Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2015


Vragen

Vraag 1

Duitse rechters waren tijdens de Tweede Wereldoorlog volgens Radbruch weerloos tegen wetten met een onethische inhoud. Welke stroming veroorzaakte die weerloosheid?

  1. Het rechtspositivisme, omdat het geen inhoudelijke eisen stelt aan het recht.

  2. Het idealisme, omdat het twee soorten ‘zijn’ verdedigt.

  3. Het natuurrechtsdenken, omdat het abstract is en dus geen concrete handvatten tegen onrechtvaardigheid biedt.

  4. Het cultuurrelativisme, omdat het relativistisch is ten aanzien van fundamentele waarden

Vraag 2

Om ervoor te zorgen dat mensen duidelijk zien of zij geconfronteerd worden met officieel machtsmisbruik, moeten zij zich er vooral van bewust zijn dat het feit dat iets als juridisch geldig is aangemerkt niet beslissend is voor de gehoorzaamheidsvraag, en dat eisen van het officiële stelsel uiteindelijk onderworpen moeten worden aan een kritisch moreel onderzoek, ongeacht hoe groot het aura van majesteit of van gezag van dat stelsel ook is.’

Van wie kwam deze nuance van het rechtspositivistisch denken?

  1. Lon Fuller

  2. Gustav Radbruch

  3. Hans Kelsen

  4. H.L.A. Hart

Vraag 3

Welke van de volgende eigenschappen valt volgens Cliteur en Ellian niet onder het ideaaltype van een rechtsstaat?

  1. Een document waarin grondrechten zijn vastgelegd.

  2. Het legaliteitsbeginsel.

  3. Een besluitvormingsprocedure waar het volk actief aan deelneemt.

  4. Een speciaal orgaan die wetten toetst op overeenstemming met grondrechten.

Vraag 4

Volgens Cliteur en Ellian kent het Algemeen Constitutioneel Patroon van de moderniteit (ACP) innerlijke tegenstrijdigheden. Welke zijn dat?

  1. De controle van de rechterlijke macht op de uitvoerende macht en de verschansing van hoger recht.

  2. De proliferatie van mensenrechten en de mogelijkheid tot bindende volksraadplegingen zoals referenda.

  3. De verschansing van hoger recht en de onmogelijkheid om dat hoger recht aan te passen middels bindende referenda.

  4. De bescherming van hoger recht door de rechter en de verschansing van hoger recht.

Vraag 5

Welke drie bezwaren formuleert Schumpeter tegen de directe democratie?

  1. Directe democratie is een vorm van socialisme, het past niet binnen het Algemeen Constitutioneel Patroon en het ontbreekt een directe democratie aan een sterke leider.

  2. De wil van het volk bestaat niet, de directe democratie kost de burger te veel avonden en de directe democratie is een gevaar voor de rechtsstaat.

  3. Burgers horen geen invloed op de politieke besluitvorming te hebben, het algemeen welzijn bestaat niet en de directe democratie is niet in overeenstemming met het natuurrecht.

  4. De wil van het volk bestaat niet, het algemeen welzijn bestaat niet en de burger interesseert zich nauwelijks voor politiek.

Vraag 6

Volgens Thomas van Aquino verschilt de mens met de natuur op twee kenmerken. Welke?

  1. Vrijheid en lichamelijkheid.

  2. Redelijkheid en vrijheid.

  3. Dapperheid en wijsheid.

  4. Redelijkheid en wijsheid.

Vraag 7

Aanhangers van het cultuurrecht nemen een kenmerk over van het klassieke natuurrecht. Welk kenmerk is dat?

  1. De functie van een kritische toets voor het positieve recht.

  2. De menselijke ratio als keninstrument van het recht.

  3. De absolute gelding van het recht.

  4. De inhoud van het recht bestaat o.A. uit een aantal metafysische beginselen.

Vraag 8

Wat is een goede samenvatting van humanisme?

  1. De meerderheid heeft altijd gelijk.

  2. Macht corrumpeert, absolute macht corrumpeert absoluut.

  3. De mens kan zichzelf civiliseren; beschaving bijbrengen.

  4. Een democratie heeft een sterke leider nodig.

Vraag 9

Het EHRM oordeelde in Refah (and others) v. Turkey dat er een verband bestaat tussen democratie en de mensenrechten zoals opgeschreven in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Wat voor opvatting van democratie hanteert het EHRM?

  1. Een materiële democratie-opvatting; er bestaat een ‘very clear link’ tussen de Conventie en democratie.

  2. Een procedurele democratie-opvatting; er bestaat geen ‘very clear link’ tussen de Conventie en democratie.

  3. Een procedurele democratie-opvatting; er bestaat een ‘very clear link’ tussen de Conventie en democratie.

  4. Een materiële democratie-opvatting; er bestaat geen ‘very clear link’ tussen de Conventie en democratie.

Vraag 10

George van den Bergh geeft in zijn oratie De democratische Staat en de niet-democratische partijen drie voorbeelden van wetswijzigingen die destijds door het Nederlandse volk als in strijd met de goede zeden worden beschouwD. Welke van de onderstaande voorbeelden hoort daar niet bij?

