Boeksamenvatting - Compendium Burgerlijk Procesrecht - Stein & Rueb - 20e druk
- 1310 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Nederland kent drie verschillende soorten gerechten: de rechtbanken, de gerechtshoven en de Hoge Raad. De inrichting van de gerechten (enkelvoudige/meervoudige kamers) staat beschreven in art. 15-17 Rv. Binnen de rechtbanken bestaan er hoogstens vier sectoren. De voorzitters van deze sectoren zijn samen met de directeur bedrijfsvoering lid van het bestuur. De voorzitter van het bestuur heet de president (art. 15 RO). De raad voor de rechtspraak is er ten behoeve van de gerechten en heeft bevoegdheden op het terrein van de begroting en de bedrijfsvoering (artt. 84-109 RO). Klachten over gedragingen van rechterlijke ambtenaren die aan de rechtbanken en hoven verbonden zijn worden in eerste instantie ingediend bij het betrokken gerecht (interne klachtregeling - art. 26 RO). Daarna staat de externe procedure via de procureur-generaal bij de Hoge Raad open.
In art. 112 Gw is bepaald dat de rechterlijke macht de berechting van geschillen over burgerlijke rechten op zich moet nemen. Of sprake is van een burgerlijk recht in de zin van art. 112 Gw, hangt af van het volgende.
De eiser moet stellen dat hij een vorderingsrecht heeft.
Vervolgens moet worden vastgesteld of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is (rechtsmacht heeft). Daartoe biedt in de eerste plaats eventueel toepasselijke verdragen en verordeningen van de EU antwoord (art. 1 Rv), met name de EEX-Vo en het EEX. Als geen verdrag of verordening van toepassing is, biedt de nationale regeling het antwoord (zie onder meer art. 2 Rv over de woon-/verblijfplaats van de gedaagde; en 6 Rv over de gronden voor rechtsmacht die verband houden met de zaak). Uitgangspunt is dat zij die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, ongeacht hun nationaliteit, slechts kunnen worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat (art 4 EEX-Vo). De rechter van de lidstaat waar de gedaagde woonplaats heeft, komt een algemene bevoegdheid met betrekking tot de gedaagde toe, ongeacht de grondslag van de vordering. Ook is het mogelijk dat de rechter van een andere lidstaat een bijzondere bevoegdheid heeft ten aanzien van specifieke vorderingen of geschillen. Deze bevoegdheidsgrondslag bestaat bij verbintenissen uit overeenkomst waarbij het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd bevoegd is (art. 7 onder 1 EEX-Vo). En ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad (art. 7 onder 2 EEX-Vo). Hierbij is het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of kan voordoen bevoegd. Art. 8 EEX-Vo bevat aanvullende bevoegdheidsgrondslagen met een meer procedureel karakter, zoals bepalingen over geschillen met meerdere verweerders. Onder de voorwaarden van art. 23 EEX-Vo kunnen, tot slot, partijen een forumkeuze uitbrengen voor een specifieke rechter. Ook al blijkt een andere lidstaat bevoegd te zijn tot kennisneming van de hoofdzaak, de Nederlandse rechter kan bevoegd zijn tot het treffen van voorlopige en bezwarende maatregelen (art. 35 EEX-Vo). Bovenstaande regelingen zijn niet van toepassing als de verordening voorziet in exclusieve bevoegdheid (art. 24 EEX-Vo). Voor verzekeringszaken en bepaalde consumentenovereenkomsten gelden tevens bijzondere bevoegdheidsregels.
Ook kan het zo zijn dat de bestuurlijke rechter bevoegd is, in plaats van de burgerlijke rechter.
Als al deze drie mogelijkheden niet aan de orde zijn, moet de absolute, de sector- en de relatieve competentie (bevoegdheid) worden vastgesteld. Hierover later meer.
Indien het onderwerp van het geding ter vrije beschikking van partijen staat (zie hierboven), kunnen partijen ervoor kiezen de Nederlandse rechter internationaal bevoegd te maken door middel van een beding in hun overeenkomst, een ‘jurisdictieclausule’ (art. 8 Rv). Dan is er sprake van een ‘forumkeuze’. Er is sprake van een ‘stilzwijgende forumkeuze’ als de rechter zijn internationale rechtsmacht ontleent aan het gegeven dat de eiser de zaak bij hem aanhangig heeft gemaakt en door verweerder geen beroep op het ontbreken van deze rechtsmacht wordt gedaan (zie art. 9 sub a Rv).
De Nederlandse rechter is ingevolge art. 13a Wet algemene bepalingen (wet AB) niet bevoegd een vordering jegens een vreemde staat te behandelen als het gaat om een rechtsvordering tegen een vreemde staat, diens ambtsdragers en staatsdiensten. Art. 13a spreekt namelijk van ‘uitzonderingen, die in het volkenrecht zijn erkend’. En regels van het volkenrecht bepalen dat staten onderling gelijk staan en de ene staat niet onder de staatsmacht of van de andere staat is onderworpen. De Nederlandse rechter is wel bevoegd wanneer een vreemde staat, of diens ambtsdragers en staatsdiensten, wordt aangesproken ten aanzien van een rechtsbetrekking die deze op voet van gelijkheid met particulieren is aangegaan (bijvoorbeeld koop- of arbeidsovereenkomst).
Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de rechterlijke, wetgevende en uitvoerende macht. De rechterlijke macht dient onafhankelijk te zijn van de andere machten (art. 6 EVRM).
De wetgever is de hoogste macht in de staat. Hierdoor mag de rechter niet wetgevend optreden, hij mag wetgeving niet buiten werking stellen en hij kan de Staat niet bevelen wetgeving in formele zin tot stand te brengen. Ook bestaat voor de rechter het verbod op het stellen van algemene regels (art. 12 wet AB). Krachtens art. 12 wet AB kan in zoveel woorden de rechter met zijn uitspraken geen algemene regels stellen; dit betreft immers de bevoegdheid van de wetgever. Deze bepaling moet echter worden genuanceerd. De Hoge Raad heeft immers een rechtsvormende taak, met name ter invulling van open normen en ter opvulling van lacunes die de wetgever heeft gelaten, waarbij de Hoge Raad weldegelijk algemene regelingen treft.
De suprematie van de wetgever houdt ook in dat wetten in formele zin niet door de rechter kunnen worden getoetst aan de grondwet (art. 120 Gw). De rechter mag formele wetgeving echter wel toetsen aan verdragen (art. 94 Grondwet). Bovendien is aanvaard dat de rechter andere (lagere) vormen van regelgeving mag toetsen op grond van onverbindendheid wegens strijd met een hogere wet of ongeschreven rechtsbeginselen of onrechtmatige daad.
In beginsel kan de rechter kennisnemen van gedingen door- of tegen de uitvoerende macht (het bestuur), ongeacht of de vordering voortvloeit uit een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtsverhouding (vlg. art. 112 lid 1 Gw). De rechter kan zelfs een bestuursorgaan gebieden een zekere handeling te verrichten indien deze in overeenstemming is met de gedragslijn die de wet aan het bestuursorgaan heeft opgedragen (zoals het afgeven van een vergunning). Dit is het geval wanneer het gaat om een gebonden bestuurshandeling. Er zijn echter verregaande beperkingen aan deze bevoegdheid van de rechter ten opzichte van de uitvoerende macht.
Indien ten aanzien van een besluit van een overheidsorgaan een bestuursrechtelijke procedure openstaat (zie de Awb) en deze voldoende rechtsbescherming biedt, dan verklaart de burgerlijke rechter de eiser niet-ontvankelijk, omdat bezwaar kon worden gemaakt, administratief beroep of beroep bij de bestuursrechter kon worden ingesteld (art. 70 lid 1 Rv). Dit is een uitvloeisel van de ‘leer van de adequate rechtsgang’. De leer van de adequate rechtsgang brengt tevens met zich dat de overheid op zijn beurt niet een vordering wegens strijd met het publiekrecht bij de burgerlijke rechter kan instellen als het zelf nog de beschikking heeft over bepaalde bestuursrechtelijke bevoegdheden (zoals het opleggen van de bestuurlijke dwangsom).
Privaatrechtelijke handelingen en feitelijke gedragingen van overheidsorganen die schade hebben veroorzaakt, zijn geen besluiten in de zin van de Awb, zodat de burgerlijke rechter bevoegd is kennis te nemen van vorderingen tot schadevergoedings- en verbodsacties (ook als de schade het gevolg is van vernietigde besluiten of onrechtmatig gebleken besluitvorming). De rechter kan evenwel een tegen de overheid ingestelde verbodsactie afwijzen indien hij de gedraging van de overheid weliswaar onrechtmatig acht, maar in verband met ‘zwaarwegende maatschappelijke belangen’ oordeelt dat deze gedraging desalniettemin behoort te worden geduld (art. 6:168 BW). Dit neemt niet weg dat degene, die door deze gedragingen schade ondervindt, zijn aanspraak op schadevergoeding behoudt.
Het beginsel van de’ formele rechtskracht’ brengt met zich dat de burgerlijke rechter moet uitgaan van de juistheid van een besluit van een bestuursorgaan, wanneer een rechtsgang met voldoende waarborgen heeft geleid tot vernietiging van het betreffende besluit. Een besluit van een bestuursorgaan heeft ook formele rechtskracht wanneer de eiser van deze rechtsgang geen gebruik heeft gemaakt, zelfs wanneer wordt aangenomen dat indien wel gebruik was gemaakt van deze rechtsgang, deze zou hebben geleid tot vernietiging van het besluit.
NB. Van het beginsel van de formele rechtskracht is slechts afwijking toegestaan als het besluit een ‘zuiver schadebesluit’ betreft, ofwel: een besluit dat door het bestuursorgaan ten principale is genomen op een (zelfstandig) verzoek om schadevergoeding.
Nadat is vastgesteld dat de Nederlandse burgerlijke rechter bevoegd is kennis te nemen van een geschil, volgt de vraag aan welk gerecht de zaak moet worden voorgelegd. Dit is een kwestie van ‘absolute competentie’ van de rechter, ofwel de ‘attributie’ of ‘toedeling van bevoegdheid’ (regels hieromtrent staan in de Wet RO).
NB De regels van absolute competentie zijn van openbare orde, de rechter past deze zo nodig ambtshalve toe (art. 72 Rv). Het staat partijen in beginsel niet vrij om daar van de regels van de absolute competentie af te wijken.
Uitzonderingen daargelaten, moeten alle zaken in eerste aanleg bij de rechtbank aanhangig worden gemaakt (art. 42 RO). De taakverdeling tussen sector kanton en de sector civiel van de rechtbank wordt ‘sectorcompetentie’ genoemd. De bevoegdheid van de sector kanton is geregeld in artikel 93 Rv. De kantonrechter neemt kennis van zaken betreffende:
Geldvorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000;
Arbeids- en agentuurovereenkomsten en CAO’s;
Alle vorderingen die verband houden en niet los gezien kunnen worden van huur- of huurkoopovereenkomsten;
Andere zaken waarvan de wet dit bepaalt (bijvoorbeeld pachtzaken, zie art. 48 Ro en 115, 128-130 Pachtwet).
Ad 1: Als de zaak een vordering betreft van onbepaalde waarde, wordt er gekeken naar duidelijke aanwijzingen dat de vordering al dan niet een hogere waarde dan € 5.000 vertegenwoordigt.
Ad 2: Geschillen betreffende arbeidsovereenkomsten tussen de naamloze vennootschap (NV) of de besloten vennootschap (BV) en haar statutair directeuren en commissarissen zijn uitgezonderd van de bevoegdheid van de kantonrechter (art. 2:131, 149, 241 en 259 BW).
Als in een dagvaarding meerdere vorderingen zijn ingesteld, ten aanzien waarvan ten minste één vordering de kantonrechter bevoegd is, worden in beginsel alle vorderingen door de kantonrechter behandeld. Het belang dat zaken die samenhang vertonen gezamenlijk worden behandeld, gaat boven het belang van sectorcompetentie.
In een zaak die ter vrije bepaling van partijen staat, kunnen partijen overeenkomen deze voor te leggen aan de kantonrechter, ook al is in beginsel sector civiel bevoegd (art. 96 Rv).
NB: De belangrijkste wijziging bij integrale invoering van de KEI-voorstellen, is dat de vorderingen zoals hierboven omschreven voortaan bij 1 procesinleiding aan de rechter kunnen worden voorgelegd op grond van artikel 30b voorstel Rv.
De gerechtshoven behandelen primair het hoger beroep (appèl) van rechtbankvonnissen en – beschikkingen (art. 60 RO).
Prorogatie
In enkele gevallen oordelen gerechtshoven ook in eerste aanleg. Zo behandelt de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam (OK) onder meer bepaalde Boek 2 BW-zaken (rechtspersonen, fusie, enquête) en neemt het Haagse gerechtshof als enig gerecht kennis van 6:241 BW-zaken (ongeoorloofdheid bedingen in algemene voorwaarden). Ook bestaan er mogelijkheden voor partijen om gezamenlijk hun geschil in eerste aanleg aan het gerechtshof voor te leggen (art 62 RO en art. 329-331 Rv). Dit wordt ‘prorogatie van rechtspraak’ genoemd.
Cassatieberoep kan worden ingesteld tegen alle in hoger beroep gegeven uitspraken, tegen alle vonnissen waar geen hoger beroep tegen open staat (art. 398 lid 1 Rv) en tegen de in eerste aanleg vonnissen waarvan partijen in overeenstemming hebben besloten het hoger beroep over te slaan (‘sprongcassatie’, art. 398 lid 2 Rv).
Bij relatieve competentie (‘distributie’) gaat het om de (geografische) verdeling van bevoegdheid over de gerechten van één soort. Deze is geregeld in Rv.
De hoofdregel (in dagvaardingsprocedures) is dat de rechter bevoegd is in wiens rechtsgebied de gedaagde zijn woonplaats of zijn werkelijk verblijf heeft (art. 99 Rv). In bepaalde soorten zaken is de rechter in een ander rechtsgebied (mede) bevoegd (zie art. 100-107 Rv).
De locaties binnen een arrondissement waar vóór 1 januari 2002 (de herziening van burgerlijke rechtsvordering) kantongerechten waren gevestigd (in de regel meerdere per arrondissement), worden nu nevenvestigingsplaatsen dan wel nevenzittingsplaatsen genoemd. Daar worden de kantonzaken behandeld. Aan de hand van de relatieve competentie van de rechtbanken wordt de plaats gevonden waar een kantonzaak moet worden behandeld (art. 41 RO jo art. 7 Besluit nevenvestigings- en nevenzettingsplaatsen).
N.B. In alle gevallen waar aan de hand van de relatieve competentie geen bevoegde rechter kan worden gevonden, zal de zaak aan de rechter in Den Haag worden voorgelegd (art. 109 Rv).
Omdat de relatieve bevoegdheid in het belang van (één der) partijen is – het belang om dicht bij huis te procederen – staat het partijen in beginsel vrij in hun overeenkomst een andere rechter aan te wijzen dan die volgens de wettelijke regeling bevoegd is (art. 108 lid 1 Rv). Uitzonderingen zijn echter de zaken die over het algemeen aan de kantonrechter moeten worden voorgelegd, namelijk huurzaken, arbeidszaken en consumentenzaken. In deze gevallen heeft afwijking van de wettelijke regeling slechts gevolg wanneer de ‘beschermde’ partij (de huurder, werknemer en consument) de zaak aanhangig heeft gemaakt of wanneer de overeenkomst, waarvan het forumkeuzebeding deel uitmaakt, na het ontstaan van het geschil is aangegaan (art. 108 lid 2 Rv). In deze gevallen toetst de rechter zijn relatieve bevoegdheid ambtshalve (art. 110 lid 1 Rv). Beslissing van de rechter bij onbevoegdheidverklaring. De eiser moet in de dagvaarding aanwijzen welke rechter van de zaak kennisneemt (art. 111 lid 2). Hierbij moeten én de regels van absolute en relatieve competentie in acht worden genomen én er moet gelet worden op de taakverdeling tussen de sector civiel en de sector kanton.
Oordeelt de rechter dat hij geen internationale rechtsmacht heeft, dan verklaart hij zich, zo nodig ambtshalve, onbevoegd om van de zaak kennis te nemen.
Oordeelt de rechter dat hij weliswaar bevoegd is, maar dat er een adequate administratieve rechtsgang openstaat, dan verklaart hij zich, zo nodig ambtshalve, onbevoegd om van de zaak kennis te nemen en de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De staatsrechtelijke rechtsmacht ontbreekt dan.
Acht de rechter zich absoluut onbevoegd, dan zal hij zich ambtshalve onbevoegd moeten verklaren (art. 72 Rv). (Absolute competentie)
De rechter zal zich in het algemeen niet ambtshalve relatief onbevoegd mogen verklaren, zonder dat de gedaagde daar tijdig een beroep op doet. De kantonrechter kan wel, zonder dat daarop een beroep is gedaan, nagaan of aan een eventueel forumkeuzebeding gevolg kan worden gegeven (art. 108 lid 2 Rv, zie hierboven). (Relatieve competentie)
Als de kantonrechter meent dat de zaak ter behandeling is opgedragen aan een andere sector van de rechtbank, of andersom, dan is er geen sprake van onbevoegdheid (de kantonrechter is immers onderdeel van de rechtbank) maar zal de zaak intern moeten worden verwezen (art. 71 Rv). Evenals bij absolute competentie wordt de sectorcompetentie ambtshalve door de rechter gecontroleerd, op grond van zijn voorlopige oordeel over het onderwerp van het geschil.
Het kan voorkomen dat er voor het verkeerde procesinleidende stuk is gekozen. Als een procedure wordt ingeleid met een verzoekschrift, terwijl het met een dagvaarding moest zijn, of andersom, dan leidt dit niet tot niet-ontvankelijkheid, maar blijft de zaak aanhangig. De rechter zal krachtens de ‘wisselbepaling’, art. 69 Rv, de eiser dan wel verzoeker bevelen het inleidende stuk te verbeteren of aan te vullen, ofwel: de rechter zet de ‘wissel’ om opdat de procedure weer op het juiste spoor komt.
In art. 124-139 zijn de hoofdlijnen van de organisatie van het Openbaar Ministerie te vinden. Het Openbaar Ministerie wordt ook wel de staande magistratuur of het parket genoemd en ze zijn ondergeschikt aan de uitvoerende macht (aan de Minister van Justitie – art. 127 RO). Het Openbaar Ministerie is belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten en kan binnen de civiele procedure optreden als partij. De belangrijkste privaatrechtelijke verrichtingen die aan het Openbaar Ministerie zijn opgedragen zijn bijvoorbeeld het indienen van een verzoek tot ontzetting uit de ouderlijke macht (familierecht), ontbinding van rechtspersonen (rechtspersonenrecht) en faillietverklaring (faillissementsrecht). Ook speelt het parket in de cassatieprocedure een belangrijke rol, in alle cassatiezaken neemt de P-G of de A-G die aan het parket is verbonden namelijk een ‘conclusie’ (art. 44 Rv).
Welke soorten gerechten zijn er?
Waar hangt het vanaf of er sprake is van burgerlijk recht?
Welke zaken behandelt de kantonrechter?
Wat is relatieve competentie?
Kunnen partijen zelf een rechter aanwijzen? Beredeneer waarom.
Wat is de taak van het Openbaar Ministerie in het civiele proces?
Wanneer is sprake van een burgerlijk recht (en in welk artikel wordt dit omschreven)?
Omschrijf het belang van het begrip ‘staatsrechtelijke rechtsmacht’.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
11278 |
Add new contribution