Stationstoetsen - Geneeskunde - Bundel
- 1711 reads
Gram-stain tutor
Practicum Huidflora, hygiëne en desinfectie
Practicum Infectie en inflammatie
Practicum Gastro-intestinale infecties en infectiepreventie
College Gastro-intestinale infecties en COO Gastro-intestinale infecties
Practicum urineonderzoek
Voorcollege urineonderzoek
Voorcollege Fluor Vaginalis
Praktische microbiologie
De afbeeldingen zijn afkomstig uit de Gram-stain tutor, gemaakt Brad T. Cookson et all, University of Washington Department of Laboratory Medicin, te vinden op Blackboard. Zie bijlage.
Transiënte flora bestaat uit een sterk wisselende microflora die op de huid komt door contacten. Met het desinfecteren van de handen kan de transiënte flora worden verwijderd. De huid heeft ook een residentie flora, die niet volledig kan worden af gewassen.
Bij de diagnostiek van bacteriële infectieziekten kan een Grampreparaat worden gemaakt om te onderzoeken welke bacterie de infectie veroorzaakt. Een Grampreparaat heft alleen zin als er op de plek van de infectie normaliter weinig bacteriën voorkomen, zoals in het sputum (uit de diepte opgehoest) of uit de liquor. Ook pus kan worden onderzocht met een Grampreparaat. Een Grampreparaat van bloed heeft geen zin omdat er een te laag aantal bacteriën in het bloed aanwezig is. Met een Gramkleuring kan onderscheid worden gemaakt tussen Grampositieve en Gramnegatieve bacteriën. Er kan ook een Ziehl-Neelsen kleuring worden gemaakt. Hierbij worden Mycobacteriën aangekleurd.
Vaak vallen pathologische bacteriën niet op tijdens de commensale bacteriën, omdat de commensale bacteriën overheersen. Er moet dan een kweek worden gemaakt, zodat de pathologische bacterie zich kan vermeerderen.
Bacteriële infecties worden behandeld met antibiotica. Er zijn echter steeds meer bacteriesoorten die resistent zijn voor bepaalde antibiotica. Deze resistentie kan vooraf worden bepaald met de agardiffusie methode. De bacterie wordt hierbij over een petrischaaltje verspreid. Er worden vier kwadranten gemaakt, met in elk kwadrant een schijfje met een antibioticum. Het antibioticum diffundeert in de agar en remt de groei van de bacteriën. Hierdoor ontstaat rond het schijfje een remmingshof. De diameter van dit hof is een maat voor de gevoeligheid van de bacterie voor dat soort antibioticum.
Parasitaire infecties bij kinderen
Pediculus humanus capitis, ook wel hoofdluis, is een veelvoorkomende parasitaire infectie bij basisschool kinderen. Het beestje is 2-4 mm groot. Door de beten van de luis ontstaat jeuk. Een vrouwtje legt ongeveer 4-8 eitjes per dag. Deze plakt ze vlak boven de hoofdhuid aan een haar. Een vrouwtje leeft ongeveer 1 maand.
Bij kinderen komt ook een infectie met Enterobius vermicularis (aarsworm) regelmatig voor. Het is een rondworm van ongeveer 1 cm lang. Het vrouwtje legt eitjes op het perineum en sterft daar. De larves komen uit en kruipen in het rectum of in de vagina. Dit geeft ernstige jeuk. Door het krabben komen de eitjes on der nagels, en via daar weer in de mond. Zo ontstaat auto-infectie. De behandeling bestaat uit mebendazol 100mg tablet of suspensie op dag 1 en 14 voor het gehele gezin.
Een bacteriepreparaat kan gekleurd worden met een Gramkleuring. Bij Grampositieve bacteriën blijft de paarse kleuring zitten door een kristalviolet-lugol binding. Dit komt door de dikke peptidoglycaan laag. Gramnegatieve bacteriën houden de kleurstof niet vast en worden vervolgens met een waterige fuchsine kleuring roze gekleurd.
Meestal geldt dat Stafylokokken (druiventros) en Streptokokken (keten) Grampositief zijn en losse kokken en diplokokken gram negatief.
Om een bacterie goed te kunnen onderzoeken na een kweek moet het monster worden rein gestreken op het petrischaaltje. Dit wordt gedaan met een entoog. Uiteindelijk kunnen bij deel D de koloniën worden onderzocht. In een kolonie zijn alle bacteriën identiek. Koloniën op een bloedagarplaat met een groene verkleuring zijn α-hemolytische koloniën. Wanneer er om de kolonie een lege kring ontstaat in de schapenbloed gaat het om een β-hemolytische bacterie.
Naast deze kweek en een gramkleuring kan ook een katalasetest worden uitgevoerd. Bij deze test worden wat bacteriën van de agarplaat in H2O2 gedaan. Wanneer de bacteriën katalase bevatten, ontstaan er bubbeltjes. Een katalasepositieve bacterie is meestal een stafylokok. Een katalasenegatieve bacterie is meestal een streptokok. Bij katalasepositieve bacteriën voer je vervolgens een coagulase test uit. Wanneer deze bacterie in contact komt met plasma, gaat het plasma klonteren. Een coagulase positieve bacterie is een S. aureus.
Vaatdoekjes
Op een vaatdoekje zitten vaak vele huishoudbacteriën, huidflora en faecesbacteriën.
De bacteriën Salmonella, Shigella, Yersinia en Campylobactoer (SSYC) kunnen voedselinfecties veroorzaken. Een voedselinfectie ontstaat een paar dagen na het eten van het besmette voedsel. Een voedselvergiftiging ontstaat door toxines van een bacterie, zoals de Clostridium Botulinum, Staphylococcus aureus en Bacillus serieus. Een vergiftiging ontstaat al na een paar uur.
Clostridium difficile is een bacterie die pseudomembraneuze colitis kan veroorzaken. De bacterie neemt de overhand in de darmen wanneer de normale flora wordt uitgeroeid door antibiotica, vooral clindamycine is hierom bekend.
Urineweginfecties
Urineweginfecties ontstaan vaak door besmetting vanuit feces, de vulva of het preputium. Meestal is de verwekker E. coli, maar ook infectie met Proteus mirabilis en andere darmbacteriën komt voor. Urine is over het algemeen steriel, maar het wordt bevuild met bacteriën uit de urethra en vulva. Om deze reden wordt voor urineonderzoek een gewassen midstream gebruikt. Hierbij is de eikel of de vulva met water en zeep gewassen en wordt de urine pas in de middenstroom opgevangen. Bij een hoeveelheid van ≥ 105 bacteriën/ml is er sprake van een urineweginfectie.
Met een dipslide kan snel worden bepaald hoeveel bacteriën er aanwezig zijn en of het om een Grampositieve of Gramnegatieve bacterie gaat.
Vaak kan niet op basis van een Grampreparaat of kweek worden bepaald om wat voor bacterie het precies gaat. Om dat te bepalen moet worden gekeken naar specifieke eigenschappen van de bacterie:
Het vermogen om aëroob dan wel anaëroob te groeien
Het vermogen om te groeien bij bepaalde temperaturen
Behoeften aan bepaalde voedingsstoffen
Vermogen om te groeien in aanwezigheid van remstoffen
Biochemische karakteristieken, zoals het vermogen bepaalde substraten om te zetten, of bepaalde stoffen te produceren
Deze eigenschappen kunnen worden bepaald met behulp van een speciaal systeem, zoals het Crystal systeem.
Malaria
Men moet bij alle patiënten met koorts die in een malaria endemisch gebied zijn geweest, denken aan malaria. De diagnose kan worden gesteld met een dikke druppel bloedonderzoek. Daarnaast wordt een bloeduitstrijkje gemaakt voor eventuele identificatie.
Er zijn verschillende soorten malaria parasieten. De Plasmodium vivax veroorzaakt de malaria tertiana benigna. Dit is de goedaardige variantie. De Plasmodium falciparum veroorzaakt een maligne vorm van malaria: malaria tropica. Serologie en PCR worden bij de diagnostiek van malaria zelden toegepast.
In alle gevallen moeten algemene voorzorgsmaatregelen worden genomen. Deze bestaan uit persoonlijke hygiëne (nagels kort, haar vastgebonden etc.), handhygiëne (met zeep of desinfecterende alcohol) en persoonlijke beschermingsmiddelen (handschoenen, spatbril etc).
Naast de algemene maatregelen kunnen ook speciale maatregelen worden genomen. Zo kan een patiënt in isolatie worden gelegd wanneer de patiënt besmet is met een zeer besmettelijk micro-organismen die bij infectie grote gevolgen heeft. Er worden verschillende soorten isolatie onderscheiden.
Contactisolatie: bij overdracht via direct contact of contact met lichaamsvloeistoffen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen contactisolatie 1 en 2. Bij contactisolatie 1 ligt de patiënt op een afgesloten éénpersoonskamer, er worden handschoenen en schorten gedragen en de handen worden 2x met zeep gewassen bij het verlaten van de kamer. Bij contactisolatie 2 worden de handen alleen gedesinfecteerd en mag de patiënt op een open éénpersoonskamer verblijven.
Druppelisolatie: bij overdracht via druppels (niezen/hoesten). Bij druppelisolatie ligt de patiënt op een open éénpersoonskamer, draagt de verzorger een FFP2 mond/neusmasker voordat het de kamer binnenkomt. Buiten de kamer gaat het masker weer af en worden de handen gedesinfecteerd met alcohol.
