Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2016 (1)


Vragen

Vraag 1

  1. Geef nauwkeurig aan, in hoeverre art. 50 van de Grondwet van een pluralistische democratieopvatting uitgaat.
  2. Geef gemotiveerd aan of Nederland, gelet op het arrest van het EHRM van 8 juli 2008 (Yumak & Sadak t. Turkije), bevoegd is om in de Kieswet ten aanzien van verkiezingen van de Tweede Kamer een kiesdrempel van 10% in te voeren.

Vraag 2

Stel dat de meerderheid van de Tweede Kamer van mening is dat het eenvoudiger moet worden politieke partijen waarvan de bestuurders strafbare feiten hebben gepleegd, te verbieden. Daarom wordt voorgesteld artikel 2:20 BW te wijzigen en een lid toe te voegen dat luidt:

  • Een rechtspersoon waarvan een bestuurder bij onherroepelijk rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ten minste een jaar wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie verboden verklaard en ontbonden.
  1. Acht je een dergelijke bepaling in overeenstemming met artikel 8 Gw?
  2. Acht je een dergelijke bepaling in overeenstemming met artikel 11 EVRM?

Vraag 3

Stel, Vicky Achterluiken, recent benoemd tot Tweede-Kamerlid voor de PVV, geeft van haar ambities al snel blijk door de minister van Veiligheid en Justitie te overstelpen met tientallen vragen per dag over de vluchtenlingentoestroom, de sharia, overlast door Marokkanen en wat dies meer zij. Niet alleen in de plenaire vergaderingen vraagt zij om heel wat spreektijd, ook in de commissievergaderingen blijft zij maar op haar standpunten hameren. Voor haar collega’s blijft soms nauwelijks spreektijd over. De antwoorden die de minister op al die vragen geeft, lijken haar overigens minder te interesseren. Zo gaat het weken door, tot op een dag alle bij de minister - kennelijk - opgekropte woede er tijdens een plenair debat uitkomt en hij uitroept: “Mevrouw Achterluiken, hou toch eens op met al die populistische vragen van niks, en ga eens aan het werk!”. Hoe duidt u het gedrag van mevrouw Achterluiken in termen van de stijlen van representatie die in de literatuur wel zijn onderscheiden?

Vraag 4

  1. Stel dat bij wet van 5 februari 2016 inzake de gemeentelijke bevoegdheden met betrekking tot de rioleringssystemen de Rioolwet is gewijzigd. Art. 4 bepaalt voortaan het volgende: De gemeenteraad stelt bij verordening eisen aan de kwaliteit van de binnen de grenzen van de gemeente gelegen rioleringssystemen. Daarbij laat de wet aan de gemeenteraden een zeer grote vrijheid om deze kwaliteitseisen in te vullen. Is deze wettelijke bepaling een voorbeeld van gemeentelijke autonomie of van medebewind?
  2. De gemeenteraad van Utrecht stelt de verordening in de zin van het nieuwe art. 4 van de bij vraag 4a bedoelde Rioolwet vast. De raad wil in deze verordening onder meer vastleggen dat de rioleringsbuizen in de gemeente Utrecht een doorsnede van ten minste 30 centimeter moeten hebben. Daarnaast wil de gemeenteraad in de verordening bepalen dat de ingezetenen van de gemeente verplicht zijn om een administratie bij te houden van hun voedingsgewoonten, teneinde vast te kunnen stellen of er een verband is tussen deze voedingsgewoonten en de intensiteit van het gebruik van het gemeentelijk riool. Is de gemeente bevoegd deze beide verplichtingen in de verordening op te nemen?

Vraag 5

  1. Momenteel wordt bij de Tweede Kamer getwijfeld over een voorstel van rijkswet tot wijziging van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen. Het voorstel moet er voor zorgen dat verdragen die bepalingen bevatten die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden, altijd uitdrukkelijk door het parlement moeten worden goedgekeurd. Geef aan welk(e) staatsrechtelijke argument(en) voor deze wijziging pleiten. Maak bij beantwoording gebruik van de u bekende opvattingen van de Raad van State zoals die blijken uit zijn advisering over de verdeling van regelgevende bevoegdheden tussen parlement en regering.
  2. Stelling: “Als gevolg van de voortgaande Europese integratie hebben de Staten-Generaal zeggenschap ingeleverd.” Geef ten minste twee constitutionele argumenten voor de juistheid van deze stelling.
  3. Biedt het Nederlandse staatsrecht aanknopingspunten voor de stelling dat de minister-president bij zijn deelname aan vergaderingen van de Europese Raad gebonden is aan het mandaat dat door de ministerraad is verleend?

Vraag 6

  1. Een gemeentelijke verordening verbood het zonder of in afwijking van een gebruiksvergunning van het college van burgemeester en wethouders in gebruik hebben van een bouwwerk waarin meer dan 75 personen tegelijk aanwezig zijn. In het tweede lid werd bepaald dat het college aan de vergunning slechts voorwaarden kon verbinden die verband hielden met de brandveiligheid. Tegen een synagoge die geregeld diensten hield waar meer dan 75 personen aanwezig waren, werden bestuursrechtelijke maatregelen genomen. Hiertegen kwam het genootschap van de synagoge in rechte op. Het achtte de getroffen maatregelen een ongeoorloofde beperking van de godsdienstvrijheid als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Grondwet. In hoger beroep oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak: Niet valt in te zien dat het enkele feit dat de aanwezigheid van meer dan 75 personen in de synagoge wordt onderworpen aan het bezit van een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1 van de gemeentelijke bouwverordening, waaraan uitsluitend eisen kunnen worden verbonden met het oog op de brandveiligheid zoals nader omschreven in het tweede lid van dit artikel, de godsdienstvrijheid beperkt. Zouden burgemeester en wethouders bij de te verlenen vergunning eisen stellen die verder gaan dan hetgeen de veiligheid van de zich in de synagoge bevindende personen eist, dan kan appellante daar alsnog tegen opkomen. Hoe verhoudt deze overweging zich tot de bij de grondwetsherziening van 1983 aanvaarde systematiek van beperkingen van grondrechten?
  2. Een geschil waarbij naar Nederlands recht sprake is van horizontale werking van een grondrecht, zal bij een eventuele beoordeling door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens moeten worden beslecht aan de hand van het bestaan van een zogeheten positieve verplichting. Waarom komt in de jurisprudentie van het EHRM de horizontale werking van grondrechten als zodanig niet aan de orde?

Vraag 7

  1. De gemeenteraad van Delfzijl stoort zich aan de toon van het publieke debat over de problemen die samenhangen met de toestroom van asielzoekers. De raad besluit bij verordening een verbod in te stellen op het aanbrengen van geschriften of afbeeldingen op vanaf de openbare weg zichtbare plaatsen voor zover in die geschriften beledigende of smadelijke uitlatingen over ontheemden zijn opgenomen. Is de gemeenteraad, gelet op de relevante jurisprudentie van de Nederlandse rechter, bevoegd tot het stellen van dit verbod?
  2. De Rijksuniversiteit Groningen zoekt een decaan voor de nieuw op te richten campus in Dali, een bergachtig dorpje in China. In de vacaturetekst wordt als functie-eis gesteld dat de te benoemen persoon het Standaardmandarijn (de meest gesproken taal in China) in woord en geschrift uitstekend beheerst. De te benoemen functionaris zal namelijk veelvuldig contact moeten onderhouden met Chinese instellingen en autoriteiten, zodat de vaardigheid moeiteloos te communiceren essentieel is. Professor N.H. Prikkestaart, hoogleraar geografie en bekend van zijn cynische reflecties op de universitaire wereld in de essaybundel Limoenen in azijn, stoort zich hevig aan de “culturele zelfhaat” die de universiteit ten toon spreidt door zich zo “over te leveren aan de Aziaten”. Hoewel hij in én uit principe geen Standaardmandarijn spreekt, besluit Prikkestaart te solliciteren. De sollicitatiecommissie bericht hem dat hij niet in aanmerking komt, omdat hij niet voldoet aan de gestelde functie-eisen. Professor Prikkestaart laat het er niet bij zitten: hij meent dat hij door de afwijzing op grond van het niet spreken van een taal gediscrimineerd wordt. Prikkestaart besluit een klacht in te dienen bij het College voor de Rechten van de Mens. Leg nauwkeurig uit waarom jegens Prikkestaart weliswaar onderscheid in de zin van de Algemene wet gelijke behandeling wordt gemaakt, maar hij toch geen goede kans maakt om door het College voor de Rechten van de Mens in het gelijk te worden gesteld.

Antwoordindicatie

    Vraag 1a

    De verwijzing naar “het gehele Nederlandse volk” in art. 50 Grondwet geeft uiting aan de vooronderstelling dat er een homogeen volk is. Dat volk heeft één algemene wil. Een pluralistische democratie-opvatting erkent daarentegen het bestaan van diverse groeperingen met verschillende belangen en opvattingen. De Grondwet hangt dus geen pluralistische democratie-opvatting aan.

    Toelichting

    Een pluralistische democratie-opvatting bekritiseert de voorstelling van een volk als een homogene groep en de gedachte dat de algemene wil kenbaar zou zijn. Pluralisten erkennen en onderschrijven het bestaan van diverse groeperingen met verschillende, vaak tegenstrijdige belangen en opvattingen. De term "gehele Nederlandse volk" in art. 50 Grondwet gaat historisch en conceptueel uit van de vooronderstelling dat er wél een algemeen belang (of een algemene wil) van het Nederlandse volk bestaat, die door de onafhankelijke volksvertegenwoordigers in de Staten-Generaal (in ieder geval in commissie) tot uitdrukking gebracht wordt. Dat de feitelijke situatie anders is, doet daar niets aan af. Beide Kamers hebben een identieke opdracht. Die opdracht gaat niet uit van een pluralistische democratie-opvatting.

    Vraag 1b

    In Yumak & Sadak noemt het EHRM de Turkse kiesdrempel van 10% excessief (rov. 147). Dat art. 3 Eerste Protocol EVRM toch niet geschonden is, heeft te maken met specifieke omstandigheden (instabiele staatkundige geschiedenis, positie van minderheden etc, de drempel kan in de praktijk omzeild worden, rov. 111-115). Die omstandigheden doen zich in Nederland niet voor; het Hof zal een kiesdrempel in Nederland vermoedelijk in strijd met art. 3 EP EVRM achten.

    Toelichting

    In het arrest Yumak & Sadak t. Turkije accepteert het EHRM de Turkse kiesdrempel van 10%, maar zegt erbij dat deze als zodanig excessief is. Het zijn uitsluitend de specifieke Turkse omstandigheden (moeilijke geschiedenis met staatsgrepen door politieke instabiliteit, regionale minderheden etc.) en de omstandigheid dat je er ook onderuit kunt (akkoorden met andere partijen, individuele kandidatuur) die ervoor zorgen dat het (net) door de beugel kan. Het is vrijwel onvoorstelbaar dat een dergelijke kiesdrempel door Nederland ingevoerd zou mogen worden, nu deze omstandigheden én correctiemechanismen bij ons niet bestaan.

    Vraag 2a

    Politieke partijen zijn verenigingen die beschermd worden door 8 Gw. Het voorgestelde nieuwe artikellid moet dus voldoen aan de beperkingssystematiek van 8 Gw. Het Burgerlijk wetboek is een wet in formele zin, zodat wordt voldaan aan de eis van beperking bij de wet. Er is geen inhoudelijke link met de openbare orde (aantasting wezenlijk grondslagen rechtsstelsel, mogelijke ontwrichting samenleving (Martijn rov 3.10)) gelegd, dus wordt een te grote beperking aangebracht, dus strijd met 8 Gw.