  1. Wijziging van met name het Wetboek van Strafrecht om het doden van personen van een bepaald ras niet langer strafbaar te laten zijn.

  2. Wijziging van de Grondwet teneinde de afschaffing van de monarchie te bewerkstelligen en de republiek in te voeren.

  3. Wijziging van de wet teneinde de slavernij weer in te voeren.

  4. Wijziging van alle wetsbepalingen die een gewapend conflict met een bepaalde vreemde mogendheid in de weg staan.

Vraag 11

Volgens Gelijn Molier ligt, ondanks dat de Nederlandse Grondwet, in tegenstelling tot de Duitse, geen expliciete bepalingen kent die wijzen op een ‘militante’ , ‘strijdbare’ of ‘weerbare’ democratie, een dergelijke democratie-opvatting wel degelijk aan de Nederlandse rechtsorde ten grondslag. Op welke wetsartikelen in de Nederlandse wetgeving baseert hij die stelling?

  1. Op art. 7 Gw en art. 137d Sr.

  2. Op art. 1 Gw en art. 6 Gw.

  3. Op art. 2:20 Bw en art. 137d Sr.

  4. Op art. 8 Gw en art. 2.20 Bw.

Vraag 12

Een seculiere staat kun je ook omschrijven als:

  1. Een agnostische staat.

  2. Een gnostische staat.

  3. Een atheïstische staat.

  4. Een multiculturele staat.

Vraag 13

Paul Cliteur en Afshin Ellian onderscheiden vijf modellen die de mogelijke verhoudingen tussen religie en staat typeren. Wat is het verschil tussen het model van de theocratische staat en het model van de staatskerk?

  1. De term theocratie is een synoniem voor het model van de staatskerk, er is dus geen verschil. In beide gevallen heeft één bepaalde godsdienst veel invloed op de staat.

  2. In het model van de staatskerk wordt de kerk bestuurd door de staat, terwijl in een theocratie de kerk de staat bestuurt.

  3. In een theocratie is het geloof in god verplicht, maar in tegenstelling tot het model van de staatskerk maakt het niet uit in welke god de burgers precies geloven.

  4. In een theocratie wordt één bepaalde godsdienst door de staat bevorderd, terwijl in het geval van een staatskerk één bepaalde religie weliswaar bepaalde privileges heeft, maar andere religies gewoon zijn toegestaan.

Vraag 14

Paul Cliteur en Afshin Ellian zien een probleem in de religieuze legitimatie van moraal en politiek. Op welk probleem doelen zij?

  1. Zij vinden dat er geen principiële relatie is tussen religie enerzijds en moraal en politiek anderzijds.

  2. Zij vinden dat er geen sociologische relatie is tussen religie enerzijds en moraal en politiek anderzijds.

  3. Zij vinden dat er geen psychologische relatie is tussen religie enerzijds en moraal en politiek anderzijds.

  4. Zij vinden dat er geen psychologische, sociologische en principiële relatie is tussen religie enerzijds en moraal en politiek anderzijds.

Vraag 15

De Franse filosoof Montaigne is voor de ontwikkeling van het begrip ‘cultuurrelativisme’ met name relevant geweest voor het feit:

  1. Dat hij het bestaan van culturele verscheidenheid ontkende.

  2. Dat hij het cultuurrelativisme introduceerde binnen het academisch denken van zijn tijd.

  3. Dat hij het cultuurrelativisme opzadelde met een zweem van intolerantie.

  4. Dat hij een element van bescheidenheid aan de cultuurrelativistische levenshouding toevoegde.

Vraag 16

Volgens de Amerikaanse rechtsfilosoof Ronald Dworkin is kenmerkend voor de kritische moraal:

  1. Dat men kritisch moet zijn over het bestaan van universele waarden.

  2. Dat morele oordelen uiteindelijk gebaseerd zijn op gevoelens.

  3. Dat men redenen moet kunnen aangeven voor een moreel standpunt en dat dit standpunt consistent moet zijn.

  4. Dat kritiek op praktijken uit een vreemde cultuur al snel kan overkomen als een gebrek aan respect voor diversiteit.

Vraag 17

Stelling I: Met de zin ‘folkways are always right’ gaf Sumner blijk van een cultuurrelativistische houding.

Stelling II: Volgens Cliteur en Ellian is een zwakke plek van het cultuurrelativisme dat het cultuurrelativisme de betekenis van ‘cultuur’ voor de moraal overdrijft.