Aërogene isolatie: bij overdracht via aërosolen (zeer kleine druppels). Ook bij deze isolatie wordt onderscheid gemaakt tussen aërogene isolatie 1 en 2. Bij aërogene isolatie 1 ligt de patiënt in een éénpersoonskamer met sluis en onderdruk, de ramen zijn gesloten. De verzorger/bezoeker doet een FFP2 mond/neusmasker op in de sluis. Bij het verlaten van de kamer en na het afdoen van het masker in de sluis moeten de handen gedesinfecteerd worden. Dit gebeurt bij verdenking op TBC. Voor aërogene isolatie 2 geldt dat een FFP2 masker alleen hoeft te worden gebruikt wanneer men zelf de infectie nog niet heeft doorgemaakt.
Strikte isolatie: een combinatie van contactisolatie en druppel/aërogene isolatie. Hiervan is sprake bij patiënten met een bewezen MRSA infectie, patiënten uit een buitenlands ziekenhuis waarvan de uitslag van de sneltest nog niet bekend is of patiënten met contacten met varkens of mestkalveren, waarvan de uitslag van de sneltest nog niet bekend is. Bij strikte isolatie 1 moet de patiënt in een éénpersoonskamer met sluis en onderdruk, met de ramen gesloten. In de sluis worden handschoenen, schort, chirurgisch mond/neusmasker en muts aangedaan. Bij het verlaten van de kamer gaan de handschoenen uit en worden de handen gedesinfecteerd. In de sluis mag de rest van de beschermende kleding uit en wordt opnieuw gedesinfecteerd. Bezoekers hoeven alleen hun handen te desinfecteren bij het verlaten van de kamer, zij hoeven verder geen beschermende maatregelen te treffen. Bij strikte isolatie 2 wordt een FFP2 mond/neusmasker gebruikt indien de verzorger de infectie niet zelf heeft doorgemaakt.
Beschermende isolatie: bij deze vorm van isolatie wordt niet de omgeving, maar de patiënt beschermd. Het gaat hierbij om een kwetsbare patiënt (bijv. na een transplantatie). De patiënt ligt op een éénpersoonskamer met de deur gesloten, het liefst met overdruk. De bezoekers en verzorgers moeten hun handen desinfecteren. Daarnaast moeten de voorwerpen in de kamer vooraf gedesinfecteerd worden.
Een patiënt met waterpokken moet tussen de 8ste en 21ste dag na het waterpokkencontact in aërogene isolatie. Bij het uitbreken van de blaasjes wordt overgegaan op strikte isolatie, totdat alle blaasjes zijn ingedroogd.
Het norovirus is een zeer besmettelijk virus waarbij de patiënt diarree heeft en (explosief) braakt. Het is een zeer acute infectie met een korte incubatie tijd. De patiënt moet in contactisolatie 1. Ook een patiënt met Clostridium difficile moet in contactisolatie 1.
College: Gastro-intestinale infecties, door Thecla A.M. Hekker ,21 oktober 2013
Gastro-intestinale infecties worden veroorzaakt door virussen (rota-, norovirus) of bacterieën (SSYCCC, ETEC). Een voedselvergifitging wordt veroorzaakt door toxines van bacteriën, zoals van S. aureus of C. botulinum. Daarnaast komen ook parasieten in de darm voor. Voorbeelden zijn Entamoba histolytica, Giardia lamblia, Coccidiën, Microsporidiën, Ascaris (spoelworm), mijnwormen, Trichuris (zweepworm) en lintwormen. Ascaris kan ook in de longen voorkomen. Daarnaast kan de Paragonimus (longbot) in de longen voorkomen.
Voor de diagnostiek van een parasitaire infectie wordt gebruik gemaakt van feces (microscopie, antigeenbepaling, PCR) of serologie. Wanneer feces onder de microscoop wordt onderzocht, kunnen bij protozoa cysten en trofozoïeten gevonden worden, en bij wormen eieren, larven of een (deel van) een worm.
Voor de behandeling geldt over het algemeen dat protozoa worden behandeld met metronidazol of clioquinol. Lintwormen worden behandeld met niclosamide, zuigwormen met praziquantel, rondwormen met mebendazol/albendazol en de draadworm S. stercoralis met ivermectine.
Taenia
Taenia is een cestode (plat-/lintworm). De worm is hermafrodiet. Er zijn 2 soorten: de Taenia solium en de Taenia saginata. De Taenia solium is de varkenslintworm en kan cysticercosis veroorzaken. De Taenia sagniatie is de runderlintworm en is minder gevaarlijk. De Taenia solium kan je oplopen door het eten van onvoldoende verhit, besmet varkensvlees. Het vlees bevat dan cysticercusblazen. In de darm groeit de worm uit. Hij kan tot wel 10 meter lang worden.
Schistosoma
Schistosoma is een trematode (zuigworm). Er zijn 5 verschillende soorten. Elke soort kan op een andere plaats in het lichaam voorkomen. De schistosomen worden verspreid via waterslakken. De sporocyten worden door de slakken uitgescheiden, waarna ze bij de mens door de huid heen naar binnen kruipen. De wormen vormen paartjes, waarbij het mannetje volledig om het vrouwtje heen gevouwen ligt. Het S. mansoni wormenpaartje nestelt zich in de plexus mesenterica superior. Wanneer ze ergens anders in het lichaam terechtkomen, kunnen ze granulomen vormen.
De diagnostiek gaat aan de hand van serologie, feces/urine of weefselbiopten (granulomen)
Giardia Lamblia (duodenalis of intestinalis)
De Giardia Lamblia kan de oorzaak zijn van pijn in de bovenbuik of malabsorptieverschijnselen (doordat ze de darmmucosa bedekken). Het komt vooral voor bij kinderen. Het protozoa bindt zich aan de darmwand met behulp van een zuignap. Door de schade die ze hiermee aanrichten ontstaan ontstekingen en overgevoeligheidsreacties. Hierdoor kan villusatrofie ontstaan, waardoor er malabsorptie ontstaat. De cysten en trofozoïeten kunnen in de feces worden aangetoond. De behandeling is met metronidazol.
Ascariasis Lumbricoides
Dit is een mensenspoelworm die zeldzaam is in Nederland. Men eet de eitjes, die zich in de aarde bevinden. De eitjes komen uit in de dunne darm, waarna de laven de darmwand doorboren en via de bloedbaan in de lever en het hart en uiteindelijk in de longen terechtkomen. De gaan door de alveolaire wand en ze komen vervolgens in de keelholte. De patiënt slikt de larven weer door, waarna ze in de dunne darm uitgroeien tot volwassen wormen.
In de feces kunnen eitjes worden aangetoond. De behandeling bestaat uit mebendazol.
Enterobius vermicularis
De enterobius vermicularis is de aarsmade, waar eerder ook al over is gesproken. Het komt vooral bij kinderen voor. Overdracht is feco-oraal. De eitjes worden gelegd op het perineum. De behandeling is met mebendazol.
Trichuriasis
De Trichuris trichiura is een zweepworm die in Nederland bijna niet meer voorkomt. Besmetting gaat via eieren in de aarde. De volwassen wormen voeden zich met weefsel van de darmwand, waardoor ontstekingsreacties kunnen ontstaan. De eitjes komen binnen via de mond en komen uit in de dunne darm. De behandeling is met mebandazol.
Voor het urineonderzoek kunnen verschillende soorten urinemonsters worden gebruikt. Hieronder een overzicht van de verschillende soorten:
Willekeurig: dit monster wordt het meest gebruikt. Het uiterlijk van de urine kan beoordeeld worden, er kan een chemische analyse plaatsvinden, onderzoek op eiwitcilinders, kristallen en cellen.
Eerste ochtend urine: deze urine wordt vooral gebruik voor het aantonen van nitriet en eiwit. Het is geschikt voor microscopisch onderzoek. Waar echter rekening mee moet worden gehouden is dat de glucose bepaling minder nauwkeurig is door bacteriën en dat eiwitcilinders gedegenereerd zijn.
Midstream urine (nuchter): deze urine is uitermate geschikt voor een bepaling van de glucose waarde en voor bacteriologisch onderzoek.
Postprandiaal (middag urine): deze urine wordt 2 uur na de maaltijd afgenomen, om de glucose te bepalen.
Periodiek (multipele monsters): de 2-uursurine kan gebruikt worden voor een urobilinogeen bepaling. Een 24-uurs urine kan gebruikt worden voor kwantitatieve bepalingen van de urine.
Het is belangrijk een sediment zo snel mogelijk (max binnen 2 uur) te onderzoeken, omdat ander de erytrocyten, leukocyten en celcilinders kunnen vergaan of kunnen vervormen. Opslag van materiaal kan max. 24 uur bij 4-8 graden.
In het urinesediment kunnen een klein aantal erytrocyten, leukocyten en plaveiselepitheel cellen worden aangetroffen. Dit is fysiologisch. Wanneer deze cellen in grotere hoeveelheden voorkoen, kan het pathologisch zijn. Ook pathologisch zijn cilinders.
Erytrocyten in de urine: wanneer er dysmorfe erytrocyten of erytrocyten cilinders in de urine worden aangetroffen, zit er een probleem in de nieren. Normale erytrocyten duiden vaker op een urologische oorzaak van hematurie. Wanneer >40% van de erytrocyten dysmorf is, is er waarschijnlijk sprake van een nefrologische oorzaak van de hematurie.
Met een teststrook kan de urine op verschillende eigenschappen worden onderzocht: het soortelijke gewicht, de pH, leukocyten, nitriet, eiwit, glucose, ketonen, urobilinogeen, bilirubine en bloed.
Alle plaatjes komen uit Foto Diffex ® DUS , ISBN 90 373 0397 8, F.H.J.M. Cilessen en W. van der Meer.
Alle plaatjes komen van asm.org
Zie bijlage
Huidinfectie
Huidinfecties worden meestal veroorzaakt door S. aureus. Vaak kan de diagnose op basis van de kliniek gesteld worden. Soms is bepaling van de ziekteverwekker nodig, met behulp van een kweek en een katalase/oxidase test.
Pneumonie
Je denkt aan een pneumonie bij kortademigheid, hoesten, koorts etc. De bacteriële verwekker is meestal de S. pneumoniae. Je neemt ’s ochtends sputum af, omdat het sputum accumuleert wanneer de patiënt in bed ligt. Het sputum wordt ingestuurd voor een kweek. Meestal wordt ook serologie gedaan.
Urineweginfectie
De patiënt geeft klachten over vaak het gevoel te hebben te moeten plassen, pijn bij het plassen en steeds kleine beetjes plassen. Bij verdenking op een UWI, vraag je de patiënt wat urine op te vangen. Er wordt een middenstroom urine gebruikt. Hier wordt vervolgens een dipslide van gemaakt, het kan onder de microscoop worden bekeken en er kan evt. een kweek worden opgezet.
Sepsis/endocarditis
Bij een sepsis en/of endocarditis wordt altijd een bloedkweek gedaan. Omdat de infectie in het bloed zit, zijn er waarschijnlijk genoeg bacteriën in het bloed.
Diarree
Bij diarree kan er sprake zijn van allerlei infecties. Je kan wat feces afnemen en dat insturen voor een kweek of PCR. Wanneer je denkt aan een parasiet moet de feces onder de microscoop worden bekeken.
Wanneer de diarree zeer snel na het eten ontstaat, denk je aan een voedselvergiftiging. Wanneer de diarree pas later ontstaat, kan er sprake zijn van een voedsel infectie. De oorzaak is vaak Salmonella, Shigella, Yersinia of Campylobacter.
Malaria
Bij malaria neem je bloed af voor een dikke druppel onderzoek. Hiermee kan de diagnose malaria worden gesteld. Vervolgens wordt er een bloeduitstrijkje gemaakt om te differentiëren tussen de verschillende malaria soorten.
Dengue
Dengue is een virus infectie. Symptomen zijn malaise, koorts, hoofdpijn, arthralgie, misselijkheid en braken. De diagnostiek vindt plaats met serologie.
Buiktyfus
Vaak is er geen diarree, maar obstipatie. De patiënt heeft koorts, voelt zich niet lekker en heeft moeite met ademen. S. typhi wordt uitgescheiden in de feces, dus er wordt een feces kweek gedaan.
Strongyloidiasis
De strongyloides wordt uitgescheiden in de feces. De larven kunnen worden aangetoond onder de microscoop. Als er geen larven kunnen worden gevonden, maar er is wel verdenking voor de diagnose, kan serologie worden uitgevoerd.
Lues/Syfilis
Syfilis start met de primaire fase, waarbij laesies aan de genitaliën zichtbaar zijn. Na de secundaire fase kan er een latente fase zijn van 3-30 jaar, waarna de ziekte in de tertiaire fase kan terugkeren. Waarschijnlijk kan deze bacterie zo lang in het lichaam overleven omdat hij zichzelf heeft omringd met een laag van lipiden.
De T. pallidum is moeilijk te kweken, dus diagnostiek vindt plaats met behulp van microscopie en serologie.
Voorbeeld: zie bijlage (rechter kolom)
Let op:
Opiaatrecept:
met onuitwisbare inkt schrijven, dus geen potlood
geen paraaf, maar handtekening
getallen vol uit schrijven (2mg noteer je als: twee milligram)
Geef omeprazol 1dd 20 mg bij niet-selectief NSIAD (diclofenac, ibuprofen of naproxen) in geval van:
ulcus of maagcomplicaties in de voorgeschiedenis
leeftijd ≥ 70 jaar
twee of meer van de volgende factoren:
leeftijd 60-70 jaar
ernstige invaliderende reumatoïde artritis, hartfalen of diabetes
gebruik van een hoge dosering van een niet-selectief NSAID
gebruik van een cumarinederivaat, clopidogrel, prasugrel, ticagrelor, acetylsalicylzuurderivaat, systemisch werkend glucocorticoïd, SSRI, venlafaxine, duloxetine, trazodon of spironolacton
Geef omeprazol 1dd 20 mg bij gebruik van acetylsalicylzuur als plaatjesremmer in geval van:
leeftijd ≥ 80 jaar
leeftijd ≥ 70 jaar en gebruik van cumarinederivaat, clopidogrel, prasugrel, ticagrelor, systemisch werkend glucocorticoïd, SSRI, venlafaxine, duloxetine, trazodon of spironolacton
leeftijd ≥ 60 jaar en ulcus of complicatie daarvan in voorgeschiedenis
NB! Bij gebruik van clopidogrel wordt pantoprazol 1dd 40 mg voorgeschreven
Recept:
R/ omeprazol tablet 20mg
Da 14 tabletten
S. 1dd 1 tablet zonder te kauwen innemen met een glas water
Omeprazol:
Werking: remt H+/K+ATPase, waardoor maagzuurproductie geremd wordt.
Contra ind: -
Interacties: -
Bijwerkingen: misselijkheid, braken, diarree
Zw/lact: geen bezwaar
NB: omeprazol kan de symptomen van een maagcarcinoom maskeren!
Het is een kunstfout om bij het voorschrijven van opiaten geen recept te geven voor een laxeermiddel. Opiaten, zoals morfine of fentanyl, zijn werkzaam op de opiaatreceptoren van de darmen. Opiaten remmen de snelheid van lediging van de maag en remmen de peristaltiek van de darmen, waardoor de darminhoud zich minder snel verplaatst. Hierdoor wordt er meer vocht uit de darminhoud geabsorbeerd, waardoor de inhoud dikker wordt en obstipatie als gevolg heeft.
Laxtra:
R/ Laxtra poeder voor drank, in sachet 13,7 gram
Da 14 sachets
S. 1-2 dd 1 sachet oplossen in een glas water
Werking: door osmotische werking wordt water aangetrokken en neemt de feces in volume toe en wordt zachter, waardoor passage gemakkelijker gaat. Daarnaast neemt de mobiliteit van het colon toe.
Contra ind: ziekte van Crohn, Colitis Ulcerosa, acute buik
Interacties: werking anti-epileptica verminderd (door snellere gastrointestinale passagetijd een afgenomen absorptie).
Bijwerkingen:.....read more
Gram-stain tutor
Practicum Huidflora, hygiëne en desinfectie
Practicum Infectie en inflammatie
Practicum Gastro-intestinale infecties en infectiepreventie
College Gastro-intestinale infecties en COO Gastro-intestinale infecties
Practicum urineonderzoek
Voorcollege urineonderzoek
Voorcollege Fluor Vaginalis
Praktische microbiologie
De afbeeldingen zijn afkomstig uit de Gram-stain tutor, gemaakt Brad T. Cookson et all, University of Washington Department of Laboratory Medicin, te vinden op Blackboard. Zie bijlage.
Transiënte flora bestaat uit een sterk wisselende microflora die op de huid komt door contacten. Met het desinfecteren van de handen kan de transiënte flora worden verwijderd. De huid heeft ook een residentie flora, die niet volledig kan worden af gewassen.
Bij de diagnostiek van bacteriële infectieziekten kan een Grampreparaat worden gemaakt om te onderzoeken welke bacterie de infectie veroorzaakt. Een Grampreparaat heft alleen zin als er op de plek van de infectie normaliter weinig bacteriën voorkomen, zoals in het sputum (uit de diepte opgehoest) of uit de liquor. Ook pus kan worden onderzocht met een Grampreparaat. Een Grampreparaat van bloed heeft geen zin omdat er een te laag aantal bacteriën in het bloed aanwezig is. Met een Gramkleuring kan onderscheid worden gemaakt tussen Grampositieve en Gramnegatieve bacteriën. Er kan ook een Ziehl-Neelsen kleuring worden gemaakt. Hierbij worden Mycobacteriën aangekleurd.
Vaak vallen pathologische bacteriën niet op tijdens de commensale bacteriën, omdat de commensale bacteriën overheersen. Er moet dan een kweek worden gemaakt, zodat de pathologische bacterie zich kan vermeerderen.
Bacteriële infecties worden behandeld met antibiotica. Er zijn echter steeds meer bacteriesoorten die resistent zijn voor bepaalde antibiotica. Deze resistentie kan vooraf worden bepaald met de agardiffusie methode. De bacterie wordt hierbij over een petrischaaltje verspreid. Er worden vier kwadranten gemaakt, met in elk kwadrant een schijfje met een antibioticum. Het antibioticum diffundeert in de agar en remt de groei van de bacteriën. Hierdoor ontstaat rond het schijfje een remmingshof. De diameter van dit hof is een maat voor de gevoeligheid van de bacterie voor dat soort antibioticum.
Parasitaire infecties bij kinderen
Pediculus humanus capitis, ook wel hoofdluis, is een veelvoorkomende parasitaire infectie bij basisschool kinderen. Het beestje is 2-4 mm groot. Door de beten van de luis ontstaat jeuk. Een vrouwtje legt ongeveer 4-8 eitjes per dag. Deze plakt ze vlak boven de hoofdhuid aan een haar. Een vrouwtje leeft ongeveer 1 maand.
Bij kinderen komt ook een infectie met Enterobius vermicularis (aarsworm) regelmatig voor. Het is een rondworm van.....read more
Bevat collegeaantekeningen, oefenmateriaal e.d. bij de blokken van uit het oude Geneeskunde curriculum van de Vrije Universiteit Amsterdam.
Roos van Leary: zie bijlage
Stappenplan
Begroeting
Introductie: eigen naam/functie, doel/procedure consult
Personalia: naam, leeftijd
Reden van komst
Diagnostisch + hulpvraagspoor
Eventueel interventie
Terug naar het gesprek
Samenvatting
Afsluiting: ‘met huisarts bespreken en samen terugkomen’
Lastige situatie: behouden van regie en relatie, signaleren en bespreekbaar maken, exploreren, begrip en erkenning, de-escaleren en begrenzen zo nodig.
Het gesprek
Tijdens de STAT gaat het vooral om hoe je reageert op een lastige situatie. De patiënt komt met een klacht, waarbij jij vooral de hulpvraag moet uitvragen. Je hoeft geen tractusanamnese te doen.
Je begint de anamnese met het stellen van open vragen die binnen het referentiekader van de patiënt vallen. Je volgt dus niet je eigen diagnostische spoor, maar je vragen sluiten aan bij wat de patiënt je vertelt. Het is belangrijk goed door te vragen naar termen die de patiënt gebruikt die voor meerdere interpretaties vatbaar zijn. Een voorbeeld van een klacht die van alles kan betekenen: licht in het hoofd, het gevoel zichzelf niet te zijn, moeheid. Zeker bij dit soort lastige klachten is het belangrijk de hulpvraag van de patiënt uit te vragen. Bij het uitvragen van de hulpvraag wil je antwoord krijgen op de vraag: ‘Waarom komt deze patiënt op dit moment met deze klacht bij mij?’ Soms kan je direct aan de patiënt vragen wat hij van je verwacht. Vaak is het handig om goed op signalen van bezorgdheid, intensiteit en beleving van de klacht te letten, omdat dit al aanknopingspunten geeft voor de hulpvraag. Verder kan je het denken, voelen en doen van de patiënt uitvragen: wat denkt de patiënt zelf dat het is, hoe voelt de patiënt zich daarover en wat heeft de patiënt zelf al aan de klachten gedaan.
Lastige situaties
Wanneer er tijdens het gesprek iets gebeurd wat het gesprek bemoeilijkt, zoals een breedsprakige patiënt, een huilende patiënt of een patiënt die gebeld wordt, is het belangrijk bij jezelf te voelen wat dit gedrag voor emotie bij je oproept. Dat is de eerste stap van het RILS model.
Interpersoonlijke waarneming | Diagnose | Interventie | Inhoud |
Gedachte/gevoel bij jezelf, signaal | Waarom gebeurt dit? Helikopter visie, Roos van Leary | Niks doen, benoemen, vragen, afspraak maken | Verdergaan met het gesprek |
Conflicten kunnen op 4 manieren worden opgelost: opgeven, toegeven, opleggen of overleggen. Op de STAT is het het beste om te overleggen. Bij deze manier van oplossen probeer je zowel de relatie goed te houden als het gesprek door te laten gaan.
Daarnaast moet je soms je grenzen aangeven. Bij het aangeven van je grenzen is het belangrijk de ik-boodschap te geven, in.....read more
Longfunctie
Visus
ECG
Bloeddruk
Computer:
Open labmanager (konijn)
Conditions zijn al ingevuld, dus alleen nog de patiënt data invoeren: gewicht, lengte, leeftijd, geslacht. Dit wordt gedaan om de uitkomsten te vergelijken met de normaalwaarden voor jou.
Druk op de 10 links onderin om terug te gaan naar het beginscherm. De patiënt data is automatisch opgeslagen.
Spirometrie aanklikken.
Testen die je gaat doen zijn achtereenvolgens: 2 maal test 2 en dan test 3 en dan moet je op 7 klikken (ezelsbruggetje: 2x2+3=7).
Uitvoering:
De proefpersoon moet staan. Zet een stoel achter de proefpersoon, zodat als deze duizelig wordt hij niet valt. Zorg dat de proefpersoon niet naar het scherm kan kijken. Zet een kartonrondje op de pneumotachograaf. Zet de neusklem op en geef altijd goede instructies.
Eerste keer test 2
Klik op test 2, links in het scherm. Hiermee meet je het teugvolume, de ademfrequentie en wordt het ademminuutvolume (teugvolume x ademfrequentie) berekent. Deze waarden zijn de bovenste drie in de kolom:
Predicted | Best | Percentage |
Voorspelde waarde voor jouw groep. | Je persoonlijke beste waarde. | Je persoonlijke beste als percentage van predicted. |
VT is het teugvolume, BF de ademfrequentie en MV het ademminuutvolume. In het balkje helemaal onderin het scherm staat steeds de opdracht. In dit geval, normaal ademen tot een blauw balkje voor de grafiek verschijnt.
Tweede keer test 2
Nu komt er een rood randje om het vakje van test 2. Nu worden er twee opdrachten achter elkaar gegeven:
Normaal inademen en zo compleet mogelijk uitademen, een aantal keer achter elkaar tot er een verticaal balkje verschijnt. Moedig de proefpersoon aan.
Meteen de tweede opdracht: zo diep mogelijk in en zo diep mogelijk uitademen, tot alle waardes verschijnen.
Deze waardes zijn: ERV (expiratoir reserve volume), VC IN (vitale capaciteit inspiratoir), VC uit (vitale capaciteit expiratoir).
Test 3
Hierbij wordt het forced volume gemeten. De opdracht is normaal ademen een aantal keer, dan zo diep mogelijk in, even vasthouden en dan zo hard en snel mogelijk uit. Deze hele opdracht doe je drie keer achter elkaar, dan klik je op zeven en krijg je de waardes. Dit zijn: FEV1 (forced expiratory volume in 1 seconde), en FVC (forced vital capacity). Ook krijg je de flow volume loop grafiek.
Nu is de test afgelopen. Vergeet niet steeds goede instructies aan de proefpersoon te geven. Behandel de proefpersoon alsof hij/zij een onwetende patiënt is.
(Met knop 9 doe je alle proefjes opnieuw, met knop 10 sluit je af).
Begrippen.....read more
Nieren
Diabetes Mellitus
Crescentic glomerulonefritis
IgA Nefropathie
Membraneuze glomerulonefritis
Maagdarm kanaal
Intestinaal type adenocarcinoom oesophagus, biopt
Intestinaal type adenocarcinoom oesophagus, resectie
Lymfekliermetastase adenocarcinoom
Plaveiselcelcarcinooom oesophagus
Intestinaal maagcarcinoom
Chronisch actieve gastritis met intestinale metaplasie
Diffuus groeiend maagcarcinoom
Tubulair adenoom van het colon
Tubulair adenocarcinoom van het colon
Diabetische nefropathie: nodulaire mesangiale sclerose (Kimmelstiel-Wilson laesies). De nodulaire mesangiale sclerose in de glomeruli is karakteristiek voor diabetische nefropathie: Kimmelstiel-Wilson laesies. Grote velden bindweefsel te zien als veel aankleuring in de tuft. Het heeft een nodulair, vezelig aspect.
Cresentic glomerulonefritis (ook wel rapidly progressive glomerulonefritis): het gele deel is de crescent. Verschillende aandoeningen kunnen crescentic glomerulonefritis veroorzaken. Er ontstaat door glomerulopathie necrose van de glomerulaire tuft, waardoor fibrine weglekt en dit prikkelt extracapillaire ‘proliferatie’ van pariëtaal epitheel, fibrine, soms leukocyten en kernpuin. Als tenminste 1/3e van de glomerulus gevuld is met proliferaat, spreek je van crescent (halve maan). Deze kan later fibroseren. De glomerulus bevat een tuft, maar een deel van de ruimte van Bowman is gevuld (niet met bindweefsel).
IgA Nefropathie
Dit is een mesangiale aandoening met hematurie. Dit ontstaat idiopathisch of secundair. Op immunofluorescentie zie je veel mesangiale cellen. Lichtmicroscopisch zie je ook veel mesangiale cellen. De tuft is helemaal vol met cellen.
Membraneuze glomerulpathie
Er is een verdikt glomerulair basaalmembraan met een rafelige structuur. De immunofluorescentie aankleuring is granulair en ligt subepitheliaal. Hierbij verwacht je proteïnurie, omdat de podocytenfunctie verstoord wordt. Er ontstaat geen endotheel of glomerulair basaalmembraan schade. Er zijn vele oorzaken, bijvoorbeeld idiopathisch, SLE, syfilis. Je ziet dus dikke glomerulair basaalmembraan aankleuring.
membraneuze glomerulopathie PAS-kleuring.
Membraneuze glomerulopathie PAS-M (zilver) kleuring (glomerulair basaalmembraan kleurt zwart aan).
Verschillen tussen de glomeruli:
Diabetes: de ruimte van Bowman is gewoon leeg, maar ter plaatse van het mesangium/in het midden zie je fibrose (dik, nodulair, vezelig).
Crescentic glomerulonefritis: normaal(achtige) glomerulaire tuft, maar een deel van de ruimte van Bowman is gevuld met (dikke) cellen die soms ook in de tuft kunnen zitten. De cellen vormen een soort plaque.
IgA nefropathie: een hele volle tuft en weinig ruimte van Bowman.
Membraneuze glomerulonefritis: dik aankleurende glomerulaire basaalmembraam.
Ter illustratie, dit biopt toont een normale slokdarm, maar het zal niet gevraagd worden op de STAT Pathologie. De buitenste rand is het normale plaveiselcelepitheel. Er is een strakke overgang tussen het epitheel en het onderliggende stroma (donkerblauwe rijen cellen).
Intestinaal type adenocarcinoom oesophagus, biopt
Er is geen plaveiselcelepitheel meer zichtbaar en in het stroma worden grillige buisstructuren gezien met een bekleding van onregelmatige cellen met grote donkere kernen.
Biopt.....read more
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution