Medische wetenschappen: algemene geneeskunde bundel
- 1908 reads
Stamplijst met alle belangrijke begrippen voor Geneeskunde & Maatschappij.
4 takken van Sociale Geneeskunde: |
|
Arts Maatschappij en Gezondheid | Jeugdgezondheidszorg, infectieziektebestrijding, forensische geneeskunde. |
Arts Arbeid en Gezondheid | Arbo-, verzekerings- en sportgeneeskunde |
Multidisciplinair/care | Verzorgings-/verpleeghuisarts, verslavings- en gehandicaptenzorg. |
Beleid en management | GGD en ministerie van volksgezondheid |
Volksgezondheid | De omvang en spreiding van gezondheid en ziekte in de bevolking |
Public Health | Het vakgebied dat zich bezighoudt met de volksgezondheid en collectieve maatregelen om deze te bevorderen. Het wordt ook wel community medicine genoemd. |
Sociale geneeskunde | Het onderdeel van Public Health waarbij artsen betrokken zijn |
Model van Lalonde | De gezondheid is afhankelijk van de 4 volgende factoren:
|
Belangrijkste successen Public Health in de 20e eeuw |
|
Model van Andersen | Dit model beschrijft de gezondheidszorg op macroniveau, er zijn 4 categoriën:
|
Milleniumdoelen |
|
Demografische transitie | Een vermindering van sterftecijfers, die wordt gevolgd door een periode van verlaagde geboortecijfers. Deze vorm van transitie zien we bij het ouder worden (vergrijzen) van een populatie. |
Epidemiologische transitie | Een vermindering van sterftecijfers als gevolg van een radicale verschuiving in het patroon van doodsoorzaken. Dit gebeurt in drie fasen, eerst is er een fase van epidemieën en hongersnood, dan een fase van afnemende pandemieën en als laatste een fase van degeneratieve en door de mens veroorzaakte aandoeningen. |
Bilaterale ontwikkelingshulp | Er wordt geld van de ene overheid naar de andere overheid overgemaakt, deze andere overheid moet dan zorgen dat het geld terecht komt bij de relevante instellingen. |
Multilaterale ontwikkelingshulp | Het geld voor ontwikkelingshulp wordt door de overheid overgemaakt naar een wereldbank. Deze wereldbank zorgt dan dat het geld bij de instellingen terechtkomt. |
Noodhulp | Er is sprake van een tijdelijk probleem bijvoorbeeld door een ramp. Het geld wordt besteed om de effecten van dit specifieke probleem aan te pakken. |
Ontwikkelingssamenwerking | Een meer structurele vorm van hulp waarbij over lange termijn geld wordt overgemaakt om lokale initiatieven te steunen om hierdoor voor een verbetering van de volksgezondheid, verbetering van het onderwijs, betere mensenrechten, opbouw van een democratie, bescherming van het milieu, betere toegang tot bepaalde diensten en soms zelfs bevordering van de economische groei te zorgen |
Dubbele ziektelast | Dit houdt in dat terwijl in de armste landen de infectieziekten nog niet ver genoeg zijn teruggedrongen, deze landen al worden geconfronteerd met een hoge ziektelast door chronische niet overdraagbare aandoeningen. |
Poverty index | In ontwikkelingslanden wordt de poverty index bepaald door de kans om bij geboorte niet te overleven tot 40 jaar, het percentage ongeletterden en het percentage mensen zonder toegang tot schoon water en kinderen met ondergewicht. In ontwikkelde landen wordt de poverty index bepaald door de kans om bij de geboorte niet te overleven tot 60 jaar, het aantal onvoldoende geletterde volwassenen, het percentage mensen dat onder de armoedegrens leeft en het percentage mensen dat al langer dan 12 maanden werkloos is. |
Poverty Rank | Een ranglijst die wordt bepaald door de hoogte van het percentage bewoners dat onder de armoedegrens (voor dat land) leeft. |
HDI = Human Development Index | Human development index is een maatstaf om de ontwikkeling te meten, hierbij wordt naar 3 indicatoren gekeken: gezondheid (levensverwachting), kennis (hoe lang iemand onderwijs heeft gevolgd) en GNI (= gross national income) per capita. 1 wanneer je bij alledrie de indicatoren het beste presteert. Het HDI van Nederland is 0,910 en van Angola 0,486. |
MPI = Multidimensional poverty index | Deze heeft de volgende indicatoren: gezondheid (voeding en kindersterfte), onderwijs (soort onderwijs en hoeveel kinderen onderwijs volgt) en leefomstandigheden (brandstof waarmee gekookt wordt, bezit van mensen). Dit is het percentage wat uitdrukt hoeveel mensen zich niet hebben aangepast aan de armoede, dus hoe hoger de MPI, hoe slechter de mensen zich aan de armoede hebben aangepast. |
Gender inequality index | De Gender inequality index zegt wat over de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen. Deze bestaat uit 3 dimensies: voortplantingsgezondheid (bestaande uit maternale sterfte en fertiliteit), empowerment (bestaande uit parlementaire representatie en opleidingsniveau) en arbeidsmarkt (deelname van vrouwen op de arbeidsmarkt). 1 is hierbij de grootste mate van ongelijkheid en 0 de minste mate van ongelijkheid. |
Missing Women Fenomeen | Dit is een relatief gebrek aan vrouwen t.o.v. wat je zou verwachten, door seksebepaalde abortussen, bijvoorbeeld in grote delen van Azië. Hier mogen gezinnen maar één kind krijgen en er wordt dan vaak gekozen voor een jongentje. |
DBC | Diagnose behandel combinatie. Dit is een middel om geld voor een prestatie aan te vragen. Dit wordt een gemiddeld genomen bedrag met wat variabelen. Een probleem is dat de DBC in het begin van de behandeling al gesteld wordt en later maar moeilijk aan te passen is. Daarbij bestaan er 30.000 DBC’s en is het dus lastig om de juiste DBC aan een diagnose/behandeling te koppelen. |
DOT | DBC op weg naar transparantie. Met behulp van een computer wordt er een code gekoppeld aan de DBC’s, waardoor er een prijskaartje aan komt te hangen. |
Zorgverzekeraars | In Nederland hebben zorgverzekeraars acceptatieplicht, ook mag de patiënt elk jaar veranderen van zorgverzekeraar, dus de zorgverzekeraar moet er wat aan doen om de patiënten te houden. De overheid bepaalt de prijs van het basispakket, hierin is geen premiedifferentiatie tussen gezonde en zieke patiënten. |
Fairness | De bijdrage van burgers die gevraagd wordt moet redelijk en billijk zijn. Door de WHO wordt omschreven dat de zorgpremie niet zo hoog mag worden dat mensen een dermate groot deel van hun inkomen aan de zorg uitgeven, waardoor ze onder de armoedegrens terecht zouden komen of waardoor ze vanwege de hoge kosten geen gebruik zouden maken van de noodzakelijke zorg. |
Responsiveness | Niet alleen de kwaliteit van de gezondheidszorg is belangrijk voor de volksgezondheid, maar ook een goede bejegening van patiënten is belangrijk. De WHO vertaalt dit als ontvankelijkheid of meelevendheid van de zorgverleners. Dit wordt gemeten aan de hand van klantervaringen in de zorg. Wanneer patiënten het gevoel hebben dat zorgverleners rekening houden met hun autonomie en waardigheid, dan is de zorg responsive. Afgezien van de arts-patiëntrelatie gaat het bij responsiveness vooral over de keuzevrijheid van de zorggebruiker. Daarbij moeten patiënten de mogelijkheid hebben om een second opinion te vragen. |
Doelmatigheid | Dit houdt in dat de beschikbare middelen op een dusdanige manier worden ingezet dat het grootste resultaat wordt bereikt. Het gaat dus om de grootste gezondheidswinst per bestede euro. Naast de doelmatigheid is ook de betaalbaarheid van het stelsel van groot belang. |
3 typen zorgstelsels |
|
Sociaal verzekeringsstelsel ofwel bismarckstelsel | Bismarck voerde een sociale verzekering in, deze was gebaseerd op verplichte premieafdrachten van werknemers. Er is hierbij een grote mate van solidariteit, zowel tussen gezonde als zieke mensen, maar ook tussen hoge- en lageinkomensgroepen. Dit systeem is terug te vinden in meerdere Europese landen, waaronder Nederland, België, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland. |
Genationaliseerd stelsel ofwel beveridgestelsel | Beveridge formuleerde in de Tweede Wereldoorlog ideeën over een National Health Service (NHS). Hierbij stelde hij voor om de gezondheidszorg te nationaliseren en te financieren via het belastingstelsel. Dit systeem wordt onder andere toegepast in Engeland, Canada, Spanje en de Scandinavische landen. |
Stelsel op basis van gereguleerde maktwerking | Het idee van Alain Enthoven was om in de gezondheidszorg gebruik te maken van zogenoemde “managed competition”. Hij wilde zo door invoering van marktwerking de doelmatigheid van de gezondheidszorg bevorderen. Doordat door deze concurrentie de toegankelijkheid van de zorg zou kunnen verminderen, is het belangrijk dat de marktwerking in bepaalde mate gereguleerd wordt. |
Preferentiebeleid | Middelen waarvan het patent verlopen is mogen nagemaakt worden door andere bedrijven, waardoor deze middelen vaak goedkoper zijn. Apothekers moeten getriggerd worden om de goedkopere variant van een geneesmiddel voor te schrijven. In eerste instantie werd dit gestimuleerd door te zeggen dat de kortingen door gebruik van generieke middelen zelf gehouden mochten worden door de apothekers. Het nadeel hiervan is dat momenteel alleen specifieke middelen nog vergoed worden. Een ander nadeel is dat in de tweede lijn wel alle middelen vergoed worden. |
Kwaliteitswet zorginstellingen | De door zorginstellingen geleverde zorg moet van goed niveau, doelmatig en klantgericht zijn. Om de kwaliteit van zorg te meten zijn zorginstellingen verplicht om bepaalde vragenlijsten af te laten nemen door patiënten. In de kwaliteitswet zorginstellingen staat dat zorginstellingen ertoe verplicht zijn om calamiteiten te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. |
Specialismen | 33 specialismen:
|
Wet publieke gezondheid (Wpg) | Hierin staat beschreven dat het college van burgemeester en wethouders (B&W) verantwoordelijk is voor de gezondheidszorg en rampenbestrijding, ook moeten zij inzicht hebben in de lokale gezondheidssituatie. Deze informatie moeten zij vierjaarlijks analyseren en op basis hiervan een gezondheidsplan opstellen. Doel van dit gezondheidsplan is preventie en dus bewaken van gezondheid. Ook zijn zij verantwoordelijk voor medisch milieukundige zorg, technische hygiënezorg en psychosociale hulp bij rampen. Ten slotte moeten zij het gezondheidsaspect meenemen in alle bestuurlijke beslissingen. In 2003 is in de Wpg vastgelegd dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de jeugdgezondheidszorg. |
Infectieziektenwet | Het college van B&W is verantwoordelijk voor de preventie en bestrijding van bepaalde infectieziekten. De burgemeester (niet per se een arts!) geeft leiding aan het bestrijden van infectieziekten. |
Wet BIG | = Wet Beroepen in de Gezondheidszorg. Deze wet omvat 8 ‘grote’ beroepen en 16 ‘kleinere’ beroepen. Onder de 8 ‘grote’ beroepen vallen o.a. artsen, apothekers en verpleegkundigen. Deze beroepen moeten een eigen beroepsvereniging en tuchtsysteem hebben en controle uitvoeren op de kwaliteit van de zorg. Deze beroepen mogen op eigen initiatief (bepaalde) voorbehouden handelingen uitvoeren. Alle beroepen binnen de wet BIG hebben een beschermde titel en kunnen tuchtrechtelijk vervolgd worden. In de wet staat ook vastgelegd dat er periodieke herregistratie moet plaatsvinden. |
WGBO | = Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Hierin worden met name de rechten van de patiënt aangegeven, bijvoorbeeld het recht op informatie of recht op inzage van het medisch dossier. |
Tuchtrecht | Geregeld via Wet BIG. Hierbij kunnen hulpverleners een maatregel opgelegd krijgen, bijvoorbeeld een waarschuwing of berisping of in ernstige gevallen een schorsing. Tuchtklachten kunnen uiteenlopen van onheuse bejegening, het stellen van een onjuiste diagnose tot het schenden van patiëntenrechten. |
Jurisprudentie | De betekenis van eerdere uitspraken van rechters voor de beoordeling van toekomstig handelen of nalaten. Veel normeringen zijn door jurisprudentie tot stand gekomen, zoals inzagerecht van de patiënt, zorgvuldigheidseisen omtrent euthanasie en dwangtoepassing in de psychiatrie. |
Week 2 |
|
Meldingsplicht Infectieziekten |
|
Hepatitis A | Wordt veroorzaakt door een picornavirus. Het is een B2-meldingsplichtige ziekte (verbod op beroepsuitoefening). De incidentie bedraagt ongeveer 16-24 per 100.000 per jaar. Risicogroepen zijn MSM’s (Men who have Sex with Men) en gezinnen die ongevaccineerd op vakantie gaan. Transmissie vindt plaats via feco-orale route. Handhygiëne is belangrijk om besmetting te voorkomen. Er is een incubatietijd van 2 weken tot 50 dagen, hierna ontstaat er een acute infectie en worden patiënten besmettelijk. Symptomen zijn misselijkheid/braken, malaise, moeheid, anorexie en koorts. Ook is er sprake van donkere urine, ontkleurde ontlasting, icterus en pruritis. Bij kinderen verloopt de infectie vaak asymptomatisch. Na 3 maanden zijn bijna alle patiënten hersteld, hepatitis A leidt bijna nooit tot ernstig leverfalen. Een acute infectie wordt aangetoond door middel van IgM, later stijgt ook het IgG. Het IgM neemt hierna weer af, terwijl het IgG hoog blijft. Vaccinatie vindt plaats door actieve immunisatie met een geïnactiveerd virus. Bij bewezen expositie komt iemand in aanmerking voor passieve immunisatie. |
Polio | Het poliovirus is een picornavirus. Besmetting vindt plaats via feco-orale route en door aerosolen. Faeces kan enkele maanden lang besmettelijk blijven. Er is een incubatietijd van 1-2 weken. In 90-95 % van de gevallen verloopt de infectie asymptomatisch. Bij 4-8% treden alleen lichte griepachtige verschijnselen op. In 1-2% van de infectiegevallen ontstaat er een meningitis gevolgd door poliomyelitis. Meestal gaat het om een asymmetrische slappe verlamming. In 5-35% worden ook de hersenzenuwen aangetast. Diagnostiek vindt plaats door PCR van speeksel of faeces. Er is geen curatieve behandeling mogelijk. Vaccinatie tegen polio vindt in Nederland plaats met 2, 3, 4 en 11 maanden en bij 4 en 9 jaar, in de DKTP vaccinatie. Er wordt een vaccin gebruikt wat alleen virusantigenen bevat. |
HPV | Er zijn meer dan 80 verschillende typen, waarvan 15 carcinogene typen. 75% van de gevallen van cervixcarcinoom wordt veroorzaakt door HPV type 16 en 18. 8 op de 10 mensen raakt ooit besmet met HPV. Overdracht vindt plaats door seksueel contact, een condoom beschermt hierbij slechts voor 70% tegen een infectie met HPV. 95/100 vrouwen klaart het virus zelf, wanneer dit niet gebeurt is er een hogere kans op cervixcarcinoom. De meeste infecties verlopen asymptomatisch, bij een infectie die niet geklaard wordt duurt het ongeveer 15 jaar voordat er zich een cervixcarcinoom ontwikkelt. Het virus wordt aangetoond door PCR. Risicofactoren voor HPV-infectie zijn vroege sexarche, wisselende contacten, SOA’s en roken. Sinds 2009 is er een vaccinatie tegen HPV typen 16 en 18. De opkomst bij de invoering in 2009 was relatief laag. 60% in tegenstelling tot de verwachte opkomst van 75%. Dit kwam vooral door campagnes tegen de vaccinatie. Het RIVM heeft onderzoek gedaan naar de opkomst en concludeerde dat vooral gebrek aan informatievoorziening heeft geleid tot verminderde opkomst. |
Criteria van Wilson en Jungner |
|
SMART en small criteria | SMART staat voor specific, measurable, attainable, relevant en timely. Dit houdt in dat een bevolkingsonderzoek specifiek moet zijn, het doel moet duidelijk zijn, de resultaten moeten eenvoudig meetbaar zijn, het moet een maatschappelijk probleem zijn dat mensen aanspreekt en tijdsgebonden, zodat de resultaten duidelijk vergeleken kunnen worden op twee verschillende momenten. Small wil zeggen dat het programma overzichtelijk blijft. |
Actieve immunisatie | Er wordt een levend en verzwakt virus of virus antigeen gebruikt om een afweerreactie tot stand te brengen. |
Passieve immunisatie | Hierbij worden immuunglobulines toegediend, hierbij komt geen afweerreactie tot stand, deze vaccins geven slechts kortwerkende bescherming. |
Medical/Health Technology Assessment (MTA/HTA) | Breed multidisciplinair evaluatieonderzoek, hierbij wordt behalve naar economische aspecten ook naar ethische, juridische en organisatorische aspecten van nieuwe medische technieken gekeken. |
Economische evaluatie, doelmatigheidsonderzoek of kosteneffecitiviteitsanalyse | Meestal is dit een onderdeel van MTA/HTA. De nieuwe interventie wordt vergeleken met een oude interventie. Deze kan worden omgezet in een ratio: Netto kosten B – netto kosten A / effecten B – effecten A |
Quality adjusted life year (QALY) | Dit is een maat die zowel survival als kwaliteit van leven verenigd. Op de x-as wordt de duur van het leven uitgezet en op de y-as de kwaliteit van het leven. Deze worden omgezet in een cijfer lopend van 0 tot 1. In Nederland wordt de richtlijn gebruikt dat er maximaal 80.000 euro per extra QALY besteed mag worden, dit betreft dan vooral ernstige aandoeningen, waarbij interventie zeer grote gezondheidswinst oplevert. In discussies wordt er daarom meestal uitgegaan van 20.000 per extra QALY, het is echter niet volledig duidelijk waar de ziektelast dan precies moet liggen. Bij het rijksvaccinatieprogramma is 20.000 euro per QALY het absolute maximum. Ook bij nieuwe landelijke screeningsprogramma’s wordt er uitgegaan van 20.000 euro per QALY. |
Preventie | Het totaal van maatregelen, zowel binnen als buiten de gezondheidszorg, die tot doel hebben de gezondheid te beschermen en te bevorderen door ziekte en gezondheidsproblemen te voorkomen. |
Primaire preventie | Richt zich op het voorkómen van nieuwe ziektegevallen en richt zich op het verminderen of wegnemen van oorzaken van de ziekte. |
Secundaire preventie | Richt zich op het opsporen van ziekten in een zo vroeg mogelijk stadium, om zo vroege behandeling mogelijk te maken en verergering van de ziekte te voorkomen. |
Tertiaire preventie | Het voorkómen of beperken van de gevolgen van een al gediagnosticeerde aandoening. |
Collectieve preventie | Deze vorm van preventie is gestructureerd en gericht op de totale bevolking of een grote deelpopulatie, een voorbeeld hiervan is het Rijksvaccinatieprogramma. |
Opportunistische preventie | Preventie die wordt toegepast op een moment dat daar gelegenheid voor is, bijvoorbeeld een huisarts die een patiënt met beginnend overgewicht leefstijladvies geeft. |
Hoogrisicobenadering | Er wordt in eerste instantie een risicogroep geïdentificeerd en vervolgens wordt deze risicogroep benaderd, bijvoorbeeld bij valpreventieprogramma’s voor ouderen. |
Populatiebenadering | De hele bevolking wordt benaderd, bijvoorbeeld bij landelijke campagnes voor de preventie van overgewicht |
Preventieparadox | Een preventieve interventie die grote volksgezondheidswinst kan opleveren, heeft voor het individu vaak weinig voordeel, aangezien er een laag relatief risico is. |
Universele preventie | Deze vorm van preventie richt zich op de algemene bevolking zonder verhoogd risico op ziekte, dit heeft als doel het ontstaan van ziekte of risicofactoren te verminderen, dit is altijd primaire preventie. |
Selectieve preventie | Preventie die zich richt op groepen met een verhoogd risico op ziekte, bijvoorbeeld door het aanbieden van specifieke preventieprogramma’s. Dit kan zowel primaire als secundaire preventie zijn. |
Geïndiceerde preventie | Heeft betrekking op individuen die in de gezondheidszorg bekend zijn, deze individuen zijn bekend met risicofactoren of er is een voorstadium van een ziekte aanwezig. Het doel van geïndiceerde preventie is het voorkomen van ontstaan van ziekte of verdere gezondheidsschade door de ziekte voorkomen. Dit kan zowel primaire als secundaire preventie zijn. |
Zorggerelateerde preventie | Preventie die zich richt op individuen die al een ziekte hebben, het doel hiervan is complicaties t.g.v. de ziekte te voorkomen, dit is een vorm van tertiaire preventie. |
Gezondheidsbevordering | Richt zich op het bevorderen van gezond gedrag, er wordt een actieve rol van de doelgroep gevraagd. Het betreft bijvoorbeeld voorlichting. |
Gezondheidsbescherming | Richt zich op de hele bevolking of grote groepen en beschermt deze tegen blootstelling aan risicofactoren. Hieronder vallen bijvoorbeeld waterzuivering en het rookverbod in openbare ruimten. |
Fasen van gedragsverandering | Ongemotiveerd, gemotiveerd, actie en gedragsbehoud |
Screening | Een groep personen zonder klachten/symptomen wordt getest om deze te splitsen in een groep met een grote en een groep met een kleine kans van het hebben of krijgen van een bepaalde ziekte. Een deel van de hoog risicogroep zal de ziekte al onder de leden hebben zonder hier symptomen van te ondervinden. Het doel van screening is dat de behandeling eerder kan worden gestart, waardoor deze effectiever is dan bij ontdekking in een later stadium. Het voordeel van screening is minder ernstige gevolgen van de ziekte en/of een langere levensduur. |
Preklinisch detecteerbare stadium | Het stadium van een ziekte waarin deze aangetoond kan worden met een test, maar de diagnose normaliter nog niet gesteld is, vanwege het ontbreken van symptomen/klachten. De duur van dit stadium is afhankelijk van de ziekte en van de test. |
Betrouwbaarheid van een test | Test-hertestbetrouwbaarheid: bij herhaalde testen wordt eenzelfde uitslag gevonden. Intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid: bij beoordelingen van de test door één beoordelaar wordt dezelfde uitslag gevonden. Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: bij beoordelingen van de test door verschillende beoordelaars wordt dezelfde uitslag gevonden. |
Validiteit | De mate waarin een test meet wat hij zou moeten meten. |
Sensitiviteit | Het aantal terecht positieve testuitslagen onder personen die de ziekte hebben. De sensitiviteit is te berekenen door het aantal terecht-positieven te delen door het aantal terecht-positieven en fout-negatieven. |
Specificiteit | Het aantal terecht negatieve testuitslagen onder personen die de ziekte niet hebben. De specificiteit is te berekenen door de terecht-negatieven te delen door het aantal terecht negatieven samen met het aantal fout-positieven. |
Positief voorspellende waarde | Het deel van de personen met een positieve testuitslag die de ziekte ook daadwerkelijk hebben |
Negatief voorspellende waarde | Het deel van de personen met een negatieve testuitslag die de ziekte niet hebben. |
ROC-curve | Receiver operating characteristic, hierin worden allerlei mogelijke afkappunten met een daarbij behorende sensitiviteit en specificiteit weergegeven. Hierdoor kan makkelijker een goede combinatie van sensitiviteit en specificiteit gekozen worden. Waar het beste punt ligt is onder meer afhankelijk van de relatieve ernst van een fout-positieve testuitslag in vergelijking met de gevolgen van een fout-negatieve testuitslag. |
Prevalence pool | Wanneer een bepaalde screening voor het allereerst wordt ingevoerd, dan zal de prevalentie van de aandoening bij de allereerste screening hoger zijn dan bij vervolgscreeningen. Aangezien er bij de eerste screening als het ware een ‘prevalentiestuwmeer’ is opgebouwd. |
Criteria voor besluitvorming rond screening |
|
Lead time bias | Lead time is de tijd tussen het moment van opsporen door bevolkingsonderzoek en het moment waarop de diagnose anders gesteld zou worden zonder screening, bijvoorbeeld door het optreden van symptomen. Indien bij een bevolkingsonderzoek de lead time 3 jaar is en de patiënten die via bevolkingsonderzoek ontdekt worden gemiddeld 3 jaar langer leven, dan is er geen winst in werkelijke levensduur. Patiënten hebben dan alleen negatieve effecten ondervonden, door eerder op de hoogte te zijn van de diagnose en eventuele behandeling. |
Length bias | Dit ontstaat doordat er een diagnose gesteld wordt (bijv. bij zeer langzaam groeiende tumoren) die bij een natuurlijk beloop slechts na lange tijd of nooit tot een klinisch ziektebeeld leiden. Hierdoor ontstaat er een vertekend beeld van de gemiddelde overlevingsduur van diagnoses die door screening gesteld worden. |
Hielprikscreening | Er wordt gescreend op 17 ziektes die bijna allemaal zeer zeldzaam zijn. De aandoeningen kunnen echter ernstige gezondheidsschade veroorzaken, bij deze ziektes zijn er echter meestal mogelijkheden om met behandeling, dieet of gedragsadvies de gezondheidsschade te beperken. Daarbij zijn er geringe kosten verbonden aan het programma, waardoor het toch de moeite waard is om uit te voeren. |
Bevolkingsonderzoek cervixcarcinoom | Tussen de 30 en 60 jaar worden vrouwen elke 5 jaar uitgenodigd om de huisarts te bezoeken voor een uitstrijkje. Ongeveer 65% van de vrouwen geeft gehoor aan de uitnodiging en nog zo’n 15% laat zich buiten het bevolkingsonderzoek af en toe preventief onderzoeken. Hierdoor daalt de sterfte aan cervixcarcinoom nog steeds. |
Bevolkingsonderzoek mammacarcinoom | Vrouwen tussen de 50 en 75 jaar worden tweejaarlijks uitgenodigd om zich te laten screenen op borstkanker. Hierbij komt ongeveer 80% van de uitgenodigde vrouwen opdagen. |
Screening coloncarcinoom | Vanaf 2013 wordt in Nederland de screening op dikkedarmkanker geleidelijk ingevoerd. Dit zal worden uitgevoerd met de fecal occult blood test (FOBT), door deze screening zou de sterfte aan darmkanker met 30% gereduceerd kunnen worden. Hoewel de FOBT een beperkte sensitiviteit heeft is er in gerandomiseerde studies aangetoond dat een substantiële sterftereductie mogelijk is. |
Week 3 |
|
Beroepsziekten | Psychische klachten (20%, denk aan burn-outs of overspannen zijn. Een burn-out wordt gedefinieerd als langdurig overspannen zijn in combinatie met ‘uitval’), slechthorendheid (31% van gemelde klachten, vooral bij muzikanten, bouwvakkers of militairen), klachten van het bewegingsapparaat (39%, vooral bij bouwvakkers of andere mensen met een fysiek zwaar beroep, of mensen met een zittend beroep, denk hierbij aan rugklachten, maar ook aan RSI). |
Arbeidsgerelateerde aandoeningen | Exposure-gerelateerde aandoeningen
Fysieke of psychogene aandoeningen
|
Belastende factoren op het werk |
|
DALY | Disability Adjusted Life Year. De som van het aantal levensjaren dat geheel verloren gaat door voortijdig overlijden plus het aantal levensjaren dat gedeeltelijk verloren gaat door beperkingen van de ziekte. |
Tijdslijn verzuim |
|
Arbowet | De arbeidsomstandighedenwet werd in 1980 opgesteld, omdat in de jaren 60 en 70 het arbeidsverzuim in Nederland toe bleef nemen, ondanks toenemende arbeidsgezondheidszorg. Hierbij werd de primaire verantwoordelijkheid voor veiligheid, gezondheid en welzijn van werknemers bij de werkgever neergelegd, in samenwerking met de werknemer. Volgens de Arbowet is de werkgever verplicht zich te laten bijstaan door een gecertificeerde deskundige of een gecertificeerde arbodienst bij 4 expliciet genoemde taken:
|
Aanstellingskeuring | Het doel hiervan is om te kijken of een kandidaat medisch gezien in staat is de functie te vervullen. In de wet op de medische keuringen en het Besluit aanstellingskeuring is vastgelegd dat een aanstellingskeuring alleen mag worden uitgevoerd als de functie bijzondere risico’s met zich meebrengt, die niet op een andere manier te beheersen zijn. Wanneer een aanstellingskeuring niet nodig is kan eventueel een intredeonderzoek uitgevoerd worden. |
Risico-inventarisatie en –evaluatie (RI&E) | Elk bedrijf met meer dan 25 werknemers is volgens de Arbowet verplicht een RI&E te verrichten voor alle werkplekken in samenwerking met een gecertificeerde arbodienst/deskundige. Bedrijven met minder dan 25 werknemers mogen de RI&E uitvoeren zonder inhuur van een gecertificeerde deskundige/arbodienst. Vooral de arbeidshygiënist en de veiligheidskundige zijn belast met de RI&E. Na deze RI&E moet het bedrijf een plan van aanpak opstellen waarin de gesignaleerde knelpunten worden opgelost. |
Preventief medisch onderzoek (PMO) / Arbeidsgezondheidskundig onderzoek | Dit onderzoek omvat zowel primaire als secundaire preventie. Er wordt gekeken naar werkgerelateerde risico’s en persoonsgebonden risico’s. Het PMO streeft naar het bereiken van de volgende drie kerndoelen:
|
Wet verbetering poortwachter (Wvp) | Is in 2002 ingevoerd met als doel de instroom van werknemers in de arbeidsongeschiktheidsuitkering te beperken. In deze wet wordt benadrukt dat de werkgever en werknemer verantwoordelijk zijn bij de terugkeer naar het werk. Door deze wet namen het arbeidsverzuim en de WAO (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering)-instroom fors af. |
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) | Deze werd in 2005 ingevoerd en heeft als doel een optimale re-integratie van langdurig arbeidsongeschikten te bewerkstelligen. Arbeid en gezondheid focust zich nu vooral op het bevorderen van de inzetbaarheid van de beroepsbevolking die niet verzuimt. |
Voorspellers langdurig verzuim | Hogere leeftijd, fysiek zwaar werk, contact met medische specialisten, veel lichamelijke klachten, matig tot ernstige depressieve klachten en negatieve verwachting over herstel. |
WIA-uitkering | Om in aanmerking te komen voor de WIA-uitkering moeten werkgever en werknemer voldoen aan bepaalde re-integratie inspanningen. Er moet een probleemanalyse zijn geweest, een plan van aanpak zijn geschreven, het re-integratiedossier moet goed zijn bijgehouden en de werknemer moet een re-integratieverslag schrijven. Als laatste moeten werkgever en werknemer inspanning hebben geleverd om de terugkeer naar het werk te bewerkstelligen. Indien de werkgever nalatig is geweest, kan hij worden verplicht om een jaar extra (dus totaal drie jaar) loon door te betalen aan de werknemer. Indien de werknemer nalatig is geweest, door bijvoorbeeld niet mee te werken met therapie of weigeren om het werk te hervatten kan de uitkering geheel of gedeeltelijk worden geweigerd. De verzekeringsarts geeft aan wat de mogelijkheden/beperkingen voor het werk zijn. |
Dubbele vergrijzing | De gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking neemt toe, terwijl ook de pensioenleeftijd verhoogd |
Restverdiencapaciteit | Hetgeen iemand nog kan verdienen met de werkzaamheden die hij/zij nog kan verrichten, dit wordt bepaalt door de arbeidsdeskundige. |
Maatman | Hetgeen wat soortgelijke gezonde verdienen in de functie die het laatst door de verzekerde werd uitgevoerd. |
Arbeidsongeschiktheidspercentage | (Maatman – restverdiencapaciteit) / (Maatman x 100%) Bij een percentage van meer dan 80% krijgt de werknemer een uitkering ter hoogte van 75% van het laatstverdiende loon. Bij een percentage tussen de 35% en 70% krijgt de werknemer 70% van het verschil tussen het oude en het huidige loon als hij/zij werkt. Indien hij/zij niet werkt wordt er 70% van het laatstverdiende loon uitbetaald. Er is geen wettelijke regeling bij een percentage tussen 0 en 35%, de werknemer en werkgever worden geacht hier samen een oplossing voor te vinden. |
Forensische Geneeskunde | Forensische geneeskunde bestaat uit de volgende onderdelen:
|
Definitie “lijk” | Een stoffelijk overschot van een overledene of doodgeborene. Officieel is een foetus pas levensvatbaar vanaf de 24e week, een foetus jonger dan 24 weken is dus officieel geen lijk en valt dus niet onder de wet op lijkbezorging. |
Lijkschouw | Een persoonlijk onderzoek door een bevoegd arts. Lijkschouwing geschiedt door de behandelend geneeskundige of door een gemeentelijk lijkschouwer. Hij die de schouwing heeft verricht geeft een verklaring van overlijden af indien hij overtuigd is dat het om een natuurlijke dood gaat. |
Natuurlijke dood | Overlijden uitsluitend het gevolg van een ziekte of ouderdom. Is niet geluxeerd door een factor van buiten af. |
Niet natuurlijke dood | Direct of indirect gevolg van een ongeval, geweld of een andere van buiten komende oorzaak. |
A-formulier | Hierop staan de naam en persoonsgegevens van de overledene en tekent de arts voor een natuurlijke dood. |
B-formulier | De arts moet hier de (geschatte) doodsoorzaak noteren. Vaak wordt hier ‘cardiaal’ of ‘cardiovasculair’ ingevuld, indien er geen andere, duidelijkere doodsoorzaak is. Om die reden is een cardiale doodsoorzaak het meest prevalent in Nederland. |
Lijkvinding | Plaats en/of datum van het overlijden staan niet vast of zijn niet bekend. Bijvoorbeeld als het lijk verplaatst is of bij een waterlijk. |
Postmortale veranderingen |
|
Vroege veranderingen < 24 uur |
|
Late veranderingen > 24 uur |
|
Week 4 |
|
Grijze druk | Uitgedrukt in het aantal personen van 65 jaar of ouder als percentage van het aantal personen van 20-64 jaar. Deze is nu langzaam lineair aan het stijgen, tot in 2040 een percentage van 50% bereikt zal worden. Hierna zal dit weer afnemen. Dit heeft twee belangrijke gevolgen: de financiële gevolgen, de pensioenen en de zorg van deze mensen zal ook betaald moeten worden; en de gevolgen voor de zorg, er moet voldoende zorgpersoneel zijn om al deze mensen te kunnen verzorgen. |
ICIDH | International classification of impairment, disability & handicap: bestaat uit 3 deelclassificaties: stoornissen (impairments), beperkingen (disability) en handicap. Ziekte stoornis beperking handicap
|
ICF | International classification of function |
Kwetsbaarheid/frailty | Wordt veroorzaakt door een opeenstapeling van lichamelijke, psychische en/of sociale tekorten in het functioneren. Dit vergroot de kans op negatieve gezondheidsuitkomsten zoals functiebeperkingen, opname of overlijden. Criteria om kwetsbaarheid/frailty vast te stellen (minimaal 3 van de 5):
|
Polyfarmacie | Het chronisch gebruik van 5 of meer medicamenten. |
Belangrijkste vermijdbare bijwerkingen | Ongeveer de helft van de acute opnames door medicatiegebruik bij ouderen is vermijdbaar.
|
Kenmerken verpleeghuispatiënt | Verminderd functioneren van organen, verminderd evenwicht, snellere achteruitgang, veel complicaties, vertraagd herstel, andere presentatie ziekten, multipathologie/co-morbiditeit, leeftijdsspecifieke ziekten en gewijzigde farmacokinetiek en dynamiek. |
AWBZ | = Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Deze omvat zorg in verpleeghuizen, verzorgingshuizen, instellingen voor mensen met een handicap en een deel van de thuiszorg. Hij wordt uitgevoerd door zorgverzekeraars vanuit speciale zorgkantoren. Een verzekerde is op dezelfde manier voor de AWBZ verzekerd als voor de zorgverzekeringswet en betaalt daarvoor een inkomensafhankelijke premie van ruim 12% over de eerste 2 belastingschijven. |
Persoonsgebonden Budget (pgb) | Mensen die door ziekte, handicap of ouderdom zorg nodig hebben, kunnen zelf zorg inkopen met het pgb. Het pgb wordt gefinancierd uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Hiervoor moet wel een indicatie gesteld worden, de meeste AWBZ aanvragen lopen via het centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Het CIZ stelt het zorg zwaarte pakket (zzp) vast, hierin wordt aangegeven hoeveel zorg iemand krijgt. |
Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) | Via de wmo regelt de gemeente een deel van de langdurige zorg. Deze regelt de levering van huishoudelijke hulp en vervoersvoorzieningen. |
Wet BOPZ | = bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Indien een patiëntniet instemt met opname, maar zich er ook niet tegen verzet kan dit via artikel 60 van de wet BOPZ alsnog gebeuren. Indien een patiënt zich wel verzet moet dit via een ibs of rm, dit gaat via de burgemeester. |
SAMPC | S= Somatisch aandachtsgebied A= Algemene dagelijkse levensverrichtingen M= Maatschappelijk aandachtsgebied P= Psychisch aandachtsgebied C= Communicatief aandachtsgebied |
Decubitispreventie | Zorgen voor een goede voeding m.b.v. diëtist. Goede incontinentiezorg. Ten minste elke 4 uur wisselhouding. Speciaal decubitismatras. |
Verzuim | Meisjes verzuimen vaker dan jongens en hoe ouder de kinderen zijn hoe meer ze verzuimen. Andere risicofactoren voor verzuim zijn slechte schoolprestaties, psychische problemen (bijv. impulsiviteit, weinig zelfvertrouwen), lage SES, tienermoederschap en de kwaliteit van de school. |
ODD | Oppositionele opstandige gedragsstoornis. De criteria zijn: driftig zijn, veel ruzie maken met volwassenen, opstandig zijn, regels aan de laars lappen, anderen ergeren, anderen de schuld geven, zich ergeren aan anderen, vaak boos zijn en hatelijk of wraakzuchtig zijn. |
Kindermishandeling | Wet op Jeugdzorg: “Elke vorm van voor het kind bedreigende en geweldadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard die de opvoeder het kind in de afhankelijkheidsrelatie, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade ontstaat, danwel dreigt te ontstaan in de vorm van fysiek letsel, en/of psychische stoornissen.” De meest voorkomende vorm van kindermishandeling is verwaarlozing. Het belangrijkste symptoom van kindermishandeling is schoolverzuim. 130.000 kinderen worden jaarlijks slachtoffer van kindermishandeling, dat is 3,4% van alle kinderen. 50 kinderen overlijden hier jaarlijks aan. 237.000 kinderen zijn jaarlijks getuige van geweld. Bij een kind onder een jaar met een fractuur is er eigenlijk altijd sprake van kindermishandeling. Een handschoenvormige verbranding bij een kind duidt bijna altijd op mishandeling (ouders stoppen hand in warm water). |
Risicofactoren kindermishandeling |
Bij >4 risiofactoren is er een kans van 25% op kindermishandeling. Sociale steun is een belangrijke beschermende factor. |
Lichamelijke klachten t.g.v. kindermishandeling | Buikpijn en diarree, het opnieuw onzindelijk worden, lusteloos zijn, flauwvallen, duizeligheid, problemen met slapen en hyperventileren. |
Frozen watchfullness | Dit houdt in dat kinderen een heel heldere, alerte blik hebben en in sommige gevallen geen kik geven. Denk bijvoorbeeld aan kinderen die een prik moeten halen en die de hele tijd strak voor zich uit blijven staren. |
Stockholm complex | Je gaat je aanpassen aan de dader. Kinderen die mishandeld worden zijn heel loyaal aan de ouder(s). |
Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) | Samenwerkingsverband van jeugdgezondheidszorg, maatschappelijk werk en jeugdzorg. Speelt vooral een belangrijke rol in de coördinatie van zorg. Het gaat niet zo zeer om een fysiek centrum, maar meer om een contactpunt (kan bijvoorbeeld ook via een website), waar iedereen die vragen heeft (zoals de voetbalcoach of leraar) terecht kan. De taken van het CJG zijn het signaleren, informeren en pedagogisch ondersteunen, maar ook eventueel verwijzen naar Bureau Jeugdzorg of bijvoorbeeld de tweede lijn. |
Financiering JGZ | De jeugdgezondheidszorg wordt vergoed via het gemeentefonds, deze wordt door de landelijke overheid gevuld met belastingmiddelen. Voor het Rijksvaccinatieprogramma en screeningen direct na de geboorte is de overheid verantwoordelijk, deze worden gefinancierd uit de AWBZ. |
Taken Jeugdgezondheidszorg |
|
Landelijke Eerstelijns SamenwerkingsAfspraken (LESA’s) | Wanneer er curatief behandeld moet worden, verwijst de jeugdgezondheidszorg door. Vaak is dit naar de huisarts, maar voor sommige aandoeningen kunnen jeugdartsen ook direct doorverwijzen naar specialisten. De aandoeningen waar het om gaat staan vastgelegd in de zogenaamde LESA’s. |
Verwijsindex | Dit is een digitale bank waarin hulpverleners kunnen melden dat zij bezig zijn met een bepaald kind. Indien andere hulpverleners ook betrokken raken en dit aangeven in het systeem, dan zal er een bericht gestuurd worden naar beide hulpverleners. Dit systeem is niet zo zeer om informatie uit te wisselen, maar is er eerder om te zorgen dat hulpverleners niet langs elkaar werken. |
Rijksvaccinatieprogramma:
Fase | Leeftijd | Prik |
Fase 1 | 0 maanden | Hep B* |
| 2 maanden | DKTP-Hib-Hep B + Pneu |
| 3 maanden | DKTP-Hib-Hep B + Pneu |
| 4 maanden | DKTP-Hib-Hep B + Pneu |
| 11 maanden | DKTP-Hib-Hep B + Pneu |
| 14 maanden | BMR + Men C |
Fase 2 | 4 jaar | DKTP |
Fase 3 | 9 jaar | DTP |
Fase 4 | 12 jaar | HPV (3x) |
* Kinderen van wie de moeder besmet is met het hepatitis B-virus (draagster), krijgen < 48 uur na de geboorte een hepatitis B-vaccinatie. Daarbij krijgen zij vlak na de geboorte immunoglobulinen.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Bevat collegeaantekeningen, oefenmateriaal e.d. bij de blokken van uit het Geneeskunde curriculum t/m 2016 van de Universiteit Utrecht.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3610 |
Add new contribution