  1. Stelling I en stelling II zijn allebei juist.

  2. Stelling I en stelling II zijn allebei onjuist.

  3. Enkel stelling II is juist.

  4. Enkel stelling I is juist.

Vraag 18

Het mensbeeld van de Verlichting vormt volgens de tekst ‘De klassieke grondslagen van het moderne recht: van de goddelijke ordening naar het contractuele denken’ de structuur van het mensbeeld dat aan de moderne mensenrechten ten grondslag ligt. Het mensbeeld van de Verlichting wordt in drie aspecten samengevat. Welk aspect valt daar niet onder?

  1. Alle mensen zijn, in principe, rationele wezens.

  2. Alle mensen hebben behoefte aan lichamelijke en geestelijk bescherming tegenover de overheidsmacht.

  3. Mensen zijn autonome subjecten.

  4. Mensen zijn er in eerste instantie op uit om te overleven.

Vraag 19

“Ik denk, dus ik besta” werd uitgesproken door:

  1. Descartes en deze uitspraak dient ertoe te laten zien dat, als men de werkelijkheid wil kennen, men niet op de zintuigen af moet gaan daar deze onbetrouwbaar zijn. Echter, wat Descartes wel zeker weet, is dat hij degene is die vragen stelt over wat werkelijkheid en fictie is. Met andere woorden, hij denkt, dus hij weet zeker dat hij tenminste echt is en bestaat.

  2. Kant en deze uitspraak dient ertoe te laten zien dat men uit de onmondigheid moet treden en zelf na moet gaan denken en een kritische houding aan moet nemen ten aanzien van tradities en gewoontes. In onmondigheid leven en niet durven nadenken, is hetzelfde als niet te bestaan. Dus denk na en besta!

  3. Descartes en deze uitspraak dient ertoe te laten zien dat als men fictie wil verzinnen, men afhankelijk is van de creativiteit van de eigen geest en niet van de zintuigen. Ik denk dus ik besta, betekent dus feitelijk dat het bestaan afhankelijk is van de fantasie die je hebt om de werkelijkheid vorm te geven zonder gebruik te maken van de zintuigen.

  4. Hobbes en deze uitspraak dient ertoe te laten zien dat de mens voortdurend nadenkt over hoe zijn eigen bestaan te verbeteren. Alles is een optelsom of aftrekking van gedachten aan de hand waarvan je besluit een bepaalde handeling wel of niet te verrichten. Ik denk, dus ik besta betekent dus eigenlijk: ik bereken opdat ik langer en fijner kan bestaan/leven.

Vraag 20

Waar zijn Hobbes, Rousseau en Locke het met elkaar over eens?

  1. Alle drie vertrekken ze vanuit het feit dat mensen ongeveer gelijk zijn aan elkaar en gaan ze uit van een hypothetische natuurtoestand, waaraan de mens door middel van het sluiten van een fictief maatschappelijk verdrag zou kunnen ontsnappen.

  2. Alle drie zijn ze contractsdenkers met een pessimistisch mensbeeld die denken dat het oprichten van de staat nog altijd beter is dan het leven in de natuurtoestand.

  3. Alle drie zijn het denkers die leven in roerige tijden die hen ertoe bewegen een theorie op te stellen die het bestaan van de democratische rechtsstaat legitimeert.

  4. Alle drie zijn het filosofen die inzagen dat de veiligheid van de mens door de staat gegarandeerd moest worden en dat de staat dat alleen kon doen als hij gelegitimeerd was op democratische wijze doordat men na stemming en overeenkomst via de algemene volkswil zou besluiten de staat op te richten middels een sociaal contract.

Vraag 21

Waar is Cesare Beccaria voornamelijk bekend om geworden?

  1. Hij was een theoreticus van het sociaal contract.

  2. Hij was een gewaardeerd medewerker aan de Franse Encyclopedie.

  3. Hij was een prominent atheïst.

  4. Hij was een strafrechthervormer.

Vraag 22

Fukuyama gebruikt de frase “end of history”, wat bedoelt hij daarmee?

  1. De geschiedenis zou weer opnieuw beginnen door een terugkeer naar autoritaire verhoudingen.

  2. De wereld zou ophouden te bestaan door een ecologische crisis.

  3. Het geschiedenisonderwijs is zo slecht dat mensen geen historisch besef meer hebben.

  4. De geschiedenis zou niet langer gekenmerkt worden door ideologische tegenstellingen.

Vraag 23

Volgens het Romeinse recht is het wezenlijke verschil tussen tirannie en dictatuur:

  1. De dictator vertegenwoordigde de soeverein, maar was zelf niet de soeverein.

  2. De tirannie werd  niet als een verwerpelijke vorm van machtsuitoefening gezien, de dictatuur daarentegen wel.

  3. De dictator vertegenwoordigde de soeverein niet, maar  was zelf de soeverein.

  4. De tirannie werd ingesteld voor een beperkte periode, maar de dictatuur kon in beginsel onbeperkt zijn.

Vraag 24

Wat wordt bedoeld met een flexibele grondwet?

  1. Een grondwet die weerbaar is volgens de idee van Van den Bergh.

  2. Een grondwet die kan worden gewijzigd met een gewone meerderheid.

  3. Een grondwet waarin grondrechten staan.

  4. Een grondwet die geen grondrechten bevat.

Vraag 25

Het idee van de weerbare democratie is niet verenigbaar met:

  1. Het meerderheidsbesluit van het volk om zelf nooit meer te besluiten.

  2. Afwijkende meningen over de inrichting van de samenleving.

  3. Een constitutionele monarchie.

  4. Een republiek.

Vraag 26

Wat wordt bedoeld met (politiek) secularisme?

  1. Het streven om een scheiding van kerk en staat te realiseren.

  2. Het streven om religie met wortel en tak uit te roeien.

  3. Het streven om de bevolking tot vreedzaam atheïsme te bewegen.

  4. Het streven om op straat het dragen van religieuze tekenen te verbieden.

Vraag 27

Wat is het systeem van het Verenigd Koninkrijk op het terrein van de staat/religie-verhoudingen?

  1. Een staatsgodsdienst.

  2. Een principiële verdediging van ook polytheïstische godsdienst.

  3. Een agressieve vorm van atheïsme.

  4. Een scherpe scheiding van kerk en staat.

Vraag 28

‘Er is een waarachtige wet, een rechte rede overeenkomstig de natuur, aanwezig in allen, onveranderlijk en eeuwig; zij roept de mens tot het goede door haar geboden en houdt hem af van het kwade door haar verboden; of zij nu beveelt of verbiedt, zij richt zich niet vergeefs tot de goede mensen, maar zij oefent geen enkele invloed uit op de bozen.’ (Cicero)

Deze passage kun je kwalificeren als:

  1. De definitie van het recht zoals gezien door een natuurrechtsgeleerde.

  2. De door een overtuigd christen geschreven definitie van het recht.

  3. Een rechtspositivistische definitie van het recht.

  4. Een definitie van het recht volgens een socioloog.

Vraag 29

‘De hiërarchische legitimatie bepaalt de geldigheid van het recht.’ Dit is een essentieel onderdeel van de rechtstheorie van:

  1. Hans Kelsen.

  2. Plato.

  3. Gustav Radbruch.

  4. Thomas van Aquino.

Vraag 30

De Kantiaanse categorische imperatief luidt: ‘men moet handelen volgens de maxime waarvan men kan willen dat het als een algemene wet zou gelden’. Dit beginsel kan je als de grondslag zien van:

  1. De dictatoriale ethiek.

  2. Het rechtspositivisme.

  3. De seculiere ethiek en mensenrechten.

  4. Het niet-universele recht.

Antwoordindicatie

Vraag 1

A. Het rechtspositivisme, omdat het geen inhoudelijke eisen stelt aan het recht.

Vraag 2

D. H.L.A. Hart

Vraag 3

C. Een besluitvormingsprocedure waar het volk actief aan deelneemt.

Vraag 4

D. De bescherming van hoger recht door de rechter en de verschansing van hoger recht.

Vraag 5

D. De wil van het volk bestaat niet, het algemeen welzijn bestaat niet en de burger interesseert zich nauwelijks voor politiek.

Vraag 6

B. Redelijkheid en vrijheid.

Vraag 7

A. De functie van een kritische toets voor het positieve recht.

Vraag 8

C. De mens kan zichzelf civiliseren; beschaving bijbrengen.

Vraag 9

A. Een materiële democratie-opvatting; er bestaat een ‘very clear link’ tussen de Conventie en democratie.

Vraag 10

B. Wijziging van de Grondwet teneinde de afschaffing van de monarchie te bewerkstelligen en de republiek in te voeren.

Vraag 11

C. Op art. 2:20 Bw en art. 137d Sr.

Vraag 12

A. Een agnostische staat.

Vraag 13

D. In een theocratie wordt één bepaalde godsdienst door de staat bevorderd, terwijl in het geval van een staatskerk één bepaalde religie weliswaar bepaalde privileges heeft, maar andere religies gewoon zijn toegestaan.

Vraag 14

A. Zij vinden dat er geen principiële relatie is tussen religie enerzijds en moraal en politiek anderzijds.

Vraag 15

D. Dat hij een element van bescheidenheid aan de cultuurrelativistische levenshouding toevoegde.

Vraag 16

C. Dat men redenen moet kunnen aangeven voor een moreel standpunt en dat dit standpunt consistent moet zijn.

Vraag 17

A. Stelling I en stelling II zijn allebei juist.

Vraag 18

D. Mensen zijn er in eerste instantie op uit om te overleven.

Vraag 19

A. Descartes en deze uitspraak dient ertoe te laten zien dat, als men de werkelijkheid wil kennen, men niet op de zintuigen af moet gaan daar deze onbetrouwbaar zijn. Echter, wat Descartes wel zeker weet, is dat hij degene is die vragen stelt over wat werkelijkheid en fictie is. Met andere woorden, hij denkt, dus hij weet zeker dat hij tenminste echt is en bestaat.

Vraag 20

A. Alle drie vertrekken ze vanuit het feit dat mensen ongeveer gelijk zijn aan elkaar en gaan ze uit van een hypothetische natuurtoestand, waaraan de mens door middel van het sluiten van een fictief maatschappelijk verdrag zou kunnen ontsnappen.

Vraag 21

D. Hij was een strafrechthervormer.

Vraag 22

D. De geschiedenis zou niet langer gekenmerkt worden door ideologische tegenstellingen.

Vraag 23

A. De dictator vertegenwoordigde de soeverein, maar was zelf niet de soeverein.

Vraag 24

B. Een grondwet die kan worden gewijzigd met een gewone meerderheid.

Vraag 25

A. Het meerderheidsbesluit van het volk om zelf nooit meer te besluiten.

Vraag 26

A. Het streven om een scheiding van kerk en staat te realiseren.

Vraag 27

A. Een staatsgodsdienst.

Vraag 28

A. De definitie van het recht zoals gezien door een natuurrechtsgeleerde.

Vraag 29

A. Hans Kelsen.

Vraag 30

C. De seculiere ethiek en mensenrechten.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oriëntatievak: Grondslagen van het Recht - Recht - UL - B1 - Oefenmaterialen

Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2017

Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2017


Vragen

Vraag 1

“Ik neem als grondslag aan dat er een Schoon-op-zichzelf bestaat, een Goed-in-zichzelf, een Groot-op-zichzelf bestaat, en zo in alle dingen.”

Van wie is dit citaat en waar duidt het citaat op?

  1. Plato citeert Sokrates wanneer Socrates de absolute ideeën uit de ideeënwereld beschrijft.

  2. Plato citeert Artistoteles wanneer Aristoteles de doelgerichtheid van alle dingen beschrijft.

  3. Plato citeert Sokrates wanneer Sokrates beschrijft hoe wij met onze zintuigen het schone op zichzelf kunnen leren kennen.

  4. Plato citeert Aristoteles wanneer Aristoteles beschrijft hoe wij met onze zintuigen de ware werkelijkheid kunnen leren kennen.

Vraag 2

De Amerikaanse rechtsfilosoof Lon Fuller (1902-1978) heeft op een achttal vereisten gewezen die we aan elk rechtssysteem zouden moeten stellen. Welk van onderstaande stellingen omtrent deze vereisten is JUIST?

  1. Deze vereisten zijn materieel van aard: zo noemt Fuller de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst en het gelijkheidsbeginsel.

  2. Volgens Fuller behoren alle rechtsstelsels aan deze eisen te voldoen om als geldend recht te kunnen worden aangemerkt.

  3. Deze vereisten zijn formeel van aard: zo noemt Fuller onder meer dat rechtsregels begrijpelijk moeten zijn en elkaar niet tegen mogen spreken.

  4. Volgens Fuller dienen alleen westerse democratische rechtsstaten aan deze eisen te voldoen; over andere culturen kan men niet oordelen.

Vraag 3

Lees onderstaande stellingen.

I. Sein en Sollen moeten goed onderscheiden worden; ook onrechtvaardig recht is derhalve nog steeds recht.

II. De rechter moet zijn eigen rechtsgevoel ondergeschikt maken aan het rechtsbevel. Wat is juist?

  1. Gustav Radbruch heeft beide stellingen nooit gesteund, want hij is een natuurrechtsdenker.

  2. Gustav Radbruch heeft beide stellingen altijd gesteund, want hij is een rechtspositivist.

  3. Gustav Radbruch was het voor de Tweede Wereldoorlog met beide stellingen oneens.

  4. Gustav Radbruch was het voor de Tweede Wereldoorlog met beide stellingen eens.

Vraag 4

Het artikel van Fuller over de grudge informer (‘rancuneuze aanbrenger’) gaat over de vraag hoe om te gaan met onrechtvaardig recht. Welke van de vijf oplossingen die Fuller aandraagt, wordt ondersteund door Hart?

  1. Nazirecht was indertijd het geldende recht en derhalve moet de rancuneuze aanbrenger niet gestraft worden.

  2. Er was complete anarchie in die tijd, een rechtsvacuüm, de rancuneuze aanbrenger moet derhalve niet gestraft worden.

  3. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval moet de rancuneuze aanbrenger wel of niet gestraft worden.

  4. Er moet een nieuwe wet worden opgesteld die de handelingen van rancuneuze aanbrengers alsnog strafbaar stelt.

Vraag 5

Liberalisme en democratie hangen nauw met elkaar samen, schrijft Francis Fukuyama in zijn beroemde artikel ‘The End of History’. Toch zijn het verschillende concepten, omdat:

  1. Het liberalisme beperkingen oplegt

.....read more
Access: 
Public
Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2017 (hertentamen)

Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2017 (hertentamen)


Vragen

Vraag 1

In zijn boek Phaedo voert Plato (427-347 v. Chr.) zijn leermeester Socrates (470-399 v. Chr.) op. Socrates zegt hier: 'Het komt mij namelijk zo voor, dat als er nog iets anders schoon is dan het Schone-zelf, dat het dan door geen enkele andere oorzaak schoon is dan doordat het deelheeft aan dat Schone. En zo ook in alle andere gevallen'.

Hoe wordt dit denken, dat ook wordt gezien als filosofische basis van het natuurrecht, aangeduid?

  1. Rationalistisch natuurrecht, omdat de Idee van het Schone te kennen is met de rede.

  2. Idealisme, Socrates refereert aan een wereld van zuivere en onveranderlijke ideeën.

  3. Teleologie, omdat de nadruk ligt op doel en oorzakelijkheid.

  4. Realisme, Socrates refereert aan de zintuiglijke wereld en het bestaan daarin van schoonheid.

Vraag 2

Volgens de auteurs van Legaliteit en legitimiteit heeft de Oostenrijkse rechtspositivist Hans Kelsen (1881-1973) gedegen kritiek op het natuurrecht geformuleerd. Welk van onderstaande kritieken op het natuurrecht is niet afkomstig van Kelsen?

  1. Natuurrechtelijke beginselen kunnen niet worden gelegitimeerd, omdat het bij normatieve principes gaat om gevoel.

  2. Natuurrechtsdenkers halen 'Sein' en 'Sollen' ten onrechte door elkaar, zij stappen van het zijn naar het moeten.

  3. Natuurrechtelijke beginselen zijn niet opgetekend, waardoor zij geen goede toets vormen voor het positieve recht.

  4. Natuurrechtsdenkers omarmen 'Leerformeln', dit zijn inhoudsloze frasen die geen enkele praktische waarde bezitten.

Vraag 3

Wat vormt volgens de auteurs van Legaliteit en legitimiteit de normatieve grondslag van het cultuurrecht?

  1. De notie van menselijke waardigheid zoals opgenomen in mensenrechtenverdragen.

  2. Spontane en evolutionaire ordening van rechtsordes, zoals Hayek beschrijft.

  3. De wenselijkheid van een meer bescheiden natuurrecht, zoals Perelman beschrijft.

  4. Consensus over basiswaarden van westerse rechtsstaten.

Vraag 4

Het ideaal van de rechtsstaat is een reactie op de overtuiging, zo welsprekend verwoord door Lord Acton, dat:

  1. ‘Those who forget history are condemned to repeat it.’

  2. ‘Democracy is the worst form of government, except for all the others.’

  3. ‘All power tends to corrupt; absolute power corrupts absolutely’.

  4. ‘Life is a perpetual contention for honour, riches, and authority.’

Vraag 5

Het humanistische verlichtingsideaal zorgt ervoor dat ook in de moderne tijd de eenheid van mens en maatschappij overeind blijft. Kenmerkend voor het constitutionele denken van de moderniteit is immers:

  1. Dat men de gedachte van het humanistische beschavingsideaal ook heeft vertaald naar het staatkundige: net als de mens als individu zich bepaalde beperkingen kan opleggen en daarmee beantwoordt aan zijn zedelijk ideaal, kan de mens als collectief zich bepaalde beperkingen opleggen.

  2. De gedachte dat een constitutie bestaat uit mensen.

  3. Dat de inhoud

.....read more
Access: 
Public
Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2016

Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2016


Vragen

Vraag 1

Welke van deze vier stellingen is niet waar?

  1. De christelijke theologie heeft een grote invloed gehad op het natuurrecht.

  2. Het rechtspositivisme richt zich meer op de legitimiteit van het recht dan op de legaliteit van het recht.

  3. Het natuurrecht wordt geacht te functioneren als kritische toets voor het positieve recht.

  4. Volgens het rechtspositivisme bestaat er geen noodzakelijk verband tussen recht en moraal.

Vraag 2

Welke bron ligt ten grondslag aan het cultuurrecht?

  1. Het positieve recht

  2. Het rechtsgevoel

  3. De traditie en geschiedenis

  4. De natuur

Vraag 3

Econoom Joseph Schumpeter is een voorvechter van:

  1. De klassieke democratie zoals die bestond in Athene.

  2. Het ‘dicht bij de burger brengen’ van politiek.

  3. Regelmatige referenda, naar het Zwitserse model.

  4. Het idee van indirecte democratie.

Vraag 4

Thomas Paine was het oneens met Burke. Paine was namelijk van mening dat:

  1. Een parlement zichzelf kan binden en het nageslacht.

  2. Een parlement het nageslacht niet kan binden.

  3. Burgers helemaal niet geïnteresseerd zijn in politiek.

  4. Ook bij wanbeleid regeerders hun recht om te regeren behouden.

Vraag 5

Tot de vijf fundamentele beginselen van de rechtsstaat volgens Cliteur en Ellian, behoren of behoort niet:

  1. Machtenscheiding.

  2. Grondrechten.

  3. Constitutionalisme.

  4. Het legaliteitsbeginsel.

Vraag 6

Van Den Bergh vindt de term ‘strijd met de goede zeden’ als wettelijke verbodsgrond voor partijen problematisch. Waarin zit het probleem?

  1. Het is onduidelijk of de rechter mensen uit andere culturen moet beoordelen met de goede zeden van de Nederlandse cultuur of met de goede zeden van hun eigen cultuur.

  2. Het is onduidelijk in hoeverre de rechter hierin zijn eigen zedelijke normen en waarden mee mag nemen.

  3. Goede zeden is een onduidelijke en vage term en laat teveel over aan de rechter om in te vullen. De term bemoeilijkt ook zijn taak een oordeel te vellen los van politieke overwegingen.

  4. Goede zeden is een dermate onduidelijke term dat de rechter alleen als uitspraak kan doen dat hij zich onthoudt van een oordeel.

Vraag 7

H.L.A. Hart dacht een genuanceerdere vorm van het rechtspositivisme uit, om de kritiek van natuurrechtsaanhangers te kunnen weerleggen.

Waaruit bestond die nuance?

  1. Rechtsregels kunnen niet worden afgeleid uit de natuur. Daarom introduceert Hart een ‘hypothetisch rechtsstelsel’, bestaande uit regels waaraan men moet voldoen om de rechtsorde stabiel te houden.

  2. Het is in het recht niet mogelijk om het Sein en Sollen strikt gescheiden te houden. Daarom verliezen volgens Hart alleen die regels die evident

.....read more
Access: 
Public
Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2015

Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2015


Vragen

Vraag 1

Duitse rechters waren tijdens de Tweede Wereldoorlog volgens Radbruch weerloos tegen wetten met een onethische inhoud. Welke stroming veroorzaakte die weerloosheid?

  1. Het rechtspositivisme, omdat het geen inhoudelijke eisen stelt aan het recht.

  2. Het idealisme, omdat het twee soorten ‘zijn’ verdedigt.

  3. Het natuurrechtsdenken, omdat het abstract is en dus geen concrete handvatten tegen onrechtvaardigheid biedt.

  4. Het cultuurrelativisme, omdat het relativistisch is ten aanzien van fundamentele waarden

Vraag 2

Om ervoor te zorgen dat mensen duidelijk zien of zij geconfronteerd worden met officieel machtsmisbruik, moeten zij zich er vooral van bewust zijn dat het feit dat iets als juridisch geldig is aangemerkt niet beslissend is voor de gehoorzaamheidsvraag, en dat eisen van het officiële stelsel uiteindelijk onderworpen moeten worden aan een kritisch moreel onderzoek, ongeacht hoe groot het aura van majesteit of van gezag van dat stelsel ook is.’

Van wie kwam deze nuance van het rechtspositivistisch denken?

  1. Lon Fuller

  2. Gustav Radbruch

  3. Hans Kelsen

  4. H.L.A. Hart

Vraag 3

Welke van de volgende eigenschappen valt volgens Cliteur en Ellian niet onder het ideaaltype van een rechtsstaat?

  1. Een document waarin grondrechten zijn vastgelegd.

  2. Het legaliteitsbeginsel.

  3. Een besluitvormingsprocedure waar het volk actief aan deelneemt.

  4. Een speciaal orgaan die wetten toetst op overeenstemming met grondrechten.

Vraag 4

Volgens Cliteur en Ellian kent het Algemeen Constitutioneel Patroon van de moderniteit (ACP) innerlijke tegenstrijdigheden. Welke zijn dat?

  1. De controle van de rechterlijke macht op de uitvoerende macht en de verschansing van hoger recht.

  2. De proliferatie van mensenrechten en de mogelijkheid tot bindende volksraadplegingen zoals referenda.

  3. De verschansing van hoger recht en de onmogelijkheid om dat hoger recht aan te passen middels bindende referenda.

  4. De bescherming van hoger recht door de rechter en de verschansing van hoger recht.

Vraag 5

Welke drie bezwaren formuleert Schumpeter tegen de directe democratie?

  1. Directe democratie is een vorm van socialisme, het past niet binnen het Algemeen Constitutioneel Patroon en het ontbreekt een directe democratie aan een sterke leider.