    Toelichting

    Het gaat om het verbieden van politieke partijen. Politieke partijen zijn verenigingen in de zin van artikel 8 Gw. Het verbieden van een politieke partij is een beperking van de vrijheid van vereniging, en moet dus aan de beperkingssystematiek van dat artikel voldoen. Artikel 8 Gw eist dat de beperking a) bij de wet is vastgesteld en b) in het belang van de openbare orde is. Aan voorwaarde a) is voldaan nu de beperking in het BW (art. 2:20) wordt geregeld. Het BW is immers een wet in formele zin. Aan voorwaarde b) is niet voldaan: Er wordt in het voorgestelde artikel op geen enkele wijze een verband gelegd tussen de gedraging (een bestuurder die veroordeeld is tot een bepaalde gevangenisstraf) en het belang van de openbare orde. Uit het arrest Martijn weten we dat het bij verstoring van de openbare orde moet gaan om schending van de algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsstelsel. ‘Een verbodenverklaring is slechts aanvaardbaar indien zij kan worden aangemerkt als een noodzakelijke maatregel om gedragingen te voorkomen die een daadwerkelijke en ernstige aantasting vormen van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel en die onze samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten.’(rov.3.10). Van daadwerkelijke ontwrichting hoeft daarentegen niet per se sprake te zijn. Gedragingen van bestuurders zijn onder omstandigheden wel toe te rekenen aan een vereniging dus het enkele feit dat het om bestuurders gaat is onvoldoende om te concluderen dat geen strijd met openbare orde aanwezig kan zijn (zie ook Refah Partisi). Dat het gaat om wetgeving staat toetsing niet in de weg. Nu er overduidelijk gevallen onder de werking van de regeling vallen, die niet in overeenstemming zijn met artikel 8 Gw is de voorgestelde bepaling daarmee strijdig.

    Vraag 2b

    Politieke partijen zijn verenigingen die beschermd worden door 11 EVRM. Het voorgestelde nieuwe artikellid moet dus voldoen aan de beperkingssystematiek van lid 2. Bij het reguleren van politieke partijen moet grote terughoudendheid worden betracht vanwege hun belang voor democratie (Refah, rov. 94-105). Achtereenvolgens stelt 11 EVRM de volgende eisen:

    1. bij wet voorzien: wordt aan voldaan. De regeling is kenbaar, voorzienbaar, toegankelijk, hoeft geen wet in formele zin te zijn;
    2. doelcriteria: wordt aan voldaan. Er worden geen strenge eisen gesteld. Voldaan wordt aan de ruim geïnterpreteerde eisen dat openbare veiligheid, voorkomen strafbare feiten, goede zeden, bescherming rechten anderen in het geding zijn;
    3. noodzakelijk in democratische samenleving: wordt niet aan voldaan. De maatregel is niet subsidiair en proportioneel, want er bestaat geen dringende maatschappelijk behoefte: de maatregel grijpt verder in dan nodig om gestelde doelen te bereiken. Hetzelfde resultaat kan met lichtere middelen worden bereikt, bijv. verbod om iemand als bestuurder aan te stellen.

    Toelichting

    De bepaling is ook niet verenigbaar met artikel 11 EVRM. Ook dit artikel beschermt de vrijheid van vereniging, en een beperking daarvan moet dus voldoen aan de beperkingssystematiek van het tweede lid. Dat tweede lid stelt een drietal eisen (vgl. Sunday Times, rov. 49): a) bij de wet voorzien, b) in het belang van een van de genoemde doelcriteria, c) noodzakelijk in een democratische samenleving.

    De beperking is bij de wet voorzien en is toegankelijk en kenbaar; aan deze eis is voldaan. Aan het voldoen aan de doelcriteria stelt het Hof geen hoge eisen. Openbare veiligheid, voorkomen van strafbare feiten, bescherming van de goede zeden en bescherming van de vrijheden van anderen zouden onder omstandigheden relevant kunnen zijn. Ook de tweede voorwaarde zal niet de grootste problemen opleveren. Problematisch is echter de noodzakelijkheidseis: de beperking moet subsidiair en proportioneel (evenredig) zijn (het laagst mogelijk middel en in balans met het na te streven doel.

    Er moet met andere woorden een dringende maatschappelijke behoefte bestaan voor deze beperking. Daarbij geldt dus dat de beperking niet verder moet gaan dan noodzakelijk is. Politieke partijen zijn wezenlijk voor de (materiële) democratie, en dat dwingt tot een grote mate van terughoudendheid. Onder die omstandigheden is het enkele feit dat een bestuurder een strafbaar feit heeft begaan, niet evenredig met de na te streven doelen: de inbreuk is groter dan noodzakelijk. Er zou immers bijv. ook voor zijn te kiezen dat een bestuurder geen bestuurder van die rechtspersoon mag zijn of daarbij anderszins feitelijk is betrokken. Daarmee voldoet de bepaling niet aan de beperkingssystematiek van artikel 11 EVRM. (Zie ook Refah, rov. 94-105 voor relevante overwegingen, ondanks de andere uitkomst.)

    Vraag 3

    In de literatuur (Van den Berg) worden twee stijlen van representatie onderscheiden:

    • Acting for: handelen namens de kiezer met onderhandelingsruimte om resultaat te bereiken.
    • Standing for: staan voor wezenlijke standpunten en deze uitdragen, niet resultaatgericht.

    In dit geval is sprake van standing for. Er wordt vooral uitgedragen door Achterluiken, zonder te luisteren. Zij lijkt niet gericht op resultaat (want niet geïnteresseerd in de antwoorden, en voert geen op oplossingen gericht debat).

    Toelichting

    De stijlen van representatie die in de literatuur (Pitkin, aangehaald door Van den Berg) zijn onderscheiden zijn a) standing for, en b) acting for. Bij standing for gaat het om expressieve politiek, om het staan voor de met de kiezers gedeelde opvattingen en idealen en het uitdragen daarvan, ook als resultaat niet meteen te verwachten is. Het gaat om getuigen, om de kracht van retorica. Bij acting for gaat het om het handelen namens de kiezer op basis van de eigen professionaliteit. Het gaat om representatie van belangen, maar met eigen middelen, vertaald naar te bereiken resultaten. I.c. is sprake van standing for. Het gedrag van mevrouw Achterluiken getuigt van een retorische opstelling vooral gericht op het steeds weer naar vormen brengen van de eigen standpunten, en het aldus uitdragen van de idealen van haar partij. Zij is niet gericht op resultaat, zoals ook blijkt uit het feit dat de door de minister gegeven antwoorden op haar vragen haar minder interesseren.

    Vraag 4a

    Art. 4 Rioolwet is een vorm van medebewind: de formele wet eist de totstandkoming van regeling (vgl. art. 124, tweede lid Grondwet).

    Toelichting

    Het gaat hier om een vorm van medebewind: een formele wet, niet zijnde de Gemeentewet zelf, vordert van de Nederlandse gemeenten dat ze een regeling tot stand brengen. De mogelijkheid tot zodanige vordering (opdracht) wordt geboden door art. 124, tweede lid van de Grondwet. Dat gemeenten bij de uitvoering van die verplichting veel beleidsvrijheid hebben, verandert niets aan het feit dat het om een opgelegde verplichting gaat.

    Vraag 4b

    De Rioolwet laat de raad veel ruimte. De norm m.b.t. de doorsnede zal gemaakt mogen worden nu aannemelijk is dit de kwaliteit van de riolering betreft. De norm over de administratie van voedingsgewoonten treedt in de bijzondere belangen van ingezetenen (Wilnisser Visser; geïllustreerd in Kraakverbod Arnhem); er is geen gemeentelijk belang
    aan de orde. Tot beperking van de persoonlijke levenssfeer is ex art. 10 Grondwet een wettelijke grondslag nodig. De raad handelt onbevoegd.

    Toelichting

    De grote mate van beleidsvrijheid zorgt ervoor dat het goed voorstelbaar is dat de raad van Utrecht de eerste eis in de verordening opneemt: dit kan bijdragen aan de kwaliteit van het riool. De Rioolwet eist een uitvoerende verordening, dus de hele discussie over uitputtende werking e.d. hoeft hier niet gevoerd te worden. Ten aanzien van de tweede eis is er een probleem: de wet staat een dergelijke inbreuk op de privacy van burgers niet toe, en dus komt de verordening op dit punt in strijd met de ondergrens (de prive-belangen van de burgers, Wilnisser Visser, geïllustreerd in Kraakverbod Arnhem) en de bovengrens (art. 10 GW, evt. art. 8 EVRM). Voor beperking van de persoonlijke levenssfeer eist de Grondwet immers een grondslag in de formele wet.

    Vraag 5a

    In het advies over het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken gaat de Raad van State er van uit dat het parlement zoveel mogelijk wordt betrokken bij de vaststelling van nationale algemeen verbindende voorschriften. Die lijn wordt doorgetrokken door uitdrukkelijke goedkeuring van verdragen met eenieder verbindende bepalingen te eisen.

    Toelichting

    De voor de goedkeuring van verdragen meestal vereiste parlementaire betrokkenheid (art. 91 Grw) kan bestaan uit stilzwijgende goedkeuring (art. 3 en 5 Rwgb&v). Bovendien zijn op het goedkeuringsvereiste uitzonderingen gemaakt (art. 7 Rwgb&v). Bepalingen van verdragen die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden, zijn vergelijkbaar met algemeen verbindende voorschriften. Het Nederlandse staatsrecht geeft er de voorkeur aan dat zulke voorschriften worden vastgesteld met betrokkenheid van gekozen instituties (parlement, gemeenteraad). Dat is ook het standpunt van de Raad van State, die in zijn advies over het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken adviseerde een wettelijke grondslag te geven aan maatregelen die een groot maatschappelijk belang betreffen of een grondrecht beperken. Wanneer de Rwgb&v zou eisen dat de bedoelde
    verdragsbepalingen altijd uitdrukkelijk worden goedgekeurd, is daadwerkelijke parlementaire betrokkenheid gegarandeerd.

    Vraag 5b

    Enkele argumenten voor de juistheid van deze stelling:

    • Bij de (nationale) goedkeuringswet van het Verdrag van Lissabon (2007) is de eerder in de nationale goedkeuringswetten opgenomen vereiste van parlementaire instemming voor Nederlandse instemming met besluiten van de Raad goeddeels afgeschaft.
    • De Europese Unie is exclusief wetgevingsbevoegd op terreinen die eerder tot de competentie van de nationale wetgevers behoorden; op die onderwerpen hebben de Staten-Generaal hun eerdere zeggenschap niet meer.
    • Bij de uitoefening van hun wetgevingsbevoegdheden moeten Europese lidstaten uitvoering geven aan en rekening houden met het Europese recht dat uit eigen titel rechtstreekse werking en voorrang heeft. Dat beperkt de zeggenschap van de Staten-Generaal als onderdeel van de nationale wetgever.
    • Doordat besluiten in de Raad in toenemende mate bij gekwalificeerde meerderheiden worden genomen in plaats van bij unanimiteit (art. 16, derde lid VEU), hebben nationale parlementen die hun vertegenwoordigers op ministerieel niveau een bepaald standpunt willen laten innemen minder grip op de uiteindelijke uitkomst.

    Toelichting

    De vraag stelt expliciet aan de orde in welke mate de Staten-Generaal door de Europese integratie zeggenschap hebben ingeleverd – dat veronderstelt dus een aan de Europeanisering toe te schrijven verandering ten opzichte van de eerdere situatie.

    Vraag 5c

    Ja. Dat kan worden gebaseerd op de volgende aanknopingspunten:

    • Op grond van art. 45, derde lid Grondwet beraadslaagt en besluit de ministerraad (het collectief van alle ministers) over het algemeen regeringsbeleid. Die besluiten zijn daarmee voor de ministers, waaronder de minister-president, bindend.
    • Dat ministers gebonden zijn aan besluiten van de ministerraad volgt ook uit art. 12, tweede lid van het Reglement van orde voor de ministerraad.
    • Ten behoeve van de deelname aan formele en informele vergaderingen van de Europese Raad en de Raad van de Europese Unie is in art. 4, tweede lid onder i van het Reglement van orde voor de ministerraad bepaald dat de voorbereiding van het in die gremia in te nemen standpunt onderwerp is van vergaderingen van de ministerraad. Volgens de aanhef van het tweede lid van art. 4 beraadslaagt en besluit de ministerraad daarover.
    • Ten slotte kan worden gewezen op de (ten dele aan de voorgaande normen voorafgaande) homogeniteitsregel, die meebrengt dat ministers naar buiten een eenheid behoren te vormen en aan ingenomen regeringsstandpunten gebonden zijn.

    Vraag 6a

    De redenering van de ABRvS is een voorbeeld van een zogeheten algemene beperking van grondrechten: de beperking is het gevolg van een algemene, niet op de uitoefening van het grondrecht gerichte norm. Bij de grondwetsherziening van 1983 is als uitgangspunt gekozen dat beperkingen steeds herleidbaar moeten zijn tot de grondrechtsclausulering in de Grondwet, en dat de beperking doelbewust gemaakt wordt. Aan die eisen voldoet deze beperking niet, nu art. 6 eerste lid Grondwet enkel bij wet kan worden beperkt en de hier betwiste verordening niet gericht was op de godsdienstvrijheid.

    Toelichting

    Bij de grondwetsherziening van 1983 is als uitgangspunt voor de mogelijkheid tot het beperken van grondrechten gekozen voor de zogeheten leer van de bijzondere beperkingen: grondrechtsbeperkingen moeten steeds herleidbaar zijn tot de tekst van het relevante grondwetsartikel. Wie bevoegd is tot beperking (vaak de formele wetgever) moet ook uitdrukkelijk het oogmerk tot beperken hebben gehad. Restricties op de uitoefening van een grondrecht die niet aan die eisen voldoen, kunnen niet leiden tot rechtmatige beperking van een grondrecht (al zijn er wel wat nuanceringen op dit starre uitgangspunt). De door de ABRvS gehanteerde redenering verhoudt zich niet goed tot dit uitgangspunt. De aangevochten maatregel leidt ertoe dat zonder vergunning samenkomsten in een synagoge of soortgelijk gebouw waarin godsdienst wordt beoefend niet zijn toegestaan. Volgens art. 6, eerste lid van de Grondwet kan enkel de formele wetgever beperkingen op de belijdenisvrijheid aan stellen. Door te accepteren dat een niet op de uitoefening van de godsdienstvrijheid gerichte gemeentelijke verordening tot effect heeft dat samenkomsten in een synagoge niet vrijelijk belegd kunnen worden, aanvaardt de Afdeling een algemene beperking op art. 6 Grondwet.

    Vraag 6b

    Het EHRM spreekt recht in geschillen tussen een verdragspartij en een individu die slachtoffer beweert te zijn van een verdragsschending (art. 1 & 34 EVRM); daarnaast is het Hof bevoegd in geschillen tussen staten. De horizontale werking van grondrechten ziet op werking in een relatie tussen burgers. Zulke geschillen kunnen niet aan het EHRM worden voorgelegd. Wel kan het Hof beoordelen of een verdragspartij tekort is geschoten in het verzekeren van de gelding van het verdrag in horizontale verhoudingen.

    Toelichting

    Het EVRM verplicht de hoge verdragsluitende partijen (ratificerende staten) om alle personen die zich in de rechtsmacht van de verdragspartijen bevinden, de in het verdrag beschreven rechten en vrijheden te verzekeren (art. 1 EVRM). Een natuurlijk persoon (of niet-gouvernementele organisatie) die beweert het slachtoffer te zijn van een schending door een hoge verdragsluitende partij heeft, mits aan alle ontvankelijkheidseisen is voldaan, toegang tot het EHRM (art. 34 EVRM). Geschillen voor het Hof betreffen daarom steeds geschillen tussen een burger en een staat, en niet een geschil tussen burgers onderling (zoals aan de orde is bij een geschil waar naar Nederlands recht een grondrecht horizontale werking heeft). Dergelijk geschillen kunnen enkel indirect aan het Hof worden voorgelegd, namelijk door te stellen dat de verdragsstaat jegens een burger is tekortgeschoten in de naleving van een positieve verplichting, in dit geval: in de verplichting om in een horizontale relatie het genot van EVRM-grondrechten te verzekeren.

    Vraag 7a

    Neen. Het verbod betreft een inhoudelijke beperking op de drukpersvrijheid van art. 7, eerste lid Grondwet. Daartoe is, volgens vaste jurisprudentie (APV Tilburg, geciteerd in noot bij Jezus redt), enkel de formele wetgever bevoegd.

    Toelichting

    De gemeenteraad is tot het stellen van dit verbod niet bevoegd. Het verbod houdt een beperking op de vrijheid van drukpers (art. 7, eerste lid Grondwet) in. Naar vaste jurisprudentie (APV Tilburg, 1950 en sindsdien vaak herhaald; zie ook de noot van Schutgens bij Jezus redt) bestaat die drukpersvrijheid uit twee rechten: het kernrecht tot het openbaren van een gedachte of een gevoel, en het annexe verspreidingsrecht. Beperkingen van het kernrecht kunnen enkel door de formele wetgever worden gesteld. Tot het beperken van het annexe recht zijn ook gemeenteraden bevoegd. Daarbij geldt als voorwaarde dat de beperking geen verband houdt met de inhoud, niet
    neerkomt op een algemeen verbod of een zelfstandig middel van verspreiding volledig vergunningsafhankelijk maakt. De in de vraag door de gemeenteraad gestelde beperking ziet op de inhoud van geschriften en afbeeldingen. Daarmee treedt de raad in een terrein dat aan hem niet toekomt.

    Vraag 7b

    Jegens Prikkestaart wordt indirect onderscheid gemaakt (art. 1, eerste lid onder c Awgb): het gehanteerde criterium lijkt neutraal, maar treft in vergelijking met andere personen in het bijzonder personen van een bepaald ras of bepaalde nationaliteit (Amslod). Dat is bij arbeidsrelaties verboden (art. 5 Awgb). Wanneer het onderscheid in verband met een legitiem doel objectief gerechtvaardigd is en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn (art. 2, eerste lid Awgb), geldt het verbod niet. Daarvan is hier sprake.

    Toelichting

    De ogenschijnlijk neutrale maatstaf dat een bepaalde taal (Standaardmandarijn) moet worden gesproken, treft in vergelijking met andere personen in het bijzonder personen van een bepaald ras of bepaalde nationaliteit. Gelet op de vaste lijn oordelen van het College voor de Rechten van de Mens, wordt met het stellen van deze taal-eis indirect onderscheid op grond van ras in de zin van art. 1, eerste lid onder c van de Awgb gemaakt (zie overweging 3.18 in het oordeel Amslod b.v.). Onderscheid (in de zin van de Awgb) is bij het aanbieden van een betrekking verboden (art. 5, eerste lid onder a Awgb). Het verbod op indirect onderscheid geldt niet indien dat onderscheid objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn (art. 2, eerste lid Awgb). Aannemelijk is dat de gestelde taal-eis aan die voorwaarde voldoet. De klacht van Prikkestaart zal daarom afketsen op deze uitzondering.

    Check page access:
    Public
    Check more or recent content:

    Staatsrecht 2 - Recht - RUG - B2 - Oefenbundel

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2019

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2019


    Vragen

    Vraag 1a

    Artikel 2:57 APV Groningen luidt: “Het is verboden (stads)duiven of andere overlastveroorzakende vogels te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren op een openbare plaats.”

    Leg uit welke staatsrechtelijke noodzaak bestaat om het bestanddeel “op een openbare plaats” in het voorschrift op te nemen. Besteed in uw antwoord ook aandacht aan de zogeheten ‘reflexwerking’. (5 punten, 150 woorden)

    Vraag 1b

    Stel, omdat het overlastprobleem in alle grote steden speelt, wordt het voeren van (stads)duiven en andere overlastveroorzakende vogels voortaan verboden in een nieuwe wet in formele zin. Een uitzondering wordt in die wet evenwel gemaakt voor reigers, vanwege een bepaalde Europese natuurbeschermingsmaatregel die in de wet is geïmplementeerd. Het voeren van reigers is volgens de wet dus niet verboden, zelfs niet als zij overlast geven. Frits Zeilstra houdt van vissen en is dagelijks aan de rand van het openbaar water te vinden voorzien van vishengel en vergunning. De reigers weten dat, en er staan vaak meerdere reigers rondom Frits, te wachten tot hij een visje vangt. Frits Zeilstra houdt ook van reigers, hij voert de gevangen visjes dan ook altijd aan de reigers. Het is een mooi gezicht, vindt Frits. Bijzonder opsporingsambtenaar Van Pommeren houdt niet van vissen en niet van reigers. Hij houdt ook niet van Frits Zeilstra. Het gedrag van Zeilstra is hem een doorn in het oog. Op een dag betrapt hij Frits op heterdaad op het voeren van de reigers. Hij slingert hem op de bon wegens overtreding van artikel 2:57 APV Groningen. Frits meent evenwel dat hij sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wet niet vervolgd kan worden wegens overtreding van de APV-bepaling, te meer nu het reigers zijn die hij voert.

    Heeft hij gelijk? (7 punten, 250 woorden)

    Vraag 2a

    Artikel 3, eerste lid van het Verdrag betreffende veiligheid bij het gebruik van asbest luidt: "De nationale wetgeving dient de maatregelen voor te schrijven die getroffen moeten worden ter voorkoming en beheersing van, en bescherming van werknemers tegen, gezondheidsgevaren als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan asbest."

    Stel dat in 2010 aan de rechter werd gevraagd toepassing van de wet te toetsen aan de toepassing van art. 3, eerste lid van het Verdrag. Leg aan de hand van het Spoorwegstaking-arrest uit of de rechter daartoe bevoegd is. (4 punten, 200 woorden)

    Vraag 2b

    Stel dat in 2019 aan de rechter gevraagd wordt toepassing van de wet te toetsen aan de

    .....read more
    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2018

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2018


    Vragen

    Vraag 1a

    In paragraaf van het artikel Rechtstreekse werking van internationale verdragen: een Hollands probleem met een Amerikaanse of Franse oplossing? wordt op onder meer de vraag aan de orde gesteld of aan artikel 91 van de Grondwet een argument kan worden ontleend om voortaan de wetgever een prominentere rol te geven bij het bepalen van de werking van een verdragsbepaling.

    Waarom veronderstellen de auteurs van het artikel dat naar Nederlands staatsrecht de wetgever nog geen prominente rol speelt bij het bepalen van de werking van een verdragsbepaling? (4 punten, 75 woorden)

    Vraag 1b

    De auteurs wijzen er voorts op dat een interessante vraag is hoe zo n constitutionele rol voor regering en parlement zich verhoudt tot de contextuele benadering waarvoor de Hoge Raad in het [CAN]-arrest heeft gekozen Deze contextuele benadering in het CAN- arrest staat op gespannen voet met het voorstel om de rol van de wetgever bij de vaststelling van de werking van een verdragsbepaling te benadrukken. Leg uit waarom dat zo is. (6 punten, 150 woorden)

    Vraag 2a

    Dathne en Matt zitten met het volgende. Tijdens een staatsbezoek aan de Volksrepubliek China doet koning Willem-Alexander enkele politiek getinte uitspraken over het voorstel van het centrale comité van de Chinese Communistische Partij om het maximumaantal opeenvolgende termijnen dat een president en vicepresident mogen vervullen, af te schaffen. De Tweede Kamer wil hierover van gedachten wisselen met de regering.

    Dathne stelt dat aangezien de uitlatingen buiten het grondgebied van het koninkrijk zijn gedaan niemand hiervoor de verantwoordelijkheid draagt. Matt heeft zijn bedenkingen bij Dathnes standpunt. Adviseer Matt over de vraag of voor de uitlatingen van de koning ministeriële verantwoordelijkheid wordt gedragen, en zo ja of het staatsrechtelijk uitmaakt welke minister door de Kamer wordt aangesproken in deze kwestie. (5 punten, 100 woorden)

    Vraag 2b

    Na afloop van het staatsbezoek van de koning aan China wordt in het opinieblad De Doranen een artikel geplaatst over mogelijk geheime afspraken tussen de Nederlandse minister van Justitie en Veiligheid en zijn Chinese collega over het aftappen van internetkabels. Een Tweede Kamerlid vraagt aan de minister of de inhoud van dit artikel waar is. De minister wil in het belang van de nationale veiligheid geen antwoord geven op deze vraag. Kan de Kamer de minister dwingen de gevraagde inlichtingen te verstrekken?

    Licht uw antwoord toe. (5 punten, 100 woorden)

    Vraag 3

    Naar verwachting treedt in 2021 de Omgevingswet in werking, een wet die een groot aantal reeds bestaande wetten op het terrein van het omgevingsrecht integreert en vereenvoudigt. Kenmerkend voor de wet is dat de inhoudelijke normstelling grotendeels bij algemene maatregel van bestuur zal plaatsvinden. De wet bevat daartoe een groot aantal delegatiebepalingen. Als argumenten daarvoor worden aangevoerd:

    1. Een groot deel van de inhoudelijke normstelling volgt rechtstreeks uit Europese richtlijnen;
    2. Er is behoefte aan flexibiliteit
    3. .....read more
    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2017 (1)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2017 (1)


    Vragen

    Vraag 1a

    Noem twee redenen waarom volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) politieke partijen van eminent belang zijn voor de democratie. Beargumenteer uw antwoord aan de hand van relevante overwegingen uit de Refah Partisi-uitspraak. (6 punten) (200 woorden)

    Vraag 1b

    Stel dat van een politieke partij vast staat dat ze doelen nastreeft die onverenigbaar zijn met het EVRM. Biedt de rechtspraak van het EHRM de betrokken staat ruimte de verenigingsvrijheid van de betreffende politieke partij te beperken nog voordat deze aan de macht is gekomen? (4 punten) (150 woorden)

    Vraag 2a

    Leg uit of de vertrouwensregel een rol speelt bij het bepalen van de omvang van ministeriële verantwoordelijkheid. (5 punten) (150 woorden)

    Vraag 2b

    In 1848 werd het ontbindingsrecht geïntroduceerd om tegenwicht te bieden aan de in datzelfde jaar ingevoerde politieke ministeriële verantwoordelijkheid. Het Handboek wijst erop dat, mede onder invloed van de opkomst van politieke partijen, het ontbindingsrecht is “geparlementariseerd”. Leg uit wat met die “parlementarisering van het ontbindingsrecht” bedoeld wordt. (5 punten) (150 woorden)

    Vraag 3a

    Ter uitvoering van artikel 123 van de Grondwet is de Wet Algemene regels herindeling (Wet Arhi) uitgevaardigd. De Wet Arhi bepaalt onder meer dat Provinciale Staten aan de minister van Binnenlandse Zaken een voorstel doen voor een gemeentelijke herindeling. De minister gebruikt dat voorstel bij de voorbereiding van gemeentelijke herindelingen. De daadwerkelijke herindeling vindt plaats bij wet.

    Het bestuur van de provincie Groningen zou graag zien dat een herindeling van gemeenten wordt gerealiseerd. Haren, Ten Boer en Groningen zouden moeten fuseren. Vooral in Haren bestaat daartegen bij een groot deel van de ingezetenen verzet. In december 2016 heeft een Burgercomité geprobeerd de herindeling via de burgerlijke rechter tegen te houden. Het vorderde daartoe dat de rechter de provincie Groningen zou “verbieden verdere (juridische of feitelijke) stappen te zetten in het proces dat is gericht op het in een formele wet vastleggen van een herindelingsvoorstel, waarbij behalve de gemeente Groningen en de gemeente Ten Boer ook de gemeente Haren zal zijn betrokken (...)”, totdat aan bepaalde voorwaarden zou zijn voldaan.

    Is een dergelijke vordering naar Nederlands staatsrecht toewijsbaar? (5 punten) (200 woorden)

    Vraag 3b

    Stel dat het Burgercomité gebruik wil maken van de mogelijkheid om in te spreken tijdens de voorbereiding van het herindelingsvoorstel. Het comité stuit op artikel 3 van de Inspraakverordening van de provincie Groningen, dat luidt als volgt:

    “Inspraak wordt gegeven aan belanghebbenden en aan andere ingezetenen van de provincie, voor zover gedeputeerde staten dan wel de commissaris van de Koning dit bepalen.”

    Het comité meent dat provinciale staten, bij het vaststellen van deze verordening, ten onrechte er voor gekozen hebben gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning bevoegd te maken te bepalen in hoeverre inspraak kan plaatsvinden. Deze organen zijn immers vooringenomen ten aanzien van de.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2017 (2)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2017 (2)


    Vragen

    Vraag 1a

    In art. 81 Grondwet is vastgelegd hoe in Nederland de wetgevende macht is samengesteld. Vanuit rechtsstatelijk perspectief wordt op de bepaling wel kritiek geleverd. Stel, de algemene bepaling waarover het gaat in wetsvoorstel 34 516 wordt in de Grondwet opgenomen. Verandert er hierdoor iets aan de uitleg van art. 81 Grondwet? Geef twee verschillende argumenten ter onderbouwing van uw antwoord. (6 punten, 150 woorden)

    Vraag 1b

    De algemene bepaling zoals die wordt voorgesteld in wetsvoorstel 34 516 noemt 3 elementen: democratie, rechtsstaat en mensenrechten. Leg in eigen woorden uit waarom de waarborging van de mensenrechten, gelet op de functie van de algemene bepaling, ten opzichte van de beide andere elementen een afwijkend karakter draagt. (4 punten, 150 woorden)

    Vraag 2a

    Stel, een Nederlandse medewerker van het ministerie van Defensie wordt betrapt op spionage. Hij blijkt diverse staatsgeheimen te hebben doorgespeeld aan een ander land. Hij wordt vervolgd wegens overtreding van art. 98a Sr en tot in hoogste instantie veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Had de rechter hem zijn kiesrecht kunnen ontnemen? (6 punten, 150 woorden)

    Vraag 2b

    Onder welke specifieke voorwaarden is volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het opleggen van de sanctie van ontzetting uit het kiesrecht toegestaan? (4 punten, 200 woorden)

    Vraag 3

    Bij de besluitvorming over een wetsvoorstel is door de Tweede en Eerste Kamer gebruik gemaakt van de mogelijkheden die art. 69, vierde lid Reglement van Orde van de Tweede Kamer en art. 105, tweede lid Reglement van Orde van de Eerste Kamer bieden om het voorstel zonder stemming aan te nemen. Vervolgens is het wetsvoorstel bekrachtigd en gepubliceerd. Een door deze wet gedupeerde stichting start een procedure tegen de Staat bij de bevoegde burgerlijke rechter. De stichting stelt dat deze wet vanwege een procedureel gebrek (er is niet gestemd) in strijd is met art. 67 lid 2 Grondwet. Ook ziet de stichting strijd met een aanbeveling van een volkenrechtelijke organisatie (waar het Koninkrijk bij is aangesloten) waaruit blijkt dat over wetten bij voorkeur uitdrukkelijk dient te worden gestemd in vertegenwoordigende organen. Heeft het kans van slagen om bij de rechter te vorderen dat de desbetreffende wet in strijd is met:

    1. Art. 67 lid 2 Grondwet, en
    2. De aanbeveling van de volkenrechtelijke organisatie?

    (10 punten, 250 woorden)

    Vraag 4

    Robin van Haase is lid van de rekenkamer van de gemeente Den Haag. Hij wordt strafrechtelijk veroordeeld wegens grootschalige belastingfraude van zijn eigen bedrijfje, Tennis Boven BV. De gemeenteraad van Den Haag meent, na intern overleg, dat de veroordeling niet in de weg hoeft te staan aan het voortzetten van Van Haases lidmaatschap van en werkzaamheden voor de gemeentelijke rekenkamer. Hij functioneert daar uitstekend, zo is de algemene opvatting. De griffier wijst nog wel op art. 81d lid 1 sub.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2016 (1)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2016 (1)


    Vragen

    Vraag 1

    1. Geef nauwkeurig aan, in hoeverre art. 50 van de Grondwet van een pluralistische democratieopvatting uitgaat.
    2. Geef gemotiveerd aan of Nederland, gelet op het arrest van het EHRM van 8 juli 2008 (Yumak & Sadak t. Turkije), bevoegd is om in de Kieswet ten aanzien van verkiezingen van de Tweede Kamer een kiesdrempel van 10% in te voeren.

    Vraag 2

    Stel dat de meerderheid van de Tweede Kamer van mening is dat het eenvoudiger moet worden politieke partijen waarvan de bestuurders strafbare feiten hebben gepleegd, te verbieden. Daarom wordt voorgesteld artikel 2:20 BW te wijzigen en een lid toe te voegen dat luidt:

    • Een rechtspersoon waarvan een bestuurder bij onherroepelijk rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ten minste een jaar wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie verboden verklaard en ontbonden.
    1. Acht je een dergelijke bepaling in overeenstemming met artikel 8 Gw?
    2. Acht je een dergelijke bepaling in overeenstemming met artikel 11 EVRM?

    Vraag 3

    Stel, Vicky Achterluiken, recent benoemd tot Tweede-Kamerlid voor de PVV, geeft van haar ambities al snel blijk door de minister van Veiligheid en Justitie te overstelpen met tientallen vragen per dag over de vluchtenlingentoestroom, de sharia, overlast door Marokkanen en wat dies meer zij. Niet alleen in de plenaire vergaderingen vraagt zij om heel wat spreektijd, ook in de commissievergaderingen blijft zij maar op haar standpunten hameren. Voor haar collega’s blijft soms nauwelijks spreektijd over. De antwoorden die de minister op al die vragen geeft, lijken haar overigens minder te interesseren. Zo gaat het weken door, tot op een dag alle bij de minister - kennelijk - opgekropte woede er tijdens een plenair debat uitkomt en hij uitroept: “Mevrouw Achterluiken, hou toch eens op met al die populistische vragen van niks, en ga eens aan het werk!”. Hoe duidt u het gedrag van mevrouw Achterluiken in termen van de stijlen van representatie die in de literatuur wel zijn onderscheiden?

    Vraag 4

    1. Stel dat bij wet van 5 februari 2016 inzake de gemeentelijke bevoegdheden met betrekking tot de rioleringssystemen de Rioolwet is gewijzigd. Art. 4 bepaalt voortaan het volgende: De gemeenteraad stelt bij verordening eisen aan de kwaliteit van de binnen de grenzen van de gemeente gelegen rioleringssystemen. Daarbij laat de wet aan de gemeenteraden een zeer grote vrijheid om deze kwaliteitseisen in te vullen. Is deze wettelijke bepaling een voorbeeld van gemeentelijke autonomie of van medebewind?
    2. De gemeenteraad van Utrecht stelt de verordening in de zin van het nieuwe art. 4 van de bij vraag 4a bedoelde Rioolwet vast. De raad wil in deze verordening onder meer vastleggen dat de rioleringsbuizen in de gemeente Utrecht een doorsnede van ten minste 30 centimeter moeten hebben. Daarnaast wil de gemeenteraad in de
    3. .....read more
    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2016 (2)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2016 (2)


    Vragen

    Vraag 1a

    Stel, de Tweede Kamer besluit tot het houden van een parlementaire enquête naar de kwaliteit van het wetenschappelijk onderwijs, omdat recent aan het licht is gekomen dat die kwaliteit de afgelopen tien jaar sterk is achteruitgegaan. De enquêtecommissie roept als getuige onder andere Ronald Plasterk op, de huidige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hij was in het vorige kabinet minister van Onderwijs en verantwoordelijk voor de wijzigingen die toen in de wetgeving op het hoger onderwijs zijn doorgevoerd. Minister Plasterk verschijnt, maar weigert te antwoorden. Hij laat weten dat de huidige minister van onderwijs als getuige moet worden opgeroepen, omdat deze nu de politieke verantwoordelijkheid draagt.

    Is minister Plasterk tot antwoorden verplicht? Betrek in uw antwoord het door Plasterk aangevoerde argument. (5 punten)

    Vraag 1b

    Beschikt de commissie over middelen om Plasterk tot antwoorden te dwingen? (5 punten)

    Vraag 2a

    Stelling:

    “Het verbieden van politieke partijen die zich schuldig maken aan oproepen tot geweld tegen bekleders van openbare ambten is een maatregel die beter past in een materiële democratieopvatting dan in een formele democratieopvatting.”

    Leg uit wat bedoeld wordt met een materiële democratieopvatting en met een formele democratieopvatting, en geef aan of de stelling volgens u juist is. (5 punten)

    Vraag 2b

    Noem drie functies die in het Handboek aan politieke partijen worden toegeschreven. Licht in uw antwoord elk van deze functies kort toe. (5 punten)

    Vraag 3a

    Welke argumenten kunt u aan de Grondwet ontlenen voor de stelling dat de Grondwet ten opzichte van de wet in formele zin te gelden heeft als de hogere regeling? Bespreek ten minste twee argumenten. (5 punten)

    Vraag 3b

    Waarom zijn zogeheten NEN-normen waarnaar in een algemeen verbindend voorschrift wordt verwezen volgens de jurisprudentie geen algemeen verbindende voorschriften, en wat valt op grond van de rechtsstatelijke eis van voorzienbaarheid tegen die jurisprudentie in te brengen? (5 punten)

    Vraag 4a

    Stel, Derek Shepperd heeft te Arnhem zijn auto geparkeerd op een plek voor vergunninghouders, zonder zelf in het bezit te zijn van een parkeervergunning. Hij wordt vervolgd wegens overtreding van artikel 9, derde lid, aanhef en onder a, van de Parkeerverordening Arnhem 2007, dat luidt:

    (3.) Het is verboden op een parkeerplaats voor uitsluitend vergunninghouders te parkeren: (a.) zonder vergunning. In de gerechtelijke procedure wijst zijn advocaat op artikel 24, eerste lid, aanhef en onder g, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, dat luidt:

    (1.) De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren: (g.) op een parkeerplaats voor vergunninghouders, aangeduid door verkeersbord E9 van bijlage I, indien voor zijn voertuig geen vergunning tot parkeren op die plaats is verleend.

    Ook deze bepaling verbiedt, kort gezegd, het parkeren zonder vergunning op een plek voor vergunninghouders. Het RVV beoogt nadrukkelijk te bewerkstelligen dat in heel Nederland dezelfde verkeersregels gelden. Hoe zal de rechter Shepperds verweer moeten.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2015 (1)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2015 (1)


    Vragen

    Vraag 1

    Locke heeft een andere denker eens bekritiseerd met de stelling dat ‘niemand geacht kan worden zo dwaas te zijn in te stemmen met een regeringsvorm, volgens welke allen ermee ingestemd zouden hebben dat allen, op één na, beperkt zouden worden door de wet, terwijl die ene persoon alle vrijheden van de natuurtoestand zou behouden, veel machtiger zou worden, en losbandig zou worden door straffeloosheid’. Hoe ondervangt Locke met zijn theorie over de legitimiteit van overheidsgezag het in dit citaat aan de kaak gestelde probleem?

    Vraag 2

    In de procedure die leidt tot de benoeming van een nieuwe burgemeester van de gemeente Rucphen (Noord-Brabant) speelt commissaris van de Koning Van der Mei een actieve rol. Onder andere verschaft hij de vertrouwenscommissie van de raad van Rucphen zijn oordeel over de geschiktheid van de kandidaten. Zijn oordeel komt erop neer dat er maar één geschikte kandidaat heeft gesolliciteerd. Na afloop van de procedure die heeft geleid tot de benoeming van een nieuwe burgemeester blijkt de door Van der Mei aanbevolen kandidaat een goede vriend en zakenpartner van hem te zijn. Provinciale staten van Noord-Brabant zijn not amused en willen de commissaris van de Koning over de zaak aan de tand voelen. Is hij ter zake aan enig orgaan verantwoording verschuldigd? Zo ja aan wie? Zo neen, waarom niet?

    Vraag 3

    De regeling omtrent ontslag van ministers ingeval van verlies van vertrouwen verschilt van de regeling omtrent ontslag van wethouders ingeval van verlies van vertrouwen. Benoem het principiële verschil tussen beide procedures en verklaar het vanuit een juridisch oogpunt.

    Vraag 4

    Stel dat de regering een nieuw openbaar lichaam (in de zin van hoofdstuk 7 van de Grondwet) in wil stellen dat belast is met het reguleren en controleren van gaswinning in de provincie Groningen. Het openbaar lichaam moet de bevoegdheid krijgen om bij verordening verplichtingen op te leggen aan (rechts)personen die bij de gaswinning betrokken zijn. Deze verplichtingen zullen op andere dan strafrechtelijke wijze worden gehandhaafd. Vanwege de maatschappelijke onrust over de gaswinning wil de regering snel handelen. Kan naar Nederlands staatsrecht dit openbare lichaam worden ingesteld zonder dat sprake is van parlementaire betrokkenheid?

    Vraag 5

    In haar uitspraak van 9 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY7985 oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over de verhouding tussen de Monumentenverordening van de gemeente De Bilt en de Natuurbeschermingswet. De Afdeling overwoog onder meer:

    De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat beide regelingen hetzelfde onderwerp betreffen. (…) [D]e geschiedenis van de totstandkoming van de Natuurbeschermingswet [biedt] geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de wetgever met de regeling in hoofdstuk IV van de Natuurbeschermingswet een uitputtende regeling heeft willen treffen. De rechtbank is derhalve ten onrechte tot het oordeel gekomen dat hoofdstuk IV van de Natuurbeschermingswet uitputtend is en dat hoofdstuk 4 van de Monumentenverordening om.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2015 (2)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2015 (2)


    Vragen

    Vraag 1

    Beschrijf welke rol individuele burgers volgens Rousseau hebben bij de vaststelling van wetten in een staat die op het sociale contract gebaseerd is.

    Vraag 2

    Aan de Nederlandse Grondwetten van 1814 en 1815 ligt niet de theorie van de volkssoevereiniteit ten grondslag. Geef hiervoor een historische verklaring.

    Vraag 3

    Verschilt de verplichting van wethouders tot het afleggen van verantwoording aan de gemeenteraad van de verplichting van ministers tot het afleggen van verantwoording aan de Staten-Generaal? Motiveer uw antwoord.

    Vraag 4

    Volgens het Handboek van het Nederlandse staatsrecht is “een zekere tweesporigheid” bij de interpretatie van de Nederlandse Grondwet ontstaan: de bevoegdheid tot bindende uitleg van grondwetsbepalingen is niet exclusief opgedragen aan één maar aan meerdere staatsorganen. Geef een constitutionele verklaring voor die tweesporigheid en geef nauwkeurig aan welke staatsorganen tot bindende grondwetsinterpretatie bevoegd zijn.

    Vraag 5

    Op 11 maart jongstleden oordeelde de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag over de relatie tussen de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens en de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In het vonnis overwoog de rechter onder meer het volgende:

    Vooropgesteld wordt dat de vordering zich richt tegen de Staat als wetgever en strekt tot het buiten toepassing doen verklaren van een deel van een wet in formele zin. De burgerlijke rechter kan (onderdelen van) een wet in formele zin in kort geding slechts buiten toepassing verklaren indien en voor zover deze onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met eenieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Bron: ECLI:NL:RBDHA:2015:2498

    Hoe verhoudt deze overweging zich tot de redenering van de Hoge Raad in het arrest Rusttijden (HR 2 november 2004)?

    Vraag 6

    In de aanloop naar de zomervakantie stoort Paulus de Waard, gemeenteraadslid in de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten (Noord-Brabant) zich aan het grote aantal langdurig op de openbare weg gestalde caravans, vouwwagens en campers. Hij stelt voor dat de gemeenteraad in de algemene plaatselijke verordening zal bepalen dat het verboden is “om een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper of ander dergelijk voertuig dat voor recreatie althans voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt, langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de openbare weg te plaatsen of te hebben”. Dit verbod zou het nodeloos ontsieren van het straatbeeld moeten tegengaan. De Nuenense burgemeester Dethleffs denkt dat de gemeenteraad tot het stellen van de door De Waard geopperde voorschriften niet bevoegd is. Dethleffs wijst er op dat het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990, de op de Wegenverkeerswet 1994 steunende algemene maatregel van bestuur die beoogt de verkeersveiligheid te regelen, al regels bevat over parkeren. In een dergelijk geval kan, zo stelt de burgemeester, de gemeenteraad daar niet ook nog eens regels over maken. Deelt u de kritiek van de burgemeester?

    Vraag 7

    Is het de Nederlandse rechter.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2014

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2014


    Vragen

    Vraag 1a

    Sinds wanneer bestaat de Bondsrepubliek Duitsland uit 16 Bondslanden en wat is de achtergrond van het ontstaan van deze federatie van 16?

    Vraag 1b

    De naam Oranjemarsen, demonstraties die de protestantse Noord-Ieren plegen te organiseren, vormt een verwijzing naar de banden die er ooit zijn geweest tussen protestantse Britten en het Huis van Oranje. Leg uit welke staatkundige band dat is geweest en hoe die tot stand is gekomen.

    Vraag 2a

    De Préfet speelt een belangrijke rol in het bestuur van de lagere overheden van Frankrijk. Met welke Nederlandse ambtsdrager is hij wat zijn positie betreft het beste te vergelijken en leg uit waarom dat zo is.

    Vraag 2b

    Art. 4 van de Belgische Grondwet zegt dat België vier taalgebieden kent, maar onderscheidt op grond daarvan, naast de federale overheid, zes deeloverheden. Wat is het verband tussen de taalgebieden en de deeloverheden en hoe is het te verklaren dat 4 taalgebieden leiden tot 6 deeloverheden?

    Vraag 3a

    In het Verenigd Koninkrijk zit altijd een zogenaamd schaduwkabinet klaar om na verkiezingen de zittende regering af te lossen. In Nederland bestaat zo’n schaduwkabinet in de regel niet. Hoe is het verschil te verklaren?

    Vraag 3b

    Leg uit of het verschijnsel ‘cohabitation’ zich kan voordoen in de Duitse staatsrechtelijke verhoudingen.

    Vraag 4a

    Stel dat een ontwerp van wet van de Franse regering, gericht op een ingrijpende herziening van het systeem van sociale verzekeringen en de financiering daarvan, stuit op principiële weerstand van de Assemblée nationale. Leg uit welke twee verschillende grondwettelijke wegen de Franse regering kan bewandelen om te proberen het ontwerp, ondanks de parlementaire tegenstand, toch tot wet te verheffen.

    Vraag 4b

    Art. 23 Comptabiliteitswet voorkomt in Nederland een ‘shutdown’ als in de Verenigde Staten, waarbij overheidsinstanties hun loketten hebben moeten sluiten. Van welk parlementair recht zal het Amerikaanse Congres gebruik hebben gemaakt om de ‘shutdown’ te veroorzaken en leg uit hoe dit recht de uitvoerende macht aan banden kan leggen.

    Vraag 5a

    Met welke Nederlandse ambtsdrager is een Britse Minister of State het best te vergelijken en noem ten minste twee overeenkomsten in bijv. positie of bevoegdheid die uw antwoord kunnen ondersteunen.

    Vraag 5b

    De ministerraad is voornemens om een wetsvoorstel te bepreken met betrekking tot het verscherpen van het toezicht aan de buitengrenzen van de EU, de luchthaven Schiphol daaronder begrepen. Leg uit of de Gevolmachtigde Minister van Curaçao bevoegd is om aan dit overleg deel te nemen.

    Vraag 6a

    Met betrekking tot de totstandkoming van wetten heeft de Nederlandse Eerste Kamer enerzijds een ruimere bevoegdheid dan de Belgische Senaat, anderzijds ook een minder ruime bevoegdheid. Waaruit bestaan deze ruimere en minder ruime bevoegdheid?

    Vraag 6b

    Het Grundgesetz bevat in art. 79 een regeling met betrekking tot zijn eigen herzieningsprocedure. Het tweede lid van deze bepaling schrijft voor dat voor een.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2013

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2013


    Vragen

    Vraag 1a

    Nederland viert in de periode 2013-2015 het 200-jarig bestaan van het Koninkrijk. De Belgen vieren dat feest niet mee, hoewel ook zij in 1815 onder het gezag van Koning Willem I werden gebracht. Leg uit wanneer de Belgen hun 200-jarig Koninkrijk zullen gaan herdenken en geef aan waarom dat moment voor België zo belangrijk is.

    Vraag 1b

    Op dit moment hebben de landen Schotland, Wales en Noord-Ierland ‘devolved powers’ binnen het Verenigd Koninkrijk. Eén van die landen had voor de inwerkingtreding van de Devolution Acts al langer een eigen parlement en regering binnen dat Koninkrijksverband. Welk land is dat en leg kort uit wat de grondslag was voor de totstandkoming van die ‘eigen’ organen.

    Vraag 2a

    De structuur en inrichting van de Duitse gemeenten is niet in de gehele Bondsrepubliek hetzelfde. In Nederland heeft iedere gemeente wel dezelfde structuur. Welke staatsrechtelijke verklaring is te geven voor dit onderscheid tussen Nederland en de Bondsrepubliek?

    Vraag 2b

    Op grond van welke federale constitutionele verandering zijn senatoren in de Verenigde Staten, hoewel zij nog steeds de belangen van hun staat op federaal niveau behartigen, in hun wijze van besluiten toch grotendeels onafhankelijk geworden van de organen van hun eigen deelstaat?

    Vraag 3a

    Leg uit of leden van de Bondsdag en de Bondsraad op een vergelijkbare wijze gebonden kunnen worden aan aanwijzingen door degenen die hen hebben afgevaardigd.

    Vraag 3b

    Voor welke Franse algemeen vertegenwoordigende organen heeft een Franse burger en inwoner van Marseille stemrecht?

    Vraag 4a

    De Britse regering zal niet snel tussentijds ten val komen. Geef twee verschillende constitutionele redenen/oorzaken waarom zo’n tussentijds ontslag minder voorkomt dan in Nederland.

    Vraag 4b

    Het Belgische staatsrecht kent de constructieve motie van wantrouwen, maar deze is nog nimmer in praktijk gebracht. Geef twee verschillende constitutionele redenen/oorzaken waarom de regeling, anders dan in Duitsland, van weinig of geen betekenis zal blijven.

    Vraag 5a

    Anders dan in de rechtsorde(s) van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is in de rechtsorde van het Koninkrijk der Nederlanden niet voorzien in enigerlei vorm van constitutionele rechtspraak, ook niet ter beslechting van competentieconflicten tussen Rijk en Landen. Geef aan op welke wijze in de Koninkrijksrechtsorde wordt voorzien in de beslechting van dergelijke geschillen.

    Vraag 5b

    Op 8 november 2013 heeft het Constitutionele Hof van Sint Maarten voor het eerst een inhoudelijke uitspraak gedaan over de verbindendheid van een aantal door de Gouverneur al wel bekrachtigde, maar nog niet in werking getreden Landsverordeningen (herzieningen van het Wetboek van strafrecht). Het Constitutionele Hof toetste de bestreden Landsverordeningen aan grondrechtelijke bepalingen van de Staatsregeling, maar liet zich voor de inhoudelijke interpretatie van die bepalingen leiden door de jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van soortgelijke bepalingen uit het EVRM. Leg uit of het Hof (aangenomen dat het een college is met rechtspraak belast) ook bevoegd is.....read more

    Access: 
    Public

    Staatsrecht 2 - Recht - RUG - B2 - Oefenbundel

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2019

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2019


    Vragen

    Vraag 1a

    Artikel 2:57 APV Groningen luidt: “Het is verboden (stads)duiven of andere overlastveroorzakende vogels te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren op een openbare plaats.”

    Leg uit welke staatsrechtelijke noodzaak bestaat om het bestanddeel “op een openbare plaats” in het voorschrift op te nemen. Besteed in uw antwoord ook aandacht aan de zogeheten ‘reflexwerking’. (5 punten, 150 woorden)

    Vraag 1b

    Stel, omdat het overlastprobleem in alle grote steden speelt, wordt het voeren van (stads)duiven en andere overlastveroorzakende vogels voortaan verboden in een nieuwe wet in formele zin. Een uitzondering wordt in die wet evenwel gemaakt voor reigers, vanwege een bepaalde Europese natuurbeschermingsmaatregel die in de wet is geïmplementeerd. Het voeren van reigers is volgens de wet dus niet verboden, zelfs niet als zij overlast geven. Frits Zeilstra houdt van vissen en is dagelijks aan de rand van het openbaar water te vinden voorzien van vishengel en vergunning. De reigers weten dat, en er staan vaak meerdere reigers rondom Frits, te wachten tot hij een visje vangt. Frits Zeilstra houdt ook van reigers, hij voert de gevangen visjes dan ook altijd aan de reigers. Het is een mooi gezicht, vindt Frits. Bijzonder opsporingsambtenaar Van Pommeren houdt niet van vissen en niet van reigers. Hij houdt ook niet van Frits Zeilstra. Het gedrag van Zeilstra is hem een doorn in het oog. Op een dag betrapt hij Frits op heterdaad op het voeren van de reigers. Hij slingert hem op de bon wegens overtreding van artikel 2:57 APV Groningen. Frits meent evenwel dat hij sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wet niet vervolgd kan worden wegens overtreding van de APV-bepaling, te meer nu het reigers zijn die hij voert.

    Heeft hij gelijk? (7 punten, 250 woorden)

    Vraag 2a

    Artikel 3, eerste lid van het Verdrag betreffende veiligheid bij het gebruik van asbest luidt: "De nationale wetgeving dient de maatregelen voor te schrijven die getroffen moeten worden ter voorkoming en beheersing van, en bescherming van werknemers tegen, gezondheidsgevaren als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan asbest."

    Stel dat in 2010 aan de rechter werd gevraagd toepassing van de wet te toetsen aan de toepassing van art. 3, eerste lid van het Verdrag. Leg aan de hand van het Spoorwegstaking-arrest uit of de rechter daartoe bevoegd is. (4 punten, 200 woorden)

    Vraag 2b

    Stel dat in 2019 aan de rechter gevraagd wordt toepassing van de wet te toetsen aan de

    .....read more
    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2018

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2018


    Vragen

    Vraag 1a

    In paragraaf van het artikel Rechtstreekse werking van internationale verdragen: een Hollands probleem met een Amerikaanse of Franse oplossing? wordt op onder meer de vraag aan de orde gesteld of aan artikel 91 van de Grondwet een argument kan worden ontleend om voortaan de wetgever een prominentere rol te geven bij het bepalen van de werking van een verdragsbepaling.

    Waarom veronderstellen de auteurs van het artikel dat naar Nederlands staatsrecht de wetgever nog geen prominente rol speelt bij het bepalen van de werking van een verdragsbepaling? (4 punten, 75 woorden)

    Vraag 1b

    De auteurs wijzen er voorts op dat een interessante vraag is hoe zo n constitutionele rol voor regering en parlement zich verhoudt tot de contextuele benadering waarvoor de Hoge Raad in het [CAN]-arrest heeft gekozen Deze contextuele benadering in het CAN- arrest staat op gespannen voet met het voorstel om de rol van de wetgever bij de vaststelling van de werking van een verdragsbepaling te benadrukken. Leg uit waarom dat zo is. (6 punten, 150 woorden)

    Vraag 2a

    Dathne en Matt zitten met het volgende. Tijdens een staatsbezoek aan de Volksrepubliek China doet koning Willem-Alexander enkele politiek getinte uitspraken over het voorstel van het centrale comité van de Chinese Communistische Partij om het maximumaantal opeenvolgende termijnen dat een president en vicepresident mogen vervullen, af te schaffen. De Tweede Kamer wil hierover van gedachten wisselen met de regering.

    Dathne stelt dat aangezien de uitlatingen buiten het grondgebied van het koninkrijk zijn gedaan niemand hiervoor de verantwoordelijkheid draagt. Matt heeft zijn bedenkingen bij Dathnes standpunt. Adviseer Matt over de vraag of voor de uitlatingen van de koning ministeriële verantwoordelijkheid wordt gedragen, en zo ja of het staatsrechtelijk uitmaakt welke minister door de Kamer wordt aangesproken in deze kwestie. (5 punten, 100 woorden)

    Vraag 2b

    Na afloop van het staatsbezoek van de koning aan China wordt in het opinieblad De Doranen een artikel geplaatst over mogelijk geheime afspraken tussen de Nederlandse minister van Justitie en Veiligheid en zijn Chinese collega over het aftappen van internetkabels. Een Tweede Kamerlid vraagt aan de minister of de inhoud van dit artikel waar is. De minister wil in het belang van de nationale veiligheid geen antwoord geven op deze vraag. Kan de Kamer de minister dwingen de gevraagde inlichtingen te verstrekken?

    Licht uw antwoord toe. (5 punten, 100 woorden)

    Vraag 3

    Naar verwachting treedt in 2021 de Omgevingswet in werking, een wet die een groot aantal reeds bestaande wetten op het terrein van het omgevingsrecht integreert en vereenvoudigt. Kenmerkend voor de wet is dat de inhoudelijke normstelling grotendeels bij algemene maatregel van bestuur zal plaatsvinden. De wet bevat daartoe een groot aantal delegatiebepalingen. Als argumenten daarvoor worden aangevoerd:

    1. Een groot deel van de inhoudelijke normstelling volgt rechtstreeks uit Europese richtlijnen;
    2. Er is behoefte aan flexibiliteit
    3. .....read more
    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2017 (1)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2017 (1)


    Vragen

    Vraag 1a

    Noem twee redenen waarom volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) politieke partijen van eminent belang zijn voor de democratie. Beargumenteer uw antwoord aan de hand van relevante overwegingen uit de Refah Partisi-uitspraak. (6 punten) (200 woorden)

    Vraag 1b

    Stel dat van een politieke partij vast staat dat ze doelen nastreeft die onverenigbaar zijn met het EVRM. Biedt de rechtspraak van het EHRM de betrokken staat ruimte de verenigingsvrijheid van de betreffende politieke partij te beperken nog voordat deze aan de macht is gekomen? (4 punten) (150 woorden)

    Vraag 2a

    Leg uit of de vertrouwensregel een rol speelt bij het bepalen van de omvang van ministeriële verantwoordelijkheid. (5 punten) (150 woorden)

    Vraag 2b

    In 1848 werd het ontbindingsrecht geïntroduceerd om tegenwicht te bieden aan de in datzelfde jaar ingevoerde politieke ministeriële verantwoordelijkheid. Het Handboek wijst erop dat, mede onder invloed van de opkomst van politieke partijen, het ontbindingsrecht is “geparlementariseerd”. Leg uit wat met die “parlementarisering van het ontbindingsrecht” bedoeld wordt. (5 punten) (150 woorden)

    Vraag 3a

    Ter uitvoering van artikel 123 van de Grondwet is de Wet Algemene regels herindeling (Wet Arhi) uitgevaardigd. De Wet Arhi bepaalt onder meer dat Provinciale Staten aan de minister van Binnenlandse Zaken een voorstel doen voor een gemeentelijke herindeling. De minister gebruikt dat voorstel bij de voorbereiding van gemeentelijke herindelingen. De daadwerkelijke herindeling vindt plaats bij wet.

    Het bestuur van de provincie Groningen zou graag zien dat een herindeling van gemeenten wordt gerealiseerd. Haren, Ten Boer en Groningen zouden moeten fuseren. Vooral in Haren bestaat daartegen bij een groot deel van de ingezetenen verzet. In december 2016 heeft een Burgercomité geprobeerd de herindeling via de burgerlijke rechter tegen te houden. Het vorderde daartoe dat de rechter de provincie Groningen zou “verbieden verdere (juridische of feitelijke) stappen te zetten in het proces dat is gericht op het in een formele wet vastleggen van een herindelingsvoorstel, waarbij behalve de gemeente Groningen en de gemeente Ten Boer ook de gemeente Haren zal zijn betrokken (...)”, totdat aan bepaalde voorwaarden zou zijn voldaan.

    Is een dergelijke vordering naar Nederlands staatsrecht toewijsbaar? (5 punten) (200 woorden)

    Vraag 3b

    Stel dat het Burgercomité gebruik wil maken van de mogelijkheid om in te spreken tijdens de voorbereiding van het herindelingsvoorstel. Het comité stuit op artikel 3 van de Inspraakverordening van de provincie Groningen, dat luidt als volgt:

    “Inspraak wordt gegeven aan belanghebbenden en aan andere ingezetenen van de provincie, voor zover gedeputeerde staten dan wel de commissaris van de Koning dit bepalen.”

    Het comité meent dat provinciale staten, bij het vaststellen van deze verordening, ten onrechte er voor gekozen hebben gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning bevoegd te maken te bepalen in hoeverre inspraak kan plaatsvinden. Deze organen zijn immers vooringenomen ten aanzien van de.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2017 (2)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2017 (2)


    Vragen

    Vraag 1a

    In art. 81 Grondwet is vastgelegd hoe in Nederland de wetgevende macht is samengesteld. Vanuit rechtsstatelijk perspectief wordt op de bepaling wel kritiek geleverd. Stel, de algemene bepaling waarover het gaat in wetsvoorstel 34 516 wordt in de Grondwet opgenomen. Verandert er hierdoor iets aan de uitleg van art. 81 Grondwet? Geef twee verschillende argumenten ter onderbouwing van uw antwoord. (6 punten, 150 woorden)

    Vraag 1b

    De algemene bepaling zoals die wordt voorgesteld in wetsvoorstel 34 516 noemt 3 elementen: democratie, rechtsstaat en mensenrechten. Leg in eigen woorden uit waarom de waarborging van de mensenrechten, gelet op de functie van de algemene bepaling, ten opzichte van de beide andere elementen een afwijkend karakter draagt. (4 punten, 150 woorden)

    Vraag 2a

    Stel, een Nederlandse medewerker van het ministerie van Defensie wordt betrapt op spionage. Hij blijkt diverse staatsgeheimen te hebben doorgespeeld aan een ander land. Hij wordt vervolgd wegens overtreding van art. 98a Sr en tot in hoogste instantie veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Had de rechter hem zijn kiesrecht kunnen ontnemen? (6 punten, 150 woorden)

    Vraag 2b

    Onder welke specifieke voorwaarden is volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het opleggen van de sanctie van ontzetting uit het kiesrecht toegestaan? (4 punten, 200 woorden)

    Vraag 3

    Bij de besluitvorming over een wetsvoorstel is door de Tweede en Eerste Kamer gebruik gemaakt van de mogelijkheden die art. 69, vierde lid Reglement van Orde van de Tweede Kamer en art. 105, tweede lid Reglement van Orde van de Eerste Kamer bieden om het voorstel zonder stemming aan te nemen. Vervolgens is het wetsvoorstel bekrachtigd en gepubliceerd. Een door deze wet gedupeerde stichting start een procedure tegen de Staat bij de bevoegde burgerlijke rechter. De stichting stelt dat deze wet vanwege een procedureel gebrek (er is niet gestemd) in strijd is met art. 67 lid 2 Grondwet. Ook ziet de stichting strijd met een aanbeveling van een volkenrechtelijke organisatie (waar het Koninkrijk bij is aangesloten) waaruit blijkt dat over wetten bij voorkeur uitdrukkelijk dient te worden gestemd in vertegenwoordigende organen. Heeft het kans van slagen om bij de rechter te vorderen dat de desbetreffende wet in strijd is met:

    1. Art. 67 lid 2 Grondwet, en
    2. De aanbeveling van de volkenrechtelijke organisatie?

    (10 punten, 250 woorden)

    Vraag 4

    Robin van Haase is lid van de rekenkamer van de gemeente Den Haag. Hij wordt strafrechtelijk veroordeeld wegens grootschalige belastingfraude van zijn eigen bedrijfje, Tennis Boven BV. De gemeenteraad van Den Haag meent, na intern overleg, dat de veroordeling niet in de weg hoeft te staan aan het voortzetten van Van Haases lidmaatschap van en werkzaamheden voor de gemeentelijke rekenkamer. Hij functioneert daar uitstekend, zo is de algemene opvatting. De griffier wijst nog wel op art. 81d lid 1 sub.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2016 (1)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2016 (1)


    Vragen

    Vraag 1

    1. Geef nauwkeurig aan, in hoeverre art. 50 van de Grondwet van een pluralistische democratieopvatting uitgaat.
    2. Geef gemotiveerd aan of Nederland, gelet op het arrest van het EHRM van 8 juli 2008 (Yumak & Sadak t. Turkije), bevoegd is om in de Kieswet ten aanzien van verkiezingen van de Tweede Kamer een kiesdrempel van 10% in te voeren.

    Vraag 2

    Stel dat de meerderheid van de Tweede Kamer van mening is dat het eenvoudiger moet worden politieke partijen waarvan de bestuurders strafbare feiten hebben gepleegd, te verbieden. Daarom wordt voorgesteld artikel 2:20 BW te wijzigen en een lid toe te voegen dat luidt:

    • Een rechtspersoon waarvan een bestuurder bij onherroepelijk rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ten minste een jaar wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie verboden verklaard en ontbonden.
    1. Acht je een dergelijke bepaling in overeenstemming met artikel 8 Gw?
    2. Acht je een dergelijke bepaling in overeenstemming met artikel 11 EVRM?

    Vraag 3

    Stel, Vicky Achterluiken, recent benoemd tot Tweede-Kamerlid voor de PVV, geeft van haar ambities al snel blijk door de minister van Veiligheid en Justitie te overstelpen met tientallen vragen per dag over de vluchtenlingentoestroom, de sharia, overlast door Marokkanen en wat dies meer zij. Niet alleen in de plenaire vergaderingen vraagt zij om heel wat spreektijd, ook in de commissievergaderingen blijft zij maar op haar standpunten hameren. Voor haar collega’s blijft soms nauwelijks spreektijd over. De antwoorden die de minister op al die vragen geeft, lijken haar overigens minder te interesseren. Zo gaat het weken door, tot op een dag alle bij de minister - kennelijk - opgekropte woede er tijdens een plenair debat uitkomt en hij uitroept: “Mevrouw Achterluiken, hou toch eens op met al die populistische vragen van niks, en ga eens aan het werk!”. Hoe duidt u het gedrag van mevrouw Achterluiken in termen van de stijlen van representatie die in de literatuur wel zijn onderscheiden?

    Vraag 4

    1. Stel dat bij wet van 5 februari 2016 inzake de gemeentelijke bevoegdheden met betrekking tot de rioleringssystemen de Rioolwet is gewijzigd. Art. 4 bepaalt voortaan het volgende: De gemeenteraad stelt bij verordening eisen aan de kwaliteit van de binnen de grenzen van de gemeente gelegen rioleringssystemen. Daarbij laat de wet aan de gemeenteraden een zeer grote vrijheid om deze kwaliteitseisen in te vullen. Is deze wettelijke bepaling een voorbeeld van gemeentelijke autonomie of van medebewind?
    2. De gemeenteraad van Utrecht stelt de verordening in de zin van het nieuwe art. 4 van de bij vraag 4a bedoelde Rioolwet vast. De raad wil in deze verordening onder meer vastleggen dat de rioleringsbuizen in de gemeente Utrecht een doorsnede van ten minste 30 centimeter moeten hebben. Daarnaast wil de gemeenteraad in de
    3. .....read more
    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2016 (2)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2016 (2)


    Vragen

    Vraag 1a

    Stel, de Tweede Kamer besluit tot het houden van een parlementaire enquête naar de kwaliteit van het wetenschappelijk onderwijs, omdat recent aan het licht is gekomen dat die kwaliteit de afgelopen tien jaar sterk is achteruitgegaan. De enquêtecommissie roept als getuige onder andere Ronald Plasterk op, de huidige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hij was in het vorige kabinet minister van Onderwijs en verantwoordelijk voor de wijzigingen die toen in de wetgeving op het hoger onderwijs zijn doorgevoerd. Minister Plasterk verschijnt, maar weigert te antwoorden. Hij laat weten dat de huidige minister van onderwijs als getuige moet worden opgeroepen, omdat deze nu de politieke verantwoordelijkheid draagt.

    Is minister Plasterk tot antwoorden verplicht? Betrek in uw antwoord het door Plasterk aangevoerde argument. (5 punten)

    Vraag 1b

    Beschikt de commissie over middelen om Plasterk tot antwoorden te dwingen? (5 punten)

    Vraag 2a

    Stelling:

    “Het verbieden van politieke partijen die zich schuldig maken aan oproepen tot geweld tegen bekleders van openbare ambten is een maatregel die beter past in een materiële democratieopvatting dan in een formele democratieopvatting.”

    Leg uit wat bedoeld wordt met een materiële democratieopvatting en met een formele democratieopvatting, en geef aan of de stelling volgens u juist is. (5 punten)

    Vraag 2b

    Noem drie functies die in het Handboek aan politieke partijen worden toegeschreven. Licht in uw antwoord elk van deze functies kort toe. (5 punten)

    Vraag 3a

    Welke argumenten kunt u aan de Grondwet ontlenen voor de stelling dat de Grondwet ten opzichte van de wet in formele zin te gelden heeft als de hogere regeling? Bespreek ten minste twee argumenten. (5 punten)

    Vraag 3b

    Waarom zijn zogeheten NEN-normen waarnaar in een algemeen verbindend voorschrift wordt verwezen volgens de jurisprudentie geen algemeen verbindende voorschriften, en wat valt op grond van de rechtsstatelijke eis van voorzienbaarheid tegen die jurisprudentie in te brengen? (5 punten)

    Vraag 4a

    Stel, Derek Shepperd heeft te Arnhem zijn auto geparkeerd op een plek voor vergunninghouders, zonder zelf in het bezit te zijn van een parkeervergunning. Hij wordt vervolgd wegens overtreding van artikel 9, derde lid, aanhef en onder a, van de Parkeerverordening Arnhem 2007, dat luidt:

    (3.) Het is verboden op een parkeerplaats voor uitsluitend vergunninghouders te parkeren: (a.) zonder vergunning. In de gerechtelijke procedure wijst zijn advocaat op artikel 24, eerste lid, aanhef en onder g, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, dat luidt:

    (1.) De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren: (g.) op een parkeerplaats voor vergunninghouders, aangeduid door verkeersbord E9 van bijlage I, indien voor zijn voertuig geen vergunning tot parkeren op die plaats is verleend.

    Ook deze bepaling verbiedt, kort gezegd, het parkeren zonder vergunning op een plek voor vergunninghouders. Het RVV beoogt nadrukkelijk te bewerkstelligen dat in heel Nederland dezelfde verkeersregels gelden. Hoe zal de rechter Shepperds verweer moeten.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2015 (1)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2015 (1)


    Vragen

    Vraag 1

    Locke heeft een andere denker eens bekritiseerd met de stelling dat ‘niemand geacht kan worden zo dwaas te zijn in te stemmen met een regeringsvorm, volgens welke allen ermee ingestemd zouden hebben dat allen, op één na, beperkt zouden worden door de wet, terwijl die ene persoon alle vrijheden van de natuurtoestand zou behouden, veel machtiger zou worden, en losbandig zou worden door straffeloosheid’. Hoe ondervangt Locke met zijn theorie over de legitimiteit van overheidsgezag het in dit citaat aan de kaak gestelde probleem?

    Vraag 2

    In de procedure die leidt tot de benoeming van een nieuwe burgemeester van de gemeente Rucphen (Noord-Brabant) speelt commissaris van de Koning Van der Mei een actieve rol. Onder andere verschaft hij de vertrouwenscommissie van de raad van Rucphen zijn oordeel over de geschiktheid van de kandidaten. Zijn oordeel komt erop neer dat er maar één geschikte kandidaat heeft gesolliciteerd. Na afloop van de procedure die heeft geleid tot de benoeming van een nieuwe burgemeester blijkt de door Van der Mei aanbevolen kandidaat een goede vriend en zakenpartner van hem te zijn. Provinciale staten van Noord-Brabant zijn not amused en willen de commissaris van de Koning over de zaak aan de tand voelen. Is hij ter zake aan enig orgaan verantwoording verschuldigd? Zo ja aan wie? Zo neen, waarom niet?

    Vraag 3

    De regeling omtrent ontslag van ministers ingeval van verlies van vertrouwen verschilt van de regeling omtrent ontslag van wethouders ingeval van verlies van vertrouwen. Benoem het principiële verschil tussen beide procedures en verklaar het vanuit een juridisch oogpunt.

    Vraag 4

    Stel dat de regering een nieuw openbaar lichaam (in de zin van hoofdstuk 7 van de Grondwet) in wil stellen dat belast is met het reguleren en controleren van gaswinning in de provincie Groningen. Het openbaar lichaam moet de bevoegdheid krijgen om bij verordening verplichtingen op te leggen aan (rechts)personen die bij de gaswinning betrokken zijn. Deze verplichtingen zullen op andere dan strafrechtelijke wijze worden gehandhaafd. Vanwege de maatschappelijke onrust over de gaswinning wil de regering snel handelen. Kan naar Nederlands staatsrecht dit openbare lichaam worden ingesteld zonder dat sprake is van parlementaire betrokkenheid?

    Vraag 5

    In haar uitspraak van 9 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY7985 oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over de verhouding tussen de Monumentenverordening van de gemeente De Bilt en de Natuurbeschermingswet. De Afdeling overwoog onder meer:

    De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat beide regelingen hetzelfde onderwerp betreffen. (…) [D]e geschiedenis van de totstandkoming van de Natuurbeschermingswet [biedt] geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de wetgever met de regeling in hoofdstuk IV van de Natuurbeschermingswet een uitputtende regeling heeft willen treffen. De rechtbank is derhalve ten onrechte tot het oordeel gekomen dat hoofdstuk IV van de Natuurbeschermingswet uitputtend is en dat hoofdstuk 4 van de Monumentenverordening om.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2015 (2)

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2015 (2)


    Vragen

    Vraag 1

    Beschrijf welke rol individuele burgers volgens Rousseau hebben bij de vaststelling van wetten in een staat die op het sociale contract gebaseerd is.

    Vraag 2

    Aan de Nederlandse Grondwetten van 1814 en 1815 ligt niet de theorie van de volkssoevereiniteit ten grondslag. Geef hiervoor een historische verklaring.

    Vraag 3

    Verschilt de verplichting van wethouders tot het afleggen van verantwoording aan de gemeenteraad van de verplichting van ministers tot het afleggen van verantwoording aan de Staten-Generaal? Motiveer uw antwoord.

    Vraag 4

    Volgens het Handboek van het Nederlandse staatsrecht is “een zekere tweesporigheid” bij de interpretatie van de Nederlandse Grondwet ontstaan: de bevoegdheid tot bindende uitleg van grondwetsbepalingen is niet exclusief opgedragen aan één maar aan meerdere staatsorganen. Geef een constitutionele verklaring voor die tweesporigheid en geef nauwkeurig aan welke staatsorganen tot bindende grondwetsinterpretatie bevoegd zijn.

    Vraag 5

    Op 11 maart jongstleden oordeelde de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag over de relatie tussen de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens en de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In het vonnis overwoog de rechter onder meer het volgende:

    Vooropgesteld wordt dat de vordering zich richt tegen de Staat als wetgever en strekt tot het buiten toepassing doen verklaren van een deel van een wet in formele zin. De burgerlijke rechter kan (onderdelen van) een wet in formele zin in kort geding slechts buiten toepassing verklaren indien en voor zover deze onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met eenieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Bron: ECLI:NL:RBDHA:2015:2498

    Hoe verhoudt deze overweging zich tot de redenering van de Hoge Raad in het arrest Rusttijden (HR 2 november 2004)?

    Vraag 6

    In de aanloop naar de zomervakantie stoort Paulus de Waard, gemeenteraadslid in de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten (Noord-Brabant) zich aan het grote aantal langdurig op de openbare weg gestalde caravans, vouwwagens en campers. Hij stelt voor dat de gemeenteraad in de algemene plaatselijke verordening zal bepalen dat het verboden is “om een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper of ander dergelijk voertuig dat voor recreatie althans voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt, langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de openbare weg te plaatsen of te hebben”. Dit verbod zou het nodeloos ontsieren van het straatbeeld moeten tegengaan. De Nuenense burgemeester Dethleffs denkt dat de gemeenteraad tot het stellen van de door De Waard geopperde voorschriften niet bevoegd is. Dethleffs wijst er op dat het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990, de op de Wegenverkeerswet 1994 steunende algemene maatregel van bestuur die beoogt de verkeersveiligheid te regelen, al regels bevat over parkeren. In een dergelijk geval kan, zo stelt de burgemeester, de gemeenteraad daar niet ook nog eens regels over maken. Deelt u de kritiek van de burgemeester?

    Vraag 7

    Is het de Nederlandse rechter.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2014

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2014


    Vragen

    Vraag 1a

    Sinds wanneer bestaat de Bondsrepubliek Duitsland uit 16 Bondslanden en wat is de achtergrond van het ontstaan van deze federatie van 16?

    Vraag 1b

    De naam Oranjemarsen, demonstraties die de protestantse Noord-Ieren plegen te organiseren, vormt een verwijzing naar de banden die er ooit zijn geweest tussen protestantse Britten en het Huis van Oranje. Leg uit welke staatkundige band dat is geweest en hoe die tot stand is gekomen.

    Vraag 2a

    De Préfet speelt een belangrijke rol in het bestuur van de lagere overheden van Frankrijk. Met welke Nederlandse ambtsdrager is hij wat zijn positie betreft het beste te vergelijken en leg uit waarom dat zo is.

    Vraag 2b

    Art. 4 van de Belgische Grondwet zegt dat België vier taalgebieden kent, maar onderscheidt op grond daarvan, naast de federale overheid, zes deeloverheden. Wat is het verband tussen de taalgebieden en de deeloverheden en hoe is het te verklaren dat 4 taalgebieden leiden tot 6 deeloverheden?

    Vraag 3a

    In het Verenigd Koninkrijk zit altijd een zogenaamd schaduwkabinet klaar om na verkiezingen de zittende regering af te lossen. In Nederland bestaat zo’n schaduwkabinet in de regel niet. Hoe is het verschil te verklaren?

    Vraag 3b

    Leg uit of het verschijnsel ‘cohabitation’ zich kan voordoen in de Duitse staatsrechtelijke verhoudingen.

    Vraag 4a

    Stel dat een ontwerp van wet van de Franse regering, gericht op een ingrijpende herziening van het systeem van sociale verzekeringen en de financiering daarvan, stuit op principiële weerstand van de Assemblée nationale. Leg uit welke twee verschillende grondwettelijke wegen de Franse regering kan bewandelen om te proberen het ontwerp, ondanks de parlementaire tegenstand, toch tot wet te verheffen.

    Vraag 4b

    Art. 23 Comptabiliteitswet voorkomt in Nederland een ‘shutdown’ als in de Verenigde Staten, waarbij overheidsinstanties hun loketten hebben moeten sluiten. Van welk parlementair recht zal het Amerikaanse Congres gebruik hebben gemaakt om de ‘shutdown’ te veroorzaken en leg uit hoe dit recht de uitvoerende macht aan banden kan leggen.

    Vraag 5a

    Met welke Nederlandse ambtsdrager is een Britse Minister of State het best te vergelijken en noem ten minste twee overeenkomsten in bijv. positie of bevoegdheid die uw antwoord kunnen ondersteunen.

    Vraag 5b

    De ministerraad is voornemens om een wetsvoorstel te bepreken met betrekking tot het verscherpen van het toezicht aan de buitengrenzen van de EU, de luchthaven Schiphol daaronder begrepen. Leg uit of de Gevolmachtigde Minister van Curaçao bevoegd is om aan dit overleg deel te nemen.

    Vraag 6a

    Met betrekking tot de totstandkoming van wetten heeft de Nederlandse Eerste Kamer enerzijds een ruimere bevoegdheid dan de Belgische Senaat, anderzijds ook een minder ruime bevoegdheid. Waaruit bestaan deze ruimere en minder ruime bevoegdheid?

    Vraag 6b

    Het Grundgesetz bevat in art. 79 een regeling met betrekking tot zijn eigen herzieningsprocedure. Het tweede lid van deze bepaling schrijft voor dat voor een.....read more

    Access: 
    Public
    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2013

    Staatsrecht 2 - RUG - B2 - Oefententamen 2013


    Vragen

    Vraag 1a

    Nederland viert in de periode 2013-2015 het 200-jarig bestaan van het Koninkrijk. De Belgen vieren dat feest niet mee, hoewel ook zij in 1815 onder het gezag van Koning Willem I werden gebracht. Leg uit wanneer de Belgen hun 200-jarig Koninkrijk zullen gaan herdenken en geef aan waarom dat moment voor België zo belangrijk is.

    Vraag 1b

    Op dit moment hebben de landen Schotland, Wales en Noord-Ierland ‘devolved powers’ binnen het Verenigd Koninkrijk. Eén van die landen had voor de inwerkingtreding van de Devolution Acts al langer een eigen parlement en regering binnen dat Koninkrijksverband. Welk land is dat en leg kort uit wat de grondslag was voor de totstandkoming van die ‘eigen’ organen.

    Vraag 2a

    De structuur en inrichting van de Duitse gemeenten is niet in de gehele Bondsrepubliek hetzelfde. In Nederland heeft iedere gemeente wel dezelfde structuur. Welke staatsrechtelijke verklaring is te geven voor dit onderscheid tussen Nederland en de Bondsrepubliek?

    Vraag 2b

    Op grond van welke federale constitutionele verandering zijn senatoren in de Verenigde Staten, hoewel zij nog steeds de belangen van hun staat op federaal niveau behartigen, in hun wijze van besluiten toch grotendeels onafhankelijk geworden van de organen van hun eigen deelstaat?

    Vraag 3a

    Leg uit of leden van de Bondsdag en de Bondsraad op een vergelijkbare wijze gebonden kunnen worden aan aanwijzingen door degenen die hen hebben afgevaardigd.

    Vraag 3b

    Voor welke Franse algemeen vertegenwoordigende organen heeft een Franse burger en inwoner van Marseille stemrecht?

    Vraag 4a

    De Britse regering zal niet snel tussentijds ten val komen. Geef twee verschillende constitutionele redenen/oorzaken waarom zo’n tussentijds ontslag minder voorkomt dan in Nederland.

    Vraag 4b

    Het Belgische staatsrecht kent de constructieve motie van wantrouwen, maar deze is nog nimmer in praktijk gebracht. Geef twee verschillende constitutionele redenen/oorzaken waarom de regeling, anders dan in Duitsland, van weinig of geen betekenis zal blijven.

    Vraag 5a

    Anders dan in de rechtsorde(s) van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is in de rechtsorde van het Koninkrijk der Nederlanden niet voorzien in enigerlei vorm van constitutionele rechtspraak, ook niet ter beslechting van competentieconflicten tussen Rijk en Landen. Geef aan op welke wijze in de Koninkrijksrechtsorde wordt voorzien in de beslechting van dergelijke geschillen.

    Vraag 5b

    Op 8 november 2013 heeft het Constitutionele Hof van Sint Maarten voor het eerst een inhoudelijke uitspraak gedaan over de verbindendheid van een aantal door de Gouverneur al wel bekrachtigde, maar nog niet in werking getreden Landsverordeningen (herzieningen van het Wetboek van strafrecht). Het Constitutionele Hof toetste de bestreden Landsverordeningen aan grondrechtelijke bepalingen van de Staatsregeling, maar liet zich voor de inhoudelijke interpretatie van die bepalingen leiden door de jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van soortgelijke bepalingen uit het EVRM. Leg uit of het Hof (aangenomen dat het een college is met rechtspraak belast) ook bevoegd is.....read more

    Access: 
    Public
    Work for WorldSupporter

    Image

    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

    Working for JoHo as a student in Leyden

    Parttime werken voor JoHo

    Check more of this topic?
    How to use more summaries?


    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
    2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
    4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
    5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

    Field of study

    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    1689
    Comments, Compliments & Kudos:

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.
    Promotions
    special isis de wereld in

    Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering