Oefententamen 2017 - Staatsrecht - UL


Vragen

Vraag 1 (10 punten)

Om van een rechtsstaat te kunnen spreken, moet aan verschillende eisen worden voldaan. Motiveer per eis sinds wanneer Nederland aan die vereisten voldoet. (10 punten)

Vraag 2 (10 punten)

‘Als regel verloopt de totstandkoming van een verdrag in verschillende fasen’, schrijft het boek Staatsrecht. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen fasen op internationaal niveau en op nationaal niveau.

  1. Welke zes fasen onderscheidt het boek bij de totstandkoming van een verdrag? (5 punten)
  2. Vanaf welke fase heeft een verdrag interne werking? (5 punten)

Vraag 3 (15 punten)

Op het casuscollege is de benoeming van de leden van het Amerikaanse Supreme Court vergeleken met de benoeming van de leden van de Hoge Raad der Nederlanden.

  1. Wie benoemt de leden van de Hoge Raad? (5 punten)

In de Amerikaanse politiek is altijd veel te doen rondom de benoeming van een nieuwe rechter in het Supreme Court. In Nederland staan de kranten er niet vol mee en kennen weinig mensen de naam van de president van de Hoge Raad.

  1. Hebben in Nederland de vertegenwoordigende organen in de zin van artikel 4 Grondwet een rol in de benoeming van de leden van de Hoge Raad? (5 punten)
  2. Geef een mogelijke verklaring voor het feit dat rechterlijke benoemingen in de Verenigde Staten zoveel ‘politieker’ zijn dan in Nederland. (5 punten, plus 1 bonuspunt voor het noemen van de naam van de huidige President van de Hoge Raad)

Vraag 4 (15 punten)

De gemeenteraad van Amsterdam wil straatintimidatie strafbaar stellen. In de media is dit het ‘sisverbod’ gaan heten. Wetgevingsjuristen spreken in dit kader van een verbod om ‘anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen’.

  1. Mag een gemeenteraad strafbepalingen vaststellen? (5 punten)
  2. Formuleer een sisverbod voor de APV van Amsterdam dat de ondergrens van de regelgevende bevoegdheid niet overschrijdt. (5 punten)

De PvdA-fractie in de Tweede Kamer is zeer gecharmeerd van het Amsterdamse idee en één van de leden maakt een initiatiefwetsvoorstel aanhangig om het sisverbod landelijk in het Wetboek van Strafrecht in te voeren. Voor dit idee bestaat brede steun.

  1. Maakt het in dit geval verschil of de wijziging van de APV van Amsterdam eerder of later van kracht wordt dan de wijziging van het Wetboek van Strafrecht? (5 punten)

Vraag 5: De initiatiefvoorstellen-waterval (30 punten)

In zijn blog ‘Initiatiefvoorstellen-waterval: eindsprint of parlementaire coup?’ schreef prof. Voermans over de grote stijging van het aantal door Tweede Kamerleden ingediende initiatiefwetsvoorstellen. De indiening van een initiatiefwetsvoorstel betekent echter lang niet altijd dat het betreffende voorstel ook daadwerkelijk het Staatsblad haalt. Voermans becijferde dat tot 2012 ongeveer 25 tot 30 procent van de initiatiefwetsvoorstellen werd aangenomen, terwijl na dit jaar het percentage aangenomen voorstellen is teruggezakt tot 17 procent. Volgens Voermans is dit niet louter reden tot vreugde:

‘Een feest voor de democratie misschien, al die voorstellen, maar lastig ook voor de Eerste Kamer. Hoe hard willen die afrekenen met die initiatiefvoorstellen. Zelf mogen ze ze niet indienen en ze kunnen natuurlijk ook niet amenderen. En ja, ze keihard wegstemmen omdat de kwaliteit niet deugt (dat is nogal eens het geval) is op zijn minst onhoffelijk, en ook lastig – de Eerste Kamer is niet direct gekozen, de leden van de Tweede Kamer natuurlijk wel. Ook de Raad van State is daarom altijd heel voorzichtig – althans in toon en bejegening – bij de advisering over initiatiefvoorstellen.’

Bovendien blijven veel van die wetsvoorstellen op de plank liggen:

‘Er zijn heel veel weesjes: initiatiefvoorstellen ingediend door een Kamerlid dat nu geen Kamerlid meer is, en waarvan de behandeling niet aan een ander Kamerlid is overgedragen. Afvoeren is dan nog niet eens zo gemakkelijk. Ze leiden vaak een bestaan als dwaallichtje voor ze uiteindelijk worden afgevoerd; intrekken is moeilijk.’

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties krijgt deze blog onder ogen en vraagt zich af wat de oorzaak is van het vermeende kwaliteitsverschil tussen initiatiefwetsvoorstellen enerzijds en door de regering ingediende wetsvoorstellen anderzijds. Ook wil hij er iets mee gaan doen.

In de eerste plaats vraagt de minister zich af of het initiatiefrecht uit 1848 niet een beetje achterhaald is. De positie van het parlement in het Nederlands staatsbestel is inmiddels zo sterk dat het niet langer nodig is dat Tweede Kamerleden individueel de bevoegdheid hebben om een wetsvoorstel in te dienen. Ieder Kamerlid zou inmiddels zelf een minister ertoe kunnen bewegen om een wetsvoorstel in te dienen, waardoor het bestaan van een recht van initiatief geen meerwaarde meer heeft. Daarnaast vindt de minister het zonde van de tijd van de Afdeling advisering van de Raad van State dat zij over alle losse flodders van Kamerleden advies moet uitbrengen. De minister zint daarom ook op de invoering van de mogelijkheid dat de Raad mag weigeren advies uit te brengen over wetsvoorstellen waaraan ‘een fundamenteel kwaliteitsgebrek’ kleeft. Misschien zal dat de Tweede Kamerleden ook een beetje afschrikken om met slecht doordachte wetsvoorstellen te komen die alleen maar bedoeld zijn de media te halen. Ten slotte zou de minister graag zien dat het intrekken van verweesde initiatiefvoorstellen makkelijker wordt. Het lijkt hem logisch dat de Voorzitter van de Tweede Kamer bevoegd wordt om de behandeling van initiatiefvoorstellen over te nemen, zodra het Kamerlid dat het voorstel aanhangig heeft gemaakt de Tweede Kamer heeft verlaten. Op die manier kan de Voorzitter slapende initiatiefwetsvoorstellen intrekken.

De minister benadert u, juridisch adviseur op het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, om raad. Hij vraagt aan u om een verkennende notitie te schrijven waarin in ieder geval de volgende punten aan de orde komen:

  • Een mogelijke verklaring voor de vermeende lagere kwaliteit van initiatiefwetsvoorstellen in vergelijking met die van door de regering ingediende wetsvoorstellen (5 punten);
  • Een verkenning van de belangrijkste artikelen die moeten worden gewijzigd dan wel de regelingen waarin nieuwe artikelen moeten worden opgenomen om de drie ideeën van de minister te verwezenlijken (10 punten); aangevuld met
  • Een analyse van de vraag op welk idee de minister het beste kan inzetten als hij snel resultaat wil boeken (10 punten).

Voor de kwaliteit van de notitie kunt u maximaal 5 punten verdienen.

Vraag 6 (20 punten)

In de voorgeschreven literatuur wordt het arrest Özturk (EHRM 21 februari 1984) herhaaldelijk genoemd als voorbeeld van de zogenaamde autonome uitleg van de reikwijdte van een grondrecht uit het EVRM.

  1. Leg uit wat er ‘autonoom’ is aan de uitleg van artikel 6 EVRM in het arrest EHRM Özturk. (10 punten)

Barkhuysen en Van Emmerik schrijven in hun boek Europese grondrechten en het Nederlandse bestuursrecht dat artikel 6 EVRM aan de overheid een positieve verplichting oplegt om een toegankelijk rechtssysteem in te richten. Het arrest EHRM Botta t. Italië is een voorbeeld van hoe het EHRM omgaat met het leerstuk van de positieve verplichtingen.

  1. Kan uit artikel 6 EVRM een positieve verplichting worden afgeleid voor de Staat om alle griffierechten af te schaffen? (10 punten)

Antwoordindicatie

Vraag 1

  • Legaliteit: sinds 1879 want HR Meerenberg/sinds 1973 want HR Fluoridering + uitleg (bijv.: voor ingrijpend overheidshandelen is een wettelijke grondslag vereist)
  • Machtenscheiding: sinds de Grondwet van 1840/1848 een einde maakte aan de besluitenregering van Koning Willem I/sinds de vestiging van de vertrouwensregel in 1866/1868/nog altijd niet omdat de regering en Staten-Generaal volgens artikel 81 Grondwet samen de wetgever vormen.
  • Toegang tot onafhankelijke rechter: sinds 1915 want HR Guldemond- Noordwijkerhout, objectum litisleer/sinds 1985 want EHRM Benthem, afschaffing Kroonberoep/nog altijd niet want er zijn nog dubbelbenoemingen in de Raad van State
  • Grondrechten: sinds de inwerkingtreding van het EVRM/UVRM/sinds de Grondwet 1983/nog altijd niet want constitutioneel toetsingsverbod (1 punt per element, 6 punten in totaal voor juiste uitleg bij elementen; max. 2 punten aftrek per onjuiste uitleg)

Vraag 2a

de zes fasen zijn onderhandelen en sluiten op internationaal niveau, bekendmaking en parlementaire goedkeuring op nationaal niveau en dan weer bekrachtiging en inwerkingtreding op internationaal niveau. (1 punt per fase, met een maximum van 5. Maximaal 4 punten als fasen in verkeerde volgorde staan, maar de termen wel worden gelinkt aan nationaal/internationaal niveau. Maximaal 3 punten als fasen in verkeerde volgorde staan zonder (correcte) verwijzing naar nationaal/internationaal niveau)

Vraag 2b

een verdrag heeft interne werking vanaf de zesde fase: inwerkingtreding (3 punten). Zie Grenstractaat Aken/gematigd monisme als ongeschreven staatsrecht (2 punten).

Vraag 3a

De leden van de Hoge Raad worden door de regering benoemd (3 punten), zie artikel 117 lid 1 Grondwet (2 punten).

Vraag 3b

De Tweede Kamer, een vertegenwoordigend orgaan in de zin van artikel 4 Grondwet, doet een voordracht van drie personen (3 punten) zie artikel 118 lid 1 Grondwet (2 punten).

Vraag 3c

Een mogelijke verklaring is het verschil in bevoegdheden. Waar de Nederlandse Hoge Raad formele wetten niet aan de Grondwet mag toetsen (artikel 120 Grondwet) heeft het Amerikaanse Supreme Court die bevoegdheid juist wel (zie Marbury vs. Madison). Een ‘machtiger’ rechter verklaart mogelijk een ‘politieker’ benoemingsproces (5 punten). De president van de Hoge Raad heet trouwens Maarten Feteris (1 punt). [Alternatieve antwoorden mogelijk, punten afhankelijk van de kwaliteit van de motivering en de mate van vergelijking.]

    Vraag 4a

    Ja, de raad kan op overtredingen van zijn verordening straf stellen (2 punten) Zie artikel 154 lid 1 Gemeentewet (3 punten).

    Vraag 4b

    ‘Het is verboden op of aan de openbare weg anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen.’ Of: ‘Het is verboden op door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen.’ (5 punten voor een bepaling die op de een of ander manier uit de privésfeer blijft).

    Vraag 4c

    Als het sisverbod eerder in de APV staat dan in het Wetboek van Strafrecht, dan zal het lokale sisverbod ‘van rechtswege’ vervallen. Zie artikel 122 Gemeentewet. We gaan er daarbij vanuit dat het onderwerp (materie en motief, zie HR Baliekluivers Emmen) hetzelfde is. (2 punten) Als het sisverbod eerder in het Wetboek van Strafrecht staat dan in de APV dan vervalt het ook. Er is namelijk sprake van strijd in de zin van artikel 121 Gemeentewet/er is sprake van doorkruising in de zin van HR APV Schiermonnikoog/het dupliceerverbod is hierop van toepassing. (2 punten) Conclusie: onder de streep maakt het geen verschil omdat in beide gevallen het lokale sisverbod moet wijken voor het hogere sisverbod/het maakt verschil, omdat in het ene geval de regeling voor posterieure verordeningen van toepassing is en in het andere geval de regeling voor anterieure. (1 punt afhankelijk van voorgaande argumentatie).

    Vraag 5 (30 punten)

    ADVIES AAN DE MINISTER INZAKE ‘VERWEESDE INITIATIEFVOORSTELLEN’

    Het opstellen van de tekst van een wetsvoorstel is vaak lastig, omdat daarvoor veel specialistische kennis op het terrein van de relevante wetgeving is vereist en tevens aansluiting met reeds bestaande regelingen moet worden gezocht Het is dan ook lastig om zonder (ambtelijke) ondersteuning een goede wetgevingstekst voor te bereiden. De regering beschikt over een uitgebreid ambtelijk apparaat dat haar bij de vaststelling van wetgeving ondersteunt, terwijl leden van de Tweede Kamer doorgaans niet op een dergelijke ondersteuning kunnen bogen. Op basis daarvan kan het verschil in kwaliteit tussen initiatiefwetsvoorstellen en door de regering ingediende wetsvoorstellen worden verklaard (5 punten) (zie blog 2 van Voermans, p. 1; Staatsrecht, no. 74 onder a).

    De artikelen van de Grondwet respectievelijk wetten en/of andere normen kunnen worden genoemd (per juiste uitwerking worden steeds maximaal 4 punten worden toegekend, met een maximum van 10 totaal voor dit onderdeel):

    • Voor de afschaffing van het recht van initiatief is aanpassing van de artikelen 82, eerste en derde lid van de Grondwet vereist. Op basis van de genoemde artikelleden hebben Tweede Kamerleden het recht om initiatiefwetsvoorstellen in te dienen (voor een uitwerking waarin het artikelnummer ontbreekt, worden geen punten toegekend);
    • De bevoegdheden van de Raad van State worden bij wet in formele zin geregeld (art. 75, eerste lid Grondwet). De toepasselijke wet is in casu de Wet op de Raad van State. [N.B. 1 Vermelding van de Wet op de Raad van State volstaat voor 3 punten, dus als artikel 75, eerste lid Grondwet in het antwoord ontbreekt, levert dat geen aftrek op.] [N.B. 2 Om de genoemde weigeringsgrond te realiseren, ligt het voor de hand om artikel 18 van de Wet op de Raad van State te wijzigen, dat betrekking heeft op de advisering van de Raad over initiatiefwetsvoorstellen. Studenten hoeven in hun antwoord echter geen artikelnummer te noemen voor het verkrijgen van het volledige aantal punten.]
    • Het verloop van vergaderingen van de Tweede Kamer – en dus ook de regels ten aanzien van de behandeling van initiatiefwetsvoorstellen in die Kamer – wordt geregeld in het Reglement van Orde voor de Tweede Kamer (vgl. ook artikel 72 Grondwet). [N.B. Het ligt voor de hand om een wijziging aan te brengen in Hoofdstuk IX van het Reglement, maar ook hier hoeven de studenten niet te specificeren welk deel van de regeling aangepast zou moeten worden om de gewenste aanpassing te verwezenlijken.]

    Voor dit onderdeel dienen studenten te beschrijven volgens welke procedures naar Nederlands staatsrecht respectievelijk de Grondwet, een wet in formele zin en het Reglement van Orde voor de Tweede Kamer wordt vastgesteld/gewijzigd) (issue).

    • De procedure voor de herziening van de Grondwet staat omschreven in artikel 137 e.v. van de Grondwet (rule). Volgens deze procedure verloopt de wijziging van de Grondwet in twee lezingen. Het eerstelezingsvoorstel moet met een gewone meerderheid (de helft + 1) worden aanvaard door de leden van de Tweede en Eerste Kamer. Vervolgens dient de Tweede Kamer te worden ontbonden. Na installatie van de nieuwe Tweede Kamer, wordt het herzieningswetsvoorstel opnieuw ingediend bij de Tweede Kamer. In deze tweede lezing dient het wetsvoorstel te worden aangenomen door twee derden van het aantal leden van de Tweede en Eerste Kamer (application). Tegen deze achtergrond, met name van die van de eis van ontbinding van de Tweede Kamer, zal het voor de minister moeilijk, zo niet onmogelijk zijn om deze wijziging snel door te voeren (conclusion voorstel I) (max. 4 punten).
    • De wijziging van de wet geschiedt volgens de artt. 81-88 Grondwet (bron rule). Anders dan bij de wijziging van de Grondwet, neemt de Tweede Kamer voorstellen van wet aan met een gewone meerderheid van stemmen (art. 67, tweede lid Grondwet) (rule). Het doorvoeren van een wijziging van een wet in formele zin gaat doorgaans een stuk sneller dan het wijzigen van de Grondwet. Toch kost het doorvoeren van een wetswijziging als de onderhavige vaak nog veel tijd, onder meer omdat de Raad van State over de betreffende wet dient te adviseren (art. 73, eerste lid Grondwet) en zowel de Tweede en Eerste Kamer het wetsvoorstel onderwerpen aan een voorbereidend onderzoek en een openbare behandeling (zie uitgebreid Staatsrecht, no. 74) (conclusion voorstel II) (max. 3 punten).
    • Net als een voorstel tot wijziging van een wet in formele zin neemt de Tweede Kamer een voorstel tot herziening van het Reglement van Orde voor de Tweede Kamer aan met een gewone meerderheid (rule). Zie artikel 67, tweede lid Grondwet of artikel 153, eerste lid RvO II (bron rule). Anders dan bij een procedure tot wijziging c.q. vaststelling van een wet in formele zin, stemt alleen de Tweede Kamer over een dergelijk herzieningsvoorstel, aangezien het onderhavige Reglement alleen voor de Tweede Kamer geldt (conclusion voorstel III) (max. 2 punten).

    Het snelste resultaat kan worden geboekt met het derde voorstel: de procedure daarvoor is de meest lichte. Aan de andere kant ligt die volledig buiten de macht van de minister. De Kamer gaat daar zelf over, de minister kan er slechts op aandringen. Je zou dus ook kunnen zeggen dat de snelste mogelijkheid voor de minister om succes te boeken een wijziging van de Wet op de Raad van State is. Dat kan de minister zelf voorstellen. (conclusion) (1 punt).

    Vraag 6a

    Autonoom is de uitleg omdat een classificatie naar nationaal recht niet doorslaggevend is en het EHRM het begrip ‘criminal charge’ zelf heeft ingevuld [4 punten]. Uit Öztürk blijkt dat het Hof eigen criteria hanteert, zoals de aard en zwaarte van de sanctie en de aard van de overtreding. Deze criteria gebruikt het Hof meestal alternatief maar soms ook cumulatief teneinde te bepalen of een maatregel al dan niet kan worden beschouwd als een ‘criminal charge’ [4 punten]. Uitzondering: als een bepaalde sanctie naar nationaal recht reeds als strafrechtelijk wordt gekwalificeerd is er volgens het Hof reeds om die reden sprake van een ‘criminal charge’ en is de nationale kwalificatie dus wel doorslaggevend [2 punten].

    [Er werden ook punten gegeven voor het onderscheid autonome vs. heteronome rechtsvinding, en het argument dat het EHRM in Öztürk een autonome interpretatie aanhoudt omdat het begrip ‘criminal charge’ onduidelijk is en het Hof er zelf invulling aan geeft. Mits goed uitgelegd en gemotiveerd kon dat maximaal 6 punten opleveren.]

    Vraag 6b

    Uit Botta t. Italië blijkt dat het EHRM, om te bepalen of op de Staat een positieve verplichting rust om een bepaald grondrecht uit het EVRM te garanderen, nagaat of er een ‘fair balance’ is bereikt (= correcte en eerlijke belangenafweging is gemaakt) tussen het algemeen belang (het belang van de Staat) en de belangen van degene die zich op het grondrecht beroept [maximaal 5 punten voor correcte weergave van de theorie].

    Het belang van de Staat is het ontvangen van bijdragen van burgers om dat geld te kunnen gebruiken om een snel en efficiënt rechtssysteem in stand te kunnen houden. Het belang van degene die zich op het grondrecht beroept zal van zaak tot zaak verschillen. Welke kant de belangenafweging op zal vallen, is afhankelijk van een aantal factoren zoals bijvoorbeeld de hoogte van het griffierecht, de specifieke belangen van de klager en de (financiële) gevolgen voor de Staat als een positieve verplichting zou worden aangenomen. Hoe hoger het griffierecht, hoe minder toegankelijk het rechtssysteem, en hoe sneller er een positieve verplichting zal zijn om de griffierechten in ieder geval te verlagen. De financiële positie van de klager zal hierin ook een rol spelen. Echter, wat de positie van de individuele burger ook is, het belang van de Staat om in ieder geval iets te vragen voor het aanbrengen van een zaak bij een rechter zal altijd zwaarder wegen in verband met de nadelige gevolgen voor iedereen zodra de Staat die rechten niet zou mogen heffen. De conclusie moet dus zijn dat er geen positieve verplichting rust op de Staat om alle griffierechten af te schaffen. [maximaal 5 punten, afhankelijk van de kwaliteit van de redenering]

    Check page access:
    Public
    Check more or recent content:

    Oefententamens Staatsrecht - UL

    Oefententamen 2019 - Staatsrecht - UL

    Oefententamen 2019 - Staatsrecht - UL


    Vragen

    Vraag 1 (20 punten)

    Tijdens de behandeling van een wetsvoorstel over het wettelijk collegegeld door de Eerste Kamer, op 10 juli 2018, zegde minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) toe om ‘te reflecteren op de betekenis van artikel 13, tweede lid, sub c van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (IVESCR)’

    1. Heeft artikel 13 lid 2 sub c IVESCR interne werking in de Nederlandse rechtsorde? (5 punten)
    2. Beoordeel op basis van het arrest Spoorwegstaking (HR 30 mei 1986) de vraag of studenten zich succesvol bij de rechter kunnen beroepen op artikel 13 lid 2 sub c IVESCR. (5 punten).
    3. Een van de redenen waarom de Eerste Kamer in het bijzonder aandacht vroeg voor de betekenis artikel 13 lid 2 sub c IVESCR zou zijn gelegen in het arrest Rookverbod (HR 10 oktober 2014). Leg uit hoe het arrest Rookverbod een rol zou kunnen spelen bij de nieuwe extra aandacht van de Eerste Kamer voor de betekenis van artikel 13 lid 2 sub c IVESCR. (10 punten).

    Vraag 2 (15 punten)

    De essentie van het huidige Nederlandse parlementaire stelsel is de vertrouwensregel: de regel dat bewindslieden hun ontslag moeten aanbieden aan de Koning als de Tweede Kamer het vertrouwen in hen heeft opgezegd.

    1. Noem drie manieren waarop de Tweede Kamer zijn vertrouwen kan opzeggen. (5 punten)
    2. Stel: u bent een Kamerlid dat de vertrouwensregel wil wijzigen. U wilt dat voortaan alle bewindspersonen en aanzien van wie de Kamer een ingediende motie van vertrouwen niet aanneemt, hun ontslag moeten aanbieden aan de Koning. Leg uit op welke manier de Nederlandse vertrouwensregel zou kunnen worden gewijzigd. (10 punten)

    Vraag 3: Straatintimidatie Rotterdam (30 punten)

    Seksuele straatintimidatie is een groot probleem in Rotterdam, concludeerden onderzoekers van de Erasmus Universiteit in 2017. Voor het in kaart brengen van de omvang, spreiding en aanpak van seksuele straatintimidatie hadden zij gebruik gemaakt van de volgende definitie: “Seksuele uitlatingen of gedragingen van mannen of jongens op straat waarmee zij u irriteren, tot last zijn, kwetsen, beledigen, bedreigen, of beperken in uw gevoel van persoonlijke vrijheid.”
     
    Op basis van die definitie concludeerden de onderzoekers over de omvang van het probleem het volgende:
    ‘De vormen van seksuele toenadering die in het onderzoek naar voren komen zijn in te delen in verbale, non-verbale en fysieke vormen van toenadering. Verbale vormen die veel vrouwen meemaken zijn het maken van geluiden zoals fluiten, sissen, klakken, het krijgen van complimenten over het uiterlijk en het naroepen van seksueel getinte opmerkingen. Deze gedragingen zijn door 40 tot 55 procent van de vrouwen drie of meer keer meegemaakt in het afgelopen jaar. Beledigingen (12%) en het daadwerkelijk om seks vragen (3%) komen minder voor. De non-verbale vormen die genoemd worden zijn nastaren (64%), seksuele
    .....read more
    Access: 
    Public
    Oefententamen 2018 - Staatsrecht - UL

    Oefententamen 2018 - Staatsrecht - UL


    Vragen

    Vraag 1 (10 punten)

    Het boek Staatsrecht onderscheidt vier elementen van de rechtsstaat. Een van die elementen is de machtenscheiding.

    1. Wat is het belangrijkste verschil tussen machtenscheiding en machtenspreiding? (5 punten)

    De auteurs van het boek Staatsrecht stellen dat in Nederland het concept van de machtenscheiding ‘niet integraal’ te vinden is. Wel is er volgens hen een zekere mate van machtenspreiding in de Nederlandse constitutie gerealiseerd.

    1. Onderbouw aan de hand van twee normen uit de constitutie dat Nederland niet een integrale scheiding van machten, maar wel een zekere mate van machtenspreiding kent (5 punten).

    Vraag 2 (10 punten)

    Het boek Staatsrecht onderscheidt diverse staatsvormen, waarvan de eenheidsstaat en de federale staat de meest voorkomende zijn.

    1. Wat is het belangrijkste verschil tussen een eenheidsstaat en een federale staat? (5 punten)

    In 1815 heeft de Grondwetgever (de huidige) artikelen 50 en 67, derde lid in de Grondwet opgenomen. Uit deze bepalingen valt op te maken dat Nederland een eenheidsstaat is.

    1. Verklaar waarom uit artikel 50 en artikel 67, derde lid van de Grondwet blijkt dat Nederland een eenheidsstaat is (5 punten).

    Vraag 3 (15 punten)

    Op 6 april 2016 vond in Nederland een raadgevend correctief referendum over de Wet tot goedkeuring van de (onder andere) door de lidstaten van de Europese Unie gesloten Associatieovereenkomst met Oekraïne (hierna: de Goedkeuringswet) plaats. Na afloop stelde de Kiesraad vast dat, mede gelet op de opkomst van het referendum, de uitslag van het referendum geldt als een uitspraak tot afwijzing van de Goedkeuringswet. In het licht van die vaststelling schreef artikel 11 Wet raadgevend referendum voor dat ‘zo spoedig mogelijk een voorstel van wet wordt ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking van de wet of tot regeling van de inwerkingtreding van de wet’.

    Op 29 april 2016, vlak nadat de uitslag van het referendum onherroepelijk was geworden, daagde Forum voor Democratie (FvD) de Staat voor de Rechtbank Den Haag. FvD eiste dat de rechter voor recht zou verklaren dat de Staat jegens FvD onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met het bepaalde in artikel 11 Wrr niet ‘zo spoedig mogelijk’ een wetsvoorstel in te dienen dat strekt tot intrekking van de wet of tot regeling van de inwerkingtreding van de wet.

    In haar uitspraak van 12 april 2017 over deze zaak buigt de Rechtbank Den Haag zich onder andere over de vraag of zij, gelet op haar positie in het staatsbestel, in staat is om de door FvD gevraagde verklaring voor recht te geven. Het had bijna een jaar geduurd voordat de regering toepassing gaf aan artikel 11 Wrr. Pas op 16 december 2016 ging zij tot de indiening van het wetsvoorstel tot regeling van de inwerkingtreding van de Wrr over.

      .....read more
    Access: 
    Public
    Oefententamen 2017 - Staatsrecht - UL

    Oefententamen 2017 - Staatsrecht - UL


    Vragen

    Vraag 1 (10 punten)

    Om van een rechtsstaat te kunnen spreken, moet aan verschillende eisen worden voldaan. Motiveer per eis sinds wanneer Nederland aan die vereisten voldoet. (10 punten)

    Vraag 2 (10 punten)

    ‘Als regel verloopt de totstandkoming van een verdrag in verschillende fasen’, schrijft het boek Staatsrecht. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen fasen op internationaal niveau en op nationaal niveau.

    1. Welke zes fasen onderscheidt het boek bij de totstandkoming van een verdrag? (5 punten)
    2. Vanaf welke fase heeft een verdrag interne werking? (5 punten)

    Vraag 3 (15 punten)

    Op het casuscollege is de benoeming van de leden van het Amerikaanse Supreme Court vergeleken met de benoeming van de leden van de Hoge Raad der Nederlanden.

    1. Wie benoemt de leden van de Hoge Raad? (5 punten)

    In de Amerikaanse politiek is altijd veel te doen rondom de benoeming van een nieuwe rechter in het Supreme Court. In Nederland staan de kranten er niet vol mee en kennen weinig mensen de naam van de president van de Hoge Raad.

    1. Hebben in Nederland de vertegenwoordigende organen in de zin van artikel 4 Grondwet een rol in de benoeming van de leden van de Hoge Raad? (5 punten)
    2. Geef een mogelijke verklaring voor het feit dat rechterlijke benoemingen in de Verenigde Staten zoveel ‘politieker’ zijn dan in Nederland. (5 punten, plus 1 bonuspunt voor het noemen van de naam van de huidige President van de Hoge Raad)

    Vraag 4 (15 punten)

    De gemeenteraad van Amsterdam wil straatintimidatie strafbaar stellen. In de media is dit het ‘sisverbod’ gaan heten. Wetgevingsjuristen spreken in dit kader van een verbod om ‘anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen’.

    1. Mag een gemeenteraad strafbepalingen vaststellen? (5 punten)
    2. Formuleer een sisverbod voor de APV van Amsterdam dat de ondergrens van de regelgevende bevoegdheid niet overschrijdt. (5 punten)

    De PvdA-fractie in de Tweede Kamer is zeer gecharmeerd van het Amsterdamse idee en één van de leden maakt een initiatiefwetsvoorstel aanhangig om het sisverbod landelijk in het Wetboek van Strafrecht in te voeren. Voor dit idee bestaat brede steun.

    1. Maakt het in dit geval verschil of de wijziging van de APV van Amsterdam eerder of later van kracht wordt dan de wijziging van het Wetboek van Strafrecht? (5 punten)

    Vraag 5: De initiatiefvoorstellen-waterval (30 punten)

    In zijn blog ‘Initiatiefvoorstellen-waterval: eindsprint of parlementaire coup?’ schreef prof. Voermans over de grote stijging van het aantal door Tweede Kamerleden ingediende initiatiefwetsvoorstellen. De indiening van een initiatiefwetsvoorstel betekent echter lang niet altijd dat het betreffende voorstel ook daadwerkelijk het Staatsblad haalt. Voermans becijferde dat tot 2012 ongeveer 25 tot 30 procent van de initiatiefwetsvoorstellen werd aangenomen, terwijl na dit jaar het.....read more

    Access: 
    Public
    Oefententamen 2016 - Staatsrecht - UL

    Oefententamen 2016 - Staatsrecht - UL


    Vragen

    Opgave 1 (10 punten)

    In 1879 wees de Hoge Raad het zogenoemde Meerenberg-arrest, dat een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van het legaliteitsbeginsel.

    Geef aan of en in hoeverre de huidige (zelfstandige) regelgevende bevoegdheid van de regering strookt met het door de Hoge Raad in het Meerenberg-arrest geformuleerde uitgangspunt. (5 punten)

    Hoe verhoudt de huidige (zelfstandige) regelgevende bevoegdheid van de regering zich met de meer materiële benadering van het legaliteitsbeginsel, zoals die naar voren komt in het Fluorideringsarrest? (5 punten)

    Opgave 2 (10 punten)

    U bent bekend met de reikwijdte van het toetsingsverbod zoals die valt af te leiden uit de diverse arresten die hierop betrekking hebben. Stel dat inmiddels wel ‘in brede kring overeenstemming is ontstaan over de wenselijkheid om verandering te brengen in de traditionele plaats van de rechterlijke macht in ons staatsbestel.’ Zou dit gevolgen kunnen hebben voor de rechterlijke interpretatie van het toetsingsverbod van art. 120 GW? (10 punten)

    Opgave 3 (15 punten)

    In zijn artikel ‘Diplomademocratie’ (2006) betoogt de Utrechtse hoogleraar Bestuurskunde Mark Bovens dat Nederland een zogenaamde ‘diplomademocratie’ (meritocratie) aan het worden is. Hij schrijft onder meer:

    ‘Burgers hebben beduidend meer politieke invloed naarmate hun opleiding hoger is. Hoger opgeleiden waren altijd al politiek actiever dan lager opgeleiden, maar in de afgelopen decennia is het verschil sterk toegenomen. Hoogopgeleide burgers gaan vaker stemmen, bezoeken vaker inspraakavonden en staan veel vaker vooraan bij interactieve beleidsvorming dan laagopgeleide burgers. En ofschoon nog ruim de helft van de bevolking alleen maar lager of middelbaar onderwijs heeft gevolgd, zijn laagopgeleide burgers in ons land inmiddels vrijwel volledig afwezig in de vertegenwoordigende organen en onder politieke bestuurders’.

    Wat is volgens Bovens de (belangrijkste) oorzaak van het ontstaan van deze diplomademocratie? (5 punten)

    Terwijl Bovens waarschuwt voor een Kamer vol academici, wilde Thorbecke juist zoveel mogelijk hoogopgeleide Kamerleden. Het kiesstelsel heeft tot het begin van de twintigste eeuw de laagopgeleiden buiten ‘de politiek’ proberen te houden. Tegelijkertijd bepaalt de Grondwet al sinds 1814 dat de Staten-Generaal ‘het gehele Nederlandse volk vertegenwoordigt’ (artikel 50 Grondwet).

    Leg uit hoe het ideaal van een hoogopgeleid parlement toch in overeenstemming kon worden geacht met artikel 50 Grondwet. (5 punten)

    Beargumenteer op welke manier de Wet raadgevend referendum de nadelen die kleven aan een ‘diplomademocratie’ kan verminderen. Geef twee argumenten. (5 punten)

    Opgave 4 (15 punten)

    De regeringsvorm van de Verenigde Staten van Amerika wordt in het staatsrecht als een ‘presidentieel stelsel’ gekwalificeerd.

    Wat zijn de kenmerken van een ‘presidentieel stelsel’? (5 punten)

    De recente politieke geschiedenis van de Verenigde Staten laat zien dat er regelmatig sprake is van een politieke patstelling tussen het Congres (het Amerikaanse parlement) en de president: door politieke tegenstellingen is het zeer moeilijk om over bepaalde onderwerpen tot besluitvorming te komen.

    De Nederlandse regeringsvorm is anders dan die van de VS. Welke.....read more

    Access: 
    Public
    Oefententamen 2015 Versie 1 - Staatsrecht - UL

    Oefententamen 2015 Versie 1 - Staatsrecht - UL


    Vragen

    Opgave 1 (10 punten)

    Geef voor de hieronder beschreven geschillen kort aan of artikel 6 EVRM van toepassing is. Indien ja, geef dan eveneens aan op welke wijze.
    a) Het beroep tegen een fiscale boete van 275 Euro vanwege het indienen van een niet juiste belastingaangifte (5 punten);

    b) Het beroep tegen het besluit van een medisch tuchtcollege om een arts een jaar lang te schorsen omdat hij geslachtsgemeenschap heeft gehad met een van zijn patiënten (5 punten).

    Opgave 2 (15 punten)

    Mark Bovens, hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit Utrecht, stelde enkele jaren terug in een artikel dat ons land in een zogenaamde diplomademocratie aan het veranderen is. Hij schreef onder meer het volgende:
    ‘Burgers hebben beduidend meer politieke invloed naarmate hun opleiding hoger is. Hoger opgeleiden waren altijd al politiek actiever dan lager opgeleiden, maar in de afgelopen decennia is het verschil sterk toegenomen. Hoogopgeleide burgers gaan vaker stemmen, bezoeken vaker inspraakavonden en staan veel vaker vooraan bij interactieve beleidsvorming dan laagopgeleide burgers. En ofschoon nog ruim de helft van de bevolking alleen maar lager of middelbaar onderwijs heeft gevolgd, zijn laagopgeleide burgers in ons land inmiddels vrijwel volledig afwezig in de vertegenwoordigende organen en onder politieke bestuurders’.

    Bovens toonde veel weerstand tegen de diplomademocratie. Noem drie van zijn bezwaren en licht ze kort toe.

    Opgave 3 (10 punten)

    Railey Roberto heeft besloten dat hij bij de lokale eilandsraadverkiezingen van Aruba, die in 2015 zouden plaatsvinden, wil stemmen. Hij dient meerdere verzoeken in bij de juiste autoriteiten maar is na lange tijd proberen nog altijd niet toegelaten tot de verkiezingen. Railey is het zat en besluit zich tot de rechter te wenden. Hij beroept zich daar niet alleen op artikel 46 van het Statuut, maar ook op het kiesrecht zoals vastgelegd in artikel 4 van de Nederlandse Grondwet en in artikel 3 Eerste Protocol bij het EVRM.

    Bespreek of, en zo ja waarom de Nederlandse Grondwet respectievelijk het EVRM van toepassing zijn op Aruba.

    Opgave 4 (30 punten)

    Veronderstel dat in de Wegenverkeerswet een bepaling wordt opgenomen die alle weggebruikers verplicht tot het betalen van tol wanneer zij gebruik maken van de snelweg. Er ontstaat ophef over de tol met als gevolg dat het kabinet besluit om (Nederlandse) automobilisten via de wegenbelasting voor een gedeelte te compenseren. Lang niet iedereen heeft het idee dat daarmee de kous af is. Duitse automobilisten uit de grensregio die met regelmaat gebruik maken van de Nederlandse snelweg worden namelijk niet via de belasting gecompenseerd. Zij hebben daardoor het idee dat zij in verhouding zwaarder belast worden dan de Nederlandse medeweggebruikers – ze spreken over een vorm van discriminatie. Hun advocaat stelt voor de Nederlandse rechter dat de Wegenverkeerswet hier strijdig is met artikel 18 van het.....read more

    Access: 
    Public
    Oefententamen 2015 Versie 2 - Staatsrecht - UL

    Oefententamen 2015 Versie 2 - Staatsrecht - UL


    Vragen

    Opgave 1 (20 punten)

    'Hal17' is een Amsterdamse popzaal. In de zomer van 2015 organiseert men daar een Duits bierfeest. Op de reclameposters staat een bewerkte foto van een beruchte tiran in kinderoutfit. De posters worden overal in de Utrechtse binnenstad opgehangen. Een gemeenteraadslid noemt de posters 'smakeloos' en roept de popzaal op om ze uit de stad en van internet te verwijderen. Volgens de directie van de popzaal was het de bedoeling 'om op ironische wijze een discussie op gang te brengen'. Men legt de oproep naast zich neer.

    a) Is de gemeenteraad van Amsterdam bevoegd om in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) het ophangen van posters met een bewerkte foto van de tiran strafbaar te stellen? (10 punten)

    b) In hoeverre mogen regering en parlement in het Wetboek van Strafrecht een bepaling opnemen die het gebruik van de foto van de tiran voor reclamedoeleinden strafbaar stelt? (10 punten)

    Opgave 2 (15 punten)

    In een artikel uit 2010 merkt Alphons Dölle, een Groningse staatsrechtgeleerde, op:

    'De burgemeester wordt meer en meer gezien als frontofficier in de strijd om de openbare ruimte. De kampioen van benarde ingezetenen die de orde op straten, pleinen, parken, plantsoenen en lokaliteiten, maar soms ook achter de voordeur in woningen en in gezinnen moet trachten te handhaven'.

    Noem, en bespreek kort, drie bevoegdheden van de burgemeester die passen bij deze rol van de burgemeester als 'bevelhebber'.

    Opgave 3 (15 punten)

    Sinds 2008 zijn schoolboeken in het voortgezet onderwijs kosteloos. Scholen zijn wettelijk verplicht hun leerlingen de boeken die zij voorschrijven ter beschikking te stellen. Op hun beurt krijgen de scholen een vast bedrag per leerling van de rijksoverheid voor de boeken. In de Wet op het voortgezet onderwijs is dat als volgt geregeld:

    Artikel 6e (beschikbaarstelling lesmateriaal aan leerlingen)

    1. [De school] stelt elk leerjaar om niet aan een leerling lesmateriaal terbeschikking.

    2. Onder lesmateriaal wordt verstaan: lesmateriaal dat naar vorm en inhoud is gericht op informatieoverdracht in onderwijsleersituaties en waarvan het gebruik binnen het onderwijsaanbod door [de school] voor het desbetreffende leerjaar is voorgeschreven.

    Artikel 86 (Bekostiging exploitatiekosten)

    1. De bekostiging voor de exploitatiekosten van de scholen heeft betrekking op: ()

    c. middelen, waaronder mede wordt verstaan lesmateriaal als bedoeld in artikel 6e;

    3. De bekostiging omvat:

    a. een vast bedrag per school, ()

    c. een bedrag dat afhankelijk is van het aantal leerlingen van de school, ()

    5. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks () de in het derde lid bedoelde bedragen vastgesteld. Bij deze regeling worden tevens nadere voorschriften gegeven omtrent de wijze waarop de bekostiging wordt berekend ()

    a) Is in artikel 86 lid 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs volgens u sprake van attributie, delegatie of subdelegatie? (5 punten)

    Na de verkiezingen van 2016 wordt in het regeerakkoord van een nieuw kabinet.....read more

    Access: 
    Public
    Oefententamen 2013 - Staatsrecht - UL

    Oefententamen 2013 - Staatsrecht - UL


    Vragen

    Opgave 1

    Is het mogelijk dat een voorstel in tweede lezing zou kunnen worden aangepast in de Tweede Kamer?

    Opgave 2

    Heeft de regering naast delegatie tevens de beschikking over regelgevende bevoegdheden in de vorm van attributie?

    Opgave 3

    Henk de Vries heeft na een auto-ongeluk een rolstoel nodig en aanpassingen aan zijn huis, maar hij is door zijn auto-ongeluk voor een groot gedeelte arbeidsongeschikt geraakt. Hierdoor is hij zijn inkomen als lasser verloren. Door de hoge medische kosten die hij maakt heeft hij niet genoeg geld om een elektrische rolstoel aan te schaffen en om zijn huis aan te passen aan zijn fysieke toestand. Hij klopt op basis van advies van zijn buurmeisje (die een juriste in opleiding is) aan bij de gemeente Rhenen. Henk krijgt van zijn buurmeisje te horen dat hij op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wel een tegemoetkoming kan vragen in zijn kosten.

    Henk de Vries schrijft hierop een brief met een verzoek aan de gemeente Rhenen dat hij een tegemoetkoming wil hebben in zijn medische kosten op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierop wordt hij uitgenodigd voor een gesprek. In dat gesprek zegt de betreffende ambtenaar aan Henkdat hij zeker in aanmerking komt voor een tegemoetkoming. Echter valt een paar weken later een brief bij Henk op de deurmat dat zijn verzoek is afgewezen. Henk gaat naar zijn buurmeisje toe en die vertelt aan hem dat de gemeente het vertrouwensbeginsel heeft geschonden en dat een mogelijke toetsing aan de wetgeving en het beginsel mogelijk kans van slagen zou kunnen hebben. Klopt deze veronderstelling van het buurmeisje van Henk?

    Opgave 4

    Op Prinsjesdag leest de koning zoals gebruikelijk de troonrode voor in de Ridderzaal. Dit jaar verlopen de zaken niet zo gesmeerd zoals gewoonlijk. Een nalatige en overwerkte politieagent neemt even een slok uit zijn mok met pure whiskey. Dit moment van onachtzaamheid wordt afgestraft door student Annemarie van Balen die er in slaagt om met een kunstof bloempot de Ridderzaal in de lopen, ondanks de strenge beveiliging. Hierop veroorzaakt zij een rumoer in de zaal. Ze roept onder meer: ‘Weg met de koning, het is 2014. Tijd voor een republiek.’. Om haar woorden wat meer kracht bij te zetten gooit ze met de kunstof bloempot naar de koning. Alleen bukt de koning net op tijd. Hierdoor wordt de partijleider van de PvdA, Diederik Samson, geraakt op zijn rug. De studente wordt uiteindelijk opgepakt. Mark Rutte, de minister-president van de VVD, wordt door dit incident ernstig in verlegenheid gebracht. Hij wordt dan door de geschokte en verontwaardigde Tweede Kamer op het matje geroepen.

    Mark Rutte, minister-president, verschijnt voor de kamer om antwoord te geven op de vragen. Kan de minister-president verantwoordelijk worden gehouden voor de nalatige politieagent en de actie van de studente? Kan de.....read more

    Access: 
    Public
    Oefententamen 2012 - Staatsrecht - UL

    Oefententamen 2012 - Staatsrecht - UL


    Vragen

    Opgave 1

    Het vraagstuk van de binding van ambten en/of organen en onderdanen van een staat door internationale verdragsbepalingen wordt beantwoord aan de hand van twee benaderingen: het dualisme en het monisme.

    Leg uit wat deze twee benaderingen inhouden en leg uit waarom ze binnen één rechtsstelsel niet samengaan.

    Opgave 2

    In maart 2014 besluit de Nederlandse regering tot een militaire bijdrage aan een vredesmissie in Syrië. Bij deze vredesmissie komen twintig soldaten om het leven door een aanslag van IS. Een onderzoekscommissie concludeert later dat er bij de uitzending ernstige fouten zijn gemaakt. Zo waren de Nederlandse soldaten te slecht bewapend en waren er geen afspraken met andere landen over mogelijke assistentie. Bovendien blijkt de beslissing tot uitzending genomen te zijn zonder dat er adequate informatie beschikbaar was over de veiligheidssituatie. Het rapport wijst de minister van Defensie aan als hoofdverantwoordelijke voor het drama.

    a) Op grond van welke bevoegdheid kunnen de Tweede Kamerleden de minister
    van Defensie ter verantwoording roepen en waar is deze bevoegdheid nader geregeld?

    Naar aanleiding van het onderzoeksrapport van de onderzoekscommissie verzoeken nabestaanden van de overleden soldaten het Openbaar Ministerie bij de rechtbank Den Haag om tot strafvervolging over te gaan van de minister van Defensie, wegens overtreding van de artikelen 307 en 309 Wetboek van Strafrecht.

    b) In hoeverre acht u dit verzoek kansrijk?

    Ook de media mengen zich uitgebreid in de zaak. Een verslaggeefster van het AD doet bij de minister van Defensie een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Hiermee wil zij inzage krijgen in de debriefingsverslagen van de uitgezonden soldaten. In die verslagen luchten soldaten naar verluidt openlijk hun hart over de fouten die in de voorbereiding van de uitzending en ter plekke zijn gemaakt.

    De minister van Defensie wijst het verzoek van de verslaggeefster af. De verslaggeefster is het hier niet mee eens.

    c) Beschrijf de rechtsgang tot in hoogste instantie die tegen dit besluit open staat.

    Opgave 3

    In Constitutioneel recht schrijft Kortmann het volgende:

    ‘Men gaat er van uit dat de wetgeving of de belangrijkste wetgeving door de kiezers zelf of (mede) door een volksvertegenwoordiging tot stand worden gebracht.’

    In de praktijk blijkt dat de wetgever in toenemende mate (1) regelgevende bevoegdheden delegeert aan het bestuur en (2) het bestuur discretionaire bevoegdheden toekent.

    a) Met welke elementen van de rechtsstaat staat deze praktijk van de wetgever op gespannen voet? Noem er twee.

    Het toekennen van discretionaire bevoegdheden aan het bestuur heeft ook invloed op de manier waarop de rechter de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid door het bestuur toetst.

    b) Hoe toetst de rechter de uitoefening door het bestuursorgaan van een discretionaire bevoegdheid? Motiveer uw antwoord in het licht van de scheiding der machten.

    Opgave 4

    Het is 2012 en de zesjarige David maakt een.....read more

    Access: 
    Public
    Oefententamen 2011 - Staatsrecht - UL

    Oefententamen 2011 - Staatsrecht - UL


    Vragen

    Opgave 1

    Lees de volgende passage:

    ‘De Nederlandse Grondwet ontvangt het internationale recht met open armen. Om die reden wordt er wel voor gepleit in de Grondwet een bepaling op te nemen die beschermt tegen internationaal recht dat niet voldoet aan rechtsstatelijke eisen.’

    Noem drie bepalingen uit de grondwet waaruit blijkt dat de Nederlandse Grondwet het internationale recht met open armen ontvangt en licht uw keuzes toe.

    Opgave 2

    Artikel 89, eerste lid, van de Grondwet geeft de regering in beginsel een ruime bevoegdheid om zogenoemde zelfstandige algemene maatregelen van bestuur vast te stellen.

    Waarom staan zelfstandige algemene maatregelen van bestuur desalniettemin op gespannen voet met het legaliteitsbeginsel?

    Opgave 3

    In de afgelopen jaren is er meerdere malen de nodige politieke discussie geweest over de staatsrechtelijke positie van zelfstandige bestuursorganen (hierna: ‘zbo’s’).

    a) Waarom zijn zbo’s omstreden vanuit staatsrechtelijk perspectief?

    b) In 2006 is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: ‘Kaderwet zbo’s’) in werking getreden. In deze Kaderwet zbo’s zijn onder meer drie verschillende vormen van bestuurlijk toezicht met betrekking tot beslissingen van zbo’s te vinden. Welke zijn dit?

    Antwoordindicatie

    Opgave 1

    Art. 90 GW de regering bevordert de internationale rechtsorde

    Art. 91 GW geeft ruime mogelijkheden om verdragen goed te keuren zonder expliciete instemming van de Staten-Generaal: bij wet kan worden geregeld in welke gevallen geen goedkeuring vereist is + ook stilzwijgende goedkeuring is mogelijk.

    Art. 91 lid 3 GW maakt het zelfs mogelijk om verdragen te sluiten die afwijken van de GW, zonder die GW formeel te wijzigen.

    Art. 92 GW geeft toestemming om bevoegdheden, ook regelgevende, over te dragen aan internationale organisaties.

    Art. 93 GW drukt uit dat een ieder verbindende verdragsbepalingen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties nadat zij bekend zijn gemaakt als zodanig doorwerken en verbindende kracht hebben binnen de Nederlandse rechtsorde, zonder dat omzetting door de nationale wetgever is vereist.

    Art. 94 voegt daaraan toe dat de een ieder verbindende verdragsbepalingen en bepalingen van besluiten van volkenrechtelijke organisaties voorrang hebben boven daarmee strijdige nationale wetgeving.

    Zie samenvatting 32 en de artikelen 90-94 Grondwet.

    Opgave 2

    Een zelfstandige amvb = een amvb die wordt vastgesteld zonder dat de regering de bevoegdheid om die amvb vast te stellen ontleent aan een specifieke wet in formele zin die aan de regering de bevoegdheid delegeert om in de betreffende amvb op een bepaald terrein regels uit te vaardigen.

    Het legaliteitsbeginsel eist juist (onder meer) dat de uitoefening van regelgevende bevoegdheid uiteindelijk te herleiden moet zijn tot een wet in formele zin. Achtergrond daarvan is dat die wet in formele zin (mede) wordt vastgesteld door de volksvertegenwoordiging en derhalve democratisch gelegitimeerd is.

    Als er nu een wet is die aan de regering de bevoegdheid delegeert om bij amvb voor een bepaald.....read more

    Access: 
    Public
    Oefententamen 2010 - Staatsrecht - UL

    Oefententamen 2010 - Staatsrecht - UL


    Vragen

    Opgave 1

    Eén van de beginselen van de rechtsstaat betreft het legaliteitsbeginsel. Dit beginsel wordt naar geldend recht doorgaans gedefinieerd als het vereiste dat ingrijpend optreden door de overheid moet berusten op en in overeenstemming moet zijn met wettelijke regels.

    Waarom is het mede vanuit rechtsstatelijk perspectief onwenselijk om voor ál het overheidsoptreden het vereiste van een wettelijke grondslag te stellen? Noem twee argumenten en licht beide kort toe.

    Opgave 2

    De vaststelling van wetten in formele zin geschiedt ingevolge artikel 81 Grondwet: ‘door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk’. Vaak worden wetsvoorstellen ingediend door de regering. Ook de Tweede Kamer heeft echter het recht om wetsvoorstellen in te dienen.

    Leg uit hoe ook bij zogenoemde initiatief-wetsvoorstellen de regering en het parlement op elkaar zijn aangewezen om de desbetreffende wet tot stand te brengen en in werking te laten treden.

    Opgave 3

    De verhouding tussen wetgever en rechter is een thema dat in de staatsrechtelijke literatuur in Nederland doorgaans veel aandacht krijgt.

    a) In hoeverre wordt in de jurisprudentie van de Hoge Raad ruimte gelaten om de toepassing van een wet in formele zin te toetsen aan ongeschreven rechtsbeginselen?

    b) In de rechtspraak komen situaties voor waarin de rechter strijdigheid constateert tussen een verdragsbepaling en een nationaal wettelijk voorschrift, maar desondanks het nationale wettelijk voorschrift niet buiten toepassing laat en ook niet verdragsconform interpreteert, omdat de strijdigheid volgens de rechter moet worden opgelost door de wetgever. In welke gevallen doet de rechter dit en wat is hiervoor dan de achterliggende reden?

    Opgave 4

    In zijn boek Constitutioneel recht onderscheidt Kortmann een drietal functies van het constitutioneel recht: de constituerende, de attribuerende en de regulerende functie. Daarnaast spreekt Kortmann over de legitimerende functie. Ook geeft hij aan dat bepaalde mensenrechtenverdragen, zoals het IVBPR en het EVRM, gerekend kunnen worden tot het Nederlandse constitutionele recht.

    Welke van de vier bovengenoemde functies vervullen deze mensenrechtenverdragen? Noem er twee en licht deze kort toe.

    Opgave 5

    Op het weblog “Publiekrecht en politiek” schrijft een schrijver het volgende:

    “De vertrouwensregel is een kernregel van ons parlementaire stelsel. Deze regel vergt onder meer dat de Tweede Kamer het vertrouwen opzegt in een minister indien ambtenaren van zijn departement ernstige fouten hebben begaan of onrechtmatig hebben gehandeld.”

    Heeft deze schrijver gelijk?

    Opgave 6

    In het kader van de bestrijding van het zogenoemde ‘wildplakken’ (illegaal teksten en affiches plakken op gebouwen en objecten) is het volgens de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Utrecht overal in de gemeente verboden om affiches te plakken tenzij de burgemeester hiervoor ontheffing verleent. Om voor ontheffing in aanmerking te kunnen komen, moeten de affiches met de bijbehorende tekst worden voorgelegd aan de burgemeester. De burgemeester heeft daarbij als vast beleid dat áls ontheffing wordt verleend, dit enkel gebeurt voor het plakken op de speciaal daarvoor bedoelde.....read more

    Access: 
    Public
    Oefententamen 2009 - Staatsrecht - UL

    Oefententamen 2009 - Staatsrecht - UL


    Vragen

    Opgave 1

    Kortmann merkt in zijn boek Constitutioneel recht op dat de vertrouwensregel ook geldt tussen bewindslieden (of het kabinet) en de Eerste Kamer. Wel geeft hij aan dat de Eerste Kamer zich in de praktijk terughoudend opstelt wat betreft het opzeggen van vertrouwen.

    Noem twee redenen die deze terughoudendheid van de Eerste Kamer kunnen verklaren.

    Opgave 2

    Veronderstel dat de Nederlandse regering onderhandelt over een nieuw verdrag ter bestrijding van terrorisme. In het verdrag is onder meer vastgelegd dat de verdragsstaten zeer ernstige terroristische misdrijven bestraffen zullen met de doodstraf. Aangezien bijna alle fracties in de Tweede en Eerste Kamer voorstander zijn van dit verdrag, besluit de regering om het betreffende verdrag ter stilzwijgende goedkeuring aan de Staten-Generaal voor te leggen. Is dit mogelijk? Motiveer uw antwoord.

    Opgave 3

    Wanneer de rechter in een bij hem aanhangige zaak constateert dat de toepassing van een nationaal wettelijk voorschrift onverenigbaar is met een ieder verbindende verdragsbepaling, moet hij het wettelijk voorschrift volgens artikel 94 Grondwet buiten toepassing laten. Echter, in de praktijk blijken rechters in dat geval soms voor alternatieve, niet door art. 94 Grondwet voorgeschreven benaderingen te kiezen.

    a) Noem twee van deze alternatieve benaderingen.

    Van één van de onder a bedoelde alternatieve benaderingen wordt in de juridische literatuur wel eens gesteld dat dit eigenlijk een vorm van ‘rechtsweigering’ betreft.

    b) Geef aan in welke gevallen de rechter doorgaans deze benadering volgt en welk argument daarbij dan door de rechter wordt aangevoerd.

    Opgave 4

    Voor wat betreft de doorwerking van internationaal recht binnen de nationale rechtsorde wordt gesproken over (verdrags)bepalingen die ‘een ieder verbindend’ zijn en bepalingen die ‘interne werking’ hebben.

    a) Wanneer is sprake van ‘een ieder verbindende’ verdragsbepalingen en waarom is het van belang te weten of een verdragsbepaling al dan niet een ieder verbindend is?

    b) Wat wordt bedoeld met ‘interne werking’ van verdragsbepalingen en van welk systeem gaat het Nederlandse constitutionele recht uit ten aanzien van deze interne werking?

    Opgave 5

    ‘De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk’. Dit valt te lezen in artikel 42 lid 2 Grondwet. Dit artikel bevat de grondslag voor de zogenaamde politieke ministeriële verantwoordelijkheid. Nu wordt in de staatsrechtelijke literatuur doorgaans opgemerkt dat deze ministeriële verantwoordelijkheid voor het optreden van de Koning tijdens kabinetsformaties niet naar behoren functioneert. Leg uit waarom dit het geval is.

    Opgave 6

    In 2006 bestond enige onduidelijkheid over de vraag of Hirsi Ali, Tweede Kamerlid, in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. Omdat art. 51 Grondwet stelt dat de Tweede Kamer bestaat uit 150 leden en Kamerleden op grond van art. 56 Grondwet de Nederlandse nationaliteit moeten bezitten, rees de vraag of de wetgeving die gedurende het Kamerlidmaatschap van Hirsi Ali tot stand was gebracht wel rechtsgeldig was. Veronderstel dat Nederlandse rechter de vraag voorgelegd krijgt of.....read more

    Access: 
    Public
    Oefententamen 2008 - Staatsrecht - UL

    Oefententamen 2008 - Staatsrecht - UL


    Vragen

    Opgave 1

    Lees aandachtig de volgende tekst, zoals geplaatst in het Staatsblad.

    Besluit van 10 september 1981 tot vaststelling van een nieuw Reglement voor de Rijkskweekschool voor Vroedvrouwen te Rotterdam

    Wij BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

    Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, d.d. 16 juLi 1981, no. 7631, Directie Volksgezondheid, afd. Medische Beroepen en Ziektenbestrijding;

    De Raad van State gehoord (advies van 17 augustus 1981, no. 28);

    Gelet op het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, d.d. 23 augustus 1981, no. 11047, Directie Volksgezondheid, afd. Medische Beroepen en Ziektenbestrijding;

    Hebben goedgevonden en verstaan:

    (….)

    a) Van welk ambt is het bovenstaande besluit afkomstig en om wat voor soort regeling gaat het hier?

    Stel: de verantwoordelijke minister wil dat in de betreffende regeling een bepaling wordt opgenomen die overtreding van een voorschrift uit deze regeling strafbaar stelt.

    b) Onder welke voorwaarde kan een dergelijke bepaling worden opgenomen?

    Opgave 2

    In de afgelopen jaren is herhaaldelijks gediscussieerd over het toetsingsverbod van artikel 120 Grondwet. Toch is het debat in de juridische literatuur voor de Hoge Raad tot dusverre geen aanleiding geweest om zijn koers te veranderen, zo blijkt uit verschillende arresten. De Nijmeegse hoogleraar Verkuijl stelt: ‘Een ruime uitleg van het toetsingsverbod blijft derhalve het uitgangspunt.’

    a) Beargumenteer waarom Verkuijl terecht van mening is dat de Hoge Raad een ruime uitleg van het toetsingsverbod hanteert

    Ondanks de ruime uitleg van het toetsingsverbod, ziet de Hoge Raad in bepaalde gevallen toch mogelijkheden voor de rechter om een oordeel uit te spreken over de verenigbaarheid van (bepalingen uit) een formele wet met ongeschreven rechtsbeginselen of grondwettelijke bepalingen.

    b) Aan welke gevallen denkt de Hoge Raad dan?

    Opgave 3

    Geef voor beide onderstaande stellingen gemotiveerd aan of zij waar dan wel niet waar zijn.

    Stelling I: ‘De gedachte dat op de overheid tevens positieve verplichtingen rusten ten aanzien van de klassieke grondrechten houdt in dat de overheid actief moet ingrijpen in situaties waarin er een dringende maatschappelijke behoefte is om de uitoefening van een bepaald grondrecht aan beperkingen te onderwerpen.’

    Stelling II: ‘Deze gedachte van positieve verplichtingen is vooral tot ontwikkeling gekomen in de jurisprudentie over de EVRM-rechten en heeft aldus geen betekenis voor de grondwettelijke grondrechten.’

    Opgave 4

    Energiebedrijf Nuon wil een pijpleiding aanleggen. Daarvoor moet een geul (in landbouwgrond) worden gegraven. Voor de aanleg van de geul is bemaling nodig. Dat betekent dat grondwater zal worden onttrokken. Hiervoor vraagt Nuon bij het bevoegde bestuurorgaan van de provincie (gedeputeerde staten) een Grondwaterwetvergunning aan.
    Op grond van artikel 14 lid 1 Grondwaterwet (niet opgenomen in uw wettenbundels) is het namelijk verboden grondwater te onttrekken, tenzij daarvoor door gedeputeerde staten een vergunning is verleend. Volgens het tweede lid van dit.....read more

    Access: 
    Public
    Oefententamen 2007 - Staatsrecht - UL

    Oefententamen 2007 - Staatsrecht - UL


    Vragen

    Opgave 1

    In de Scheepvaartverkeerswet van 7 juli 1988 is een algemene regeling opgenomen met betrekking tot het scheepvaartverkeer op de binnenwateren en op zee.

    Artikel 42 lid 1 Scheepvaartverkeerswet luidt:

    “De bevoegdheid van provinciale staten, gemeenteraden, waterschappen en havenschappen tot het stellen van regels blijft ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, gehandhaafd, voor zover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet gestelde regels.”

    In de memorie van toelichting valt verder te lezen:

    “Voor de kustgemeenten zal vorenbedoelde bevoegdheid tot het stellen van aanvullende bepalingen in beginsel ook bestaan voor de strook van 1 km vanaf de kust in de territoriale zee. Het zal hierbij gaan om bepalingen die deels de verkeersveiligheid van de kustgebonden recreatievaart, deels de regeling van de recreatie aan zee tot doel hebben.”

    Op 23 maart 2008 heeft de gemeenteraad van Vlissingen een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) aangenomen, waarin onder meer bepalingen staan over recreatie aan strand en zee in de Gemeente Vlissingen.

    Heeft de gemeenteraad van Vlissingen de bepalingen over recreatie aan strand en zee opgesteld op basis van een medebewindsbevoegdheid of een autonome bevoegdheid? Op welke grondslag berust deze bevoegdheid?

    Opgave 2 (Extra opgave Staatsrecht BD (oude stijl))

    Eind 2006 besloot de gemeenteraad van Hilversum, vanwege toenemende overlast van grote terreinwagens (SUV’s), tot een parkeerverbod voor auto’s langer dan 5.10m en/of breder dan 1,95 meter. Dit verbod strekte zich uit over het gehele gebied van de Gemeente Hilversum.

    Mark van Vliet is in het bezit van een enorm grote Jeep. Tegen de weigering van het college van B&W hem een vergunning te verlenen voor de parkeerplek voor zijn woning in het centrum van Hilversum komt hij bestuursrechtelijk op. Hij voert daarbij (onder meer) aan dat het verbod te algemeen is gesteld en ook ziet op plaatsen die niet tot de openbare ruimte behoren. Volgens Mark is de desbetreffende bepaling in de verordening daarom onverbindend.

    a) Heeft dit betoog van Mark kans van slagen?

    De gemeente erkent dat het algehele parkeerverbod mogelijk onverbindend is als het gaat om plaatsen die niet tot de openbare ruimte behoren, maar wijst er op dat Van Vliet zijn auto in het centrum aan een drukke straat wenst te parkeren. Deze straat is onmiskenbaar publieke ruimte. De gemeente stelt dat de verordening wél verbindend is als het gaat om de openbare weg.

    b) Heeft dit betoog van de gemeente kans van slagen?

    Na jaren procederen krijgt Van Vliet gelijk van de bestuursrechter. Maar zijn Jeep heeft hij inmiddels met een aanzienlijk verlies verkocht. Hij daagt de gemeente Hilversum daarom voor de civiele rechter met de stelling dat de bepaling, inhoudende het algehele parkeerverbod voor de genoemde categorie voertuigen, jegens hem een onrechtmatige daad oplevert

    c) Is het mogelijk dat een door de gemeenteraad uitgevaardigd.....read more

    Access: 
    Public
    Oefententamen 2006 - Staatsrecht - UL

    Oefententamen 2006 - Staatsrecht - UL


    Vragen

    Opgave 1

    Eind 2005 voerden toenmalig Kamerlid Hirsi Ali en VVD-erelid Wiegel middels open brieven in NRC Handelsblad een discussie over de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. Deze gelijkstelling, neergelegd in artikel 23 Grondwet, is in 1917 gelijktijdig met een andere fundamentele wijziging van het constitutionele bestel tot stand gekomen .

    a) Om welke andere fundamentele wijziging gaat het?

    Stel: mevrouw Hirsi Ali had in 2005 een poging willen ondernemen, lid 6 van artikel 23 Grondwet te doen wijzigen.

    b) Geef kort aan op welke punten de procedure grondwetsherzieningsprocedure afwijkt van de gewone wetgevingsprocedure.

    In de grondwetsherzieningsprocedure liggen extra waarborgen omtrent democratische legitimatie besloten.

    c) Hoe beoordeelt u deze extra waarborgen gelet op de huidige praktijk van grondwetsherzieningen?

    Opgave 2

    Het zuiden van ons land wordt in toenemende mate geconfronteerd met overlast veroorzaakt door zogeheten ‘drugsrunners’ uit België. In een poging de negatieve gevolgen van dit drugstoerisme te beperken, is de Nederlandse regering aan de grens met België weer douanepersoneel in gaan zetten. Het idee is dat deze douaneambtenaren potentiële drugsrunners afschrikken door steekproefsgewijs controles uit te voeren ingeval van verdacht uitziende voertuigen. De afgelopen weken worden de stopbevelen van de douaneambtenaren echter nogal eens genegeerd. De Minister van Justitie overweegt nu, als spoedmaatregel, voor de laatste twee zomermaanden een bijzondere sanctie te verbinden aan het negeren van de stopbevelen van de douaneambtenaren. Wie in weerwil van een stopbevel van een douaneambtenaar aan de grens doorrijdt en wordt aangehouden, wordt daarvoor bestraft door inbeslagname van zijn of haar auto. De Wegenverkeerswet, noch enige andere wet, voorziet in deze mogelijkheid.

    Is de Minister van Justitie bevoegd de genoemde regeling vast te stellen?

    Opgave 3

    Rechters worden geacht onafhankelijk te zijn bij de uitoefening van hun rechterlijke functie.

    a) Welke waarborgen biedt de Grondwet voor de zogenoemde rechtspositionele onafhankelijkheid van de rechter?

    b) Wat houdt de functionele onafhankelijkheid van rechters in en waaruit vloeit deze naar ongeschreven staatsrecht voort?

    Opgave 4

    Stel: een Nederlandse rechter constateert dat het toepassen van een wet in formele zin in strijd komt met een ‘een ieder verbindende verdragsbepaling’.

    a) Wat moet volgens de Grondwet het gevolg zijn?

    In de praktijk blijkt dit gevolg niet in alle zaken een oplossing te bieden.

    b) Waar liggen in dergelijke zaken de grenzen van de rechtsvormende taak van de rechter volgens de jurisprudentie?

    Opgave 5 (Extra opgave voor Staatsrecht BD (oude stijl))

    In het kader van de verkeersveiligheid bepaalt artikel 3 lid 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) het volgende:

    ‘Fietsers mogen met zijn tweeën naast elkaar rijden. Dit geldt niet voor snorfietsers.’

    Voor de inwerkingtreding van het RVV was in de Gemeente Tiel al een gelijkluidende APV-bepaling van kracht. Aanleiding voor het aannemen van deze APV-bepaling vormde destijds het groot aantal ongevallen waarbij een snorfiets betrokken was dat.....read more

    Access: 
    Public
    Extra oefenvragen Q&A sessies - Staatsrecht - UL

    Extra oefenvragen Q&A sessies - Staatsrecht - UL


    Deze oefenvragen zijn gebaseerd op de Q&A colleges bij het vak uit 2016/2017

    Week 1

    Vragen

    Vraag 1

    Wat is het probleem rondom het arrest leges?

    Vraag 2

    Hoe geschiedt de gehele procedure rondom het maken van een nieuwe wet in formele zin?

    Antwoordindicatie

    Vraag 1

    Het probleem van het arrest leges is dat in art. 229 lid 1 sub b Gemeentewet is dat de gemeentewet betaling vragen aan een overheidsdienst niet kwalijk acht. Maar vervolgens kwamen er nieuwe wetten over de identificatieplicht. Het rijbewijs kon ook gebruikt worden om legitiem mee auto te rijden en het paspoort was vereist voor reizen buiten de Europese Unie. De identiteitskaart kun je het minste mee, maar identificatie is wel verplicht. Om aan deze plicht te voldoen, moet je dus een identiteitskaart kopen. Dat kost geld, maar de Hoge Raad besliste dat dit geen overheidsdienst betrof. Een dienst heb je iets aan en kun je iets mee. Een fabriek beginnen, de EU uitreizen, autorijden, een schuur bouwen, noem het allemaal maar op. Maar een identiteitskaart is geen dienst, het is het vervullen van een verplichting. Geld vragen voor de ID kan dus niet gestoeld zijn op art. 229 lid 1 sub b Gem. wet.

    Vraag 2

    De reparatiewet die ingediend werd, wordt als voorbeeld gebruikt. Als eerst wordt een wet opgesteld door iemand van de regering, die ook een Memorie van Toelichting schrijft. Daarna dient de regering het wetsvoorstel in. Dat gaat langs de ministerraad. Voor wet in formele zin en een AMvB is het ook verplicht dat er advies gevraagd wordt aan de Raad van State. De Raad van State kan op zes verschillende manieren reageren, waarmee in gradatie hun akkoord uit blijkt (volledig akkoord, volledig niet akkoord en vier tussenvarianten). Dan gaat het besluit vervolgens terug naar de regering.

    Als ze besluiten om het wetsvoorstel in te dienen, gaat het naar de Tweede Kamer. Pas op dit moment wordt alles openbaar. We zullen dus nooit weten hoeveel wetten er zijn opgesteld, naar de Raad van State gezonden zijn en daarna nooit naar de Tweede Kamer gekomen zijn. Als eerste komt het voorstel bij de vaste kamercommissie, die een verslag maakt. De plenaire behandeling is een onderdeel wat vooral uit showbizz bestaat. Er kunnen echter wel moties en amendementen worden ingediend worden bij de plenaire behandeling. Vervolgens op grond van art. 85 Gw moet de conceptwet, indien de meerderheid akkoord is, naar de Eerste Kamer. Daar wordt ook weer gestemd, maar recht van amendement hebben ze niet. Vragen mogen wel gesteld worden. De regering antwoordt in de Memorie van Antwoord. Ten slotte bekrachtigt de Koningin, wat ook meer ritueel is dan wat anders. Bekendmaking wordt op grond van art. 88 Gw jo. 3a Wet op het Staatsblad.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

    Staatsrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

    • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, collegeaantekeningen en oefententamens gedeeld voor het vak Staatsrecht voor de opleiding Rechten, jaar 2 aan de Universiteit Leiden. 
    • Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp voor rechten en juridische vaardigheden maak je gebruik van de startpagina voor rechten of de zoekpagina
    Work for WorldSupporter

    Image

    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

    Working for JoHo as a student in Leyden

    Parttime werken voor JoHo

    Check more of this topic?
    How to use more summaries?


    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
    2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
    4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
    5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

    Field of study

    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    1548
    Comments, Compliments & Kudos:

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.