VU - Geneeskunde - blok 1.2.2. - Circulatie & Volumenregulatie - Begrippenlijsten (Essential Clinical Anatomy, Histology, Human Physiology)
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
- Essential Clinical Anatomy - Hoofdstuk 1 – Thorax
- Interne geneeskunde – Hoofdstuk 13 Hypertensie: klinische vormen
- Interne geneeskunde – Hoofdstuk 15 Hartfalen
- Interne geneeskunde – Hoofdstuk 15 Hartritmestoornissen
- Functionele histologie - Hoofdstuk 12
- Functionele histologie - Hoofdstuk 20
- Vander´s Human Physiology - Hoofdstuk 14
- Leerboek chirurgie - Hoofdstuk 39 – perifere vaten
Essential Clinical Anatomy - Hoofdstuk 1 – Thorax
Mediastinum | Ruimte tussen de linker en de rechter long, boven het mediastinum en tussen het sternum en de wervelkolom. Het mediastinum is omgeven door een mediastinale pleura en bevat alle thoracale organen, behalve de longen. Het mediastinum is onderverdeeld in het mediastinum superior en inferior. | |||
Mediastinum superior | Ligt tussen de thoracale opening en de transversale thoracale plaat. Het bevat de v. cava superior, v. brachiocephalicus, aortaboog, ductus thoracicus, trache, oesophagus, thymus, n. vagus, n. laryngeus recurrens sinistra en n. prhenicus. | |||
Transversale thoracale plaat | Geometrische plaat, wordt gebruikt om mediastinum superior en inferior van elkaar te scheiden. Loopt van de sternale hoek naar de 4e tussenwervelschijf tussen T4 en T5. | |||
Mediastinum inferior | Ligt tussen de transversale thoracale plaat en het diafragma. Het wordt onderverdeeld in: 1) mediastinum anterior (bevat restanten van de thymus, lymfevaten, vet en bindweefsel), 2) mediastinum medius (bevat pericard, hart, wortels van de grote vaten, boog van de v. azygos en hoofdbronchie, 3) mediastinum posterior (bevat oesophagus, thoracale aorta, v. azygos en hemiazygos, ductus thoracicus, n. vagus, sympatische grensstreng en de n. splenicus. | |||
Sternopericardale ligamenten | Fibreuze banden die van het pericard naar het sternum lopen | |||
Pericard= ‘hartzakje’ | Dubbelwandig fibreus membraan dat het hart en de wortels van de grote vaten omgeeft. Bestaat uit een stugge externe fibreuze laag (fibreus pericard) en twee interne glinsterende sereuze membranen (pariëtale en viscerale laag van sereus pericard) | |||
Pericardiale holte | Potentiële ruimte tussen de viscerale en pariëtale laag van het sereuze pericard. Het bevat een dun laagje sereuze vloeistof dat ervoor zorgt dat het hart vrij in de pericard kan bewegen. | |||
Epicard | Buitenste dunne vlies van de hartwand, dat het hartspierweefsel omgeeft, wordt gevormd door de viscerale laag van het sereuze pericard. | |||
sinus pericardium transversus | Holte, posterior gelegen t.o.v. de aorta en truncus pulmonalis en anterior gelegen t.o.v. de v. cava superior. Met je vinger kun je via de sinus naar de aorta en truncus pulmonalis. Belangrijke holte voor hartchirurgen (bijv. bloedcirculatie stoppen, plaatsen chirurgische klem) | |||
sinus pericardium obliquus | Wijde nis achter het hart. De vingers kunnen echter niet een van de venen (v. cava superior en inferior, v. pulmonalis), omdat het een blinde nis is. | |||
Arterie pericardiacophrenica | Tak van de a. thoracica interna, deze arterie is de belangrijkste arterie voor de bloedvoorziening van het pericard. | |||
Pericarditis | Ontsteking van het pericard. Veroorzaakt pijn op de borst en bij auscultatie wordt pericardiale wrijving gehoord. | |||
Harttamponade | Ophoping van vocht in het pericard. | |||
Hemopericardium | Bloed in de pericardeale holte | |||
Pericardiocentese | Het draineren van sereuze vloeistof uit de pericardeale holte | |||
Myocard | Dikke middelste laag van de hartwand, gevormd door hartspieren | |||
Endocard | Dunne binnenste laag van de hartwand of membraanbekleding van het hart dat de kleppen bedekt. | |||
Apex van het hart | Hartpunt, gevormd door het inferiolaterale deel van de linker ventrikel. Ligt posterior van de linker 5e intercostaalruimte. Hier hoor je de sluiting van het mitraalkleppen het best. | |||
Hartbasis | Posterior deel van het hart. Wordt hoofdzakelijk gevormd door het linker atrium. | |||
De 4 oppervlakten van het hart | -anterior (sternocostale) oppervlakte: hoofdzakelijk gevormd door de rechter ventrikel -inferior (diafragmatische) oppervlakte: hoofdzakelijk gevormd door de linker ventrikel en deel rechter ventrikel. -linker pulmonaire oppervlakte: hoofdzakelijk gevormd door de linker ventrikel, vorm -rechter pulmonaire oppervlakte: hoofdzakelijk gevormd door het rechter atrium | |||
De 4 grenzen van het hart | -rechter grens (ligt convex): gevormd door het rechter atrium en loopt door tussen de v. cava inferior en superior. -inferior grens (bijna horizontaal): gevormd door de rechter ventrikel en een klein deel door de linker ventrikel. -linker grens (oblique): gevormd door de linker ventrikel en een klein deel door de linker aurikel. -superior grens: gevormd door de rechter en linker atria en aurikels. | |||
Aurikel | Hartoortje, klein kegelvormig musculair zakje. | |||
Sinus coronarius | Hoofdvene van het hart. Ligt in het posterieure deel van de coronaire groeve en ontvangt bloed van de cardiale venen. | |||
Conus arteriosus | Trechtervormig begin van de a. pulmonalis | |||
Trabeculae carneae | Onregelmatige gespierde verhogingen, zijn te vinden in zowel rechter als linker ventrikel | |||
Rechter AV klep | Tricuspidalis klep, gelegen tussen het rechter atrium en rechter ventrikel, bestaande uit 3 cusps | |||
Pulmonalis klep | Klep tussen rechter ventrikel en a. pulmonalis, bestaande uit 3 cusps | |||
Chordae tendineae | Peesjes die de AV-kleppen met papillair spieren verbinden. Ze voorkomen scheiding en terugklappen van de hartkleppen op het moment dat de ventrikels samentrekken. | |||
Papillair spieren | Deze spieren contracteren voordat de contractie van het rechter ventrikel plaatsvindt, waardoor de chordae tendinea worden strak getrokken en de kleppen worden dichtgetrokken. | |||
Interventriculair septum | Sterke, schuine wand tussen het rechter en linker ventrikel, die deel uitmaken van de wand van beide ventrikels. Het wordt gevormd door zowel membraneuze als musculaire delen. | |||
Septomarginale trabecula | Ook wel de moderator band genoemd. Het is een gebogen gespierde bundel die loopt van het inferior deel van het interventriculaire septum tot de basis van de anterior papillairspieren. Dit trabeculum is belangrijk aangezien het een deel van de rechter bundel tak van de AV bundel vervoert. | |||
Inflow tract | De instroom van bloed in het rechter ventrikel, posterior | |||
Outflow tract | De uitstroom van bloed in de truncus pulmonalis | |||
Linker AV klep | Mitralisklep, gelegen tussen het linker atrium en linker ventrikel, bestaande uit 2 cusps | |||
Aortaklep | Klep tussen linker ventrikel en aorta, bestaande uit 3 cusps | |||
Sinus aortae | Ruimte bij de oorsprong van de opstijgende aorta tussen de gedilateerde wand van de vaten en elke cusp van de aorta klep. Uit de sinus aortae dexter ontspringt de rechter coronaire arterie. Uit de sinus aortae sinister ontspringt de linker coronaire arterie. | |||
Atriaal septum defect (ASD) | Aangeboren afwijking in het interatriale septum, meestal gerelateerd aan incomplete sluiting van het foramen ovale | |||
Cerebrovascular accident (CVA) | Een beroerte, veroorzaakt door een afsluiting in een arterie in de hersenen | |||
Kleplijden | Afwijkingen in de hartkleppen waardoor de efficiënte pompwerking van het hart wordt verstoord. -stenose: klep kan niet meer volledig openen, waardoor een vertraagde bloedstroom van een ventrikel ontstaat. | |||
Coronaire arterie | Kransslagaders, voorzien het myocard en epicard van bloed. | |||
Rechter kransslagader | Ontstaat uit de sinus aortae dexter en gaat naar de coronaire groeve. De belangrijkste takken die hij afgeeft:
| |||
Linker kransslagader | Ontstaat uit de sinus aortae sinster en gaat naar de coronaire groeven. De belangrijkste takken die hij afgeeft:
| |||
Cardiale cyclus | Cyclus die de complete beweging van het hart beschrijft. Wordt gecoördineerd door het impulsgeleidingssysteem. De cyclus begint met de diastole en eindigt met de systole. Geleiding van impulsen via de SA-knoop --> AV-knoop --> AV-bundel --> Purkinjevezels --> septomarignale trabeculae --> papillairspieren --> wand ventrikel | |||
SA-knoop | De pacemaker van het hart, initieert en reguleer impulsen voor contractie. Ligt bovenin atrium. | |||
AV-knoop | Stuurt het signaal van de SA-knoop naar de AV-bundel. De AV-knoop ligt bij de opening van de sinus coronarius. | |||
AV-bundel/bundel van His | Loopt van de AV-knoop door het fibreuze skelet van het hart en langs het membraneuze deel van het IV septum. Bij de verbinding van het membraneuze en musculaire deel van het septum splitst de AV-bundel zich in een rechter en linker tak. | |||
Purkinjevezels | Aftakkingen van de bundel de AV-bundel | |||
N. vagus | 10e hersenzenuw, verzorgt de parasympatische innervatie van het hart | |||
Harttonen | Geluid dat veroorzaakt wordt door het sluiten van de kleppen. | |||
Hartskelet | Fibreus netwerk van dichte collageen vezels. Dit netwerk vormt vier fibreuze ringen, die om de openingen van hartkleppen zitten. De rechter en linker fibreuze trigiones verbinden de ringen, de membraneuze delen van de interatriale en interventriculaire septa. Functies van hartskelet: 1) voorkomt dat de openingen van de AV-kleppen en aortakleppen niet teveel uitrekken, 2) verschaft aanhechtingen voor de cusps van de kleppen en het myocard, 3) vormt een elektrische isolator door scheiding van de impulsen van de atria en de ventrikels. | |||
Myocardinfarct
| Hartinfarct, gevormd door een deel van het myocard dat is genecrotiseerd. | |||
Coronaire bypass graft | Overbrugging van de coronaire arterie waarbij een segment van een arterie of vene wordt verbonden met de aorta ascendens of met het proximale deel van de coronaire arterie en vervolgens met het deel van de coronaire arterie dat distaal van de stenose ligt. De a. radialis wordt steeds meer gebruikt i.p.v. de v. saphena. | |||
Percutane transluminale coronire angioplasty | Techniek waarbij er een katheter met aan het uiteinde een smalle opblaasbare ballon in de arterie met de obstructie wordt geschoven. Wanneer de katheter bij de obstructie is wordt de ballon opgeblazen en wordt het vat met de plaque opgerekt. | |||
Thrombokinase | Enzym dat de bloedklonten oplost | |||
Echocariografie | Methode waar bij met een grafische opname de positie en beweging van het hart worden vastgelegd met behulp van echo die verkregen wordt door ultrasone golven die door de thorax gaan. | |||
Cardiale plexussen | Zenuwnetwerken van waaruit autonome zenuwvezels naar het hart gaat. Deze netwerking liggen tegen het anterior deel van de bifurcatie van de trachea en tegen het posterior deel van de aorta ascendens. | |||
Zenuwen van de thorax | ||||
Zenuw | Oorsprong | Ligging | Distributie | |
n. vagus (10e hersenzenuw) | 8-10 wortel van de medulla | Komt het mediastinum superior, posterior bij de tracheo-oesphageale sternoclaviculaire verbinding en de v. brachciocephalicus. Geeft een tak af aan de n. laryngeus recurrens | Plexus pulmonalis en plexus cardalis | |
n. prhenicus | Anterior rami van C3-C5 zenuwen | Passeert de apertura thoracis superior en loopt tussen het mediastinale pleura en pericard | Centrale deel van het diafragma | |
n. intercostales (1-11) | Anterior rami van T1-T11 zenuwen | Lopen in de intercostale ruimtes | Spieren in en huid over de intercostale ruimtes. Lagere zenuwen innerveren spieren en de huid van de anterolaterale abdominale wand | |
n. subcostales | Anterior ramus van de T12 zenuw | Volgt de inferior grens van de 12e rib en gaat de abdominale wand in | Abdominale wand en huid van de gluteale regio | |
n. laryngeus recurrens | n. vagus | Rechts: gaat om de a. subclavia. Links: gaat om de aorta boog. | Intrinsieke spieren van de larynx | |
Cardiale plexus | Cervical en cardiale takken van de n. vagus en sympathische grensstreng | Afkomstig van de aortaboog en posterior oppervlakte van het hart. | Impulsen passeren de SA-knoop, langzame parasympathische vezels, verlagen de hartslag en zorgt voor vasoconstrictie van de kransslagaders. Sympathische vezels hebben het tegenovergestelde effect | |
Pulmonaire plexus | n. vagus en sympathische grensstreng | Gevormd op wortels van de longen en breiden zich uit over de bronchiale aftakkingen | Parasympathische vezels zorgen voor constrictie bronchiolen, sympathische vezels zorgen voor dilatatie. Afferente zorgen voor reflexen. | |
Oesophageale plexus | n. vagus, sympathische ganglia en n. splanchnicus major | Distaal van de tracheale bifurcatie, n. vagus en sympathische zenuwen van de plexus rond de oesophagus. | Vagale en sympathische vezels naar gladde speren in de klieren van 2/3 van het inferior deel van de oesophagus. | |
Hiatus oesophagus | Opening in het diafragma waardoor de oesophagus gaat | |||
Ductus thoracicus | Buis die het grootste gedeelte van de lymfe uit het lichaam verzamelt en afgeeft aan het veneuze systeem. Vindt zijn oorsprong in de cysterna chili (lymfezak) | |||
Azygos systeem | Veneus systeem (waaronder de v. azygos en v. hemi-azygos), gelegen aan beide kanten van de wervelkolom, dat de rug, thoraco-abdominale wand en mediastinale organen draineert. De v. azygos vormt een collateraal netwerkt tussen de v. cava superior en de v. cava inferior en draineert bloed van het posterior deel van het abdomen. De v. azygos ontvangt ook bloed van de mediastinale, oesophageale en bronchiale venen. Het azygos systeem leveren een alternatieve manier van veneuze drainage wanneer er een obstructie in de v. cava inferior of superior is. | |||
Chylothorax | Binnendringen van chyle (lichaamssap bestaande uit lymfe en gemulgeerde vetten) in de pleuraholte, door een scheur in de ductus thoracicus. | |||
Coarctatie van de aorta | In de aorta boog of aorta descendens zit een abnormale vernauwing, waardoor een obstructie van de bloedstroom naar het inferior deel van het lichaam optreedt. |
Interne geneeskunde – Hoofdstuk 13 Hypertensie: klinische vormen
Hypertensie | Verhoogde bloeddruk |
Primaire hypertensie | =essentiële hypertensie: hypertensie waarbij de oorzaak van de verhoogde bloeddruk niet bekend is. Dit is de meest voorkomende vorm van hypertensie, vaak wordt wel een positieve familieanamnese gevonden. |
Secundaire hypertensie | Hypertensie waarbij de oorzaak van de verhoogde bloeddruk kan worden toegeschreven aan een ziekte. Hieronder volgen verschillende voorbeelden. |
Renovasculaire hypertensie | Bloeddruk verhoging als gevolg van een dubbelzijdige of enkelzijdige stenose in de nierarterie, met als meest voorkomende oorzaak een atheromateuze plaque. Er zijn drie fases te onderscheiden: 2) bij langdurige afwijking zijn natriumretentie en verhoogde adrenerge activiteit ook een bepalende factor. 3) in de niet-stenotische nier blijft de bloeddruk hoog door veranderingen in de vaten als gevolg van functieveranderingen |
Renale hypertensie | Bloeddruk verhoging als gevolg van beschadiging van het nierparenchym. Meestal bij beide nieren. Bijvoorbeeld glomerulonefritis, waarbij de glomeruli zijn ontstoken. De hypertensie wordt voornamelijk veroorzaakt door een verhoogd extracellulair volume. |
Mineralcorticoïd-afhankelijke hypertensie | Bijv: - hyperaldosteronisme: de aanwezige hypertensie wordt hierbij veroorzaakt doordat de nieren water en natrium niet meer kunnen uitscheidnen. Dit wordt meestal veroorzaakt door een aldosteronproducerend adenoom of bilaterale hyperplasie van de zona glomerulosa. De reninespiegel is bij deze patiënten laag. - syndroom van Liddle: continue natriumkanaal activatie door genetische afwijking. Het vasthouden van natrium en water leidt tot volumevergroting en hypertensie. |
Glucocoricoïd afhankelijke hypertensie | Hypertensie wordt niet veroorzaakt door volumevergroting, maar door verhoging van de vaatweerstand door het glucocorticoïd. |
Feochoromocytoom | Een catacholamine uitscheidende tumor. Bijv. noradrenaline, waardoor vasoconstricitie en dus bloeddrukverhoging optreedt. In sommige gevallen is er sprake van een lage bloeddruk en juist geen hypertensie. In dit geval wordt er geen noradrenaline in verhoogde mate uitgescheiden, maar adrenaline, dopa of dopamine. |
Coarctatio aortae | Cogenitale vernauwing van de aorta, mogelijke oorzaak van secundaire hypertensie |
Zwangerschaps- hypertensie | Hypertensie tijdens de zwangerschap die al reeds aanwezig was of als gevolg van de zwangerschap. Het plasmavolume is in het laatste geval afgenomen en de vaatwand is gevoeliger voor angiotensine II. |
Maligne hypertensie | Maligne hypertensie kan door elke vorm van bloeddrukverhoging veroorzaakt worden. Er is sprake van fibrinoïde necrose in de arteriolen, veroorzaakt door de hoge druk op de vaatwanden. In de nieren treden de vaatveranderingen ook op, waar ze samenklontering van stenosen veroorzaken. Hierdoor stijgt de reninesecretie en dus de bloeddruk. |
Interne geneeskunde – Hoofdstuk 15 Hartfalen
Hartfalen | verschillende klachten als gevolg van het disfunctioneren van de pompwerking van het hart |
congestieve afwijking | afwijking waarbij sprake is van een overvulde circulatie; gedilateerde toestand |
decompensatio cordis | valt onder hartfalen, er is een overvuld veneus systeem samen met ophoping van bloed het hartminuutvolume is niet afwijkend |
backward failure | disfunctie van het vullen van de boezems door stuwing in het aanvoerende deel van de circulatie |
forward failure | systolische disfunctie (kamer pompt het bloed niet goed het hart uit), gevolg: te laag hartminuutvolume |
Het Frank-Starling-mechanisme | hoe hoger de vullingsgraad van het linker ventrikel, hoe groter de rekking van de spiervezels en daardoor een krachtigere contractie |
ejectiefractie | maat voor het gedeelte van het einddiastolische volume dat wordt uitgepompt per slag |
RAS | renine-angiotensinesysteem |
BNP | brain natriuretisch peptide, gesynthetiseerd wanneer er een verhoogde druk in en rek van de ventrikel is |
Interne geneeskunde – Hoofdstuk 15 Hartritmestoornissen
Hartritmestoornis | Wordt veroorzaakt door te snelle of langzame prikkelvorming in de sinusknoop of andere plek in het hart. De benaming wordt afgeleid van de plek van ontstaan (supraventriculair (atrium of AV-nodaal) of ventriculair). |
Bradycardie | Hartritmestoornis waarbij de hartfrequentie te laag is (< 50/min) |
Tachycardie | Hartritmestoornis waarbij de hartfrequentie te hoog is (>100/min) |
Supraventriculaire ritmestoornis | Hieronder valt atriumfibrilleren, waarbij verschillende kleine delen van de atria worden geactiveerd. De AV-knoop wordt door een klein deel van de prikkels met at random tijdsintervallen gepasseerd. Hierdoor ontstaat een patroonloos hartritme. Klachten: hartkloppingen, duizeligheid en verminderde inspanningstolerantie. Lichamelijk onderzoek: atriumfibrilleren is te diagnosticeren door een irregulair hartritme en een inequale vulling van de pols. Er wordt onderscheid gemaakt tussen: eerste aanval van atriumfibrilleren (<48 uur), paroximaal atriumfibrilleren (langere periode schommelende aanvallen van atriumfibrilleren), chronisch atriumfibrilleren (>48 uur) |
Atriumflutter | Boezemfladderen, vorm van tachycardie (± 300 slagen p.min.), veroorzaakt door een atriaal re-entry circuit. |
Sinusarrest | Medische toestand waarbij er geen prikkel wordt gevormd in de sinusknoop |
Supraventriculaire extrasystole | Vroegtijdige activering van atria en ventrikels vanuit een supraventriculair gelegen punt. |
Sick-sinus-syndroom | Dysfunctie sinusknoop |
Wolff-Parkinson-White-Syndroom | Valt onder de cirkeltachycardiëen. Bij deze vorm van hartritmestoornissen vormen de atria, AV-geleidingssysteem, ventrikels en een extra of accessoire atrioventriculaire verbinding een ‘cirkel’ (re-entry circuit) |
Ventriculaire ritmestoornissen | Hierbij ontstaat een prikkel vanuit een punt in de ventrikel. Op het ECG ontstaat bij activatie van de ventrikel vanuit het punt, een voortijdig QRS-complex. |
Ventriculaire tachycardie | Ontstaat wanneer een ventriculaire focus of een re-entry circuit ontlaadt met een hogere frequentie dan 100 slagen p.min. waardoor het sinusritme overheerst wordt. Er wordt een onderscheid gemaakt in ‘non-sustained’ (duur van de tachycardie < 30 sec., geen symptomen) en ‘sustained’ (duur van de tachycardie > 30 sec. of symptomatisch) |
Ventrikelfibrilleren | Medische toestand waarbij (gegroepeerde) spiercellen in de ventrikels zich ontladen en delen van de hartspier contraheren, waarbij geen functie van de gehele hartspier optreedt. Het gevolg is een chaotische activiteit. |
Functionele histologie - Hoofdstuk 12
tunica intima | binnenste laag vaatwand bestaande uit endotheel en een lamina basalis |
lamina elastica interna | laag van elastische vezels in arteriën tussen de intima en media |
tunica media | middelste laag vaatwand bestaande uit gladde spiercellen en elastische vezels |
lamina elastica externa | laag tussen de media en adventitia
|
tunica adventitia | buitenste laag van vaatwand bestaande bindweefsel |
vaso vasorum | vaatjes in de adventita die daar de cellen van bloed voorzien |
marginal folds | randplooien bij de aanhechting van twee endotheelcelranden |
pericyten | adventitiële cellen die kunnen contraheren in capillairwanden |
lichaampjes van Weibel-Palade | langwerpige, donkere granula met daarin de von Willebrand-factor
|
selectine | adhesiemolecuul, zorgt voor aanhechting van witte bloedcellen aan endotheel |
Diapedese | Verplaatsing door de vaatwand |
Windketelfunctie | Dempende werking van de wand van elastische arteriën |
Atrioveneuze anastomosen | AVA’s: Directe verbinding tussen arteriën en venen. Ze zijn betrokken op plekken waar ze de lokale doorbloeding snel kunnen veranderen. |
Pericard | Hartzakje |
SA-knoop | Sinoatriale knoop of sinusknoop: prikkelgeleidende hartspiercellen in de wand van het rechter atrium, fungeren als pacemaker |
AV-knoop | Atrioventriculaire knoop: prikkelgeleidende hartspiercellen in de wand van het rechter atrium in de buurt van het septum |
Bundel van His | Gegroepeerde hartspiercellen die prikkels geleiden vanuit de AV-knoop |
Purkinjevezels | Hartspiercellen die potentiaal overdragen naar de ventrikels |
Lactealen | Blind eindigende lymfecapillairen |
Functionele histologie - Hoofdstuk 20
Ultrafiltraat | Primaire urine, verkregen door ultrafiltratie van het bloed in de glomerulus |
Metanephors | Nier (of nanier) |
nefroblasteem | Groep mesodermale cellen waaruit de nier ontstaat |
Nefron | Buisje, kleinste functionerend gedeelte van de nier. Bestaat uit een nierlichaampje en een tubulair deel. |
Nierlichaampje | Lichaampje van Malpighi, bestaat uit glomerulus en kapsel van Bowman |
Calices minores/majores | Nierkelk, vangen urine uit de piraminde op (minores) en voeren de urine af naar het nierbekken en de ureter (majores) |
Columnae renales | Bertini, schorsweefsel tussen de piramiden |
Trabekel | Primaire uitloper van een podocyt |
Pedikel | Secundaire uitloper van een podocyt |
Albuminurie | Albumine in urine door verhoging van de basale membraanpermeabiliteit |
Proteïnurie | Proteïne in de urine als gevolg van een beschadiging van de basale membraan in de glomeruli door een ontsteking |
Mesangium | Bindweefsel tussen de capillairlussen |
Lis van Henle | U-vormig deel van de tubulus, waar voorurine wordt geconcentreerd tot urine |
Proximale tubulus | Bestaande uit een proximale convoluut (= pars contorta=tubulus contortus I: een kronkelig in het schors gelegen deel) en een pars recta (een recht op de grens van merg en schors gelegen deel). Belangrijkste functie is het reabsorberen van het gefilterde water en opgeloste stoffen. |
Distale tubulus | Bestaande uit een pars recta (recht omhooggaand deel) en een distaal convoluut (=tubulus contortus II: kronkelig deel) |
Borstelzoom | Microvilli in de proximale tubulus. De borstelzoom is PAS-positief door glycoproteïnen. |
Zonae occludentes | Weefsel dat de intercellulaire ruimte aan de apicale zijde van het tubuluslumen in de nieren afsluit |
Juxtamedullair | Dicht tegen het merg |
Zonulae adhaerentes | Verbindingen tussen cellen in het dunne deel van de lis van Henle |
Binnenste merg | Deel van de nier, bevat voornamelijk verzamelbuisjes, dunne delen van de lis van Henle (bekleed met platte epitheelcellen) en bloedvaten |
Buitenste merg | Deel van de nier, bevat de overgang van dunne naar dikke deel van lis van Henle |
Macula densa | Cellen gelegen op het punt waar de distale tubulus het vas afferens van de vaatpool bij de glomerulus raakt. Zorgen voor sensorfuctie van de inhoud van de distale tubulus. |
Ductus colligens | verzamelbuis |
Area cribrosa | Zeefplaat, punt waar openingen van verschillende ductus papillares samenkomen op de papil |
Papil | Top van de renale piramide (=de nierkelk) |
Junxtaglomerul-aire apparaat | Samenvoeging van 3 celtypen bij de vaatpool van het nierlichaampje: 1) macula densa, 2) mesangiale cellen, 3) epitheloïde cellen |
Mesangiale cellen | Gemodificeerde gladde spiercellen, gelegen tussen de vas afferens en het vas efferens, ook wel extra-glomerulaire mesangiumcellen, ‘lacis’-cellen of cellen van Goormaghtigh genoemd. De cellen maken geen deel uit van de filtratiepathway. Contractie van deze cellen verlaagt het oppervlakte gebied van de capillairen, waardoor de GFR verlaagt. |
Epitheloïde cellen | Gedifferentiëerde gladde spiercellen in de vas afferens met een secretorische functie (renine uitscheiding), ook wel juxtaglomerulaire korrelcellen of cellen van Ruyter genoemd. |
Renine | Proteolystisch enzym, zet angiotensinogeen om in angiotensine I, draagt bij aan vasoconstricitie. Wordt door de juxtaglomerulaire cellen van het juxtaglomerulaire apparaat uitgescheiden. |
aa. arcuatae | Boogarteriën, gelegen in het grensgebied tussen merg en schors |
Ultrafiltratie | Het persen van vloeistof uit een semi-permeabel membraan onder hoge druk in het nierlichaampje |
Aquaporinen | Transmembraaneiwitten in de proximale tubulus die de waterterugresorptie verzorgen |
RAAS-systeem | Enzymsysteem dat helpt bij de bloeddrukregulatie. Gedaalde bloeddruk induceert uitscheiding renine. Renine zet angiotensinogeen om in angiotensine I. ACE zet angiotensine I om in angiotensine II. Angiotensine zorgt voor verhoging van de bloeddruk (mbv vasoconstricite), handhaving filtratiedruk (mbv efferente vasoconstrictie) en stimulatie aldosteronafgifte. |
Shocknieren | Nieren waarbij sprake is van (irreversibele) tubulusnecrose |
ADH | Antiduretisch hormoon (=vasopressine) zorgt voor: vasoconstrictie (1), verhoging van de doorlaatbaarheid voor water (2) en ureum (3) en verhoogde natriumopname (4) |
Erytropoëtine (EPO) | Een in de nier gemaakt glycoproteïnehormoon, stimuleert erytropoëse (=aanmaak rode bloedcellen) |
Paraplucellen | Oppervlakkige cellen van het overgansepitheel van de mucosa, voorkomen contact tussen urine en weefsel |
Pars prostatica | Deel van de mannelijke urethra dat omgeven wordt door de prostaat |
Pars membranacea | Deel van de mannelijke urethra dat door het diaphragma urogenitale gaat |
Pars spongiosa | Deel van de mannelijke urethra wat omgeven wordt door het corpus spongiosum |
Colliculus seminalis | Verumontanum, kleine verhevenheid waar de utriculus prostaticus uitmondt |
Utriculus porstaticus | Rudimentaire utreus |
Kliertjes van Littré | Glandulae urethrales: muceuze kliertjes gelegen in de pars spongiosa |
Urolithiasis | nierstenen |
Vander´s Human Physiology - Hoofdstuk 14
Sectie A – basis principes van de renale fysiologie | ||
Glomerulus | Onderling verbonden lusvormige capillairen, onderdeel van het nierlichaampje | |
Afferente arteriool | Arteriool die bloed naar de glomerulus aanvoert | |
Efferente arteriool | Arteriool die bloed van de glomerulus wegvoert. Verbindt de glomerulaire capillair met de peritubulaire capillair. | |
Kapsel van Bowman | Dubbelwandig zakje van één cellaag dik, waarin het filtraat uit de glomerulus terecht komt | |
Podocyt | Octopusvormige epitheelcellen van het kapsel van Bowman die in contact staan met de glomerulus. De epitheelcellen hebben veel uitlopers (‘voetjes’) | |
Nierschors | Cortex: buitenste deel van de nier, bevat alle nierlichaampjes | |
Niermerg | Medulla: binnenste deel van de nier, bevat vooral lissen van Henle die afkomstig zijn uit het schors. Ook mergverzamlbuizen zijn hier aanwezig. | |
Peritubulair capillairen | Capillairen om de tubuli | |
Nefron | Kleinste functionele niereenheid, twee typen: 1) juxtamedulair: waarbij het nierlichaampje in de cortex heel dicht bij de cortex-medulla overgang ligt. En de lissen van Henle diep de medulla induiken. Functie: osmotische gradiënt creëren voor de reabsorptie van water. 2) corticaal: waarbij het nierlichaampje aan de buitenkant van de cortex ligt. En de lissen van Henle niet diep de medulla induiken of zelfs geen lis hebben. Functie: reabsorptie en secretie | |
Glomerulair filtratie
| Flitratie van plasma van de glomerulaire capillairen in de ruimte van Bowman. Bevat geen cellen en behalve voor proteïnen bevat het dezelfde moleculen als bloedplasma = ultrafiltratie | |
Tubulair reabsorptie | filtraat verplaatst zich van tubulair lumen naar het peritubulair capillair plasma | |
Tubulair secretie | Verplaatsing van peritubulair plasma naar tubulair lumen | |
PGC | Glomerulaire capillaire hydrostatische druk = bloeddruk in de glomerulaire capillairen | |
PBS | Bowman’s space hydrostatische druk = druk in de ruimte van Bowman | |
πGC | Osmotische druk, deze is in de ruimte van Bowman 0 | |
Netto glomerulaire filtratiedruk | Netto glomerulaire filtratiedruk = PGC – PBS – PBS, deze filtratiedruk initieert urinevorming door essentiël proteïn vrij filtraat uit het plasma van de glomerulus in de ruimte van Bowman te ‘drukken’ | |
GFR | Glomerular filtration rate, het volume van de vloeistof die gefilterd wordt van de glomeruli in de ruimte van Bowman per tijdseenheid. Niet alleen afhankelijk van de netto glomerulaire filtratiedruk, maar ook de membraanpermabiliteit van de nierlichaampjes en de beschikbare filtratieoppervlakte | |
Apicaal membraan | Membraan aan de kant van het lumen, scheidt het tubulair lumen van het binnenste van de cel. | |
Basolateraal membraan | Membraan dat begint bij de tight juctions en vormt het plasmamembraan van de zijkanten en base van de cel. | |
Transport maximum (Tm) | Limiet van de hoeveelheid materiaal dat getransporteerd kan worden per unit door de transport-gemedieerde-reabsorptie systemen, veroorzaakt door de mate van saturatie van membraantransport eiwitten | |
Glucosurie | Aanwezigheid van glucose in de urine | |
Familiale renale glucosurie | Aanwezigheid van glucose in de urine als gevolg van een genetische mutatie die leidt tot een abnormaliteit in de Na+-glucosetransporter die de reabsorptie van glucose in de proximale tubulus bemiddelt. | |
|
| |
Renale klaring | Renale klaring van een bepaalde stof is het plasmavolume van waaruit de stof volledig is verwijderd door de nieren per tijdseenheid. De basis klaringsformule voor een stof ‘S’ is: klaring van Dit komt overeen met: Cs = klaring van S Us = urineconcentratie van S V = urinevolume per tijdseenheid Ps = plasmaconcentratie van S | |
Creatinine | Afvalproduct, uitgescheiden door de spieren. Het wordt gefilterd in het nierlichaampje, maar ondergaat geen reabsorpie. | |
Creatinine klaring | Wordt gebruikt om de GFR te benaderen. Een verhoging in de creatinineconcentratie in het bloed, indiceert een verlaging in GFR en is een van de kenmerken van nierziekte. Klaring van een stof > GFR --> de stof ondergaat tubulaire secretie Klaring van een stof < GFR --> de stof ondergaat absorptie | |
Mictie | urineren | |
Detrusorspier | Gladde spieren in de wand van de blaas, contractie van deze spieren zorgt ervoor dat de urine in het lumen van de blaas terecht komt, en mictie produceert. Parasympatisch geïnnerveerd. | |
Interne urethrale sphincter | Deel van de detrusorspier bij de ‘nek’ van de blaas, waar de urethra beginnen. Sympatisch geïnnerveerd. | |
Externe urethrale sphincter | Een ring van skeletspieren die de urethra omgeven, net onder de interne urethrale sphincter. De contractie kan mictie voorkomen, zelfs al contraheert de detrusorspier krachtig. Somatische geïnnerveerd. | |
rekreceptoren | Receptoren in de blaaswand die de rek meten. | |
Incontinentie | Onvrijwillige mictie | |
Stress incontinentie | Incontinentie als gevolg van kracht (snuiten, hoesten, beweging). Wordt meestal veroorzaakt door verlies van urethrale kracht, geleverd door de anterior vagina. | |
Urge incontinentie | Incontinentie geassocieerd met de behoefte om te urineren. Kan worden veroorzaakt door irritatie van de blaas of urethra, bijvoorbeeld door een bacteriële infectie. | |
Sectie B – regulatie van ion en water balans | ||
Onzichtbaar waterverlies | Verlies van water door verdamping van water van de huid en de respiratoire passages. | |
Aquaporines | Waterkanalen in de plasmamembranen, gedefinieerd als AQP1, AQP2 etc. | |
Countertransport | Vorm secundair actief transport waarbij de netto verplaatsing van een actief getransporteerd molecuul, zich in de tegengestelde richting ‘downhill’ beweegt als het molecuul dat energie levert. | |
Cotransport | Vorm van secundair actief transport waarbij de netto verplaatsing van een actief getransporteerde stof en ‘downhill’ verplaatsing van het molecuul dat energie levert in dezelfde richting zijn. | |
Primair actief transport | Actief transport waarbij chemische energie afkomstig van ATP direct wordt overgedragen op een transporteiwit. | |
Secundair actief transport | Actief transport waarbij energie die vrijkomt tijdens transmembrane verplaatsing van een stof van een hoge naar een lage concentratie, wordt overgedragen op dezelfde verplaatsing van een andere stof van een lage naar een hoge concentratie. | |
PKA | Protein kinase A, enzym dat o.a. proteïnen fosforyleert die ervoor zorgen dat de er meer AQP2 bevattende vesikels met het luminale membraan fuseren. | |
ADH | = vasopressine, wanneer dit hormoon aan een receptor op het basolaterale membraan bindt, wordt de intralecllulaire cAMP-productie verhoogd. Hierdoor wordt PKA geactiveerd. Dit zorgt voor verhoogd aantal AQP2’s, waardoor er meer diffusie van water van het luminale membraan naar de interstitiële vloeistof en uiteindelijk het bloed gaat. ADH heeft alleen invloed op waterreabsorptie in de corticale en medullaire verzamelbuis. Osmoreceptoren en baroreceptoren hebben o.a. invloed op de uitscheiding van vasopressine. | |
Diurese | Verhoogde urine uitscheiding door welke oorzaak dan ook | |
Water diurese | Verhoogde urine uitscheiding als gevolg van een laag vasopressinegehalte. Er is geen verhoogde uitscheiding van opgeloste stoffen. | |
Diabetes insipidus | Ziekte veroorzaakt door gebrek aan vasopressine uitscheiding door de hypofyse achterkwab (centrale diabetes insipidus) of het onvermogen van de nieren om te reageren op vasopressine (nefrogene diabetes insipidus) | |
Osmotische diurese | Verhoogde urine uitscheiding als gevolg van een primaire verhoging van de uitscheiding van opgeloste stoffen. | |
Hypo-osmotisch | Er is sprake van een totale concentratie van opgeloste stoffen die kleiner is dan die van de normale extracellulaire vloeistof. | |
Hyper-osmotisch | Er is sprake van een totale concentratie van opgeloste stoffen die groter is dan die van de normale extracellulaire vloeistof. | |
Iso-osmotisch | Er is sprake van een totale concentratie van opgeloste stoffen die gelijk is aan die van de normale extracellulaire vloeistof. | |
Obligatoir waterverlies | Minimale hoeveelheid water die nodig is om afvalproducten uit te scheiden. Dat is 0,444 L/dag | |
Tegenstroom multiplier systeem | Mechanisme dat geassocieerd is met de lissen van Henle dat een gebied creëert met een hoge osmolariteit van de interstitiële vloeistof in het niermerg. | |
Dalende deel van de lis van Henle | Deel van de lis van Henle dat permeabel is voor water. | |
Stijgende deel van de lis van Henle | Deel van de lis van Henle dat actief Na+ en Cl- reabsorbeert. Dit deel is relatief impermeabel voor water. | |
Bulk flow | Verplaatsing van vloeistof of gassen van een plek met een hoge druk naar een plek met een lage druk. | |
Baroreceptor | Receptor die gevoelig is voor druk en drukverandering. Regulatie van cardiovasculaire druk door baroreceptoren, bewerkstelligt ook de regulatie van de totale hoeveelheid natrium in het lichaam | |
Aldosteron | Steroïd hormoon, dat de reabsorptie van natrium in de distale gekronkelde tubulus en corticale verzamelbuis stimuleert. | |
ACE | Angiotensine-converting enzym, zet angiotensine I om in angiotensine II. | |
Intrarenale baroreceptoren | Druk-gevoelige juxtaglomerulaire cellen van de afferente arteriolen, die reageren op verlaagde renale arteriële druk door meer renine uit te scheiden. | |
ACE-remmers | Bijvoorbeeld lisinopril, verlagen de angiotensine II productie vanuit angiotensine I, door het ACE te remmen. Wordt gebruikt bij hypertensie. | |
Angiotensine II receptor blokkers | Bijvoorbeeld losartan, voorkomen dat angiotensine II bindt aan zijn receptor op het targetweefsel. Wordt gebruikt bij hypertensie. | |
Aldosteron receptor blokkers | Bijvoorbeeld epleronone, blokkeert de binding van aldosteron aan zijn receptor in de nieren. Wordt gebruikt bij hypertensie. | |
Atriële natriuretische peptide (ANP) | =ANF (atrieële natriuretische factor) = ANH (atrieële natriuretisch hormoon). Hormoon dat wordt geproduceerd in de cardiale atria. En werkt in op tubulaire segmenten om de natrium reabsorptie te remmen. | |
Druk natriurese | Verhoging van natrium excretie, geïnduceerd door lokale actie in de tubuli door een verhoging van de arteriële bloeddruk in de nieren. | |
Osmoreceptoren | Receptoren in de hypothalamus die reageren op veranderingen in de osmolariteit van de omliggende vloeistof | |
Zout appetite | Het verlangen naar zout, bestaande uit een hedonistische en regulatoire component. Mensen hebben een sterke hedonistische behoefte aan zout, maar een relatief lage regulatoire zout appetite. | |
Hyperkalemia | Verhoogde extracellulaire kaliumconcentratie | |
Hypokalemia | Verlaagde extracellulaire kaliumconcentratie | |
Primair aldosternoisme | Meest voorkomende vorm van hyperaldosteronisme, ook wel het Conn´s syndroom genoemd. Overmatige secretie van aldosteron door de bijnier, vaak veroorzaakt door een niet-carcinome (adenome) groet van de zona glomerulosa. Dit veroorzaakt natrium reabsorptie en kalium excretie in het distale deel van de nefrons. Hierdoor ontstaat hypertensie. Hierdoor wordt de renineproductie geremd. | |
PTH | Parathyroïd hormoon, uitgescheiden door de bijschildklieren. Het remt fosfaat reabsorptie en stimuleert calcium reabsorptie. | |
Diuretica | Medicijnen die klinisch worden gebruikt om het volume van de urine die wordt uitgescheiden, te verhogen. -loopdiuretica (bijv. furosemide): grijpen aan op het ascenderende deel van de lis van Henle om de eerste stap in de natrium reabsorptie te remmen. -kaliumsparende diuretica: alle diuretica verhogen niet alleen de natrium excretie, maar ook de kalium excretie. Deze diuretica voorkomen dit door natrium reabsorptie in de corticale verzamelbuis te remmen en de kalium secretie te remmen. (bijv. spironolactome, epleronone en amiloride) -osmotische diuretica: worden gefilterd, maar niet gereabsorbeerd, waardoor dus water in de urine blijft. | |
Alkalose | Wanneer verlies groter is dan winst, de arteriële plasmaconcentratie van waterstofionen daalt en de PH wordt groter dan 7,4. | |
Acidose | Wanneer winst groter is dan verlies, de arteriële plasmaconcentratie van waterstofionen verhoogt en de PH wordt kleiner dan 7,4. | |
Nonvolatiel zuur | Organisch (bijv. lactaat) of anorganisch (zwavelzuur) zuur, niet direct verkregen van koolstofdioxide. | |
Buffer | Zwak zuur of zwakke base in ongedissocieerde (H buffer) of gedissocieerde (H+ + buffer) vorm. De functie van een buffer is het constant houden van de PH. | |
Respiratoire acidose en alkalose | Acidose veroorzaakt door een verandering in de alveolaire ventilatie. Gebeurd wanneer het respiratoire systeem faalt in het elimineren van koolstofdioxide zodra het is geproduceerd. Respiratoire alkalose wordt veroorzaakt wanneer het respiratoir systeem carbon dioxide sneller elimineert dan het wordt geproduceerd. | |
Metabole acidose of alkalose | Alle situaties die anders zijn dan waarbij het primaire probleem respiratoir is. Een mogelijke oorzaak kan zijn overmatige productief van melkzuur tijdens zware inspanning. |
Leerboek chirurgie - Hoofdstuk 39 – perifere vaten
Stenose | Bloedvatvernauwing |
Occlusie | Afsluiting van het bloedvat |
Aneurysmata | Vaatverwijding |
Artheroslcerose | ziekte van de arteriewand, hierbij ontstaat eerst een verdikking van de intima. Het gevolg hiervan is een opeenhoping van gladde spiercellen. Vanuit de lagen hieronder vermenigvuldigen de cellen zich. Vervolgens vindt migratie van die cellen plaats en later degeneratie. Hierbij ontstaat door opeenhoping van intra- en extracellulaire lipiden, bindweefsel en samenklonterende trombocyten een vernauwing van het arteriële lumen. Na verloop van tijd gaat zich calcium ophopen in de atheroommassa, waardoor de klont verhardt (slecroseert) |
Atheroom | Samenkontering van intra- en extracellulaire lipiden, bindweefsel en samenklonterende trombocyten |
Vier stadia volgens Fontaine | Stadia waarmee de ernst van chronisch perifeer vaatlijden in de armen en benen kan worden vastgesteld. Fontaine I: vaatlijden zonder klinische symptomen Fontaine II: vaatlijden waarbij alleen klachten optreden bij inspanning, hieronder valt Claudicatio intermittens Fontaine III: vaatlijden waarbij de klachten ook in rust optreden Fontaine IV: vaatlijden waarbij het weefsel zo weinig zuurstofrijk bloed krijgt, dat er weefselverlies (ulcera, gangreen) optreedt. |
Ischemie | zuurstoftekort |
Acute arteriële afsluiting | Hierbij is de oorzaak of een arteriële embolie of een arteriële trombose. |
Arteriële trombose | Stolselvorming op een plek in de arterie waar vaak al sprake was pre-existente vaatafwijking (bijv. stenose). Omdat hierdoor zich vaak al een collateraal netwerk van bloedvaten gevormd, waardoor dit minder ernstig is dan een arteriële embolie. |
Arteriële embolie | Embolus afkomstig uit een ander deel van het lichaam zorgt voor een afsluiting. Bijv. afkomstig uit het hart na een myocardinfarct. |
Perifere aneurysmata | Een aneurysmata buiten de thorax- of buikholte gelegen. Meest voorkomend in de a. poplitea. |
Vals aneurysma | =pseudoaneurysma. Hierbij bestaat de wand van het bloedvat niet uit alle wandlagen (intima, media en adventitia) maar uit alleen bindweefsel. Het aneurysma ligt buiten het bloedvat. Het ontstaat meestal door een ongeval, hierbij treedt er scheuring van de wandlagen op, na een slagaderpunctie of verlate operatiecomplicatie. Er ontstaat dus niet van binnenuit een zwakke plek in het bloedvat, maar vanuit buiten. |
Hyperlipidemieeën | Afwijking waarbij de hoeveelheid serumlipiden is verhoogd. Hierdoor ontstaat sneller atheroslcerose. |
De 5 P’s | Hiermee worden de klinische symptomen van een acute arteriële afsluiting beschreven: Pain – hevige pijn Pallor – bleekheid Pulselessness – afwezigheid van perifere pulsaties Parlaysis – verlies motorische functie Paresthesia – verlies sensorische functie |
Enkel-armindex (EAI) | De ratio tussen de hoogste meting van de systolische enkeldruk en de hoogste meting van de systolische armdruk. Wanneer de EAI waarde kleiner is dan 0,9 is er sprake van perifeer arterieel vaatlijden. EAI = hoogste RRsystolischenkel / hoogsteRRsystolischarm |
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Samenvattingen en studiehulp voor Geneeskunde aan de VU Amsterdam - Bundel
- VU - Geneeskunde - blok 1.2.3. Hersenen & Zintuigen - Begrippenlijsten (Neuroanatomy, Histology, Psychiatrie, Human Physiology)
- VU - Geneeskunde - blok 1.2.2. - Circulatie & Volumenregulatie - Begrippenlijsten (Essential Clinical Anatomy, Histology, Human Physiology)
- BulletPoints bij Hematologie en oncologie - Geneeskunde - VU (2013-2014)
- BulletPoints bij Leren Dokteren 4 - Geneeskunde - VU (2013-2014)
- VU - Geneeskunde - blok 2.1.3 Groei en Ontwikkeling - Stamplijst
- Notes bij Huid & afweer - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij Bouw en bewegen - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij Schade, Afweer & Herstel - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij Start van het leven - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij Infectie en inflammatie - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij Spijsvertering en stofwisseling - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij Circulatie en vasculaire stoornissen - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij Urologie, gynaecologie en nefrologie - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij Horen, Zien & Voelen - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2014-2015)
- Stationstoetsen - Geneeskunde - Bundel
- Notes bij Leren Dokteren 1 - Geneeskunde - VU (2013-2014)
- Notes bij Circulatie en volumeregulatie - Geneeskunde - VU (2013-2014)
- Notes bij Hersenen en Zintuigen - Geneeskunde - VU (2013-2014)
- Notes bij Hematologie en oncologie - Geneeskunde - VU (2013-2014)
- Notes bij Leefstijl en medische interventies - Geneeskunde - VU (2013-2014)
- Samenvatting literatuur - 2.2.2 Leefstijl en Medische Interventies - VU
- Notes bij psychisch functioneren - Geneeskunde - VU (2013-2014)
Contributions: posts
Spotlight: topics
Samenvattingen en studiehulp voor Geneeskunde aan de VU Amsterdam - Bundel
Bevat collegeaantekeningen, oefenmateriaal e.d. bij de blokken van uit het oude Geneeskunde curriculum van de Vrije Universiteit Amsterdam.
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2750 |
Add new contribution