TentamenTests bij Circulatie 1 - UU

Deze oefentoets bevat 40 vragen gevolgd door de antwoordsleutel bij het blok

Oefentoets

Deze oefentoets bevat 40 vragen gevolgd door de antwoordsleutel

1. De spieren van de thoraxwand en buikwand vertonen een sterke overeenkomst in:
  1. Hun vermogen een hoge druk te creëren in de betreffende lichaamsholte

  2. De aanwezigheid van grote aponeurosen

  3. De aanwezigheid van een in lengterichting verlopende spier

  4. De vezelrichting van de drie elkaar overlappende spierlagen

 

2. De “cardia output” kan niet oneindig groot worden door het hartritme te verhogen omdat:
  1. De beschikbare vullingstijd te kort wordt

  2. De cardiovasculaire centra het hartritme regelen

  3. Het aantal spontane depolarisaties afneemt bij toenemend hartritme

  4. De ion concentraties in de pacemaker cellen afnemen.

 

3. Iemand heeft een Tmax (tubulair maximum) voor resorptie van glucose van 500 mg/min en een GFR (glomerular filtration rate) van 125 ml/min. Wat is ongeveer de plasma drempel voor glucose voor dit individu?
  1. 40 mg/ml

  2. 4 mg/ml

  3. 0,4 mg/ml

  4. 0,04 mg/ml

 

4. Longoedeem als gevolg van astma cardiale ontstaat omdat:
  1. Het rechter ventrikel niet genoeg hydrostatitische druk kan leveren om het bloed snel genoeg door de longcapillairen te pompen.

  2. De kracht van het linkerventikel zo groot is dat de hydrostatische druk in het gehele lichaam te hoog is.

  3. Het linkerventrikel te slecht werkt waardoor stuwing van bloed in de longcirculatie optreedt.

  4. De colloïd osmotische druk in de longcapillairen verlaagd is.

 

5. In welke fase van de hartcyclus vindt de perfusie van de kransslagaders plaats?
  1. Voornamelijk tijdens de diastole

  2. Voornamelijk tijdens de systole

  3. In vergelijkbare mate tijdens de systole en de diastole

  4. Voornamelijk aan het einde van de diastole

 

6. Tijdens de sovolumetrische contratiefase van het hart zijn:
  1. De AV-kleppen dicht en de halfmaanvormige kleppen dicht

  2. De AV-kleppen open en de halfmaanvormige kleppen dicht

  3. De AV-kleppen open en de halfmaanvormige kleppen open

  4. De AV-kleppen dicht en de halfmaanvormige kleppen open

 

7. Als de K+ permeabiliteit van de cellen in de sinusknoop toeneemt:
  1. Wordt het potentiaalverschil over de celmembraan kleiner

  2. Daalt de hartfrequentie

  3. Wordt het interval tussen de atrium en ventrikelconcentratie langer

  4. Wordt de duur van de P top langer

 

8. De diameter van een capillair is veel kleiner dan de diameter van een arteriool. Toch wordt de totale perifere weerstand voornamelijk door arteriolen bepaald. Waarom?
  1. De cumulatieve “cross sectional area”oftewel totaal doorsnede van de capillairen is veel groter dan die van de arteriolen

  2. De arteriolen kunnen in tegenstelling tot capillairen niet oprekken omdat ze door gladde spieren omhuld zijn

  3. De cumulatieve lengte van arteriolen is groter dan die van de capillairen

  4. In arteriolen is de bloedstroom laminair, in capillairen niet.

 

9. Vaatspanning staat onder autonome controle. Dilatatie of constrictie wordt bepaald door het samenspel van een neurotransmitter en een receptor. Welke combinatie veroorzaakt vascoconstrictie in de niet gebruikelijke spieren tijdens inspanning?
  1. Norepinphrine op de a1 receptor

  2. Acetylcholine op de a1 receptor

  3. Norepinephrine op de β1 receptor

  4. Acetylcholine op de β1 receptor

 

10. Resorptie van NA+ en CL- in de distale tubulus en de verzamelbuis worden gestimuleerd door:
  1. Angiotensine II

  2. Toegenomen renale sympathische zenuwactiviteit

  3. Astriaal natriuretisch peptide (ANP)

  4. Aldosteron

 

11. Wat wordt verstaan onder de myogene response van arteriolen?
  1. Contractie van gladde spier rondom de arteriole als gevolg van toegenomen spierarbeid

  2. Contractie van gladde spier rondom de arteriole als gevolg van toegenomen hydrostatische druk in het vat

  3. Relaxatie van de gladde spier rondom de arteriole als gevolg van toegenomen temperatuur

  4. Relaxatie van de gladde spier rondom de arteriole als gevolg van CO2 afname

 

12. Capillaire uitwisseling vindt voor ene belangrijk deel plaats als gevolg van bulk flow. Aan de arteriële zijde van het capillaire bed vindt er filtratie plaats en aan de veneuze zijde resorptie Aan de veneuze zijde vindt er reabsorptie plaats omdat daar:
  1. De colloïd osmotische druk hoger is dan de hydrostatische druk

  2. De hydrostratische druk hoger is dan de colloïd osmotische druk

  3. De permeabiliteit groter is

  4. De interstitiële druk hoger is dan de hydrostatische druk

 

13. Het windketelmodel van de aorta bevordert een continue bloedstroom. Essentieel hierbij zijn:
  1. De compliantie en elasticiteit (terugvering) van de aorta tijdens een systole

  2. De compliantie en elasticiteit (terugvering) van de aorta tijdens de diastole

  3. De compliantie tijdens de systole en de elasticiteit (terugvering) tijdens de diastole

  4. De elasticiteit (terugvering) tijdens de systole en de compliantie tijdens de diastole

 

14. De capillaire permeabiliteit is het laagst in de:
  1. Nieren

  2. Milt

  3. Lever

  4. Huid

  5. Hersenen

 

15. Hyperventilatie ontstaat als:
  1. PaO2↓

  2. PaCO2↑

  3. PH↓

  4. a,b en c zijn alle juist

 

16. De centrale chemoreceptoren meten hun ademhalingsparameters in :
  1. Veneus bloed

  2. Liquor

  3. Arterieel bloed

 

17. Een gezond persoon loopt 500 meter hard. Daarbij gaat hij hijgen. Dit ervaart deze persoon als kortademigheid. Dit kortademigheidsgevoel ontstaat door:
  1. De zware spierarbeid van de ademspieren

  2. Daling van de zuurstofspanning en saturatie van het arteriele bloed

  3. Stijging van de koolzuurspanning in het arteriele bloed, deze stijging prikkelt het ademcentrum extra, waardoor kortademigheid wordt ervaren.

  4. Verzuring van de beenspieren, daardoor stijgt de zuurgraag van het bloed, het ademcentrum wordt extra geprikkeld

 

18. Tijdens een inspanningstest loopt bij een COPD-patient de arteriele zuurstofspanning aanzienlijk op, terwijl die in rust duidelijk te laag was. Dit wordt veroorzaakt door:
  1. Een toename van de dode ruimte ventilatie tijdens de inspanning

  2. Een toename van ventilatie perfusie mismatch tijdens de inspanning

  3. Een toename van shunting tijdens de inspanning

  4. Een adequate recruitment en distensie van de pulmonale vaten tijdens de inspanning

 

19. Het residuaal volume is ongeveer ….............. van de Totale Long Capaciteit
  1. 10%

  2. 20%

  3. 35%

  4. 40%

 

20. De breedte van het QRS complex bij een gezonde volwassene bedraagt:
  1. ≤40 msec

  2. 40-70 msec

  3. 70-100 msec

  4. > 100 msec

 

21. Een gezond persoon gaat kopje onder in een rivier. Deze persoon verslikt zich in het water ( aspireert). Hierdoor wordt surfactant uit de longblaasjes gespoeld. Wat is het gevolg/zijn de gevolgen van dit surfactantverlies?
I. Toename van de oppervlaktespanning in de alveopli
II. Collaps van alveoli
III. Afname van de compliantie van de longen
Welk alternatief is volledig juist?
  1. I, II en III zijn alle juist

  2. I is onjuist, II en III zijn juist

  3. I en II zijn juist, III is onjuist

  4. I is juist, II en III zijn onjuist

22. Een ACE (angiotensine converting enzyme) remmer veroorzaakt een toename in de diameter van de efferente arteriole. Welke combinatie van veranderingen is daarbij mogelijk?
  1. Toegenomen nierdoorbloeding (RBF) en toegenomen glomerulaire filtratie snelheid (GFR)

  2. Toegenomen RBF en afgenomen GFR

  3. Afgenomen RBF en afgenomen GFR

  4. Afgenomen RBF en toegenomen GFR

 

23. Welke van de volgende eiwitten levert de grootste bijdrage aan de colloid osmotische druk van bloed?
  1. Collageen

  2. Fibrinogeen

  3. Albumine

  4. Globuline

 

24. Mario gebruikt verapamil, een medicijn dat de calciumkanalen remt in hartspiercellen. Wat is het effect van dit medicijn op het slagvolume van Mario?
  1. Wordt kleiner

  2. Wordt groter

  3. Blijft gelijk

 

25. Met behulp van het elektrocardiogram kan men geen conclusies trekken ten aanzien van:
  1. De hartfrequentie

  2. De geleiding van het atrium naar het ventrikel

  3. De contractiliteit van het myocard

  4. De ligging van het hart

 

26. Een astronaut verblijft in de ruimte en is gewichtloos. Zijn ventilatie zal nu:
  1. Vooral naar de longbasis blijven gaan

  2. Vooral naar de middengedeeltes van de long gaan

  3. Vooral naar de longtop gaan

  4. Zich uniformer over de long verdelen

 

27. Wat wordt bedoeld met de polsgolf?
  1. De polsgolf is het verschil in arteriële en veneuze druk

  2. De polsgolf is het verschil in systolische en diastolische druk

  3. De polsgolf is de hoeveelheid bloed dat per hartslag in de perifere circulatie komt

  4. d. de polsgolf is de drukgolf die over het vat naar de periferie loopt

 

28. De wand van een gezonde musculeuze arterie bestaat onder meer uit de volgende cellen en of componenten:
  1. Endotheelcellen en gladde spiercellen

  2. Fibroblasten en mesotheelcellen

  3. Slijmbekercellen en collageen

  4. Elastine en bloedplaatjes

 

29. Voor de productie van maximaal geconcentreerde urine is nodig:
  1. Aanwezigheid van antidiuretisch hormoon

  2. Ophoping van ureum in het interstitium van het niermerg

  3. Resorptie van Na in het dikke opstijgende been van de lis van Henle

  4. a, b en c zijn juist

 

30. Een intercalated disc is een:
  1. Schot tussen twee opeenvolgende sarcomeren in een spiervezel

  2. Arterioveneuze shunt

  3. Verstevigd grensvlak van opeenvolgende hartspiercellen

 

31. Als de K+ permeabiliteit van de cellen in de sinusknoop toeneemt:
  1. Wordt het potentiaalverschil over de celmembraan kleiner

  2. Daalt de hartfrequentie

  3. Wordt het interval tussen de atrium en ventrikelcontractie langer

  4. Wordt de duur van de P-top langer

 

32. In welke van de volgende delen van het nefron komen de cellen met de meeste mitochondria voor?
  1. Proximale tubulus

  2. Dunne afdalende deel van de lis van Henle

  3. Dunne opstijgende deel van de lis van Henle

  4. Vasa recta

 

33. Een impressio cardiaca wordt gevonden op:
  1. Linker long

  2. Rechter long

  3. Beide longen

 

34. Reus Goliath woont in de bossen van Kaatsheuvel en heeft dezelfde fysiologie als die van de mens alleen is alles wat groter. Hij is naar het UMC afgereisd voor zijn jaarlijkse Circulatie  check. De cardioloog stelt de volgende parameters vast:
  • EDV: 4000 ml
  • Ejectiefractie: 75%
  • Hartslag interval: 6 seconden
Wat is de cardiac output (CO) van Goliath?
  1. 6 liter

  2. 10 liter

  3. 30 liter

  4. 60 liter

 

35. Goliath blaast bij de afdeling longziekten een spirogram. De longarts stelt de volgende parameters vast:
  • VC: 20 liter
  • Ademfrequentie: 6x per minuut
  • Ademminuutvolume: 30 liter
Wat is het teugvolume (TV) uitgedrukt als percentage van TLC?
  1. Kleiner dan 25%

  2. Precies 25%

  3. Groter dan 25%

 

36. Grote smurf heeft een cardiac output van 1 liter, nadat hij door het bos gerend heeft neemt zijn perifere weerstand met een factor 2 af. Zijn driving pressure neemt met een factor 2 toe. Hoe groot is nu de CO van grote smurf?
  1. 0,5 liter

  2. 1,0 liter

  3. 2,0 liter

  4. 4,0 liter

  5. 16 liter

37. Van een patient is bekend dat de ligging van zijn electrische hartas (dat wil zeggen: depolarisatierichting van de ventrikels) abnormaal is (ligt niet tussen -30o en 90o). Er wordt een 12-leads ECG opgenomen. Afleiding Einthoven II is volkomen iso-electrisch. Welke van de volgende waarnemingen zal te zien zijn?
  1. Afleiding aVR heeft een negatief QRS complex

  2. Afleiding aVL heeft een negatief QRS complex

  3. Afleiding Einthoven III heeft een negatief QRS complex

  4. Afleiding Einthoven I heeft een positief QRS complex

38. Wanneer op een 12-leads ECG het QRS complex in Einthoven II een netto-hoogte heeft van 10 hokjes en Einthoven III een netto-hoogte heeft van ook 10 hokjes, wat kunt u dan waarnemen?
  1. Een positief QRS complex van ongeveer 8 hokjes in aVR

  2. Een positief QRS complex van ongeveer 3 hokjes in Einthoven I

  3. Een positief QRS complex van ongeveer 14 hokjes in aVF

  4. Een positief QRS comples van ongeveer 7 hokjes in aVL

39. Het If kanaal is onderhevig aan regulatie door het sympathisch deel van het autonome zenuwstelsel. Hoe zal If reageren op deze stimulatie?
  1. Het If kanaal zal meer Na+ en Ca++, en minder K+ ionen doorlaten

  2. De drempelwaarde van If zal negatiever worden

  3. Het If kanaal laat minder depolariserende ionen door

  4. Het If kanaal wordt onmiddelijk geinternaliseerd

40. In de nier wordt stof X wordt gefiltreerd en gereabsorbeerd, maar niet gesecerneerd. Stof X is voor 50% gebonden aan albumine, de resterende 50% is vrij opgelost in het plasma. Het molecuulgewicht van X is 100 Dalton (=0.1 kDa). Het tubulaire resorptie maximum (Tm) is 1000 mg/min. Hematocriet is 50%. De concentratie van X in het bloed 100 mg/ml. Wat is, per minuut, de excretie van X in de urine, bij een GFR van 100 ml/min?
  1. 0 mg/min

  2. 10 000 mg/min

  3. 20 000 mg/min

  4. 18 000 mg/min

  5. 11.000 mg/min

  6. 21 000 mg/min

  7. 9 000 mg/min

  8. 1 000 mg/min

Antwoorden

Oefentoets #1

  1. d

  2. b

  3. d

  4. a

  5. d

  6. a

  7. c

  8. b

  9. d

  10. a

  11. a

  12. d

  13. b

  14. b

  15. b

  16. d

  17. a

  18. a

  19. d

  20. c

  21. b

  22. b

  23. c

  24. a

  25. c

  26. d

  27. d

  28. a

  29. d

  30. c

  31. b

  32. a

  33. c

  34. c

  35. a

  36. d

  37. b

  38. c

  39. a

  40. g

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Circulatie en regulatie - Geneeskunde - Bundel

Study notes bij Circulatie 1 - UU (2015-2016)

Study notes bij Circulatie 1 - UU (2015-2016)

Deze aantekeningen zijn gebasseerd op het het vak Circulatie 1 in 2015-2016

Thema 1: Het hart

HC - Hartfunctie en mechanische activiteit

Bloedsomloop en het hart

Het bloedvatsysteem is een gesloten systeem; het bloed dat het hart verlaat, komt het hart ook weer in. Het bloed wordt uit de linkerhelft van het hart via de aorta het lichaam ingepompt, vanwaar het naar allerlei organen gaat. Hier vindt uitwisseling plaats in het capillaire netwerk van deze organen. Dit is mogelijk doordat de stroomsnelheid van het bloed laag is. Aan het begin van het capillaire netwerk is de transmurale druk hoger dan de osmotische druk. Hierdoor is er sprake van filtratie. Aan het eind van het capillaire netwerk is de osmotische druk weer hoger, waardoor er absorptie plaatsvindt. Het bloed komt terug in het hart via de onderste of bovenste holle ader (vena cava inferior en superior) in het rechteratrium. Vanuit het rechteratrium gaat het bloed via het rechterventrikel en de longslagader (truncus pulmonalis) de kleine circulatie in (via de longen). Wanneer het bloed het capillaire vaatbed van de longen gepasseerd is, stroomt het dan zuurstofrijke bloed via de longader in het linkeratrium. Na ook het linkerventrikel te zijn gepasseerd, gaat het bloed vervolgens weer de aorta in.

In de longen verloopt de capillaire uitwisseling iets anders dan normaal. In de longen is er namelijk continu absorptie nodig. De zuurstof die geabsorbeerd moet worden is slecht oplosbaar in bloed. Daarom is er in het bloed een hulpstof aanwezig: hemoglobine. Om continu absorptie mogelijk te maken is de osmotische druk altijd hoger dan de transmurale druk.

Het hart heeft een linker- en een rechterhelft. De linkerhelft ontvangt bloed uit de longen en pompt bloed naar het lichaam. De rechterhelft ontvangt bloed uit het lichaam en pompt bloed naar de longen. Het bloed stroomt via venen de atria binnen. De ventrikels pompen het bloed in de arteriën. Tussen de ventrikels en de atria en tussen de ventrikels en de arteriën zijn kleppen aanwezig.

In het kader van hartwerking wordt vaak gesproken over de cardiac output (CO). De CO drukt uit hoeveel bloed het hart per minuut uitpompt via de aorta. Dit wordt ook wel het hartminuutvolume genoemd. In rust is dit zo’n 4 à 5 liter per minuut. CO = hartfrequentie x slagvolume. Hartfrequentie betekent het aantal slagen per minuut. Slagvolume staat voor de hoeveelheid bloed die per hartslag uit wordt gepompt uit één ventrikel. In het Engels heet het slagvolume stroke volume. De cardiac output van de linker kamer is gelijk van die van de rechterkamer

Wat betreft de hartcyclus, is er sprake van een systole (de fase van samentrekking van de ventrikels) en een diastole (de fase waarin de ventrikels zich met bloed vullen). Deze faseverdeling kun je.....read more

Access: 
Public
Study notes bij Circulatie 1 - UU (2014-2015)

Study notes bij Circulatie 1 - UU (2014-2015)

Week 1

Voorcollege hart anatomie

Anatomie

Het hart ligt in het middenste deel van de borstkas, genaamd het mediastinum. Naast het mediastinum liggen de twee cavitas pleuralis (links en rechts). Het mediastinum en de cavitas pleuralis vormen de drie compartimenten van de cavitas thoracica (borstholte).

Het hart ligt als een omgevallen en gedraaide piramide in het mediastinum. De hartpunt ligt namelijk linksonder en de hartbasis rechtsboven. De rechterkant van het hart is tevens naar het borstbeen toegedraaid.

Om het hart ligt het hartzakje, genaamd het pericardium. Dit pericardium bestaat uit drie onderdelen:

  • Pericardium fibrosum: de buitenste laag. De pericardium fibrosum is aan de onderkant gehecht aan het diafragma. Het pericardium fibrosum bestaat uit bindweefsel.

  • Pericardium serosum: het binnenste vlies bestaande uit een lamina parietalis en een lamina visceralis (epicard). De lamina parietalis ligt aan de binnenkant tegen de pericardium fibrosum aan. De lamina visceralis ligt tegen het hartweefsel zelf aan. Het pericardium serosum heeft een glad oppervlak en produceert vocht. Hierdoor ontstaat er een glijvlak tussen de lamina parietalis en de lamina visceralis. Wanneer er een ontsteking van het hartzakje is, kan er te veel vocht geproduceerd worden, waardoor het hart in verdrukking komt. Hierdoor kan het zijn functie, het rondpompen van bloed, niet meer goed uitoefenen.

  • Cavitas pericardiaca: ook wel pericardholte genoemd. Deze holte ligt tussen de lamina parietalis en lamina visceralis en is gevuld met vocht. In de cavitas pericardiaca kunnen twee delen worden onderscheiden: de sinus transversus pericardii en de sinus obliquus pericardii. De sinus obliquus pericardii ligt rondom de ventrikels. De sinus transversus pericardii ligt tussen de arteriële pool en de veneuze pool van het hart.

Het hart heeft zich gevormd uit een rechte, horizontale hartbuis met aan de ene kant arteriën (de arteriële pool) en aan de andere kant venen (de veneuze pool). In de loop van de ontwikkeling is het hart gaan groeien en gaan buigen. Door de buiging kwamen de arteriën en venen bij elkaar te liggen. De kleine ruimte die in een volwassen hart nog steeds bevindt tussen de arteriën en de venen van het hart heet de sinus tranversus pericardii.

Aan de kant van het borstbeen en ribben (dit deel wordt het facies sternocostalis genoemd) zijn verschillende hartonderdelen te zien:

  • Atrium met hartoor (auricula). Vooral het rechter atrium is met hartoor is goed te zien.

  • Ventrikel. In het vooraanzicht is voornamelijk het rechter ventrikel zichtbaar.

  • Sulcus coronarius. Deze groeve is loopt dwars rondom het hart.

  • Sulcus interventricularis anterior. Deze groeve is gelegen tussen linker- en rechterventrikel aan de voorzijde van het hart en loopt als de sulcus interventricularis posterior ook door op de achterkant van het hart.

  • Apex cordis. Dit is de hartpunt, aan de

  • .....read more
Access: 
Public
Notes bij het vak Regulatie en integratie - Geneeskunde - B1 - UU (2015-2016)

Notes bij het vak Regulatie en integratie - Geneeskunde - B1 - UU (2015-2016)

Deze notes zijn gebaseerd op de colleges, werkgroepen e.d. uit 2015-2016

Thema: Principes & regulatie

HC: Inleiding regulatie en Integratie

Homeostase betekent dat je lichaam de controle heeft over (vitale) parameters. Homeostase kost energie. Homeostase werkt met behulp van regelkringen. In deze kringen worden op grofweg twee manieren signalen doorgegeven. Dit zijn: nerveuze en humorale signalen, respectievelijk via het AZS en via hormonen. Homeostase is er ook voor om grote variaties binnen het lichaam te voorkomen. Er is daardoor vaak sprake van een negatieve terugkoppeling. Maar heel soms werkt het lichaam met positieve terugkoppeling, bijvoorbeeld bij bloedstolling. Een positieve terugkoppeling draagt er namelijk niet aan bij om het lichaam in balans te houden.

Een regelsysteem kan verstoringen redelijk goed bijsturen. Stel echter dat de sensor of referentie niet deugen, dan zal het regelsysteem niet meer goed kunnen werken. De balans in je lichaam wordt verstoord. Een voorbeeld hiervan is de Cheynes-Stokesademhaling. Dit is een bijzonder type ademhaling. We gaan uit van een persoon met deze afwijking. De pCO2 in het bloed stijgt. Hierdoor ga je sneller ademen. Hierdoor daalt de pCO2 weer waardoor je weer langzamer moet gaan ademhalen. Normaalgesproken is dit goed in balans. Bij iemand met Cheynes-Stokesademhaling is dat niet zo; je zal zo iemand afwisseling snel zien ademen en dan weer langzaam.

Het autonome zenuwstelsel

Dit is één manier van het doorgeven van signalen voor de regulatie en integratie. Het AZS is onder te verdelen in het (ortho)sympatisch en parasympatisch zenuwstelsel. Het autonome zenuwstelsel werkt snel en via elektrische signalen.

Het orthosympatisch zenuwstelsel omvat de ruggenmergzenuwen Th1 – L3. Ze hebben een kort preganglionair neuron en een lang postganglionair neuron dat naar het doelorgaan loopt. Het OS werkt katabool; het zorgt voor energievrijmaak en is dus belangrijk om je lichaam in een actieve toestand te brengen.
Het parasympatisch zenuwstelsel omvat de hersenzenuwen III, VII, IX en X + het sacraal ruggenmerg. Dit stelsel heeft een lang preganglionair neuron en juist een kort postganglionair neuron. Het werkt anabool, voor energieopslag dus.

In het AZS zitten verschillende soorten receptoren. In de ganglia zitten N2-typereceptoren. De transmitterstof is hier ACh. De receptor op het doelorgaan verschilt.....read more

Access: 
Public
Regulatie en Integratie Oefenpakket

Regulatie en Integratie Oefenpakket

De oefententamens zijn gebaseerd op voorgaande jaren en bieden geen garantie dat de literatuur ongewijzigd is gebleven. Alle antwoorden zijn onder voorbehoud.

Oefententamens

Oefententamen 1 (2013)

1. Gegeven is een geregeld systeem zonder uitwendige storingen waarin de geregelde grootheid precies de streefwaarde (setpoint-waarde) heeft. Wat zal er gebeuren met de geregelde grootheid als de gevoeligheid van de receptor wordt. De geregelde grootheid zal:

1. groter worden

2. kleiner worden

3. niet veranderen

 

2. Welke relatie geeft de Frank-Starling-curve weer?

1. Hoe groter de druk in het hart is des te krachtiger zal het hart contraheren.

2. Hoe beter het hart gevuld wordt des te krachtiger zal het hart contraheren.

 

3. In welke situatie wordt het setpoint van de borneostaat aangepast? In het geval van:

1. bloeddrukregulatie tijdens inspanning

2. temperatuurregulatie tijdens inspanning

 

4. Bij een anafylactische shock wordt een dosis adrenaline gegeven ter bestrijding van de lage bloeddruk. Wat is het effect van adrenaline?

1. een vasoconstrictie door stimulatie van de bèta-reeptoren in het hart

2. een vasoconstrictie van de bloedvaten in het maag-darmkanaal via de bèta-receptoren

3. een gegeneraliseerde vasoconstrictie via de alfa-receptoren

 

5. De bloeddruk wordt geregeld door een centrum in het centrale zenuwstelsel. In welk deel van het centrale zenuwstelsel bevindt zich dit centrum?

1. in de hersenstam

2. in de kleine hersenen

3. in de grote hersenen

 

6. Wat is I zijn bij de acute regulatie van de bloeddruk de effector(en)?

1. het autonome zenuwstelsel

2. hart en bloedvaten

3. hart en nieren

 

7. Bij iemand die betrokken is bij een Iicht verkeersongeval wordt een lage bloeddruk {8 0140 mm Hg) en een lage hartfrequentie (40 slagen per minuut) gemeten. Wat is hiervoor de meest waarschijnlijke verklaring? Het slachtoffer ...

1. heeft mogelijk veel bloed verloren

2. gebruikt mogelijk medicatie met een adrenerge bijwerking

3. heeft een shock I vasovagale collaps

 

8. Sommige farmaca hebben een hoog first-pass-effect. Het begrip first-pass-effect heeft hierbij betrekking op:

1. de farmacadynamiek van het geneesmiddel

2. de farmacakinetiek van het geneesmiddel

3. de farmaceutische vorm van het geneesmiddel

 

9. Welke van de volgende receptoren geven het snelst een verandering in celfunctie na stimulatie door een agonist? De ...

1. G-eiwit-gekoppelde receptoren

2. ion-kanaal-gekoppelde receptoren

3. nucleaire receptoren

 

10. Bij een ex-heroïne-verslaafde die wordt behandeld met een onderhoudsdosis methadon wordt een partiële morfinereceptoragonist.....read more
Access: 
Public
Notes bij het vak Regulatie en integratie - Geneeskunde - B1 - UU (2014-2015)

Notes bij het vak Regulatie en integratie - Geneeskunde - B1 - UU (2014-2015)

Deze notes zijn gebaseerd op de colleges, werkgroepen e.d. uit 2014-2015

Thema 1 – Principes van regulatie

Hoorcollege 1

Homeostase betekent dat je lichaam de controle heeft over (vitale) parameters. Homeostase kost energie. Homeostase werkt met behulp van regelkringen. In deze kringen worden op grofweg twee manieren signalen doorgegeven. Dit zijn: nerveuze en humorale signalen, respectievelijk via het AZS en via hormonen. Homeostase is er ook voor om grote variaties binnen het lichaam te voorkomen. Er is daardoor vaak sprake van een negatieve terugkoppeling. Maar heel soms werkt het lichaam met positieve terugkoppeling, bijvoorbeeld bij bloedstolling. Een positieve terugkoppeling draagt er namelijk niet aan bij om het lichaam in balans te houden.

Een regelsysteem kan verstoringen redelijk goed bijsturen. Stel echter dat de sensor of referentie niet deugen, dan zal het regelsysteem niet meer goed kunnen werken. De balans in je lichaam wordt verstoord. Een voorbeeld hiervan is de Cheynes-Stokesademhaling. Dit is een bijzonder type ademhaling. We gaan uit van een persoon met deze afwijking. De pCO2 in het bloed stijgt. Hierdoor ga je sneller ademen. Hierdoor daalt de pCO2 weer waardoor je weer langzamer moet gaan ademhalen. Normaalgesproken is dit goed in balans. Bij iemand met Cheynes-Stokesademhaling is dat niet zo; je zal zo iemand afwisseling snel zien ademen en dan weer langzaam.

Het autonome zenuwstelsel
Dit is één manier van het doorgeven van signalen voor de regulatie en integratie. Het AZS is onder te verdelen in het (ortho)sympatisch en parasympatisch zenuwstelsel. Het autonome zenuwstelsel werkt snel en via elektrische signalen.

Het orthosympatisch zenuwstelsel omvat de ruggenmergzenuwen Th1 – L3. Ze hebben een kort preganglionair neuron en een lang postganglionair neuron dat naar het doelorgaan loopt. Het OS werkt katabool; het zorgt voor energievrijmaak en is dus belangrijk om je lichaam in een actieve toestand te brengen.
Het parasympatisch zenuwstelsel omvat de hersenzenuwen III, VII, IX en X + het sacraal ruggenmerg. Dit stelsel heeft een lang preganglionair neuron en juist een kort postganglionair neuron. Het werkt anabool, voor energieopslag dus.

In het AZS zitten verschillende soorten receptoren. In de ganglia zitten N2-typereceptoren. De transmitterstof is hier ACh. De receptor op het doelorgaan verschilt wel tussen de twee systemen. Voor het OS zitten er adrenerge receptoren op de doelorganen. Deze reageren op (nor)adrenaline. De type alfa-receptoren hebben een hogere affiniteit voor noradrenaline, de bèta-receptoren voor adrenaline. Voor het PS zitten er muscarinerge, M-receptoren op de doelorganen. Deze reageren op ACh. Een bijzonder onderdeel van het autonome zenuwstelsel is het bijniermerg. Een preganglionair neuron van het OS komt hier op uit en geeft direct een hormoon af, namelijk adrenaline. Er is dus niet overschakeling naar een postganglionair neuron.

Het hormonale systeem
.....read more

Access: 
Public
Aanvulling colleges week 5 Circulatie II (gebaseerd op 2012-2013)

Aanvulling colleges week 5 Circulatie II (gebaseerd op 2012-2013)

Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.

Interactief College

 

Hartfalen

Casus 4: een 67-jarige man met dyspneuklachten (huisarts)

Maart 2004: Meneer De Boer, 67 jaar oud, bezoekt uw spreekuur in verband met, in ernst toenemende, klachten van benauwdheid. Dit heeft hij vaker, ongeveer 1-2 keer per jaar. Drie weken geleden heeft u hem behandeld voor een exacerbatie van zijn COPD met een prednisolonstootkuur (7 dagen, 30 mg/dd). Aanvankelijk gaf dit duidelijke verlichting van de kortademigheidsklachten, echter deze nemen nu weer iets toe. Voorgeschiedenis: 2000 myocardinfarct; COPD (Gold III); DM II en hypertensie

 

Lichamelijk onderzoek: geen zieke indruk, ademfrequentie 18/min; RR 162/92 mm Hg; polsfrequentie 86 r.a.; geen souffles over het hart; over de longen is bij auscultatie een licht hoorbare piepende ademhaling waar te nemen met een verlengd expirium en laagfrequente rhonchi beiderzijds. De temperatuur bedraagt 37,4 graden celcius.

 

Medicatie: Formeterol/butosonide inhalatiemedicatie, metformine 850 mg 2 dd1, Perindopril/hydrochloorthiazide (5/12,5mg) 1dd1; metoprolol retard 50 1dd1, simvastatine 40 mg 1dd1, acetylsalicylzuur 80 mg 1dd1.

Overig: BMI: 28,4; gestopt met roken in 1995 (30 pakjesjaren), alcohol 1-2E/dd.

 

COPD is een deels genetisch ziekte, maar wordt vooral uitgelokt door roken. Bij COPD heeft de patiënt constant last van kortademigheid. Soms treedt er een verergering op, waarbij de luchtwegen worden dichtgeknepen en het uitademen erg moeilijk wordt. Het probleem zit dan onder de stembanden.

 

COPD-klachten kunnen erg lijken op klachten van hartfalen. Meneer heeft ook risicofactoren voor hartproblemen. COPD gaat vaak gepaard met een grote co-morbiditeit. Meneer heeft COPD Gold III (van IV). Meneer heeft ernstige COPD.

 

De differentiaal diagnose van meneer bestaat dus uit:

  1. Exacerbatie COPD

  2. Pulmonale hypertensie door linkszijdig hartfalen

 

Om te kijken of meneer een exacerbatie van COPD heeft vraag je naar de therapietrouw van de patiënt en of hij meer is gaan hoesten. Daarnaast vraag je naar de comorbiditeit, of er mogelijke infecties zijn opgetreden waardoor het herstel minder snel verloopt en of de klachten/beloop anders zijn geworden dan vorige keren.

 

Bij het lichamelijk onderzoek luister je naar het verlengd expirium, piepende ademhaling en rhonchi. Als aanvullend onderzoek vraag je laboratoriumonderzoek aan om andere oorzaken uit te sluiten en COPD te bevestigen. Ook vraag je een röntgenonderzoek aan om een andere pulmonale oorzaak uit te sluiten.

 

De patiënt moet op lange termijn prednisolon slikken.

 

Maart 2011: Sinds 2004 heeft meneer De Boer bijna elk jaar eenzelfde episode van benauwdheid gehad, waarvoor hij uw spreekuur bezocht. Deze exacerbaties waren goed ambulant te behandelen, veelal met alleen een stootkuur prednisolon. Echter de afgelopen weken, zo verteld hij tijdens het laatste consult, blijft hij ondanks deze stootkuur kortademig. Het hoesten en de slijmproductie zijn wel afgenomen.

 

Op dit moment is de differentiaal diagnose:

  1. Pulmonale hypertensie

  2. .....read more
Access: 
Public
Study Notes bij het vak Circulatie 2 - Geneeskunde - B1 - UU (2014-2015)

Study Notes bij het vak Circulatie 2 - Geneeskunde - B1 - UU (2014-2015)

Bevat aantekeningen van de colleges, werkgroepen en zelfstudies bij het vak uit 2014-2015

Week 1

Hoorcollege 1

Inleiding in hemostase, endotheelfunctie, atherosclerose en trombose

Hemostase

Hemostase is het doen stelpen van een bloeding, die is ontstaan als gevolg van beschadiging van de vaatwand. De cellen die betrokken zijn bij de homeostase zijn de rode bloedcellen, de endotheelcellen, de witte bloedcellen en de bloedplaatjes (trombocyten). Onderdeel van de hemostase is het vormen van een hemostatische plug, ofwel het stolsel, die bestaat uit fibrinedraden, bloedplaatjes en bloedcellen.

Er is een balans tussen stolling (coagulatie) en de afbraak van het stolsel (fibrinolyse) nodig.

Te veel stolling (hypercoagulatie) kan het bloedvat afsluiten (trombose) en ischemie van het achterliggende weefsel veroorzaken. Het fibrinolytisch systeem is dan onbekwaam. Wanneer bloed te weinig stolt (hypocoagulatie), zal een persoon last hebben van bloedingsneiging.

Er is een aantal systemen betrokken bij de hemostase, namelijk:

  • Vasculaire systeem – beschadigde wand zorgt voor initiële vasoconstrictie. Hierdoor bloed je niet meteen bij vaatwandbeschadiging.

  • Bloedplaatjessysteem – beschadigde wand zorgt voor bindingsmogelijkheid met collageen, waardoor plaatjesaggregatie gestimuleerd wordt.

  • Coagulatiesysteem (stollingssysteem) – stimuleert vorming van fibrineplug.

  • Fibrinolytisch systeem – zorgt voor afbreken van het stolsel.

  • Remmers om bovenstaande systemen te remmen.

Primaire hemostase

Dit is het onderdeel van de stolling waarbij de bloedplaatjes en de vaatwand betrokken zijn.

De primaire hemostase kan opgedeeld worden in verschillende fases:

  • Bloedplaatjes hechten aan subendotheliaal collageen, dat tot expressie is gekomen in de beschadigde vaatwand, met hun GPIb receptor (met als brugmolecuul de Von Willebrand’s factor) of met hun GPIa receptor (via fibronectine).

  • Bloedplaatjes worden geactiveerd, zodat meer plaatjes betrokken raken bij de vorming van de hemostatische plug. Er treedt vormverandering en degranulatie van de bloedplaatjes op. Bloedplaatjes bevatten granules met vaso-actieve stoffen die vrijkomen bij activatie. Bloedplaatjes hebben alfa-granules, die fibrinogeen, antiheparine, von Willebrand factor en

  • .....read more
Access: 
Public
Study Notes bij Circulatie 2 - Geneeskunde - B1 - UU (2013-2014)

Study Notes bij Circulatie 2 - Geneeskunde - B1 - UU (2013-2014)

Bevat aantekeningen van de colleges, werkgroepen en zelfstudies bij het vak uit 2013-2014

Hoorcollege week 1

Hoorcollege 1

Inleiding in hemostase, endotheelfunctie, atherosclerose en trombose

Hemostase

Hemostase is het doen stelpen van een bloeding, die is ontstaan als gevolg van beschadiging van de vaatwand. De cellen die betrokken zijn bij de homeostase zijn de rode bloedcellen, de endotheelcellen, de witte bloedcellen, de bloedplaatjes. Onderdeel van de homeostase is het vormen van een hemostatische plug, ofwel het stolsel, die bestaat uit fibrinedraden, bloedplaatjes en bloedcellen. 

Er is een balans tussen stolling (coagulatie) en de afbraak van het stolsel (fibrinolyse) nodig.

Te veel stolling (hypercoagulatie) kan het bloedvat afsluiten (trombose). Het fibrinolytisch systeem is dan onbekwaam. Wanneer bloed te weinig stolt (hypocoagulatie), zal een persoon last hebben van bloedingsneiging.

Er is een aantal systemen betrokken bij de hemostase, namelijk:

·         Vasculaire systeem – beschadigde wand zorgt voor initiële vasoconstrictie. Hierdoor bloed je niet meteen bij vaatwandbeschadiging.

·         Bloedplaatjes systeem – beschadigde wand zorgt voor bindingsmogelijkheid met collageen, waardoor plaatjesaggregatie gestimuleerd wordt.

·         Coagulatie systeem (stollingssysteem) – stimuleert vorming van fibrine plug.

·         Fibrinolytisch systeem – zorgt voor afbreken van het stolsel.

·         Remmers om bovenstaande systemen te remmen.

Primaire hemostase

Dit is het onderdeel van de stolling waarbij de bloedplaatjes en de vaatwand betrokken zijn.

De primaire hemostase kan opgedeeld worden in verschillende fasen:

·          Bloedplaatjes hechten aan subendotheliaal collageen, dat tot expressie is gekomen in de beschadigde vaatwand, met hun GPIb receptor (met als brugmolecuul de Von Willebrand’s factor) of met hun GPIa receptor (via fibronectine).

·          Bloedplaatjes worden geactiveerd, zodat meer plaatjes betrokken raken bij de vorming van de hemostatische plug. Er treedt vormverandering en degranulatie van de bloedplaatjes op. Bloedplaatjes bevatten granules met vaso-actieve stoffen die vrijkomen bij activatie. Bloedplaatjes hebben a-granules, die fibrinogeen, antiheparine, von Willebrand factor en factor V bevatten. Daarnaast hebben ze dense granules, die serotinine, ADP en calcium bevatten.

·         Door de vormverandering komt via een flip-flop mechanisme de GPIIb/IIIa receptor op het oppervlakte van het membraan van het bloedplaatje, Deze receptor speelt een rol bij de plaatjesaggregatie. Aan de receptor zal fibrinogeen binden. Dit complex kan weer binden aan een ander bloedplaatje met een GPIIb/IIIa receptor.  Op deze manier worden de bloedplaatjes met elkaar verbonden en ontstaat er een hemostatische plug.

Drie voorbeelden, waarbij de primaire hemostase gestoord is, zijn het Bernard Soulier syndroom, Glanzmann’s trombastenia en de Von Willebrands ziekte. Bij het Bernard Soulier syndroom is de GPIb-receptor afwezig. Hierdoor zullen de bloedplaatjes minder goed aan het collageen van de beschadigde vaatwand hechten. Er is dus een probleem bij de plaatjes adhesie. Bij Glanzmanns trombostenia is de GPIIb/IIIa receptor afwezig. Er is dus een probleem bij de plaatjes aggregatie. Bij de Von Willebrands ziekte is de von Willebrands.....read more

Access: 
Public
Study Notes bij Circulatie 2 - Geneeskunde - B1 - UU (2015-2016)

Study Notes bij Circulatie 2 - Geneeskunde - B1 - UU (2015-2016)

Bevat aantekeningen van de colleges, werkgroepen en zelfstudies bij het vak uit 2015-2016

HC: Introductie hemostase, endotheelfunctie, atherosclerose en trombose

Hemostase

Hemostase is het doen stelpen van een bloeding, die is ontstaan als gevolg van beschadiging van de vaatwand. De cellen die betrokken zijn bij de homeostase zijn de rode bloedcellen, de endotheelcellen, de witte bloedcellen en de bloedplaatjes (trombocyten). Onderdeel van de hemostase is het vormen van een hemostatische plug, ofwel het stolsel, die bestaat uit fibrinedraden, bloedplaatjes en bloedcellen.

Er is een balans tussen stolling (coagulatie) en de afbraak van het stolsel (fibrinolyse) nodig.

Te veel stolling (hypercoagulatie) kan het bloedvat afsluiten (trombose) en ischemie van het achterliggende weefsel veroorzaken. Het fibrinolytisch systeem is dan onbekwaam. Wanneer bloed te weinig stolt (hypocoagulatie), zal een persoon last hebben van bloedingsneiging.

Er is een aantal systemen betrokken bij de hemostase, namelijk:

  • Vasculaire systeem – beschadigde wand zorgt voor initiële vasoconstrictie. Hierdoor bloed je niet meteen bij vaatwandbeschadiging.

  • Bloedplaatjessysteem – beschadigde wand zorgt voor bindingsmogelijkheid met collageen, waardoor plaatjesaggregatie gestimuleerd wordt.

  • Coagulatiesysteem (stollingssysteem) – stimuleert vorming van fibrineplug.

  • Fibrinolytisch systeem – zorgt voor afbreken van het stolsel.

  • Remmers om bovenstaande systemen te remmen.

Primaire hemostase

Dit is het onderdeel van de stolling waarbij de bloedplaatjes en de vaatwand betrokken zijn.

De primaire hemostase kan opgedeeld worden in verschillende fases:

  • Bloedplaatjes hechten aan subendotheliaal collageen, dat tot expressie is gekomen in de beschadigde vaatwand, met hun GPIb receptor (met als brugmolecuul de Von Willebrand’s factor) of met hun GPIa receptor (via fibronectine).

  • Bloedplaatjes worden geactiveerd, zodat meer plaatjes betrokken raken bij de vorming van de hemostatische plug. Er treedt vormverandering en degranulatie van de bloedplaatjes op. Bloedplaatjes bevatten granules met vaso-actieve stoffen die vrijkomen bij activatie. Bloedplaatjes hebben alfa-granules, die fibrinogeen, antiheparine, von Willebrand factor en factor V bevatten. Daarnaast hebben ze dense granules, die serotinine, ADP en calcium bevatten.

    • Door de vormverandering komt via een flip-flopmechanisme de GPIIb/IIIa-receptor op het oppervlakte van het membraan van het bloedplaatje. Deze receptor speelt een rol bij

  • .....read more
Access: 
Public
TentamenTests bij Circulatie 2 - B1 - Geneeskunde - UU (2014-2015)

TentamenTests bij Circulatie 2 - B1 - Geneeskunde - UU (2014-2015)

Bevat oefenvragen voor het tentamen en een handige stamplijst

Te behandelen thema's:

  • Thema 1 Trombose en atherosclerose; perifere vaatziekten
  • Thema 2 Ischemische hartziekte
  • Thema 3 Neurologie: Ischemische hersenziekten
  • Thema 4 Ritmestoornissen
  • Thema 5 Hartfalen
  • Thema 6 Hartklepafwijkingen

Veel succes!

Oefenvragen uit 2015 (meerkeuze)

VRAAG 1: De ernst van linkszijdig hartfalen kan onder andere worden afgelezen aan:
  1. de hoeveelheid pleuravocht op de thoraxfoto

  2. de hoogte van de CVD

  3. het electracardiogram

  4. het plasma natrium

 

VRAAG 2: Bij hartfalen wordt ook de term diastolische disfunctie gebruikt. Hierbij is meestal sprake van een afname van de:
  1. linkeratriumdruk.

  2. polsdruk.

  3. veneuze return.

  4. ventrikelcompliantie.

 

VRAAG 3: Voor de meeste bevindingen die bij lichamelijk onderzoek van een patiënt met hartfalen ·gedaan kunnen worden, geldt dat de positief voorspellende waarde ervan:
  1. laag is.

  2. hoog is.

 

VRAAG 4: In de dagelijkse praktijk wordt gebruik gemaakt van verschillende manieren van bloeddrukmeting zoals spreekkamermeting, ambulante 24 uursmeting (ABPM) en thuismetingen. Welke van deze resultaten voorspelt het beste het optreden van harten vaatziekten? Dat is de
  1. bloeddruk 's nachts, gemeten met de ABPM.

  2. bloeddruk overdag, gemeten door patiënt.

  3. bloeddruk overdag, gemeten met de ABPM.

  4. spreekkamerbloeddruk mits door een arts gemeten.

 

VRAAG 5: Zogenaamde geïsoleerde systolische hypertensie is minder onschuldig dan men vroeger dacht. Wat is meestal de oorzaak van deze vorm van hypertensie?
  1. Hyperactiviteit van het renine-angiotensine systeem.

  2. Insufficiëntie van de aortaklep.

  3. Overmatig zoutgebruik.

  4. Toegenomen vaatwandstijfheid.

 

VRAAG 6: Voor de behandeling van hoge bloeddruk is het belangrijk om een gezonde leefstijl erop na te houden. Onderdeel daarvan is de beperking van het gebruik van natrium in de vorm van keukenzout. Wat is het huidige advies ten aanzien van het dagelijkse gebruik van keukenzout? Dat is niet meer dan:
  1. 10 mmol

  2. 50 mmol

  3. 100 mmol

  4. 200 mmol

 

VRAAG 7: Bij secundaire vormen van hypertensie spelen vaak hormonen een rol. Welk hormoon veroorzaakt de hypertensie bij een zogenaamde drophypertensie? Dat is:
  1. aldosteron

  2. cortisol

  3. progesteron

  4. spironolacton

 

VRAAG.....read more
Access: 
Public
TentamenTests bij Circulatie 1 - UU

TentamenTests bij Circulatie 1 - UU

Deze oefentoets bevat 40 vragen gevolgd door de antwoordsleutel bij het blok

Oefentoets

Deze oefentoets bevat 40 vragen gevolgd door de antwoordsleutel

1. De spieren van de thoraxwand en buikwand vertonen een sterke overeenkomst in:
  1. Hun vermogen een hoge druk te creëren in de betreffende lichaamsholte

  2. De aanwezigheid van grote aponeurosen

  3. De aanwezigheid van een in lengterichting verlopende spier

  4. De vezelrichting van de drie elkaar overlappende spierlagen

 

2. De “cardia output” kan niet oneindig groot worden door het hartritme te verhogen omdat:
  1. De beschikbare vullingstijd te kort wordt

  2. De cardiovasculaire centra het hartritme regelen

  3. Het aantal spontane depolarisaties afneemt bij toenemend hartritme

  4. De ion concentraties in de pacemaker cellen afnemen.

 

3. Iemand heeft een Tmax (tubulair maximum) voor resorptie van glucose van 500 mg/min en een GFR (glomerular filtration rate) van 125 ml/min. Wat is ongeveer de plasma drempel voor glucose voor dit individu?
  1. 40 mg/ml

  2. 4 mg/ml

  3. 0,4 mg/ml

  4. 0,04 mg/ml

 

4. Longoedeem als gevolg van astma cardiale ontstaat omdat:
  1. Het rechter ventrikel niet genoeg hydrostatitische druk kan leveren om het bloed snel genoeg door de longcapillairen te pompen.

  2. De kracht van het linkerventikel zo groot is dat de hydrostatische druk in het gehele lichaam te hoog is.

  3. Het linkerventrikel te slecht werkt waardoor stuwing van bloed in de longcirculatie optreedt.

  4. De colloïd osmotische druk in de longcapillairen verlaagd is.

 

5. In welke fase van de hartcyclus vindt de perfusie van de kransslagaders plaats?
  1. Voornamelijk tijdens de diastole

  2. Voornamelijk tijdens de systole

  3. In vergelijkbare mate tijdens de systole en de diastole

  4. Voornamelijk aan het einde van de diastole

 

6. Tijdens de sovolumetrische contratiefase van het hart zijn:
  1. De AV-kleppen dicht en de halfmaanvormige kleppen dicht

  2. De AV-kleppen open en de halfmaanvormige kleppen dicht

  3. De AV-kleppen open en de halfmaanvormige kleppen open

  4. De AV-kleppen dicht en de halfmaanvormige kleppen open

 

7. Als de K+ permeabiliteit van de cellen in de sinusknoop toeneemt:
  1. Wordt het potentiaalverschil over de celmembraan kleiner

  2. Daalt de hartfrequentie

  3. Wordt het interval tussen de atrium en ventrikelconcentratie langer

  4. Wordt de duur van de P top langer

 

8. De diameter van een capillair is veel kleiner dan de diameter van een arteriool. Toch wordt de totale perifere weerstand voornamelijk door arteriolen bepaald. Waarom?
  1. De cumulatieve “cross sectional area”oftewel totaal doorsnede van de capillairen is veel groter dan die van de arteriolen

  2. De arteriolen kunnen in tegenstelling tot capillairen niet oprekken omdat

  3. .....read more
Access: 
Public
Circulatie 3 - B2 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

Circulatie 3 - B2 - Geneeskunde - UU - Notes (2015-2016)

Bevat aantekeningen bij de colleges, werkgroepen etc. bij het blok uit 2015-2016

HC Inleiding in de nefrologie

De nieren liggen achterin de buikholte en kunnen dus niet met de handen gevoeld worden. Beide nieren worden van bloed voorzien door een a. renalis. Het bloed wordt weer afgevoerd door de v. renalis. De nier heeft een duidelijke opbouw:

  • Nierschors, dit is een radiaire structuur.

  • Niermerg, dit is ook een radiaire structuur.

De radiaire structuur van nierschors en –merg wordt verklaard door het feit dat nefronen in radiale richting gerangschikt zijn. De nefronen bestaan uit de volgende structuren:

  • De glomerulus. Dit is een kluwen van vaten met een aanvoerend (afferent) en een afvoerend (efferent) bloedvat/arteriole. Hier vindt onder invloed van de bloeddruk filtratie plaats waardoor in water opgeloste afvalstoffen in het kapsel van Bowman terecht komen. Er wordt heel veel voorurine gemaakt, zo’n 150 L per dag. Hiervan wordt 99% weer teruggehaald met behulp van tubulaire resorptie.

  • Proximale tubulus. Deze is verantwoordelijk voor ongeveer 2/3e van de resorptie.

  • Lis van Henle.

  • Distale tubulus.

  • Verzamelbuis

Aan elke aftakking van een arterie bevindt zich een glomerulus. De capillairen in de glomerulus worden bekleed met endotheelcellen die rusten op een basaalmembraan. Aan de andere kant van dit basaalmembraan liggen de podocyten. Stoffen die gefiltreerd worden gaan door deze lagen heen en komen in de ruimte van Bowman terecht.

Deze drie lagen vormen dus de filtratiebarrière. Onder invloed van de bloeddruk wordt vocht door de capillairwand geperst richting het kapsel van Bowman. Alleen water-oplosbare stoffen kunnen mee en sommige eiwitten die klein genoeg zijn. Voorbeelden zijn glucose, water, aminozuren (moeten behouden blijven), ureum en mineralen (zouten). Welke stoffen wel en niet worden gefiltreerd, is afhankelijk van de grootte.....read more

Access: 
Public
Circulatie 3 - B2 - Geneeskunde Utrecht - Oefententamens

Circulatie 3 - B2 - Geneeskunde Utrecht - Oefententamens

Tentamenvragen inclusief antwoorden voor Circulatie 3.

Oefenvragen Circulatie III (1)

1. Een patiënt heeft hoge spitse T toppen op het ECG en een lage bloeddruk. Het meest waarschijnlijk lijdt hij aan het:

  1. syndroom van Conn
  2. syndroom van Cushing
  3. syndroom van Bartter
  4. syndroom van Addison

2. Een medicament dat de luminale natriumkanaaltjes blokkeert in de hoofdcellen van de corticale verzamelbuizen van de nieren:

  1. is een osmotisch diureticum
  2. versterkt het effect van aldosteron in de nier
  3. is een kaliumsparend diureticum
  4. heeft hypokaliëmie als belangrijke bijwerking

3. Een meisje van 6 jaar komt op uw spreekuur omdat zij sinds enkele dagen vooral ’s ochtends gezwollen oogleden heeft. Zij was voorheen altijd gezond. Haar oudere broertje kent u vanwege een milde atopische constitutie. De oogleden zijn niet rood en jeuken niet. Ook haar enkels zijn gezwollen maar niet rood of pijnlijk. Haar bloeddruk is 110/65 mm Hg. Bij laboratoriumonderzoek vindt u 3 g/L eiwit in de urine en enkele erytrocyten in het urinesediment. De serum kreatinineconcentratie is 52 mmol/L, de serum albumineconcentratie 19 gr/L. De serum complement C3 concentratie is normaal. De meest waarschijnlijke diagnose is:

  1. Postinfectieuze glomerulonefritis
  2. Idiopathisch nefrotisch syndroom
  3. Een allergische reactie
  4. Pyelonefritis

4. Een jongetje van 4 jaar wordt door de huisarts ingezonden vanwege enkele dagen bestaande bloederige diarree en toenemende malaise. Hij braakt enkele malen per dag en is minder gaan plassen. Hij heeft geen koorts, maar is erg bleek. Zijn bloeddruk bedraagt 118/75 mm Hg. Bij laboratoriumonderzoek vindt u een hemoglobineconcentratie van 4,2 mmol/L (sterk verlaagd), thrombocyten 78 x 109/L (sterk verlaagd), leukocyten 24 x 109/L (sterk verhoogd), kreatinine 450 mmol/L. In urine zijn veel erytrocyten en leukocyten aantoonbaar, evenals 6 gr/L eiwit. De meest waarschijnlijke diagnose bij deze patiënt is:

  1. een chronische nierinsufficiëntie
  2. het hemolytisch-uremisch syndroom
  3. een acute glomerulonefritis
  4. een acute pyelonefritis

5. Na opname van een kaliumrijke maaltijd is de verhoogde renale excretie van kalium primair het gevolg van:

  1. Toegenomen filtratie van kalium
  2. Afgenomen proximale resorptie van gefiltreerd kalium
  3. Toegenomen secretie van kalium in de laat distale en corticale verzamelbuizen
  4. Afgenomen medullaire kalium resorptie

6. Bij een acute tubulusnecrose is:

  1. De urine Na concentratie hoog en de urine osmolariteit hoog
  2. De urine Na concentratie laag en de urine osmolariteit laag
  3. De urine Na concentratie hoog en de urine osmolariteit laag
  4. De urine Na concentratie laag en de urine osmolariteit hoog

7. Bij een 59-jarige man komt bij aanvullend onderzoek wegens vermoeidheid een ernstige nierinsufficientie aan het licht (plasma kreatinine 930 micromol/l, normaal is 58-103 micromol/l). Echografisch hebben beide nieren een normale anatomie en een lengte van 13,5 cm. In het urinesediment worden erythrocytencylinders en dysmorfe erythrocyten gezien. Welke.....read more

Access: 
Public
Circulatie 3 - B2 - Geneeskunde - UU - Stof bij de colleges

Circulatie 3 - B2 - Geneeskunde - UU - Stof bij de colleges

Bevat samenvattingen bij de stof van het blok, gebaseerd op voorgaande studiejaren

Verplichte stof week 1

Deel 1: Fysiologie en pathologie

I. Trombosevorming en aderverkalking

Hemostase (bloedstelping) bestaat uit drie afzonderlijke processen: vasoconstrictie, primaire hemostase en secundaire hemostase (bloedstolling). Hiernaast vindt fibrinolyse plaats, dit is het proces waarbij het stolsel wordt afgebroken.

Vasoconstrictie

Vasoconstrictie kan optreden als gevolg van beschadiging van een bloedvat. Vasoconstrictor tromboxaan A2 (TXA2) komt vrij uit bloedplaatjes en zorgt voor een lokaal myogeen spasme van het vat (dus vasoconstrictie). De mate van vasoconstrictie is afhankelijk van de grote van de beschadiging.

Primaire hemostase

De primaire hemostase is ook weer opgedeeld in drie deelprocessen:

  • Trombocytenactivatie. Bij beschadiging van de vaatwand komt collageen vrij (ligt onder het endotheel) en dit activeert trombocyten. De activatie leidt ertoe dat de glycoproteïne (GP) Ib-receptor en Ia-receptor tot expressie worden gebracht op het membraan van het bloedplaatje.

  • Trombocytenadhesie.

  • De Ib-receptor op het bloedplaatje bindt aan de vrij circulerende von Willebrandfactor (vWF). Deze von Willebrandfactor bindt weer aan het collageen van de vaatwand en fungeert zo als brugmolecuul.

  • De Ia-receptor op het bloedplaatje bindt aan fibronectine, wat weer bindt aan collageen.

  • Trombocytenaggregatie.

Door de adhesie raakt het bloedplaatje verder geactiveerd wat leidt tot een vormverandering van de trombocyt. Met behulp van het flip-flopmechanische (omkering van de membraan) komen GPIIb/IIIa receptoren tot expressie op het celmembraan van het bloedplaatje. Deze receptoren binden fibrinogeen, dat een verbinding zal vormen tussen andere geactiveerde bloedplaatjes.

Tijdens de activatie worden er ook stoffen uitgestoten die in de granulae van de trombocyten liggen (ADP, collageen, adrenaline en trombine), deze zorgen voor verdere activatie van de bloedplaatjes.

Secundaire hemostase

De secundaire hemostase wordt ook wel de stollingsfase genoemd en is het gevolg van een cascade van stollingsfactoren die er uiteindelijk voor zorgen dat het onoplosbare fibrine gevormd wordt. De cascade begint met vaatwand beschadiging, waardoor tissue factor (TF) vanuit de vaatwand in het bloed terecht komt. TF vormt dan een complex met factor VIIa, dat in kleine hoeveelheid aanwezig is. Er wordt hierdoor nog meer factor VII geactiveerd. Daarnaast bindt het TF-VIIa-complex aan factor X en activeert dit tot Xa. Vervolgens vormt dit tot een TF-VIIa-Xa-complex (tenase complex). Dit tenase complex kan met behulp van cofactor V, factor II (protrombine) binden tot protrombinase complex, waarna factor II (protrombine) wordt omgezet in factor IIa (trombine). Een geschikt fosfolipidenoppervlak is hierbij essentieel. Factor IIa zorgt ten slotte voor de omzetting van fibrinogeen in fibrine.

Ook zijn er nog twee versterkingslussen in dit systeem, die zijn in de figuur hieronder te zien. Ten eerste kan TF ook factor IX activeren, waarna deze met behulp van cofactor VIIIa weer factor X activeert. Ten tweede kan factor IIa.....read more

Access: 
Public
TentamenTests bij Circulatie 1 - UU (2013-2014)

TentamenTests bij Circulatie 1 - UU (2013-2014)

  • Casusvragen Cardiologie
    • 11 casusvragen gebaseerd op voortgangstoetsen (inclusief antwoorden)
  • Casusvragen Longheelkunde
    • 7 casusvragen gebaseerd op voortgangstoetsen (inclusief antwoorden)

 

Casusvragen Cardiologie

Deze vragen zijn gebaseerd op voortgangstoetsen en kunnen ook onderwerpen behandelen die niet bij Circulatie I aan bod komen.

Vraag 1

Een 72-jarige vrouw komt op de poli cardiologie en klaagt over toenemende kortademigheid bij inspanning en recent ook over kortademigheid in rust. Bij lichamelijk onderzoek worden tekenen gevonden van een ernstige aortaklepinsufficiëntie. Andere afwijkingen lijken niet aanwezig. Behandeling met diuretica, digitalis en een ACE remmer helpen onvoldoende.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Met welk niet-invasief onderzoek kan men het beste de diagnose bevestigen en de functie van de linker hartkamer beoordelen?

1. Echocardiografie.

2. Als uit het onderzoek van vraag (1) blijkt dat de insufficiëntie inderdaad ernstig is en de linker kamer normaal is, welk therapie is dan aangewezen?

2. Vervanging van de aortaklep door een klepprothese (alleen 'operatie' niet goed gerekend).

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Welk verschil is er tussen de sinus aortae en de sinus trunci pulmonalis ? Deze sinus zijn ruimtes achter de valvulae (cuspes) van de betreffende kleppen.

1. In de sinus aortae ontspringen twee arteriën, de coronairarteriën.

 

Vraag 2

Een 66-jarige man die bekend is met een inoperabel bronchuscarcinoom is door de huisarts verwezen naar de longarts. Hij is toenemend dyspnoïsch en blijkt veel vocht in de rechter pleuraholte te hebben. U overweegt in de eerste plaats een exsudaat, maar omdat hij vroeger ook een groot hartinfarct heeft gehad, denkt U ook aan een transsudaat bij decompensatio cordis.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

.....read more

1. Noem twee mogelijke laboratoriumbevindingen bij pleurapunctie die de conclusie 'exsudaat' zouden rechtvaardigen.

1.

- hoog totaal eiwit (> 0.5 totaal plasma eiwit); - hoog LDH (> 0.6 serum LDH of > 2/3 bovengrens normaalwaarde serum LDH.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

Verhoogde concentraties van bepaalde enzymen in bloedplasma duiden op beschadiging / celdood in specifieke weefsels.

1. Verhoging van welk enzym duidt op beschadiging / celdood in (hart)spierweefsel?

1. Creatine kinase (CK).

2. Verhoging van welk enzym duidt op beschadiging van pancreas weefsel?

2. Lipase of amylase.

3. Enzymen, die in vrijwel alle celtypen voorkomen, kunnen toch als indicatoren voor specifieke weefselschade gebruikt worden. Waardoor is dat mogelijk?

3. Het voorkomen van  verschillende weefselspecifieke iso-enzymen van

Access: 
Public
Notes bij Circulatie en volumeregulatie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Notes bij Circulatie en volumeregulatie - Geneeskunde - VU (2013-2014)

Bevat aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2013-2014

Begrippenlijsten

Esssential Clinical Anatomy - Hoofdstuk 1 – Thorax

.....read more

Mediastinum

Ruimte tussen de linker en de rechter long, boven het mediastinum en tussen het sternum en de wervelkolom. Het mediastinum is omgeven door een mediastinale pleura en bevat alle thoracale organen, behalve de longen. Het mediastinum is onderverdeeld in het mediastinum superior en inferior.

Mediastinum superior

Ligt tussen de thoracale opening en de transversale thoracale plaat. Het bevat de v. cava superior, v. brachiocephalicus, aortaboog, ductus thoracicus, trache, oesophagus, thymus, n. vagus, n. laryngeus recurrens sinistra en n. prhenicus.

Transversale thoracale plaat

Geometrische plaat, wordt gebruikt om mediastinum superior en inferior van elkaar te scheiden. Loopt van de sternale hoek naar de 4e tussenwervelschijf tussen T4 en T5.

Mediastinum inferior

Ligt tussen de transversale thoracale plaat en het diafragma. Het wordt onderverdeeld in: 1) mediastinum anterior (bevat restanten van de thymus, lymfevaten, vet en bindweefsel), 2) mediastinum medius (bevat pericard, hart,

Access: 
Public
Notes bij Circulatie en vasculaire stoornissen - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Notes bij Circulatie en vasculaire stoornissen - Geneeskunde - VU (2014-2015)

Bevat de aantekeningen bij de colleges van het blok, gebaseerd op het studiejaar 2014-2015

College 1 – inleiding CVS

27-10-2014

Patiënte

We weten momenteel nog niet wat er met mevrouw aan de hand is.

Vragen uit de zaal:

  • Waar ligt u voor in het ziekenhuis?

Veel pijn in de voeten waardoor mevrouw niet meer kon lopen en staan, en de pijn is zo ondraaglijke dat ze nu niks meer kan.

Op de dia zien we wat mevrouw momenteel allemaal heeft zien langskomen aan haar bed in het ziekenhuis, je ziet dat dit allerlei verschillende specialisme zijn. Daarnaast zie je uitslagen van onderzoeken staan en medicatie gebruik. Voor elke patiënt houden we het zo bij, het is heel belangrijk dat elke arts goed zijn statussen bijhoud en dat je het er altijd weer bij kan pakken als dat nodig is.

  • Hoe is het begonnen?

Mevrouw is gevallen, op 4 april dit jaar, met haar scootmobiel. Ze wilde een bocht maken maar is toen gevallen en als het ware uit haar scootmobiel gelanceerd. Ze bleef haken achter een tuinhekje. Vanaf het moment dat ze gevallen is is er van alles gebeurd in haar benen en voeten. Na de val had mevrouw meteen heel veel last van haar voet, ze had een bloeduitstorting van 8cm doorsnee. Deze werd alleen maar groter en het werd erger. Uiteindelijk hebben ze haar hiervoor geopereerd. Ze hebben toen het bloed weg gehaald want dat drukt overal op.

Maar de pijn nam alleen maar meer toe en nu is het echt ondraaglijk. Eerst had mevrouw alleen last van haar voet waar de bloeduitstorting zat, maar later kreeg ze ook steeds meer last van haar andere voet.  En nu doen beide voeten heel erg pijn.

  • Waarom zat u in de scootmobiel?

Begin 2001.....read more

Access: 
Public

TentamenTests bij Circulatie 1 - UU - Studiebundel

TentamenTests bij Circulatie 1 - UU

TentamenTests bij Circulatie 1 - UU

Deze oefentoets bevat 40 vragen gevolgd door de antwoordsleutel bij het blok

Oefentoets

Deze oefentoets bevat 40 vragen gevolgd door de antwoordsleutel

1. De spieren van de thoraxwand en buikwand vertonen een sterke overeenkomst in:
  1. Hun vermogen een hoge druk te creëren in de betreffende lichaamsholte

  2. De aanwezigheid van grote aponeurosen

  3. De aanwezigheid van een in lengterichting verlopende spier

  4. De vezelrichting van de drie elkaar overlappende spierlagen

 

2. De “cardia output” kan niet oneindig groot worden door het hartritme te verhogen omdat:
  1. De beschikbare vullingstijd te kort wordt

  2. De cardiovasculaire centra het hartritme regelen

  3. Het aantal spontane depolarisaties afneemt bij toenemend hartritme

  4. De ion concentraties in de pacemaker cellen afnemen.

 

3. Iemand heeft een Tmax (tubulair maximum) voor resorptie van glucose van 500 mg/min en een GFR (glomerular filtration rate) van 125 ml/min. Wat is ongeveer de plasma drempel voor glucose voor dit individu?
  1. 40 mg/ml

  2. 4 mg/ml

  3. 0,4 mg/ml

  4. 0,04 mg/ml

 

4. Longoedeem als gevolg van astma cardiale ontstaat omdat:
  1. Het rechter ventrikel niet genoeg hydrostatitische druk kan leveren om het bloed snel genoeg door de longcapillairen te pompen.

  2. De kracht van het linkerventikel zo groot is dat de hydrostatische druk in het gehele lichaam te hoog is.

  3. Het linkerventrikel te slecht werkt waardoor stuwing van bloed in de longcirculatie optreedt.

  4. De colloïd osmotische druk in de longcapillairen verlaagd is.

 

5. In welke fase van de hartcyclus vindt de perfusie van de kransslagaders plaats?
  1. Voornamelijk tijdens de diastole

  2. Voornamelijk tijdens de systole

  3. In vergelijkbare mate tijdens de systole en de diastole

  4. Voornamelijk aan het einde van de diastole

 

6. Tijdens de sovolumetrische contratiefase van het hart zijn:
  1. De AV-kleppen dicht en de halfmaanvormige kleppen dicht

  2. De AV-kleppen open en de halfmaanvormige kleppen dicht

  3. De AV-kleppen open en de halfmaanvormige kleppen open

  4. De AV-kleppen dicht en de halfmaanvormige kleppen open

 

7. Als de K+ permeabiliteit van de cellen in de sinusknoop toeneemt:
  1. Wordt het potentiaalverschil over de celmembraan kleiner

  2. Daalt de hartfrequentie

  3. Wordt het interval tussen de atrium en ventrikelconcentratie langer

  4. Wordt de duur van de P top langer

 

8. De diameter van een capillair is veel kleiner dan de diameter van een arteriool. Toch wordt de totale perifere weerstand voornamelijk door arteriolen bepaald. Waarom?
  1. De cumulatieve “cross sectional area”oftewel totaal doorsnede van de capillairen is veel groter dan die van de arteriolen

  2. De arteriolen kunnen in tegenstelling tot capillairen niet oprekken omdat

  3. .....read more
Access: 
Public
TentamenTests bij Circulatie 1 - UU (2013-2014)

TentamenTests bij Circulatie 1 - UU (2013-2014)

  • Casusvragen Cardiologie
    • 11 casusvragen gebaseerd op voortgangstoetsen (inclusief antwoorden)
  • Casusvragen Longheelkunde
    • 7 casusvragen gebaseerd op voortgangstoetsen (inclusief antwoorden)

 

Casusvragen Cardiologie

Deze vragen zijn gebaseerd op voortgangstoetsen en kunnen ook onderwerpen behandelen die niet bij Circulatie I aan bod komen.

Vraag 1

Een 72-jarige vrouw komt op de poli cardiologie en klaagt over toenemende kortademigheid bij inspanning en recent ook over kortademigheid in rust. Bij lichamelijk onderzoek worden tekenen gevonden van een ernstige aortaklepinsufficiëntie. Andere afwijkingen lijken niet aanwezig. Behandeling met diuretica, digitalis en een ACE remmer helpen onvoldoende.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

1. Met welk niet-invasief onderzoek kan men het beste de diagnose bevestigen en de functie van de linker hartkamer beoordelen?

1. Echocardiografie.

2. Als uit het onderzoek van vraag (1) blijkt dat de insufficiëntie inderdaad ernstig is en de linker kamer normaal is, welk therapie is dan aangewezen?

2. Vervanging van de aortaklep door een klepprothese (alleen 'operatie' niet goed gerekend).

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

1. Welk verschil is er tussen de sinus aortae en de sinus trunci pulmonalis ? Deze sinus zijn ruimtes achter de valvulae (cuspes) van de betreffende kleppen.

1. In de sinus aortae ontspringen twee arteriën, de coronairarteriën.

 

Vraag 2

Een 66-jarige man die bekend is met een inoperabel bronchuscarcinoom is door de huisarts verwezen naar de longarts. Hij is toenemend dyspnoïsch en blijkt veel vocht in de rechter pleuraholte te hebben. U overweegt in de eerste plaats een exsudaat, maar omdat hij vroeger ook een groot hartinfarct heeft gehad, denkt U ook aan een transsudaat bij decompensatio cordis.  

 

Klinische vraag                                                 Antwoord

.....read more

1. Noem twee mogelijke laboratoriumbevindingen bij pleurapunctie die de conclusie 'exsudaat' zouden rechtvaardigen.

1.

- hoog totaal eiwit (> 0.5 totaal plasma eiwit); - hoog LDH (> 0.6 serum LDH of > 2/3 bovengrens normaalwaarde serum LDH.

 

Biomedische vraag                                            Antwoord

Verhoogde concentraties van bepaalde enzymen in bloedplasma duiden op beschadiging / celdood in specifieke weefsels.

1. Verhoging van welk enzym duidt op beschadiging / celdood in (hart)spierweefsel?

1. Creatine kinase (CK).

2. Verhoging van welk enzym duidt op beschadiging van pancreas weefsel?

2. Lipase of amylase.

3. Enzymen, die in vrijwel alle celtypen voorkomen, kunnen toch als indicatoren voor specifieke weefselschade gebruikt worden. Waardoor is dat mogelijk?

3. Het voorkomen van  verschillende weefselspecifieke iso-enzymen van

Access: 
Public
Follow the author: Medicine Supporter
More contributions of WorldSupporter author: Medicine Supporter:
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Institutions, jobs and organizations:
WorldSupporter and development goals:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
3165