn rug. De studente wordt uiteindelijk opgepakt. Mark Rutte, de minister-president van de VVD, wordt door dit incident ernstig in verlegenheid gebracht. Hij wordt dan door de geschokte en verontwaardigde Tweede Kamer op het matje geroepen.

Mark Rutte, minister-president, verschijnt voor de kamer om antwoord te geven op de vragen. Kan de minister-president verantwoordelijk worden gehouden voor de nalatige politieagent en de actie van de studente? Kan de.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2012 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2012 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1

Het vraagstuk van de binding van ambten en/of organen en onderdanen van een staat door internationale verdragsbepalingen wordt beantwoord aan de hand van twee benaderingen: het dualisme en het monisme.

Leg uit wat deze twee benaderingen inhouden en leg uit waarom ze binnen één rechtsstelsel niet samengaan.

Opgave 2

In maart 2014 besluit de Nederlandse regering tot een militaire bijdrage aan een vredesmissie in Syrië. Bij deze vredesmissie komen twintig soldaten om het leven door een aanslag van IS. Een onderzoekscommissie concludeert later dat er bij de uitzending ernstige fouten zijn gemaakt. Zo waren de Nederlandse soldaten te slecht bewapend en waren er geen afspraken met andere landen over mogelijke assistentie. Bovendien blijkt de beslissing tot uitzending genomen te zijn zonder dat er adequate informatie beschikbaar was over de veiligheidssituatie. Het rapport wijst de minister van Defensie aan als hoofdverantwoordelijke voor het drama.

a) Op grond van welke bevoegdheid kunnen de Tweede Kamerleden de minister
van Defensie ter verantwoording roepen en waar is deze bevoegdheid nader geregeld?

Naar aanleiding van het onderzoeksrapport van de onderzoekscommissie verzoeken nabestaanden van de overleden soldaten het Openbaar Ministerie bij de rechtbank Den Haag om tot strafvervolging over te gaan van de minister van Defensie, wegens overtreding van de artikelen 307 en 309 Wetboek van Strafrecht.

b) In hoeverre acht u dit verzoek kansrijk?

Ook de media mengen zich uitgebreid in de zaak. Een verslaggeefster van het AD doet bij de minister van Defensie een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Hiermee wil zij inzage krijgen in de debriefingsverslagen van de uitgezonden soldaten. In die verslagen luchten soldaten naar verluidt openlijk hun hart over de fouten die in de voorbereiding van de uitzending en ter plekke zijn gemaakt.

De minister van Defensie wijst het verzoek van de verslaggeefster af. De verslaggeefster is het hier niet mee eens.

c) Beschrijf de rechtsgang tot in hoogste instantie die tegen dit besluit open staat.

Opgave 3

In Constitutioneel recht schrijft Kortmann het volgende:

‘Men gaat er van uit dat de wetgeving of de belangrijkste wetgeving door de kiezers zelf of (mede) door een volksvertegenwoordiging tot stand worden gebracht.’

In de praktijk blijkt dat de wetgever in toenemende mate (1) regelgevende bevoegdheden delegeert aan het bestuur en (2) het bestuur discretionaire bevoegdheden toekent.

a) Met welke elementen van de rechtsstaat staat deze praktijk van de wetgever op gespannen voet? Noem er twee.

Het toekennen van discretionaire bevoegdheden aan het bestuur heeft ook invloed op de manier waarop de rechter de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid door het bestuur toetst.

b) Hoe toetst de rechter de uitoefening door het bestuursorgaan van een discretionaire bevoegdheid? Motiveer uw antwoord in het licht van de scheiding der machten.

Opgave 4

Het is 2012 en de zesjarige David maakt een.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2011 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2011 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1

Lees de volgende passage:

‘De Nederlandse Grondwet ontvangt het internationale recht met open armen. Om die reden wordt er wel voor gepleit in de Grondwet een bepaling op te nemen die beschermt tegen internationaal recht dat niet voldoet aan rechtsstatelijke eisen.’

Noem drie bepalingen uit de grondwet waaruit blijkt dat de Nederlandse Grondwet het internationale recht met open armen ontvangt en licht uw keuzes toe.

Opgave 2

Artikel 89, eerste lid, van de Grondwet geeft de regering in beginsel een ruime bevoegdheid om zogenoemde zelfstandige algemene maatregelen van bestuur vast te stellen.

Waarom staan zelfstandige algemene maatregelen van bestuur desalniettemin op gespannen voet met het legaliteitsbeginsel?

Opgave 3

In de afgelopen jaren is er meerdere malen de nodige politieke discussie geweest over de staatsrechtelijke positie van zelfstandige bestuursorganen (hierna: ‘zbo’s’).

a) Waarom zijn zbo’s omstreden vanuit staatsrechtelijk perspectief?

b) In 2006 is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: ‘Kaderwet zbo’s’) in werking getreden. In deze Kaderwet zbo’s zijn onder meer drie verschillende vormen van bestuurlijk toezicht met betrekking tot beslissingen van zbo’s te vinden. Welke zijn dit?

Antwoordindicatie

Opgave 1

Art. 90 GW de regering bevordert de internationale rechtsorde

Art. 91 GW geeft ruime mogelijkheden om verdragen goed te keuren zonder expliciete instemming van de Staten-Generaal: bij wet kan worden geregeld in welke gevallen geen goedkeuring vereist is + ook stilzwijgende goedkeuring is mogelijk.

Art. 91 lid 3 GW maakt het zelfs mogelijk om verdragen te sluiten die afwijken van de GW, zonder die GW formeel te wijzigen.

Art. 92 GW geeft toestemming om bevoegdheden, ook regelgevende, over te dragen aan internationale organisaties.

Art. 93 GW drukt uit dat een ieder verbindende verdragsbepalingen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties nadat zij bekend zijn gemaakt als zodanig doorwerken en verbindende kracht hebben binnen de Nederlandse rechtsorde, zonder dat omzetting door de nationale wetgever is vereist.

Art. 94 voegt daaraan toe dat de een ieder verbindende verdragsbepalingen en bepalingen van besluiten van volkenrechtelijke organisaties voorrang hebben boven daarmee strijdige nationale wetgeving.

Zie samenvatting 32 en de artikelen 90-94 Grondwet.

Opgave 2

Een zelfstandige amvb = een amvb die wordt vastgesteld zonder dat de regering de bevoegdheid om die amvb vast te stellen ontleent aan een specifieke wet in formele zin die aan de regering de bevoegdheid delegeert om in de betreffende amvb op een bepaald terrein regels uit te vaardigen.

Het legaliteitsbeginsel eist juist (onder meer) dat de uitoefening van regelgevende bevoegdheid uiteindelijk te herleiden moet zijn tot een wet in formele zin. Achtergrond daarvan is dat die wet in formele zin (mede) wordt vastgesteld door de volksvertegenwoordiging en derhalve democratisch gelegitimeerd is.

Als er nu een wet is die aan de regering de bevoegdheid delegeert om bij amvb voor een bepaald.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2010 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2010 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1

Eén van de beginselen van de rechtsstaat betreft het legaliteitsbeginsel. Dit beginsel wordt naar geldend recht doorgaans gedefinieerd als het vereiste dat ingrijpend optreden door de overheid moet berusten op en in overeenstemming moet zijn met wettelijke regels.

Waarom is het mede vanuit rechtsstatelijk perspectief onwenselijk om voor ál het overheidsoptreden het vereiste van een wettelijke grondslag te stellen? Noem twee argumenten en licht beide kort toe.

Opgave 2

De vaststelling van wetten in formele zin geschiedt ingevolge artikel 81 Grondwet: ‘door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk’. Vaak worden wetsvoorstellen ingediend door de regering. Ook de Tweede Kamer heeft echter het recht om wetsvoorstellen in te dienen.

Leg uit hoe ook bij zogenoemde initiatief-wetsvoorstellen de regering en het parlement op elkaar zijn aangewezen om de desbetreffende wet tot stand te brengen en in werking te laten treden.

Opgave 3

De verhouding tussen wetgever en rechter is een thema dat in de staatsrechtelijke literatuur in Nederland doorgaans veel aandacht krijgt.

a) In hoeverre wordt in de jurisprudentie van de Hoge Raad ruimte gelaten om de toepassing van een wet in formele zin te toetsen aan ongeschreven rechtsbeginselen?

b) In de rechtspraak komen situaties voor waarin de rechter strijdigheid constateert tussen een verdragsbepaling en een nationaal wettelijk voorschrift, maar desondanks het nationale wettelijk voorschrift niet buiten toepassing laat en ook niet verdragsconform interpreteert, omdat de strijdigheid volgens de rechter moet worden opgelost door de wetgever. In welke gevallen doet de rechter dit en wat is hiervoor dan de achterliggende reden?

Opgave 4

In zijn boek Constitutioneel recht onderscheidt Kortmann een drietal functies van het constitutioneel recht: de constituerende, de attribuerende en de regulerende functie. Daarnaast spreekt Kortmann over de legitimerende functie. Ook geeft hij aan dat bepaalde mensenrechtenverdragen, zoals het IVBPR en het EVRM, gerekend kunnen worden tot het Nederlandse constitutionele recht.

Welke van de vier bovengenoemde functies vervullen deze mensenrechtenverdragen? Noem er twee en licht deze kort toe.

Opgave 5

Op het weblog “Publiekrecht en politiek” schrijft een schrijver het volgende:

“De vertrouwensregel is een kernregel van ons parlementaire stelsel. Deze regel vergt onder meer dat de Tweede Kamer het vertrouwen opzegt in een minister indien ambtenaren van zijn departement ernstige fouten hebben begaan of onrechtmatig hebben gehandeld.”

Heeft deze schrijver gelijk?

Opgave 6

In het kader van de bestrijding van het zogenoemde ‘wildplakken’ (illegaal teksten en affiches plakken op gebouwen en objecten) is het volgens de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Utrecht overal in de gemeente verboden om affiches te plakken tenzij de burgemeester hiervoor ontheffing verleent. Om voor ontheffing in aanmerking te kunnen komen, moeten de affiches met de bijbehorende tekst worden voorgelegd aan de burgemeester. De burgemeester heeft daarbij als vast beleid dat áls ontheffing wordt verleend, dit enkel gebeurt voor het plakken op de speciaal daarvoor bedoelde.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2009 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2009 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1

Kortmann merkt in zijn boek Constitutioneel recht op dat de vertrouwensregel ook geldt tussen bewindslieden (of het kabinet) en de Eerste Kamer. Wel geeft hij aan dat de Eerste Kamer zich in de praktijk terughoudend opstelt wat betreft het opzeggen van vertrouwen.

Noem twee redenen die deze terughoudendheid van de Eerste Kamer kunnen verklaren.

Opgave 2

Veronderstel dat de Nederlandse regering onderhandelt over een nieuw verdrag ter bestrijding van terrorisme. In het verdrag is onder meer vastgelegd dat de verdragsstaten zeer ernstige terroristische misdrijven bestraffen zullen met de doodstraf. Aangezien bijna alle fracties in de Tweede en Eerste Kamer voorstander zijn van dit verdrag, besluit de regering om het betreffende verdrag ter stilzwijgende goedkeuring aan de Staten-Generaal voor te leggen. Is dit mogelijk? Motiveer uw antwoord.

Opgave 3

Wanneer de rechter in een bij hem aanhangige zaak constateert dat de toepassing van een nationaal wettelijk voorschrift onverenigbaar is met een ieder verbindende verdragsbepaling, moet hij het wettelijk voorschrift volgens artikel 94 Grondwet buiten toepassing laten. Echter, in de praktijk blijken rechters in dat geval soms voor alternatieve, niet door art. 94 Grondwet voorgeschreven benaderingen te kiezen.

a) Noem twee van deze alternatieve benaderingen.

Van één van de onder a bedoelde alternatieve benaderingen wordt in de juridische literatuur wel eens gesteld dat dit eigenlijk een vorm van ‘rechtsweigering’ betreft.

b) Geef aan in welke gevallen de rechter doorgaans deze benadering volgt en welk argument daarbij dan door de rechter wordt aangevoerd.

Opgave 4

Voor wat betreft de doorwerking van internationaal recht binnen de nationale rechtsorde wordt gesproken over (verdrags)bepalingen die ‘een ieder verbindend’ zijn en bepalingen die ‘interne werking’ hebben.

a) Wanneer is sprake van ‘een ieder verbindende’ verdragsbepalingen en waarom is het van belang te weten of een verdragsbepaling al dan niet een ieder verbindend is?

b) Wat wordt bedoeld met ‘interne werking’ van verdragsbepalingen en van welk systeem gaat het Nederlandse constitutionele recht uit ten aanzien van deze interne werking?

Opgave 5

‘De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk’. Dit valt te lezen in artikel 42 lid 2 Grondwet. Dit artikel bevat de grondslag voor de zogenaamde politieke ministeriële verantwoordelijkheid. Nu wordt in de staatsrechtelijke literatuur doorgaans opgemerkt dat deze ministeriële verantwoordelijkheid voor het optreden van de Koning tijdens kabinetsformaties niet naar behoren functioneert. Leg uit waarom dit het geval is.

Opgave 6

In 2006 bestond enige onduidelijkheid over de vraag of Hirsi Ali, Tweede Kamerlid, in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. Omdat art. 51 Grondwet stelt dat de Tweede Kamer bestaat uit 150 leden en Kamerleden op grond van art. 56 Grondwet de Nederlandse nationaliteit moeten bezitten, rees de vraag of de wetgeving die gedurende het Kamerlidmaatschap van Hirsi Ali tot stand was gebracht wel rechtsgeldig was. Veronderstel dat Nederlandse rechter de vraag voorgelegd krijgt of.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2008 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2008 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1

Lees aandachtig de volgende tekst, zoals geplaatst in het Staatsblad.

Besluit van 10 september 1981 tot vaststelling van een nieuw Reglement voor de Rijkskweekschool voor Vroedvrouwen te Rotterdam

Wij BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, d.d. 16 juLi 1981, no. 7631, Directie Volksgezondheid, afd. Medische Beroepen en Ziektenbestrijding;

De Raad van State gehoord (advies van 17 augustus 1981, no. 28);

Gelet op het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, d.d. 23 augustus 1981, no. 11047, Directie Volksgezondheid, afd. Medische Beroepen en Ziektenbestrijding;

Hebben goedgevonden en verstaan:

(….)

a) Van welk ambt is het bovenstaande besluit afkomstig en om wat voor soort regeling gaat het hier?

Stel: de verantwoordelijke minister wil dat in de betreffende regeling een bepaling wordt opgenomen die overtreding van een voorschrift uit deze regeling strafbaar stelt.

b) Onder welke voorwaarde kan een dergelijke bepaling worden opgenomen?

Opgave 2

In de afgelopen jaren is herhaaldelijks gediscussieerd over het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet. Toch is het debat in de juridische literatuur voor de Hoge Raad tot dusverre geen aanleiding geweest om zijn koers te veranderen, zo blijkt uit verschillende arresten. De Nijmeegse hoogleraar Verkuijl stelt: ‘Een ruime uitleg van het toetsingsverbod blijft derhalve het uitgangspunt.’

a) Beargumenteer waarom Verkuijl terecht van mening is dat de Hoge Raad een ruime uitleg van het toetsingsverbod hanteert

Ondanks de ruime uitleg van het toetsingsverbod, ziet de Hoge Raad in bepaalde gevallen toch mogelijkheden voor de rechter om een oordeel uit te spreken over de verenigbaarheid van (bepalingen uit) een formele wet met ongeschreven rechtsbeginselen of grondwettelijke bepalingen.

b) Aan welke gevallen denkt de Hoge Raad dan?

Opgave 3

Geef voor beide onderstaande stellingen gemotiveerd aan of zij waar dan wel niet waar zijn.

Stelling I: ‘De gedachte dat op de overheid tevens positieve verplichtingen rusten ten aanzien van de klassieke grondrechten houdt in dat de overheid actief moet ingrijpen in situaties waarin er een dringende maatschappelijke behoefte is om de uitoefening van een bepaald grondrecht aan beperkingen te onderwerpen.’

Stelling II: ‘Deze gedachte van positieve verplichtingen is vooral tot ontwikkeling gekomen in de jurisprudentie over de EVRM-rechten en heeft aldus geen betekenis voor de grondwettelijke grondrechten.’

Opgave 4

Energiebedrijf Nuon wil een pijpleiding aanleggen. Daarvoor moet een geul (in landbouwgrond) worden gegraven. Voor de aanleg van de geul is bemaling nodig. Dat betekent dat grondwater zal worden onttrokken. Hiervoor vraagt Nuon bij het bevoegde bestuurorgaan van de provincie (gedeputeerde staten) een Grondwaterwetvergunning aan.
Op grond van artikel 14 lid 1 Grondwaterwet (niet opgenomen in uw wettenbundels) is het namelijk verboden grondwater te onttrekken, tenzij daarvoor door gedeputeerde staten een vergunning is verleend. Volgens het tweede lid van dit.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2007 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2007 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1

In de Scheepvaartverkeerswet van 7 juli 1988 is een algemene regeling opgenomen met betrekking tot het scheepvaartverkeer op de binnenwateren en op zee.

Artikel 42 lid 1 Scheepvaartverkeerswet luidt:

“De bevoegdheid van provinciale staten, gemeenteraden, waterschappen en havenschappen tot het stellen van regels blijft ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, gehandhaafd, voor zover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet gestelde regels.”

In de memorie van toelichting valt verder te lezen:

“Voor de kustgemeenten zal vorenbedoelde bevoegdheid tot het stellen van aanvullende bepalingen in beginsel ook bestaan voor de strook van 1 km vanaf de kust in de territoriale zee. Het zal hierbij gaan om bepalingen die deels de verkeersveiligheid van de kustgebonden recreatievaart, deels de regeling van de recreatie aan zee tot doel hebben.”

Op 23 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Vlissingen een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) aangenomen, waarin onder meer bepalingen staan over recreatie aan strand en zee in de Gemeente Vlissingen.

Heeft de gemeenteraad van Vlissingen de bepalingen over recreatie aan strand en zee opgesteld op basis van een medebewindsbevoegdheid of een autonome bevoegdheid? Op welke grondslag berust deze bevoegdheid?

Opgave 2 (Extra opgave Staatsrecht BD (oude stijl))

Eind 2006 besloot de gemeenteraad van Hilversum, vanwege toenemende overlast van grote terreinwagens (SUV’s), tot een parkeerverbod voor auto’s langer dan 5.10m en/of breder dan 1,95 meter. Dit verbod strekte zich uit over het gehele gebied van de Gemeente Hilversum.

Mark van Vliet is in het bezit van een enorm grote Jeep. Tegen de weigering van het college van B&W hem een vergunning te verlenen voor de parkeerplek voor zijn woning in het centrum van Hilversum komt hij bestuursrechtelijk op. Hij voert daarbij (onder meer) aan dat het verbod te algemeen is gesteld en ook ziet op plaatsen die niet tot de openbare ruimte behoren. Volgens Mark is de desbetreffende bepaling in de verordening daarom onverbindend.

a) Heeft dit betoog van Mark kans van slagen?

De gemeente erkent dat het algehele parkeerverbod mogelijk onverbindend is als het gaat om plaatsen die niet tot de openbare ruimte behoren, maar wijst er op dat Van Vliet zijn auto in het centrum aan een drukke straat wenst te parkeren. Deze straat is onmiskenbaar publieke ruimte. De gemeente stelt dat de verordening wél verbindend is als het gaat om de openbare weg.

b) Heeft dit betoog van de gemeente kans van slagen?

Na jaren procederen krijgt Van Vliet gelijk van de bestuursrechter. Maar zijn Jeep heeft hij inmiddels met een aanzienlijk verlies verkocht. Hij daagt de gemeente Hilversum daarom voor de civiele rechter met de stelling dat de bepaling, inhoudende het algehele parkeerverbod voor de genoemde categorie voertuigen, jegens hem een onrechtmatige daad oplevert

c) Is het mogelijk dat een door de gemeenteraad uitgevaardigd.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2006 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2006 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1

Eind 2005 voerden toenmalig Kamerlid Hirsi Ali en VVD-erelid Wiegel middels open brieven in NRC Handelsblad een discussie over de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. Deze gelijkstelling, neergelegd in artikel 23 Grondwet, is in 1917 gelijktijdig met een andere fundamentele wijziging van het constitutionele bestel tot stand gekomen .

a) Om welke andere fundamentele wijziging gaat het?

Stel: mevrouw Hirsi Ali had in 2005 een poging willen ondernemen, lid 6 van artikel 23 Grondwet te doen wijzigen.

b) Geef kort aan op welke punten de procedure grondwetsherzieningsprocedure afwijkt van de gewone wetgevingsprocedure.

In de grondwetsherzieningsprocedure liggen extra waarborgen omtrent democratische legitimatie besloten.

c) Hoe beoordeelt u deze extra waarborgen gelet op de huidige praktijk van grondwetsherzieningen?

Opgave 2

Het zuiden van ons land wordt in toenemende mate geconfronteerd met overlast veroorzaakt door zogeheten ‘drugsrunners’ uit België. In een poging de negatieve gevolgen van dit drugstoerisme te beperken, is de Nederlandse regering aan de grens met België weer douanepersoneel in gaan zetten. Het idee is dat deze douaneambtenaren potentiële drugsrunners afschrikken door steekproefsgewijs controles uit te voeren ingeval van verdacht uitziende voertuigen. De afgelopen weken worden de stopbevelen van de douaneambtenaren echter nogal eens genegeerd. De Minister van Justitie overweegt nu, als spoedmaatregel, voor de laatste twee zomermaanden een bijzondere sanctie te verbinden aan het negeren van de stopbevelen van de douaneambtenaren. Wie in weerwil van een stopbevel van een douaneambtenaar aan de grens doorrijdt en wordt aangehouden, wordt daarvoor bestraft door inbeslagname van zijn of haar auto. De Wegenverkeerswet, noch enige andere wet, voorziet in deze mogelijkheid.

Is de Minister van Justitie bevoegd de genoemde regeling vast te stellen?

Opgave 3

Rechters worden geacht onafhankelijk te zijn bij de uitoefening van hun rechterlijke functie.

a) Welke waarborgen biedt de Grondwet voor de zogenoemde rechtspositionele onafhankelijkheid van de rechter?

b) Wat houdt de functionele onafhankelijkheid van rechters in en waaruit vloeit deze naar ongeschreven staatsrecht voort?

Opgave 4

Stel: een Nederlandse rechter constateert dat het toepassen van een wet in formele zin in strijd komt met een ‘een ieder verbindende verdragsbepaling’.

a) Wat moet volgens de Grondwet het gevolg zijn?

In de praktijk blijkt dit gevolg niet in alle zaken een oplossing te bieden.

b) Waar liggen in dergelijke zaken de grenzen van de rechtsvormende taak van de rechter volgens de jurisprudentie?

Opgave 5 (Extra opgave voor Staatsrecht BD (oude stijl))

In het kader van de verkeersveiligheid bepaalt artikel 3 lid 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) het volgende:

‘Fietsers mogen met zijn tweeën naast elkaar rijden. Dit geldt niet voor snorfietsers.’

Voor de inwerkingtreding van het RVV was in de Gemeente Tiel al een gelijkluidende APV-bepaling van kracht. Aanleiding voor het aannemen van deze APV-bepaling vormde destijds het groot aantal ongevallen waarbij een snorfiets betrokken was dat.....read more

Access: 
Public
Extra oefenvragen Q&A sessies - Staatsrecht - UL

Extra oefenvragen Q&A sessies - Staatsrecht - UL


Deze oefenvragen zijn gebaseerd op de Q&A colleges bij het vak uit 2016/2017

Week 1

Vragen

Vraag 1

Wat is het probleem rondom het arrest leges?

Vraag 2

Hoe geschiedt de gehele procedure rondom het maken van een nieuwe wet in formele zin?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Het probleem van het arrest leges is dat in art. 229 lid 1 sub b Gemeentewet is dat de gemeentewet betaling vragen aan een overheidsdienst niet kwalijk acht. Maar vervolgens kwamen er nieuwe wetten over de identificatieplicht. Het rijbewijs kon ook gebruikt worden om legitiem mee auto te rijden en het paspoort was vereist voor reizen buiten de Europese Unie. De identiteitskaart kun je het minste mee, maar identificatie is wel verplicht. Om aan deze plicht te voldoen, moet je dus een identiteitskaart kopen. Dat kost geld, maar de Hoge Raad besliste dat dit geen overheidsdienst betrof. Een dienst heb je iets aan en kun je iets mee. Een fabriek beginnen, de EU uitreizen, autorijden, een schuur bouwen, noem het allemaal maar op. Maar een identiteitskaart is geen dienst, het is het vervullen van een verplichting. Geld vragen voor de ID kan dus niet gestoeld zijn op art. 229 lid 1 sub b Gem. wet.

Vraag 2

De reparatiewet die ingediend werd, wordt als voorbeeld gebruikt. Als eerst wordt een wet opgesteld door iemand van de regering, die ook een Memorie van Toelichting schrijft. Daarna dient de regering het wetsvoorstel in. Dat gaat langs de ministerraad. Voor wet in formele zin en een AMvB is het ook verplicht dat er advies gevraagd wordt aan de Raad van State. De Raad van State kan op zes verschillende manieren reageren, waarmee in gradatie hun akkoord uit blijkt (volledig akkoord, volledig niet akkoord en vier tussenvarianten). Dan gaat het besluit vervolgens terug naar de regering.

Als ze besluiten om het wetsvoorstel in te dienen, gaat het naar de Tweede Kamer. Pas op dit moment wordt alles openbaar. We zullen dus nooit weten hoeveel wetten er zijn opgesteld, naar de Raad van State gezonden zijn en daarna nooit naar de Tweede Kamer gekomen zijn. Als eerste komt het voorstel bij de vaste kamercommissie, die een verslag maakt. De plenaire behandeling is een onderdeel wat vooral uit showbizz bestaat. Er kunnen echter wel moties en amendementen worden ingediend worden bij de plenaire behandeling. Vervolgens op grond van art. 85 Gw moet de conceptwet, indien de meerderheid akkoord is, naar de Eerste Kamer. Daar wordt ook weer gestemd, maar recht van amendement hebben ze niet. Vragen mogen wel gesteld worden. De regering antwoordt in de Memorie van Antwoord. Ten slotte bekrachtigt de Koningin, wat ook meer ritueel is dan wat anders. Bekendmaking wordt op grond van art. 88 Gw jo. 3a Wet op het Staatsblad.....read more

Access: 
Public
Staatsrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

Staatsrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, collegeaantekeningen en oefententamens gedeeld voor het vak Staatsrecht voor de opleiding Rechten, jaar 2 aan de Universiteit Leiden. 
  • Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp voor rechten en juridische vaardigheden maak je gebruik van de startpagina voor rechten of de zoekpagina

Oefententamens voor Staatsrecht - UL

Oefententamen 2012 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2012 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1

Het vraagstuk van de binding van ambten en/of organen en onderdanen van een staat door internationale verdragsbepalingen wordt beantwoord aan de hand van twee benaderingen: het dualisme en het monisme.

Leg uit wat deze twee benaderingen inhouden en leg uit waarom ze binnen één rechtsstelsel niet samengaan.

Opgave 2

In maart 2014 besluit de Nederlandse regering tot een militaire bijdrage aan een vredesmissie in Syrië. Bij deze vredesmissie komen twintig soldaten om het leven door een aanslag van IS. Een onderzoekscommissie concludeert later dat er bij de uitzending ernstige fouten zijn gemaakt. Zo waren de Nederlandse soldaten te slecht bewapend en waren er geen afspraken met andere landen over mogelijke assistentie. Bovendien blijkt de beslissing tot uitzending genomen te zijn zonder dat er adequate informatie beschikbaar was over de veiligheidssituatie. Het rapport wijst de minister van Defensie aan als hoofdverantwoordelijke voor het drama.

a) Op grond van welke bevoegdheid kunnen de Tweede Kamerleden de minister
van Defensie ter verantwoording roepen en waar is deze bevoegdheid nader geregeld?

Naar aanleiding van het onderzoeksrapport van de onderzoekscommissie verzoeken nabestaanden van de overleden soldaten het Openbaar Ministerie bij de rechtbank Den Haag om tot strafvervolging over te gaan van de minister van Defensie, wegens overtreding van de artikelen 307 en 309 Wetboek van Strafrecht.

b) In hoeverre acht u dit verzoek kansrijk?

Ook de media mengen zich uitgebreid in de zaak. Een verslaggeefster van het AD doet bij de minister van Defensie een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Hiermee wil zij inzage krijgen in de debriefingsverslagen van de uitgezonden soldaten. In die verslagen luchten soldaten naar verluidt openlijk hun hart over de fouten die in de voorbereiding van de uitzending en ter plekke zijn gemaakt.

De minister van Defensie wijst het verzoek van de verslaggeefster af. De verslaggeefster is het hier niet mee eens.

c) Beschrijf de rechtsgang tot in hoogste instantie die tegen dit besluit open staat.

Opgave 3

In Constitutioneel recht schrijft Kortmann het volgende:

‘Men gaat er van uit dat de wetgeving of de belangrijkste wetgeving door de kiezers zelf of (mede) door een volksvertegenwoordiging tot stand worden gebracht.’

In de praktijk blijkt dat de wetgever in toenemende mate (1) regelgevende bevoegdheden delegeert aan het bestuur en (2) het bestuur discretionaire bevoegdheden toekent.

a) Met welke elementen van de rechtsstaat staat deze praktijk van de wetgever op gespannen voet? Noem er twee.

Het toekennen van discretionaire bevoegdheden aan het bestuur heeft ook invloed op de manier waarop de rechter de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid door het bestuur toetst.

b) Hoe toetst de rechter de uitoefening door het bestuursorgaan van een discretionaire bevoegdheid? Motiveer uw antwoord in het licht van de scheiding der machten.

Opgave 4

Het is 2012 en de zesjarige David maakt een.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2011 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2011 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1

Lees de volgende passage:

‘De Nederlandse Grondwet ontvangt het internationale recht met open armen. Om die reden wordt er wel voor gepleit in de Grondwet een bepaling op te nemen die beschermt tegen internationaal recht dat niet voldoet aan rechtsstatelijke eisen.’

Noem drie bepalingen uit de grondwet waaruit blijkt dat de Nederlandse Grondwet het internationale recht met open armen ontvangt en licht uw keuzes toe.

Opgave 2

Artikel 89, eerste lid, van de Grondwet geeft de regering in beginsel een ruime bevoegdheid om zogenoemde zelfstandige algemene maatregelen van bestuur vast te stellen.

Waarom staan zelfstandige algemene maatregelen van bestuur desalniettemin op gespannen voet met het legaliteitsbeginsel?

Opgave 3

In de afgelopen jaren is er meerdere malen de nodige politieke discussie geweest over de staatsrechtelijke positie van zelfstandige bestuursorganen (hierna: ‘zbo’s’).

a) Waarom zijn zbo’s omstreden vanuit staatsrechtelijk perspectief?

b) In 2006 is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: ‘Kaderwet zbo’s’) in werking getreden. In deze Kaderwet zbo’s zijn onder meer drie verschillende vormen van bestuurlijk toezicht met betrekking tot beslissingen van zbo’s te vinden. Welke zijn dit?

Antwoordindicatie

Opgave 1

Art. 90 GW de regering bevordert de internationale rechtsorde

Art. 91 GW geeft ruime mogelijkheden om verdragen goed te keuren zonder expliciete instemming van de Staten-Generaal: bij wet kan worden geregeld in welke gevallen geen goedkeuring vereist is + ook stilzwijgende goedkeuring is mogelijk.

Art. 91 lid 3 GW maakt het zelfs mogelijk om verdragen te sluiten die afwijken van de GW, zonder die GW formeel te wijzigen.

Art. 92 GW geeft toestemming om bevoegdheden, ook regelgevende, over te dragen aan internationale organisaties.

Art. 93 GW drukt uit dat een ieder verbindende verdragsbepalingen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties nadat zij bekend zijn gemaakt als zodanig doorwerken en verbindende kracht hebben binnen de Nederlandse rechtsorde, zonder dat omzetting door de nationale wetgever is vereist.

Art. 94 voegt daaraan toe dat de een ieder verbindende verdragsbepalingen en bepalingen van besluiten van volkenrechtelijke organisaties voorrang hebben boven daarmee strijdige nationale wetgeving.

Zie samenvatting 32 en de artikelen 90-94 Grondwet.

Opgave 2

Een zelfstandige amvb = een amvb die wordt vastgesteld zonder dat de regering de bevoegdheid om die amvb vast te stellen ontleent aan een specifieke wet in formele zin die aan de regering de bevoegdheid delegeert om in de betreffende amvb op een bepaald terrein regels uit te vaardigen.

Het legaliteitsbeginsel eist juist (onder meer) dat de uitoefening van regelgevende bevoegdheid uiteindelijk te herleiden moet zijn tot een wet in formele zin. Achtergrond daarvan is dat die wet in formele zin (mede) wordt vastgesteld door de volksvertegenwoordiging en derhalve democratisch gelegitimeerd is.

Als er nu een wet is die aan de regering de bevoegdheid delegeert om bij amvb voor een bepaald.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2010 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2010 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1

Eén van de beginselen van de rechtsstaat betreft het legaliteitsbeginsel. Dit beginsel wordt naar geldend recht doorgaans gedefinieerd als het vereiste dat ingrijpend optreden door de overheid moet berusten op en in overeenstemming moet zijn met wettelijke regels.

Waarom is het mede vanuit rechtsstatelijk perspectief onwenselijk om voor ál het overheidsoptreden het vereiste van een wettelijke grondslag te stellen? Noem twee argumenten en licht beide kort toe.

Opgave 2

De vaststelling van wetten in formele zin geschiedt ingevolge artikel 81 Grondwet: ‘door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk’. Vaak worden wetsvoorstellen ingediend door de regering. Ook de Tweede Kamer heeft echter het recht om wetsvoorstellen in te dienen.

Leg uit hoe ook bij zogenoemde initiatief-wetsvoorstellen de regering en het parlement op elkaar zijn aangewezen om de desbetreffende wet tot stand te brengen en in werking te laten treden.

Opgave 3

De verhouding tussen wetgever en rechter is een thema dat in de staatsrechtelijke literatuur in Nederland doorgaans veel aandacht krijgt.

a) In hoeverre wordt in de jurisprudentie van de Hoge Raad ruimte gelaten om de toepassing van een wet in formele zin te toetsen aan ongeschreven rechtsbeginselen?

b) In de rechtspraak komen situaties voor waarin de rechter strijdigheid constateert tussen een verdragsbepaling en een nationaal wettelijk voorschrift, maar desondanks het nationale wettelijk voorschrift niet buiten toepassing laat en ook niet verdragsconform interpreteert, omdat de strijdigheid volgens de rechter moet worden opgelost door de wetgever. In welke gevallen doet de rechter dit en wat is hiervoor dan de achterliggende reden?

Opgave 4

In zijn boek Constitutioneel recht onderscheidt Kortmann een drietal functies van het constitutioneel recht: de constituerende, de attribuerende en de regulerende functie. Daarnaast spreekt Kortmann over de legitimerende functie. Ook geeft hij aan dat bepaalde mensenrechtenverdragen, zoals het IVBPR en het EVRM, gerekend kunnen worden tot het Nederlandse constitutionele recht.

Welke van de vier bovengenoemde functies vervullen deze mensenrechtenverdragen? Noem er twee en licht deze kort toe.

Opgave 5

Op het weblog “Publiekrecht en politiek” schrijft een schrijver het volgende:

“De vertrouwensregel is een kernregel van ons parlementaire stelsel. Deze regel vergt onder meer dat de Tweede Kamer het vertrouwen opzegt in een minister indien ambtenaren van zijn departement ernstige fouten hebben begaan of onrechtmatig hebben gehandeld.”

Heeft deze schrijver gelijk?

Opgave 6

In het kader van de bestrijding van het zogenoemde ‘wildplakken’ (illegaal teksten en affiches plakken op gebouwen en objecten) is het volgens de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Utrecht overal in de gemeente verboden om affiches te plakken tenzij de burgemeester hiervoor ontheffing verleent. Om voor ontheffing in aanmerking te kunnen komen, moeten de affiches met de bijbehorende tekst worden voorgelegd aan de burgemeester. De burgemeester heeft daarbij als vast beleid dat áls ontheffing wordt verleend, dit enkel gebeurt voor het plakken op de speciaal daarvoor bedoelde.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2009 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2009 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1

Kortmann merkt in zijn boek Constitutioneel recht op dat de vertrouwensregel ook geldt tussen bewindslieden (of het kabinet) en de Eerste Kamer. Wel geeft hij aan dat de Eerste Kamer zich in de praktijk terughoudend opstelt wat betreft het opzeggen van vertrouwen.

Noem twee redenen die deze terughoudendheid van de Eerste Kamer kunnen verklaren.

Opgave 2

Veronderstel dat de Nederlandse regering onderhandelt over een nieuw verdrag ter bestrijding van terrorisme. In het verdrag is onder meer vastgelegd dat de verdragsstaten zeer ernstige terroristische misdrijven bestraffen zullen met de doodstraf. Aangezien bijna alle fracties in de Tweede en Eerste Kamer voorstander zijn van dit verdrag, besluit de regering om het betreffende verdrag ter stilzwijgende goedkeuring aan de Staten-Generaal voor te leggen. Is dit mogelijk? Motiveer uw antwoord.

Opgave 3

Wanneer de rechter in een bij hem aanhangige zaak constateert dat de toepassing van een nationaal wettelijk voorschrift onverenigbaar is met een ieder verbindende verdragsbepaling, moet hij het wettelijk voorschrift volgens artikel 94 Grondwet buiten toepassing laten. Echter, in de praktijk blijken rechters in dat geval soms voor alternatieve, niet door art. 94 Grondwet voorgeschreven benaderingen te kiezen.

a) Noem twee van deze alternatieve benaderingen.

Van één van de onder a bedoelde alternatieve benaderingen wordt in de juridische literatuur wel eens gesteld dat dit eigenlijk een vorm van ‘rechtsweigering’ betreft.

b) Geef aan in welke gevallen de rechter doorgaans deze benadering volgt en welk argument daarbij dan door de rechter wordt aangevoerd.

Opgave 4

Voor wat betreft de doorwerking van internationaal recht binnen de nationale rechtsorde wordt gesproken over (verdrags)bepalingen die ‘een ieder verbindend’ zijn en bepalingen die ‘interne werking’ hebben.

a) Wanneer is sprake van ‘een ieder verbindende’ verdragsbepalingen en waarom is het van belang te weten of een verdragsbepaling al dan niet een ieder verbindend is?

b) Wat wordt bedoeld met ‘interne werking’ van verdragsbepalingen en van welk systeem gaat het Nederlandse constitutionele recht uit ten aanzien van deze interne werking?

Opgave 5

‘De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk’. Dit valt te lezen in artikel 42 lid 2 Grondwet. Dit artikel bevat de grondslag voor de zogenaamde politieke ministeriële verantwoordelijkheid. Nu wordt in de staatsrechtelijke literatuur doorgaans opgemerkt dat deze ministeriële verantwoordelijkheid voor het optreden van de Koning tijdens kabinetsformaties niet naar behoren functioneert. Leg uit waarom dit het geval is.

Opgave 6

In 2006 bestond enige onduidelijkheid over de vraag of Hirsi Ali, Tweede Kamerlid, in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. Omdat art. 51 Grondwet stelt dat de Tweede Kamer bestaat uit 150 leden en Kamerleden op grond van art. 56 Grondwet de Nederlandse nationaliteit moeten bezitten, rees de vraag of de wetgeving die gedurende het Kamerlidmaatschap van Hirsi Ali tot stand was gebracht wel rechtsgeldig was. Veronderstel dat Nederlandse rechter de vraag voorgelegd krijgt of.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2008 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2008 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1

Lees aandachtig de volgende tekst, zoals geplaatst in het Staatsblad.

Besluit van 10 september 1981 tot vaststelling van een nieuw Reglement voor de Rijkskweekschool voor Vroedvrouwen te Rotterdam

Wij BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, d.d. 16 juLi 1981, no. 7631, Directie Volksgezondheid, afd. Medische Beroepen en Ziektenbestrijding;

De Raad van State gehoord (advies van 17 augustus 1981, no. 28);

Gelet op het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, d.d. 23 augustus 1981, no. 11047, Directie Volksgezondheid, afd. Medische Beroepen en Ziektenbestrijding;

Hebben goedgevonden en verstaan:

(….)

a) Van welk ambt is het bovenstaande besluit afkomstig en om wat voor soort regeling gaat het hier?

Stel: de verantwoordelijke minister wil dat in de betreffende regeling een bepaling wordt opgenomen die overtreding van een voorschrift uit deze regeling strafbaar stelt.

b) Onder welke voorwaarde kan een dergelijke bepaling worden opgenomen?

Opgave 2

In de afgelopen jaren is herhaaldelijks gediscussieerd over het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet. Toch is het debat in de juridische literatuur voor de Hoge Raad tot dusverre geen aanleiding geweest om zijn koers te veranderen, zo blijkt uit verschillende arresten. De Nijmeegse hoogleraar Verkuijl stelt: ‘Een ruime uitleg van het toetsingsverbod blijft derhalve het uitgangspunt.’

a) Beargumenteer waarom Verkuijl terecht van mening is dat de Hoge Raad een ruime uitleg van het toetsingsverbod hanteert

Ondanks de ruime uitleg van het toetsingsverbod, ziet de Hoge Raad in bepaalde gevallen toch mogelijkheden voor de rechter om een oordeel uit te spreken over de verenigbaarheid van (bepalingen uit) een formele wet met ongeschreven rechtsbeginselen of grondwettelijke bepalingen.

b) Aan welke gevallen denkt de Hoge Raad dan?

Opgave 3

Geef voor beide onderstaande stellingen gemotiveerd aan of zij waar dan wel niet waar zijn.

Stelling I: ‘De gedachte dat op de overheid tevens positieve verplichtingen rusten ten aanzien van de klassieke grondrechten houdt in dat de overheid actief moet ingrijpen in situaties waarin er een dringende maatschappelijke behoefte is om de uitoefening van een bepaald grondrecht aan beperkingen te onderwerpen.’

Stelling II: ‘Deze gedachte van positieve verplichtingen is vooral tot ontwikkeling gekomen in de jurisprudentie over de EVRM-rechten en heeft aldus geen betekenis voor de grondwettelijke grondrechten.’

Opgave 4

Energiebedrijf Nuon wil een pijpleiding aanleggen. Daarvoor moet een geul (in landbouwgrond) worden gegraven. Voor de aanleg van de geul is bemaling nodig. Dat betekent dat grondwater zal worden onttrokken. Hiervoor vraagt Nuon bij het bevoegde bestuurorgaan van de provincie (gedeputeerde staten) een Grondwaterwetvergunning aan.
Op grond van artikel 14 lid 1 Grondwaterwet (niet opgenomen in uw wettenbundels) is het namelijk verboden grondwater te onttrekken, tenzij daarvoor door gedeputeerde staten een vergunning is verleend. Volgens het tweede lid van dit.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2007 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2007 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1

In de Scheepvaartverkeerswet van 7 juli 1988 is een algemene regeling opgenomen met betrekking tot het scheepvaartverkeer op de binnenwateren en op zee.

Artikel 42 lid 1 Scheepvaartverkeerswet luidt:

“De bevoegdheid van provinciale staten, gemeenteraden, waterschappen en havenschappen tot het stellen van regels blijft ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, gehandhaafd, voor zover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet gestelde regels.”

In de memorie van toelichting valt verder te lezen:

“Voor de kustgemeenten zal vorenbedoelde bevoegdheid tot het stellen van aanvullende bepalingen in beginsel ook bestaan voor de strook van 1 km vanaf de kust in de territoriale zee. Het zal hierbij gaan om bepalingen die deels de verkeersveiligheid van de kustgebonden recreatievaart, deels de regeling van de recreatie aan zee tot doel hebben.”

Op 23 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Vlissingen een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) aangenomen, waarin onder meer bepalingen staan over recreatie aan strand en zee in de Gemeente Vlissingen.

Heeft de gemeenteraad van Vlissingen de bepalingen over recreatie aan strand en zee opgesteld op basis van een medebewindsbevoegdheid of een autonome bevoegdheid? Op welke grondslag berust deze bevoegdheid?

Opgave 2 (Extra opgave Staatsrecht BD (oude stijl))

Eind 2006 besloot de gemeenteraad van Hilversum, vanwege toenemende overlast van grote terreinwagens (SUV’s), tot een parkeerverbod voor auto’s langer dan 5.10m en/of breder dan 1,95 meter. Dit verbod strekte zich uit over het gehele gebied van de Gemeente Hilversum.

Mark van Vliet is in het bezit van een enorm grote Jeep. Tegen de weigering van het college van B&W hem een vergunning te verlenen voor de parkeerplek voor zijn woning in het centrum van Hilversum komt hij bestuursrechtelijk op. Hij voert daarbij (onder meer) aan dat het verbod te algemeen is gesteld en ook ziet op plaatsen die niet tot de openbare ruimte behoren. Volgens Mark is de desbetreffende bepaling in de verordening daarom onverbindend.

a) Heeft dit betoog van Mark kans van slagen?

De gemeente erkent dat het algehele parkeerverbod mogelijk onverbindend is als het gaat om plaatsen die niet tot de openbare ruimte behoren, maar wijst er op dat Van Vliet zijn auto in het centrum aan een drukke straat wenst te parkeren. Deze straat is onmiskenbaar publieke ruimte. De gemeente stelt dat de verordening wél verbindend is als het gaat om de openbare weg.

b) Heeft dit betoog van de gemeente kans van slagen?

Na jaren procederen krijgt Van Vliet gelijk van de bestuursrechter. Maar zijn Jeep heeft hij inmiddels met een aanzienlijk verlies verkocht. Hij daagt de gemeente Hilversum daarom voor de civiele rechter met de stelling dat de bepaling, inhoudende het algehele parkeerverbod voor de genoemde categorie voertuigen, jegens hem een onrechtmatige daad oplevert

c) Is het mogelijk dat een door de gemeenteraad uitgevaardigd.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2006 - Staatsrecht - UL

Oefententamen 2006 - Staatsrecht - UL


Vragen

Opgave 1

Eind 2005 voerden toenmalig Kamerlid Hirsi Ali en VVD-erelid Wiegel middels open brieven in NRC Handelsblad een discussie over de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. Deze gelijkstelling, neergelegd in artikel 23 Grondwet, is in 1917 gelijktijdig met een andere fundamentele wijziging van het constitutionele bestel tot stand gekomen .

a) Om welke andere fundamentele wijziging gaat het?

Stel: mevrouw Hirsi Ali had in 2005 een poging willen ondernemen, lid 6 van artikel 23 Grondwet te doen wijzigen.

b) Geef kort aan op welke punten de procedure grondwetsherzieningsprocedure afwijkt van de gewone wetgevingsprocedure.

In de grondwetsherzieningsprocedure liggen extra waarborgen omtrent democratische legitimatie besloten.

c) Hoe beoordeelt u deze extra waarborgen gelet op de huidige praktijk van grondwetsherzieningen?

Opgave 2

Het zuiden van ons land wordt in toenemende mate geconfronteerd met overlast veroorzaakt door zogeheten ‘drugsrunners’ uit België. In een poging de negatieve gevolgen van dit drugstoerisme te beperken, is de Nederlandse regering aan de grens met België weer douanepersoneel in gaan zetten. Het idee is dat deze douaneambtenaren potentiële drugsrunners afschrikken door steekproefsgewijs controles uit te voeren ingeval van verdacht uitziende voertuigen. De afgelopen weken worden de stopbevelen van de douaneambtenaren echter nogal eens genegeerd. De Minister van Justitie overweegt nu, als spoedmaatregel, voor de laatste twee zomermaanden een bijzondere sanctie te verbinden aan het negeren van de stopbevelen van de douaneambtenaren. Wie in weerwil van een stopbevel van een douaneambtenaar aan de grens doorrijdt en wordt aangehouden, wordt daarvoor bestraft door inbeslagname van zijn of haar auto. De Wegenverkeerswet, noch enige andere wet, voorziet in deze mogelijkheid.

Is de Minister van Justitie bevoegd de genoemde regeling vast te stellen?

Opgave 3

Rechters worden geacht onafhankelijk te zijn bij de uitoefening van hun rechterlijke functie.

a) Welke waarborgen biedt de Grondwet voor de zogenoemde rechtspositionele onafhankelijkheid van de rechter?

b) Wat houdt de functionele onafhankelijkheid van rechters in en waaruit vloeit deze naar ongeschreven staatsrecht voort?

Opgave 4

Stel: een Nederlandse rechter constateert dat het toepassen van een wet in formele zin in strijd komt met een ‘een ieder verbindende verdragsbepaling’.

a) Wat moet volgens de Grondwet het gevolg zijn?

In de praktijk blijkt dit gevolg niet in alle zaken een oplossing te bieden.

b) Waar liggen in dergelijke zaken de grenzen van de rechtsvormende taak van de rechter volgens de jurisprudentie?

Opgave 5 (Extra opgave voor Staatsrecht BD (oude stijl))

In het kader van de verkeersveiligheid bepaalt artikel 3 lid 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) het volgende:

‘Fietsers mogen met zijn tweeën naast elkaar rijden. Dit geldt niet voor snorfietsers.’

Voor de inwerkingtreding van het RVV was in de Gemeente Tiel al een gelijkluidende APV-bepaling van kracht. Aanleiding voor het aannemen van deze APV-bepaling vormde destijds het groot aantal ongevallen waarbij een snorfiets betrokken was dat.....read more

Access: 
Public
Extra oefenvragen Q&A sessies - Staatsrecht - UL

Extra oefenvragen Q&A sessies - Staatsrecht - UL


Deze oefenvragen zijn gebaseerd op de Q&A colleges bij het vak uit 2016/2017

Week 1

Vragen

Vraag 1

Wat is het probleem rondom het arrest leges?

Vraag 2

Hoe geschiedt de gehele procedure rondom het maken van een nieuwe wet in formele zin?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Het probleem van het arrest leges is dat in art. 229 lid 1 sub b Gemeentewet is dat de gemeentewet betaling vragen aan een overheidsdienst niet kwalijk acht. Maar vervolgens kwamen er nieuwe wetten over de identificatieplicht. Het rijbewijs kon ook gebruikt worden om legitiem mee auto te rijden en het paspoort was vereist voor reizen buiten de Europese Unie. De identiteitskaart kun je het minste mee, maar identificatie is wel verplicht. Om aan deze plicht te voldoen, moet je dus een identiteitskaart kopen. Dat kost geld, maar de Hoge Raad besliste dat dit geen overheidsdienst betrof. Een dienst heb je iets aan en kun je iets mee. Een fabriek beginnen, de EU uitreizen, autorijden, een schuur bouwen, noem het allemaal maar op. Maar een identiteitskaart is geen dienst, het is het vervullen van een verplichting. Geld vragen voor de ID kan dus niet gestoeld zijn op art. 229 lid 1 sub b Gem. wet.

Vraag 2

De reparatiewet die ingediend werd, wordt als voorbeeld gebruikt. Als eerst wordt een wet opgesteld door iemand van de regering, die ook een Memorie van Toelichting schrijft. Daarna dient de regering het wetsvoorstel in. Dat gaat langs de ministerraad. Voor wet in formele zin en een AMvB is het ook verplicht dat er advies gevraagd wordt aan de Raad van State. De Raad van State kan op zes verschillende manieren reageren, waarmee in gradatie hun akkoord uit blijkt (volledig akkoord, volledig niet akkoord en vier tussenvarianten). Dan gaat het besluit vervolgens terug naar de regering.

Als ze besluiten om het wetsvoorstel in te dienen, gaat het naar de Tweede Kamer. Pas op dit moment wordt alles openbaar. We zullen dus nooit weten hoeveel wetten er zijn opgesteld, naar de Raad van State gezonden zijn en daarna nooit naar de Tweede Kamer gekomen zijn. Als eerste komt het voorstel bij de vaste kamercommissie, die een verslag maakt. De plenaire behandeling is een onderdeel wat vooral uit showbizz bestaat. Er kunnen echter wel moties en amendementen worden ingediend worden bij de plenaire behandeling. Vervolgens op grond van art. 85 Gw moet de conceptwet, indien de meerderheid akkoord is, naar de Eerste Kamer. Daar wordt ook weer gestemd, maar recht van amendement hebben ze niet. Vragen mogen wel gesteld worden. De regering antwoordt in de Memorie van Antwoord. Ten slotte bekrachtigt de Koningin, wat ook meer ritueel is dan wat anders. Bekendmaking wordt op grond van art. 88 Gw jo. 3a Wet op het Staatsblad.....read more

Access: 
Public
Staatsrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

Staatsrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, collegeaantekeningen en oefententamens gedeeld voor het vak Staatsrecht voor de opleiding Rechten, jaar 2 aan de Universiteit Leiden. 
  • Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp voor rechten en juridische vaardigheden maak je gebruik van de startpagina voor rechten of de zoekpagina
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1650
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.