  2. De wil van het volk bestaat niet, de directe democratie kost de burger te veel avonden en de directe democratie is een gevaar voor de rechtsstaat.

  3. Burgers horen geen invloed op de politieke besluitvorming te hebben, het algemeen welzijn bestaat niet en de directe democratie is niet in overeenstemming met het natuurrecht.

  4. De wil van het volk bestaat niet, het algemeen welzijn bestaat niet en de burger interesseert zich nauwelijks voor politiek.

Vraag 6

Volgens Thomas van Aquino verschilt de mens met de natuur op twee kenmerken. Welke?

    .....read more
    Access: 
    Public
    Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2014

    Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2014


    Vragen

    Vraag 1

    Welke waarden moet het recht volgens Radbruch verwerkelijken?

    1. Rechtszekerheid, doelmatigheid en opportuniteit.

    2. Rechtvaardigheid, doelmatigheid en legitimiteit.

    3. Rechtszekerheid, doelmatigheid en rechtvaardigheid.

    4. Rechtvaardigheid, rechtszekerheid en evenwichtigheid.

    Vraag 2

    Welk alternatief is onjuist?

    Hans Kelsen vindt het natuurrecht onhoudbaar omdat:

    1. het uitgaat van een breed rechtsbegrip.

    2. waardeoordelen slechts uitingen zijn van gevoelens.

    3. het ‘sein’ en ‘sollen’ vermengt.

    4. formules als ‘ieder het zijne’ inhoudelijk leeg zijn.

    Vraag 3

    Welk rechtsbegrip hangt Hart aan?

    1. Een materieel rechtsbegrip.

    2. Een smal rechtsbegrip.

    3. Een formeel rechtsbegrip.

    4. Een breed rechtsbegrip.

    Vraag 4

    Wat is het belangrijkste verschil tussen Hart en Radbruch omtrent onrechtvaardig recht?

    1. Wanneer het uitgevaardigde, positieve recht bewust de menselijke gelijk(waardig)heid ontkent, dan ontbreekt volgens Radbruch het rechtskarakter aan het recht.

    2. Volgens Radbruch is onrechtvaardig recht wel recht, maar hoef je dit niet te gehoorzamen.

    3. Wanneer het uitgevaardigde, positieve recht bewust de menselijke gelijk(waardig)heid ontkent, dan ontbreekt volgens Hart het rechtskarakter aan het recht.

    4. Volgens Hart is onrechtvaardig recht geen recht.

    Vraag 5

    Welk alternatief is onjuist?

    Volgens Karl Loewenstein kent een democratie de volgende zwakke plekken:

    1. Het besluitvormingsmodel van de democratie is gericht op compromissen.

    2. Antidemocratische partijen kunnen verkozen worden en plaatsnemen in democratische instituties, met name het parlement.

    3. Constitutionele vrijheden gelden ook voor de vijanden van de democratie.

    4. De democratie geeft te veel invloed aan het volk waardoor de rechtsstaat in gevaar komt.

    Vraag 6

    Wat is een ‘militante democratie’ volgens Cliteur & Rijpkema in ieder geval niet?

    1. Een democratie die zich verzet tegen afschaffing van de democratische procedure. 

    2. Een idee van democratie als universeel ideaal.

    3. Een democratie die alle partijen en meningen als volkomen gelijk behandelt.

    4. Een democratie die zich niet alleen verzet tegen aantasting van de democratische procedure, maar ook fundamentele rechten beschermt.

    Vraag 7

    Wat is de relevantie van de Refah-uitspraak van het EHRM voor het concept ‘militante democratie’?

    1. Het laat zien dat het EHRM een militante democratie afwijst: het verbieden van partijen is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

    2. Het laat zien dat het EHRM een militante democratie afwijst: het verbieden van partijen is in strijd met het wezen van de democratie.

    3. Het EHRM een vorm van militante democratie toestaat: er mag worden opgetreden tegen niet-democratische partijen.

    4. Het EHRM laat zien dat je rechtsstaat en democratie scherp moet onderscheiden: het EVRM staat namelijk ook niet-democratische systemen toe.

    Vraag 8

    Op welk onderwerp richt George van

    .....read more
    Access: 
    Public
    Grondslagen van het Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

    Grondslagen van het Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

    In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Grondslagen van het Recht voor de opleiding Rechtsgeleerdheid Jaar 1 aan de Universiteit Leiden.
    Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar Rechten Leiden: Bachelor en Master UL - Samenvattingen en studiehulp

    Work for WorldSupporter

    Image

    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

    Working for JoHo as a student in Leyden

    Parttime werken voor JoHo

    Check more of this topic?
    How to use more summaries?


    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
    2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
    4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
    5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

    Field of study

    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    1630
    Comments, Compliments & Kudos:

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.
    Promotions
    special isis de wereld in

    Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering