Basis tot Homeostase HC22: Anatomie cardiovasculair systeem

HC22: Anatomie cardiovasculair systeem

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt uitgebreid de anatomie van het cardiovasculair systeem besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Vaatsystemen

Er zijn 3 verschillende vaatsystemen in het lichaam:

  • Arteriële vaatsysteem
    • Gemiddelde bloeddruk is 100 mmHg → hoog
    • Heeft een toevoer functie: druk wordt opgebouwd zodat het bloed naar de weefsels kan gaan
  • Veneuze vaatsysteem
    • Gemiddelde bloeddruk is 20 mmHg → laag
    • Heeft een reservoir functie: bloed wordt verzameld en terug naar het hart gebracht
  • Lymfesysteem

Hiernaast zijn er nog 2 systemen:

  • Pulmonale systeem
  • Systematische systeem
    • Heeft een hogere bloeddruk dan het pulmonale systeem

Bloedvaten

Ook zijn er meerdere typen bloedvaten:

  • Arteriën
    • Arteriën van het elastische type
    • Arteriën van het musculaire type
  • Microcirculatie
    • Arteriolen
    • Capillairen
      • Capillair bed: uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen, afvalstoffen en andere substanties met de extracellulaire vloeistof
    • Venulen
  • Venen
    • Kleine en middelgrote venen
      • Hebben venenkleppen
    • Grote aderstammen

Structuur van de vaatwand

Elke vaatwand is grofweg opgebouwd uit dezelfde compartimenten:

  • Binnenste laag: tunica intima
    • Bestaat uit endotheelcellen afkomstig ut het mesoderm
    • Capillairen bestaan volledig uit deze laag
    • Lamina elastica interna (LEI): scheiding tussen de tunica intima en media
  • Middelste laag: tunica media
    • Bestaat uit glad spierweefsel vooral afkomstig uit het mesoderm, deels uit het ectoderm
    • Arteriën bevatten een erg grote tunica media
    • Lamina elastica externa (LEE): scheiding tussen de tunica media en adventitia
  • Buitenste laag: tunica adventitia
    • Bestaat uit bindweefselcellen vooral afkomstig uit het ectoderm, deels uit het mesoderm
    • Heeft vaten die het vat zelf van bloed voorzien: vasa vasorum
    • Heeft zenuwen die het vat zelf innerveren: vasa nervosum
    • Venen hebben een erg grote tunica adventitia

Arteriën

Arteriën hebben dus een toevoer functie:

  • Voorzien uit lichaam van zuurstofrijkbloed
    • Uitzondering: truncus pulmonalis, pulmonaalarteriën
  • Hebben een relatief hoge druk
  • Bloed passeert door arteriën van afnemend kaliber

Er zijn dus verschillende soorten arteriën:

  • Grote elastische arteriën
    • Geleidende arteriën, vangen pompdruk op
    • Veel elastische lagen (op plaatjes te zien als golvende draadjes)
    • Onderhouden de bloeddruk tussen cardiale contracties
    • Stuwen het bloed downstream naar de medium-sized arteriën
    • Aorta, aortaboog-arteriën, truncus pulmonalis, pulmonaal arteriën
    • Elastine zorgt voor elasticiteit → windketel effect
      • In de systole absorbeert de rek van de vaatwand bloeddruk krachten → de drukgolf van het hart wordt opgevangen → elastische lamellen worden uitgerekt en slaan potentiële energie op (dampening pressure)
      • In de diastole wordt geabsorbeerde energie omgezet in bloedstroom → de lamellen komen terug in hun oorspronkelijke conformatie (recoiling) → potentiële energie wordt omgezet in kinetische energie (bij gelijkblijvende druk)
      • Pulsatiele flow wordt dus omgezet in continue flow
    • Collageen zorgt voor stevigheid
  • Musculeuze arteriën
    • Distributerende arteriën op orgaanniveau
    • Circulair georiënteerde gladde spiercel vezels
    • Zorgen door contractie voor vernauwing van het vasculaire lumen: vasoconstrictie
      • Regelen de bloedstroom en de distributie van het bloed
    • Uitgesproken lamina elastica interna en externa
    • Aa. brachiales, aa. femorales, de meeste "genaamde" arteriën"
  • Kleine musculeuze arteriën en arteriolen
    • Distributie naar de capillaire bedden
    • Relatief smalle lamina, dikke spierwanden
    • De mate van tonus (stevigheid) van de arteriële wand reguleert de mate van vulling van de capillairbedden en de bloeddruk in het vasculaire systeem
      • De perifere vasculaire weerstand reguleert de bloeddruk → een hoge tonus veroorzaakt hypertensie
    • Hebben geen naam

Anastomosen:

Bij een anastomose is er communicatie tussen verschillende takken van de arterie:

  • Omleidingen van de arteriën in geval van obstructie
  • Toename in grootte van de alternatieve kanalen
  • Ontwikkeling van een collaterale circulatie

Dit is echter meestal onvoldoende om een plotselinge occlusie te compenseren.

Soms is anastomose niet mogelijk:

  • Echte terminale arteriën: occlusie van eind-arteriën resulteert in totale interruptie van de bloedtoevoer naar het weefsel dat het voorziet → er kan geen anastomose plaatsvinden
    • Bijv. bij de retina (netvlies)
  • Functionele terminale arteriën: anastomoses zijn wel mogelijk, maar ineffectief
    • Het hoofdbloedvat kan onvoldoende/niet vervangen worden
    • Bijv. bij het brein, de lever, nieren, milt, darm en soms het hart

Capillairen

Capillairen hebben een uitwisselingsfunctie:

  • Endotheliale buisjes die de arteriële en veneuze kant van de circulatie verbinden
  • Gerangschikt in capillairbedden: netwerkjes die arteriolen en venulen verbinden
  • Uitwisseling van substanties met de intersistiële/extracellulaire vloeistof
  • Bloed treedt via arteriolen het capillairbed binnen
    • Arteriolen reguleren de bloedstroom
  • Bloed wordt via venulen afgevoerd uit de capillaire bedden

Capillairen bestaan uit een paar lagen tunica intima. Er zijn 3 soorten capillairen:

  • Continue capillairen
    • De "normale" capillairen
  • Gefenestreerde capillairen
    • Hebben gaatjes in de wand
    • Bevinden zich in de tractus digestivus, endocriene organen en nieren
  • Discontinue capillairen
    • Hebben geen membraan
    • Bevinden zich in de lever

Arterio-veneuze shunts/connecties:

Arterio-veneuze shunts/connecties vormen directe connecties tussen kleine arteriolen en venulen → er zijn geen capillairen. Deze shunts worden gebruikt om bloed te besparen, of om alleen de organen die het op dat moment echt nodig hebben van bloed te voorzien. 

Arterio-veneuze shunts/connecties spelen een rol bij de thermoregulatoire functie van de huid: het bloed gaat vanuit de arteriolen gelijk naar de venulen om warmte te besparen → de huid wordt blauw omdat niet alle capillairen in de huid van bloed worden voorzien.

Venen

Het meeste bloed bevindt zich in het lagedruk systeem, de venen:

  • Afvoer van bloed met een laag zuurstofgehalte van de capillairbedden naar het hart
    • De pulmonale venen vormen een uitzondering
  • Relatief lage drukken
  • Bloed passeert door venen van toenemend kaliber
  • Er zijn meer venen dan arteriën
  • Dunne wand, grote diameter → grotere capaciteit voor expansie

Er zijn verschillende soorten venen:

  • Kleine venen en venulen
    • Venulen zijn de kleinste venen
    • Draineren de capillairbedden → komen samen met gelijke vaatjes en vormen kleine venen
    • Kleine venen vormen samen veneuze plexuses
      • Bijv. de dorsale veneuze boog van de voet
    • Hebben geen naam
  • Medium venen
    • Draineren veneuze plexussen
    • Begeleiden medium arteriën
    • Veneuze kleppen voorkomen "backflow" van het bloed
      • Bij venen in de ledematen en andere locaties waar de bloedstroom wordt tegengegaan door de zwaartekracht
      • Helpen de bloedstroom in de benen door contractie van gestreept spierweefsel → het is een spierpomp
      • Geven d.m.v. kleppen passieve hulp
      • Zorgen voor bloedstroom richting het hart
      • Incompetente veneuze kleppen zorgen voor varicosis (spataderen)
    • Bijv. vv. cephalicae en basilicae (bovenste ledematen), grote en kleine vv. saphenae (onderste ledematen), begeleidende venen
    • Het zijn "genaamde" oppervlakkige venen
    • Begeleidende "accompanying veins"
      • Begeleiden diepe arteriën
      • "Countercurrent heat exchanger": warm arterieel bloed verwarmt het koele veneuze bloed terwijl het vanaf een koude ledemaat naar het hart terugstroomt
      • Delen de vasculaire "huls" met de arterie die ze begeleiden
      • Gedurende de contractie van het hart worden venen uitgerekt en platgedrukt terwijl de arterie expandeert
        • Helpt bij stuwing van het veneuze bloed
        • Vormt de arterioveneuze pomp
  • Grote venen
    • Wijde bundels van longitudinale gladde spiercellen
    • De wandlagen zijn minder goed van elkaar te onderscheiden dan in arteriën
    • Relatief dunne tunica media
    • Goed ontwikkelde tunica adventitia
    • Vena cavae superior en inferior

Veneuze trombose:

Veneuze kan ontstaan in bijv. de benen, waar de flow laag is en de kleppen een mooi substraat vormen voor stolsel om aan te groeien. Veneuze trombose kan emboliseren naar distale lichaamsdelen (longembolie). Dit heeft een aantal nare gevolgen:

  • De pulmonale circulatie loopt vast
  • In het geval van een shunt komt het in de arteriële circulatie
    • Cerebrovasculair accident
    • Occlusie van ledemaatarteriën
    • Orgaan ischemie

Endotheelcellen

Endotheel is de binnenlaag van de bloedvatwand. Endotheel heeft een aantal functionele eigenschappen in het vasculaire systeem:

  • Vormt de bloed-weefsel barrière
  • Gevoelig voor veranderingen in de shear stress
  • Activatie geeft adhesie en migratie van lymfocyten
  • Produceert een aantal stoffen:
    • Glycocalyx: voor een gelachtig laagje in een bloedvat → het bloedvat wordt glad en bloedcellen kunnen gemakkelijker langs de wand stromen
    • Prostacycline en nitric oxide voor vasodilatatie
    • Endotheline voor vasoconstrictie
    • vWF (thromboplastine) voor bloedstolling
    • Thrombospondine voor antistolling

Endotheelbeschadiging leidt tot verdikking van de tunica intima. Intimaverdikking leidt tot een cascade die leidt tot aderverkalking (atherosclerose). 

Aanmaak van bloedvaten

Bloedvaten worden op twee verschillende manieren aangemaakt:

  • Vasculogenese: bloedvaten worden gevormd uit stamcellen
    • Vindt alleen plaats bij de embryonale ontwikkeling of de ontwikkeling van tumoren
  • Angiogenese: bloedvaten ontstaan uit andere bloedvaten

Endoderm

Het endoderm heeft geen cellulaire bijdrage aan de bloedvaten. Zonder het endoderm vindt toch geen vorming van de bloedvaten plaats → produceert groeifactoren die nodig zijn voor de ontwikkeling en de aanmaak van bloedvaten. 

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Collegeaantekeningen bij Basis tot Homeostase 2019/2020

Basis tot Homeostase HC2: Homeostase en de vitale orgaansystemen

Basis tot Homeostase HC2: Homeostase en de vitale orgaansystemen

HC2: Homeostase en de vitale orgaansystemen

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college worden enkele basisbegrippen en feiten omtrent homeostase en fysiologie besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Wat is fysiologie en homeostase?

Vitale parameters zijn:

  • Ademhaling
  • Temperatuur
  • Bloeddruk
  • Polsfrequentie

Fysiologie:

Fysiologie is de bestudering van vitale functies van het lichaam, bijvoorbeeld:

  • Hoe functioneren individuele organen
  • Hoe werken deze samen?
  • Welke interacties spelen zich zowel binnen als tussen de organen af?

Het is een bestudering van de integratie van processen op moleculair, cellulair, orgaan en organismaal niveau.

Homeostase:

Homeostase is het aanpassen/constant houden van belangrijke biologische parameters die ervoor zorgen dat een organisme normaal kan functioneren in variabele toestanden. 

Hierbij moet de parameter worden aangepast aan de heersende omstandigheden, waarvan een aantal in dit blok aan bod komen:

  • Bloeddruk en circulerend bloedvolume
  • Bloedsamenstelling (pH, gassen, elektrocyten)
  • Osmolaliteit en celvolume

Orgaansystemen

3 orgaansystemen dragen bij aan de homeostase:

  • Cardiovasculair systeem
    • Aan- en afvoer van brandstof en andere bestanddelen die nodig zijn om de samenstelling van cellen en extracellulaire ruimte te optimaliseren
  • Ademhalingssysteem
    • Afvoer van CO2 en aanvoer van voldoende O2
    • Filtratie van bloed
    • Verzorging van enkele metabole functies
  • Nieren en urinewegen
    • Verwijderen afval àregelen de bloedsamenstelling
    • Volumeregulatie en osmoregulatie

De orgaansystemen moeten uitwisseling kunnen hebben met het externe milieu. De 3 orgaansystemen werken samen:

  • Interactie van het cardiovasculaire systeem met het ademhalingssysteem: zorgt voor de aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen naar de cellen van de longen àademhaling is circulair àcirculaire drukverandering in de bloedvaten
  • Interactie van de longen met het cardiovasculaire systeem: de longen zorgen voor de aanvoer van zuurstof en de afvoer van CO2 in het hart
  • Interactie van het ademhalingssysteem met de nieren: de nieren hebben zuurstof nodig om te kunnen werken
  • Interactie van de nieren met het ademhalingssysteem: zorgt voor pH regulatie en verwijdering van (schadelijke) afvalstoffen uit het bloed

Er moet een verband zijn tussen:

  • "Metabolic rate": 2000 kcal/dag
    • Koolhydraten: 4 kcal/gram → 1 L Onodig
    • Vet: 9 kcal/gram → 2 L O2 nodig
    • Eiwit: 4 kcal/gram → 1 L O2
    • Per liter zuurstof wordt 5 kcal verbrand → per dag is 400 liter zuurstof nodig
  • "Respiratory rate": 15 ademhalingen per minuut
    • 400 ml lucht per ademhaling
      • 15/min x 400 ml → 6 L lucht/min
      • 6 x 24 x 60 L lucht/dag = 8000 L lucht/dag
    • 25% van
.....read more
Access: 
Public
Basis tot Homeostase HC3: Fysiologische regelsystemen

Basis tot Homeostase HC3: Fysiologische regelsystemen

HC3: Fysiologische regelsystemen

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt de werking van fysiologische regelsystemen (open, gesloten, terugkoppeling) besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Wiskundige beschrijvingen

Homeostase is het vermogen van meercellige organismen om het interne milieu in evenwicht te houden, ondanks veranderingen in de omgeving waarin het organisme zich bevindt, door middel van regelkringen in het organisme. Het hele lichaam zit vol met regelsystemen. Een regelsysteem bestuurt een ander systeem en zorgt ervoor dat dit systeem in orde blijft.

In een open regelsysteem is er een invoer, een proces en een uitvoer. De formele wiskundige beschrijving hiervoor is:

  • Uitvoer = f(invoer)
    • f = functie

Een voorbeeld hiervan is een kraan:

  • Invoer: hoe ver de kraan is opengedraaid
  • Proces: de kraan
  • Uitvoer: hoeveel water er uitkomt

Dit kan ook ingewikkelder gemaakt worden door een controller, sensor en vergelijkingsmechanisme toe te voegen. Er ontstaat dan een gesloten regelsysteem.

Blokdiagrammen:

  • Blok: fysiologisch proces (bijv. organen)
  • Pijl: signaal
  • 2x een + staat voor optellen
  • 1 + en 1 - staat voor aftrekken

Dit kan in wiskundige formules omschreven worden:

  • y = Ax
  • e = r - c
  • e = r + c
  • y = r - c
  • r = Ax
  • c = Bz

→ y = Ax - Bz

Hierbij zijn A en B blokken en zijn x, r, c, e en z verschillende invoeren en uitvoeren.

Open regelsystemen

In een open regelsysteem vindt er geen terugkoppeling plaats bij fouten die tijdens het proces optreden → het uitgangssignaal heeft geen invloed op het ingangssignaal. Eventuele fouten blijven tijdens de duur van het proces onopgemerkt. Soms is er achteraf wel terugkoppeling.

Er zijn twee soorten open regelsystemen:

  • Aan-uit regelsysteem: de waarde van het invoersignaal bepaalt of het proces start of stopt
    • Een bepaald niveau wordt bereikt, waarna een reactie plaatsvindt
    • Hierna bouwt het zich weer op en vindt hetzelfde proces plaats
    • Bijv. de blaas van een niet zindelijke peuter of van volwassenen na een dwarslaesie van het ruggenmerg
  • Proportioneel regelsysteem: het uitvoersignaal reageert proportioneel op veranderingen van het ingangssignaal
    • Bijv. de pupilreactie van het oog: de lichtintensiteit die op het oog valt neemt toe → de pupil vernauwt

Er zijn een tal van regelmechanismen waarbij de geregelde grootheid varieert (zoals bij de besturing van de lichaamsbewegingen en lichaamshouding). Deze regelsystemen heten servosystemen en zijn voorbeelden van open regelsystemen.

Gesloten

.....read more
Access: 
Public
Basis tot Homeostase PD1: Inspanningstest

Basis tot Homeostase PD1: Inspanningstest

PD1: Inspanningstest

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In deze patiëntdemonstratie wordt besproken hoe een inspanningsonderzoek opgesteld is, hoe echocardiografie werkt en wordt Simpson's rule geïntroduceerd
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Inspanningsonderzoek

Inspanningsonderzoek heeft verschillende doelen:

  • Bepaling inspanningsvermogen
  • Onderzoek bloeddrukverloop bij inspanning
  • Onderzoek hartslagverloop bij inspanning
  • Onderzoek cardiale ischemie bij inspanning
  • Onderzoek hartritmestoornissen
  • Onderzoek longafwijkingen (met VO2-max)

De opstelling van een inspanningsonderzoek bestaat uit een:

  • Ergometer
  • ECG-monitor
  • Bloeddrukmeter
  • Eventueel een VO2-max meter

Echocardiografie

Een echo werkt met geluidsgolven die uitgezonden en ontvangen worden. Geluidsgolven zijn onschadelijk en worden in dit geval gebruikt voor het meten van de:

  • Hartfunctie
  • Hartklepafwijkingen
  • Volumina

Een echo wordt op de kop bekeken: de punt van het hart staat boven en de kamers zijn omgedraaid. Hierdoor worden de onderdelen van het hart vanuit de punt bekeken. Door de "probe" te draaien en meerdere posities te geven zijn verschillende delen van het hart te zien. Zo kunnen er verschillende metingen gedaan worden:

  • 4 kamer opname
  • 2 kamer opname
  • Korte as opname
  • Echocardiografie volumina

Bij echocardiografie wordt het hart "live" afgebeeld. Het is mogelijk om de volumina van het hart af te meten, wat gebruikt wordt bij inspanningsonderzoek. Er wordt dan gekeken welke veranderingen er optreden in:

  • Hartfrequentie (HR): stijgt
  • Bloeddruk
  • Einddiastolisch volume (EDV): daalt
  • Eindsystolisch volume (ESV): daalt
  • Slagvolume = EDV - ESV (SV): blijft gelijk
  • Cardiac output = SV x HR (CO): stijgt

Bij inspanning stijgt dus de hartfrequentie. Bij een hoge hartfrequentie vult het hart minder ver → de EDV neemt af en knijpt het hart verder leeg. Ook de ESV neemt af. Hierdoor blijft het slagvolume ongeveer gelijk.

Simpson's rule

Voor de meting van volumina (hartminuutvolume) wordt Simpson's rule (summatie van volume disks) gebruikt:

  • EF (ejectiefractie) = (EDV - ESV)/EDV x 100
    • EF = hoeveel % er de kamer uitgaat
Access: 
Public
Basis tot Homeostase HC4: Hemodynamica

Basis tot Homeostase HC4: Hemodynamica

HC4: Hemodynamica

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt uitgelegd wat hemodynamica is en worden enkele bijbehorende wetten besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Organismen

Een levend organisme heeft verschillende karakteristieken (Boron), het kan:

  • Zijn structuur behouden, groeien, reproduceren
  • Interactie hebben met zijn omgeving
  • Aanpassen aan veranderende omstandigheden

Hierbij hebben een aantal processen een essentiële rol:

  • Metabolisme: chemische reacties in levende cellen die erop gericht zijn het leven te behouden
  • Katabolisme: processen die stoffen afbreken om energie te genereren
  • Anabolisme: processen die de energie die vrijkomt bij katabolisme gebruiken om stoffen op te bouwen

Cellen hebben een mechanisme nodig om aan de metabole behoeften te kunnen voldoen. Energie komt uit koolhydraten, eiwitten en vetten. Cellen moeten in staat zijn om nutriënten en zuurstof naar binnen te halen en om de geproduceerde afvalstoffen uit de cel te krijgen.

Er zijn verschillende soorten organismen:

  • Eencellige organismen
    • Deze organismen hebben geen circulatiesysteem → krijgen hun voeding en verliezen hun afvalstoffen d.m.v. diffusie
    • Krijgen hun nutriënten binnen doordat ze aanwezig zijn in de extracellulaire vloeistof en er hierdoor een concentratie gradiënt is
    • Door concentratieverschillen met de extracellulaire vloeistof zullen afvalstoffen uit het organisme verdwijnen
  • Meercellige organismen
    • Doordat er cellen binnen in het organisme liggen wordt het contact met de extracellulaire ruimte beperkt
    • De concentratiegradiënt voor cellen die dieper in het organisme gelegen zijn wordt lager
    • Blijven in leven door een unstirred layer: een afgesloten buis in een organisme die centraal gelegen cellen bereikt
      • Deze is niet efficiënt: de concentratie van de voedingstoffen in het afgesloten einde wordt heel laag en de concentratie van de afvalstoffen juist hoog
  • Complexe organismen
    • Gebruiken een circulatiesysteem om door het creëren van grote gradiënten diffusie te vergroten
      • Er is een pomp
    • Nutriënten en afvalstoffen verplaatsen via twee barrières:
      • Binnenkant van de cel → bloed
      • Bloed →externe milieu
  • Hogere organismen
    • Hebben een dubbel circulatiesysteem om een snelle uitwisseling van gassen te promoten
      • 1 deel is gespecialiseerd in het uitwisselen van gasvormige stoffen
      • 1 deel is gespecialiseerd in het uitwisselen van niet-gasvormige stoffen
      • Er zijn 2 pompen
    • Zoogdieren en vogels hebben een dubbele circulatie die voor uitwisseling van gassen zorgt

Het circulatiesysteem

Functies van het circulatiesysteem:

  • Vervoer/distributie van opgeloste gassen en moleculen voor voeding, groei en reparatie
  • Zorgt voor snelle chemische signalen door circulatie
.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC5: Ventilatie, gaswisseling en transport

Basis tot Homeostase HC5: Ventilatie, gaswisseling en transport

HC5: Ventilatie, gaswisseling en transport

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college worden (natuurkundige) wetten voor de gaswisseling en transport besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Belang van gaswetten voor ademhaling

Het gedrag van (ingeademd) gas in de luchtwegen en longblaasjes, de gaswisseling in de longen en weefsels en het gastransport door het bloed is gebaseerd op fysische wetmatigheden. Deze wetten zijn een basis voor alle andere formules die gehanteerd worden om deze processen te verduidelijken. Om de principes van bloedgassen, de zuur-base balans en de fysiologie van de ademhaling te begrijpen is basale kennis en toepassing van deze wetmatigheden nodig.

Eenheden gebruikt in gaswetten:

  • P = druk in Pa (N/m2)
  • V = volume in m3
  • n = aantal mol van het gas
  • R = universele gasconstante: 8,314472 J/K/mol
  • T = temperatuur in graden K

Gaswisseling

Enkele begrippen omtrent de gaswisseling:

  • Externe ademhaling: uitwisseling van O2 en CO2 met de buitenwereld
  • Interne ademhaling: de processen in de mitochondriën
  • Longventilatie: het verversen van alveolaire gas met de buitenlucht

Gaswisseling verloopt als volgt:

  1. Convectie: uitwisseling tussen de atmosfeer en longen
  2. Diffusie: uitwisseling van de longen naar het bloed
    • Groot ademhalingsoppervlak
    • Dun alveolair membraan
    • Groot drukverschil
  3. Convectie: gastransport in het bloed
    • Circulatie
    • Pomp (hart)
    • Gas "carrier" (hemoglobine)
  4. Diffusie: uitwisseling tussen het bloed en de cellen

Voor een efficiënte ademhaling zijn een aantal dingen nodig:

  • Mechanisch gestuurde pomp: kan zoveel en zo snel als nodig is aan- en afvoeren
  • Voldoende groot gaswisselingsoppervlak in de longen
  • Efficiënt transportmiddel voor de gassen: circulatie
  • Voldoende groot gaswisselingsoppervlak in de weefsels
  • Regelsystemen: stemmen de longventilatie en circulatie af aan de behoefte

In de longen vertakken de luchtwegen, wat leidt tot vergroting van het stroombed. Er zijn geleidende en alveolaire luchtwegen. 

De wet van Boyle

De wet van Boyle beschrijft het gedrag van ideale gassen bij constante temperatuur:

  • C = P x VL= (P - ∆P) x (VL+ ∆VL)
    • VL= longvolume
    • P = druk in de longen en de luchtwegen

Het aantal gasmoleculen verandert hier niet. Bij constante temperatuur neemt de druk van een gas in een afgesloten ruimte toe als het volume afneemt. In tegenstelling tot vloeistof is gas dus "samendrukbaar". De wet van Boyle geldt ook onder water, met de diepte neemt het longvolume door toename van de druk af.

De wet van Charles

Naarmate de T (temperatuur) hoger is neemt dezelfde hoeveelheid gas een groter

.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC6: Zuren, basen en buffers

Basis tot Homeostase HC6: Zuren, basen en buffers

HC6: Zuren, basen en buffers

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt uitgelegd wat zuren, basen en buffers zijn en welke rol zij spelen in het menselijk lichaam
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Zuren en basen

Zuren en basen zijn elkaars tegenovergestelde:

  • Zuur
    • H+ is de donor
    • pH < 7
  • Base
    • H+ is de acceptor
    • pH > 7

De pH is de graad voor zuren en basen:

  • pH = - log10[H+]
  • Hierbij is voor het gemak een pH-schaal ontworpen: ∆pH
  • Bij een verandering van ~0,3 is: ∆[H+] factor 2
    • Als de pH van een oplossing van 6 naar 3 daalt, is de [H+] (210) keer zo groot
    • Bij een pH van 2 zijn er 10.000.000.000 keer zoveel H+ ionen als OH- ionen
  • Het lichaam moet ervoor zorgen dat de pH rond de referentiewaarde (7,35-7,45) blijft
  • pH + pOH = 14

Reactieverloop:

Een reactie tussen zuren en basen kan op verschillende manieren verlopen:

  • Sterk zuur + sterke base → aflopend
    • HCl + NaOH → H2O + NaCl
  • Sterk/zwak zuur + sterke/zwakke base → vrijwel aflopend
  • Zwak zuur + zwakke base → evenwichtsreactie
    • CH3COOH + NH3 <-> CH3COO- + NH4+
  • Zeer zwak zuur + zeer zwakke base → nauwelijks reactie

Buffers

Een buffer vangt schommelingen in de zuurgraad van een oplossing op. Bij de toevoeging van een hoeveelheid zuur of base aan een buffer, zal bij een goede bufferwerking de pH weinig veranderen. Bij buffers is er sprake van een evenwichtsreactie (zwak zuur + zwakke base). Buffers kunnen protonen opnemen of afgeven:

  • HB(n+1)<-> Bn+ H+
  • K = ([Bn][H+])/[HB(n+1)]
    • K = de dissociatieconstante: de evenwichtsconstante van deze reactie
    • Bn= de geconjugeerde base
    • HB(n+1)= het geconjugeerde zuur

Henderson-Hasselbach vergelijking:

Hieruit volgt de Henderson-Hasselbach vergelijking:

  • pH = pK + log([Bn]/[HBn+1]) → pH = pK + log ([geconjugeerde base]/[zuur])
  • Voor een fosfaatbuffer: pH = pK + log(HPO42-/H2PO2-)
  • Voor een bicarbonaatbuffer: pH = pK + log (HCO3-/αPCO2)

Toevoegen van een zuur of base:

  • H++ Cl-+ Bn→ HB(n+1)+ Cl-
    • De base buffert het zuur
  • Na++ OH-+ HBn+1→ Na++ Bn+ H2O
    • Het zuur buffert de base
  • Buffercapaciteit β = (∆[sterke base])/( ∆[pH]) = - ∆[sterk zuur]/ ∆[pH]
    • bbloed = 25 mM/pH unit
      • mM/pH unit in afwezigheid van bicarbonaat
    • bplasma = 5
      • Plasma is bloed zonder cellen

Buffers

.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC8: Anatomie van het hart

Basis tot Homeostase HC8: Anatomie van het hart

HC8: Anatomie van het hart

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt de opbouw en werking van het hart besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Circulatie

Het hart speelt een belangrijke rol in de circulatie. Normaal verloopt deze als volgt:

  1. Rechter atrium
  2. Rechterventrikel
  3. Truncus pulmonalis
  4. Linker & rechter pulmonaire arterie
  5. Pulmonaire venen
  6. Linker atrium
  7. Linkerventrikel
  8. Aorta
  9. Organen en capillairen
  10. Holle aders

Hartspieren

Een spier bestaat uit spiervezels, die bestaan uit myofibrillen, die bestaan uit sarcomeren.

Zowel skelet- als hartspiercellen zijn dwarsgestreept. Echter verschillen hartspiercellen in een aantal opzichten van normale spiercellen:

  • Hebben één, soms twee, centrale nuclea
    • Skeletspiercellen hebben een perifere nucleus direct onder het celmembraan
  • Het cytoplasma is juxtanucleair: zit om de kern
  • Intercalated disks (zichtbaar als donkere bandjes) verbinden de cellen end-to-end → er zijn meerdere cellen per vezel
    • Skeletspiercellen hebben één cel per vezel, die over de hele lengte loopt
  • Vertakken
  • T-tubuli zijn groter en er is er maar één per cel
    • In skeletspiercellen zijn er twee per cel

Een hartspier is op een bepaalde manier opgebouwd:

  • Bestaat uit bundels sarcomeren omgeven door een sarcolemma (celmembraan)
  • Binnen de cel is er een negatieve lading, buiten de cel een positieve
    • Het sarcolemma zorgt voor deze scheiding
    • Postieve ionen kunnen de cel ingaan → binnenkant wordt positiever
  • Eén spier heeft één T-tubulus
    • Instulpingen van het sarcolemma op de Z-disk van het sarcomeer
    • Zorgt ervoor dat calciumionen de cel in kunnen
  • Grote mitochondria zijn dicht verpakt tussen de myofibrillen

Intercalated disks:

Hartspierfibrillen zitten via intercalated disks aan elkaar vast:

  • Zeer stevige verbindingen tussen twee cellen
  • Bevestigen actine en myosine filamenten

Hierdoor zijn hartspiercellen mechanisch, chemisch en elektrisch aan elkaar verbonden → vormen een functioneel syncytium. Dit zorgt voor communicatie binnen de hartspier: activatie van één spiercel leidt tot activatie van alle spiercellen.

Een intercalated disk bestaat uit meerdere componenten:

  • Fascia adherens: de transversale grens tussen spiercellen
  • Desmosomen (macula adherens): transversale en longitudinale componenten van de IC-disks
    • Zorgen voor de mechanische binding tussen cellen
  • Gap junctions: laterale componenten van de IC-disks
    • Zorgen voor de ionische uitwisseling tussen aangrenzende hartspiercellen
    • Er zijn veel gap junctions in de hartspiercellen
    • Bestaan uit 2 connexons/hemikanalen die bestaan uit 6 connexines
      • Eén connexon in de ene cel, één in de buurcel
      • Steken door het plasmamembraan van de cel heen
.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC9: Actiepotentiaal

Basis tot Homeostase HC9: Actiepotentiaal

 HC9: Actiepotentiaal

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt uitlegegd wat een actiepotentiaal is, hoe het ontstaat en hoe het zich verplaatst
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Wat is de actiepotentiaal?

Actiepotentiaal (AP) kan op verschillende manieren omschreven worden:

  • De verandering van de transmembraanpotentiaal (TMP) over de tijd
    • De TMP is het ladingsverschil tussen de binnen- en buitenkant van de cel
  • Een dynamiek tussen kaliumionen, calciumionen en natriumionen die in- en uitstromen
  • In rust is de lading intracellulair negatief en extracellulair positief

De vorm van de actiepotentiaal is afhankelijk van de timing:

  • De hartspier trekt tijdens de actiepotentiaal samen, de skeletspier na de actiepotentiaal
    • Dit verklaart waarom skeletspieren wel krampen kunnen ontwikkelen, en hartspieren niet
  • De duur van de actiepotentiaal kan verschillen
    • De actiepotentiaal is in het epicard korter dan in het endocard
    • Dit verklaart de polariteit van de T-golf (HC11)

Verdeling van ionen:

Binnen en buiten de cel zijn de kalium-, calcium-, natrium- en chloorionen op een specifieke manier verdeeld:

  • Binnen de cel: 130+
    • 150 mM K+
    • 10 mM Na+
    • 0 mM Ca++
    • 30 mM Cl-
  • Buiten de cel: 26+
    • 4 mM K+
    • 140 mM Na+
    • 1 mM Ca++
    • 120 mM Cl-

Deze balans wordt in stand gehouden door allerlei ionkanalen die bij bepaalde membraanvoltages open of dicht gaan: bij -80 mV zijn alleen kaliumkanalen open, bij depolarisatie ook de natriumkanalen. Uiteindelijk is binnen de cel door de negatief geladen eiwitten en fosfaten de lading -80 mV.

Evenwichtspotentialen:

Er zijn dus grote concentratieverschillen bij de ionen binnen en buiten de cellen, bijv. bij kalium:

  • [K+]in= 140 mM en [K+]uit= 4 mM

Het gevolg hiervan is dat kaliumionen door het concentratie-effect de cel willen verlaten. Tegelijkertijd wordt het intracellulair echter negatiever, de positieve kaliumionen voelen zich door dit ladingseffect aangetrokken. Met de Nernstvergelijking kan berekend worden wanneer er netto geen verplaatsing plaatsvindt als deze effecten gelijk aan elkaar zijn:

  • EK= - (61/z) x log([K+]i/[K+]o)
    • z = 1, 2, 3, ... (valentie van het ion)
    • Invullen met [K+]i= 150 mM en [K+]o= 4 mM geeft dat EK= -96 mV
      • Als MP > -96 mV stromen er kaliumionen naar buiten
      • Als MP < -96 mV stromen er kaliumionen naar binnen
    • Dit kan ook berekend worden voor o.a. calcium- en natriumionen

De membraanpotentiaal is niet

.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC10: Impulsvorming en geleiding

Basis tot Homeostase HC10: Impulsvorming en geleiding

HC10: Impulsvorming en geleiding

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt uitgelegd wat een pacemaker is en hoe impulsvorming in het hart ontstaat en verder verloopt
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

De pacemaker

Gewone myocieten kunnen niet zelf depolariseren → ze zijn voor hun activatie afhankelijk van buurcellen die de membraanpotentiaal naar -65 mV tillen. De pacemakercel is de cel die aan impulsvorming doet. Dit vindt vooral plaats in de sinusknoop, als deze het niet doet in de AV-knoop en als deze geblokkeerd is zitten er in de bundeltakken cellen die de taak kunnen overnemen. Impulsvorming in de AV-knoop en in de purkinjevezels gebeurt wel op een langzamer tempo. De sinusknoop, de AV-knoop en de purkinjevezels zijn natuurlijke pacemakers en bestaan uit cellen die zelf kunnen depolariseren: intrinsieke automaticiteit. Dit doen ze met verschillende frequenties:

  • Sinusknoop (SA): 60-80 bpm
    • Meestal bepaalt de sinusknoop de frequentie
  • AV-knoop: 40-50 bpm
    • Neemt het over als de SA-knoop stopt
  • Purkinjevezels: 15-30 bpm
    • Zitten aan het einde van de bundeltakken

Het tempo van de AV-knoop en purkinjevezels moet lager zijn, omdat alles gecoördineerd vanuit de sinusknoop moet worden.

De werking van een pacemaker is gebaseerd op calciumionen die de cel in komen, i.p.v. natriumionen → calcium is de aanzetter van de actiepotentiaal. De actiepotentiaal van een pacemaker is anders dan de "normale" actiepotentiaal van het hart:

  • Fase 0: minder steil
  • Fase 4: niet vlak
  • Fase 2: geen plateau
    • Calcium hoeft de snel niet binnen te komen, omdat sinusknopen niet hoeven te contraheren

Werking van een pacemaker:

Pacemakercellen genereren autonoom een actiepotentiaal. Dit gebeurt als volgt:

  1. Begin fase 4: "funny current", If, speelt een rol
    • Dit is een mix tussen instroom van natriumionen en uitstroom van kaliumionen
      • Natrium overheerst → de binnenkant van de cel wordt iets positiever → membraanpotentiaal stijgt
  2. Halverwege fase 4: de "funny current" wordt overgenomen door een kortdurende (transient) calciumstroom I(Ca)T→ de membraanpotentiaal wordt nog positiever (-50 mV)
  3. Eind fase 4: eerste deel van de langdurende calciumstroom (I(Ca)L) begint 
    • Brengt de pacemakercel naar de depolarisatiedrempel
  4. Fase 0: wordt geïnitieerd door I(Ca)L
    • Natrium speelt geen rol
  5. Fase 3: de cel repolariseert door IK
    • Fase 2 is niet (duidelijk) aanwezig: er is geen excitatie-contractiekoppeling
      • Dit is ook niet de taak van pacemakercellen
.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC11: Genese ECG

Basis tot Homeostase HC11: Genese ECG

HC11: Genese ECG

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt uitgelegd hoe een ECG werkt
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

De- en repolarisatie golffront

Het golffront is het grensvlak waar de depolariserende cellen liggen. Activatie van het hart gaat vanaf de sinusknoop naar het atrium, waarna het atrium en de AV-knoop worden gedepolariseerd. Na een korte pauze worden de bundel van His en de purkinjevezels gedepolariseerd. Het signaal gaat van apex naar base. De depolarisatie gaat altijd van het endocard naar het epicard, de repolarisatie gaat juist de andere kant op. De actiepotentiaalduur van het epicard is sneller dan die van het endocard, waardoor het ook weer sneller gaat repolariseren.

Ontstaan van een lokale dipool:

Het golffront is dus de lading die van cel A naar cel B gaat. Deze gaat altijd van links naar rechts:

  • In cel A is er aan de binnenkant een positievere lading dan aan de buitenkant
  • In cel B is er aan de buitenkant een positievere lading dan aan de binnenkant

Cel B krijgt positieve ionen geïnjecteerd, waardoor aan de buitenzijde nu ook een stroom gaat → doordat de natriumionen naar binnen stromen wordt de lading lager. Het activatie golffront heet een dipool: de stroom gaat door de extracellulaire ruimte van negatief naar positief.

Vectoren

De dipool laag wordt gepresenteerd door een vector:

  • Lokale vectoren kunnen worden opgeteld → er blijft een resultante vector over
  • Als vectoren in verschillende richtingen wijzen, worden ze volgens het parallellogramprincipe bij elkaar opgeteld
    • Voor de vector die uit de opstelsom uit A + B komt C komt, geldt C < A + B: dit principe noemt men cancellation
    • Het golffront is breder doordat de golf elke keer een andere hoek op gaat
  • De vector wordt altijd getekend vanaf hetzelfde nulpunt
  • Vectoren kunnen elkaar opheffen, maar ook versterken
    • Dit heeft te maken met de grootte van de vectoren en de richting waar ze heen wijzen

De hartvector:

De hartvector is de optelsom van alle depolarisaties in het hart op een bepaald moment → het is een optelsom van verschillende vectoren van verschillende delen van het hart:

  • De hartvector kan voortdurend van richting en grootte veranderen
  • Als de dipool vector wijst van de negatieve naar de positieve elektrode, is er een positieve spanning
  • De spanningsmeter meet een hogere (positieve) waarde en een lagere (negatieve) waarde
  • De uiteindelijke spanning wordt berekend door de getallen van
.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC12: Elementaire ECG-diagnostiek

Basis tot Homeostase HC12: Elementaire ECG-diagnostiek

HC12: Elementaire ECG-diagnostiek

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt besproken hoe je een ECG kan afleiden
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Het aflezen van een ECG

Bij het maken van een ECG worden 6 extremiteit-afleidingen en 6 precordiaal-afleidingen binnen 10 seconden opgenomen. Van elke afleiding wordt om het overzichtelijk te maken 2,5 seconden getoond:

  • De afleidingen aan de extremiteiten staan op een ECG aan de linkerkant, aan het begin van de golf
  • De P-golf laat de elektrische activatie (depolarisatie) van het atrium zien
  • Het QRS-complex laat de activatie (depolarisatie) van de ventrikels zien
    • Alles wat positief is noemt men R
    • Alles wat negatief is na R noemt men S
    • Een negatieve golf voor de R noemt men Q
    • Er zijn bijv. RS of QR-complexen → de morfologie van het complex kan verschillen
  • De T-golf laat de repolarisatie van het atrium zien

Gegeven waardes bij een ECG:

  • 25 millimeter op het papier bij een ECG komt overeen met 1 seconde aan meting
    • De snelheid is 25 mm/s
  • 5 hokjes staan voor 1 seconde → 1 hokje geeft 200 ms
    • 1 mm geeft 40 ms
  • Amplitude: 10 mm/mV
    • 2 hokjes staan voor 10 mm
    • 1 mm geeft 100 mV

Ritmestrook

P wordt veroorzaakt door een vector die op een bepaalde manier loopt:

  • Van de bovenkant van de atria naar de onderkant van de atria
  • Over de tussenwand

In de ritmestrook wordt gekeken of alle P-toppen er gelijk uit zien. Ritmestoornissen kunnen ontstaan als de sinusknoop het even niet doet, waardoor een ander deel van het hart de pacemakerfunctie overneemt. Deze ritmestoornissen zijn alleen te zien in de ritmestrook:

  • Er is steeds een positieve P-top
  • Er is ineens een negatieve P-top → ritmestoornis

De hartas:

De hartas is de som van alle depolarisaties (hartvectoren) die tijdens de activatie van de ventrikels plaatsvinden. Bij elk ECG hoort een schatting van de elektrische hartas in het frontale vlak. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de afleidingen I, II, aVL, aVR en aVF. De as in het transversale vlak wordt niet apart berekend of geschat. De richtingen van de metingen van de extremiteiten zijn als volgt:

  • Afleiding I: in de richting van rechts naar links, 0 graden
  • Afleiding II: in de richting van rechts naar het linkerbeen, 60 graden
  • Afleiding III: in de richting van links naar het linkerbeen, 120
.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase PD2: Ritmestoornissen en pacemakers

Basis tot Homeostase PD2: Ritmestoornissen en pacemakers

PD2: Ritmestoornissen en pacemakers

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt de opbouw en werking van het hart besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Stoornissen in het hart

  • Sick sinus: stoornissen aan de sinusknoop
    • Een vorm hiervan is bradycardie: hierbij ligt de hartfrequentie onder het normale minimum van 60 slagen per minuut
  • AV-geleidingsstoornissen: de atria werken wel goed, maar de geleiding naar de ventrikels is gestoord
    • In het ECG zijn er veel meer P-toppen dan QRS-complexen
    • Door de lage hartslag (veroorzaakt door een lage kamerfrequenties) kan men zich minder goed inspannen
      • De kamerfrequentie kan niet omlaag en daardoor de cardiale output niet omhoog, wat bij inspanning noodzakelijk is

Pacemakers

Een AV-geleidingsstoornis wordt behandeld met een pacemaker. Deze bestaat uit 1, 2 of 3 draden. Een pacemaker wordt gecodeerd met een 3-letter code:

  • Pacing: waar geeft het een pace af?
    • A: atrium
    • V: ventrikel
    • D: dual (beide)
  • Sensing: waar wordt het signaal opgevangen?
    • A: atrium
    • V: ventrikel
    • D: dual (beide)
  • Effect: wat voor reactie geeft het af?
    • I: inhibitie van pacing door gesensed event (als er een slag mis)
    • D: inhibited of tracking (als het signaal niet uit de boezem wordt doorgegeven)

Bij een pacemaker met 3 draden worden beide kamers gepaced → nodig als de hartkamers geen goede verbinding meer hebben. Er kan een R (rate responsive) aan gekoppeld worden zodat de pacemaker de SA-knoop op een andere manier kan gebruiken om de hartfrequentie te verhogen.

Welke pacemaker voor welke patiënt?

  • Boezemfibrilleren/silent atrium: VVIR
    • VVI: gesensed intrinsiek QRS inhibeert ventriculair pacing
  • Sinusbradycardie: AAIR
  • AV-geleidingsstoornissen
    • Met goede sinusknoopfunctie: DDD (VDD)
    • Met chonotrope incompetentie: DDDR
      • DD: intrinsieke P-top en QRS-complex kunnen pacing inhiberen
        • Deze P=top kan een gepaced QRS triggeren

Supraventriculaire ritmestoornissen (SVT)

SVT's ontstaan in de boezems. Er zijn verschillende vormen:

  • Tachycardie: de hartfrequentie ligt boven het normale maximum van 100 bpm
  • Boezemfibrilleren: er zijn veel P-toppen in vergelijking met QRS-complexen
    • De QRS-complexen hebben onregelmatige vormen
    • De stroom vanuit de boezem wordt de ene keer wel en de andere keer niet doorgegeven aan het ventrikel
  • Een vorm waarbij er een zeer hoge hartfrequentie en bijna geen P-toppen zijn
    • Hiervoor is een ICD
      • Kan als pacemaker fungeren
      • Kan ook als het hart te snel klopt
.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC13: Contractiemechanismen

Basis tot Homeostase HC13: Contractiemechanismen

HC13: Contractiemechanismen

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt besproken hoe spiercontractie werkt en welke structuren hier een rol bij spelen
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Determinanten voor spiercontractie

Er zijn meerdere determinanten die invloed hebben op de cardiale functie (pompfunctie van het hart):

  • Neurohormonale systemen
  • Elektrische activatie
  • Excitatie-contractie
  • Cardiovasculaire interacties
  • Anatomie
  • Geometrie
  • Contractie mechanismen

Verschillende onderdelen helpen bij de spiercontractie. Van klein naar groot zijn deze:

  • Myofilamenten: eiwitten (actine en myosine) die samentrekken
    • 10 nm groot
  • Sarcomeren: units die samentrekken
    • Actine en myosinefilamenten die langs elkaar kunnen schuiven
    • 2 mm groot
  • Myofibrillen: contractiele eenheden (bundeltjes)
    • Hieromheen zit het sarcoplasmatisch reticulum
      • Hierin zit een hoge concentratie calcium
  • Myocyten: de spiercel
    • Cellen die zich aan de randen van spiervezels bevinden (20 bij 100 micrometer)
    • Verschillende myocyten worden door intercalated disks mechanisch en elektrisch gekoppeld
    • Hebben veel mitochondriën (30-40% van het volume)
    • Het sarcolemma is het celmembraan: vormt kanaaltjes naar de T-tubuli
    • T-tubuli: zorgen ervoor dat het binnenste deel van de cel in contact kan staan met de intracellulaire ruimte
  • Myovezel of spiervezel: een vertakte structuur
    • Cellen zitten door dwarsverbindingen in lengte- en zijwaartse richting aan elkaar vast
    • Cellen zijn op een specifieke manier geordend zodat het hart goed kan samentrekken
    • Cellen bevatten één of twee kernen
  • Myocardium: het hartspierweefsel (het samentrekkende hart)
    • 10 cm

Contractiele eiwitten

Actine en myosine zijn de contractiele eiwitten. Myosine is dikker dan actine. Een contractiele eenheid bestaat uit:

  • 2 Z-lijnen: de grens van het sarcomeer, het midden van de actine
  • A-band: de lengte van het myosinefilament
    • De donkere band
  • H-zone: het midden van het myosine, waar geen overlapping van actine is
    • Een lichtere band
  • I-band: het deel tussen de uiteindes van twee myosinefilamenten, waar alleen actine is
    • Een lichtere band
  • M-lijn: het midden van de myosine

Myosine:

Myosine eiwitten zijn ATP afhankelijke motoreiwitten. Ze maken onder andere transport mogelijk. Hierdoor wordt myosine ook gebruikt om binnen de cel moleculen te transporteren. Een myosinefilament bestaat uit 300-400 myosine-2 moleculen. Deze bestaan uit twee identieke myosine-1, dat bestaat uit:

  • Myosin heavy chain
    • 2000 aminozuren, 200 kilodalton
    • Bestaat uit:
      • De staart: hier zitten verschillende myosinemoleculen aan elkaar
        • Wordt gevormd door een ahelix
      • Het scharniergebied: maakt beweging van het molecuul mogelijk
      • De kop: zorgt
.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC14: Excitatie- en contractiekoppeling

Basis tot Homeostase HC14: Excitatie- en contractiekoppeling

HC14: Excitatie- en contractiekoppeling

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt uitgelegd hoe de werking van de hartspier afhankelijk is van de calciumconcentratie
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Definitie

Excitatie-contractiekoppeling is de koppeling tussen wat er gebeurd tijdens de actiepotentiaal (in- en uitstromende ionen) en op moleculair niveau (cross-bridges). Als een spier een bepaalde lengte heeft, zal de spier een bepaalde hoeveelheid maximale kracht genereren. Als er een bepaalde kracht is, zal de spier een bepaalde lengte krijgen.

Een spier wordt door een bepaalde stimulus geactiveerd. Hierdoor gaat hij contraheren.

Calciumconcentratie

Spiercontractie is onder andere afhankelijk van calcium:

  • Extracellulaire calciumconcentratie ([Cao]): 1200 mM
  • Intracellulaire calciumconcentratie ([Cai]): 0,1 mM

Tussen deze concentraties zit dus een concentratieverschil van een factor 10.000.

Calciumionen komen voornamelijk tijdens fase 2 de cel binnen. Dit gebeurt via L-type calciumkanalen. Hierdoor verhoogt de intracellulaire calciumconcentratie met een factor 10

Het regulatiemechanisme:

Als er veel calcium in de cel is, zijn er meer bindingsplaatsen voor de myosine-actine binding. De intracellulaire calciumconcentratie hangt af van de extracellulaire calciumconcentratie:

  • Meer calcium in de extracellulaire ruimte zorgt ervoor dat er bij de actiepotentiaal meer calciumionen de cel in komen

De ontwikkelede spierkracht is dus afhankelijk van de intracellulaire calciumconcentratie in het cytosol. Hoe hoger deze concentratie, hoe hoger de kracht → de calciumconcentratie is een manier om de gegenereerde kracht te moduleren → het is een regulatiemechanisme.

Het versterkingsmechanisme:

De hoeveelheid calcium die tijdens een actiepotentiaal via L-type calciumkanalen de cel in komt is gering. Hiermee kan de cross-bridge cyclus niet op gang komen en wordt er geen contractie ontwikkeld. Daarom is er ook een versterkingsmechanisme → vanuit het sarcoplasmatisch reticulum is er een calcium geïnduceerde calcium vrijlating:

  1. In het sarcoplasmatisch reticulum (een blaas binnen de cel) zit veel calcium opgeslagen
    • In het SR zitten veel eiwitten die calcium kunnen binden, bijv. calsequestrine
  2. Als calcium de cel in komt worden de ryanodine receptoren gestimuleerd
  3. Calcium dat in het SR zit opgeslagen gaat via kanalen door het SR-membraan naar de intracellulaire ruimte
  4. De calciumconcentratie is hoog genoeg om contractie te veroorzaken en de cyclus op gang te brengen

Dit heet de calcium-induced calcium release. Calcium kan via ATP-pompen weer het SR in gepompt worden. Zo'n pomp heet een SERCA-pomp.

Fosfolambam:

De SERCA-pomp is een SR Ca-ATPase. Deze pomp wordt gereguleerd door de cacliumconcentratie in de cel (als deze hoog is, gaat de pomp harder werken) en fosfolambam. Normaal gesproken

.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC15: Hartspierfysiologie

Basis tot Homeostase HC15: Hartspierfysiologie

HC15: Hartspierfysiologie

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt uitgebreid besproken wat isotone en isometrische contractie is en hoe optimale spiercontractie kan plaatsvinden
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Isotone en isometrische contractie

Er zijn twee vormen van contractie:

  • Isometrische contractie: de lengte van de spier verandert niet, maar de spier ontwikkelt wel (maximale) kracht
    • Als de spier wordt vastgehouden aan allebei de kanten geeft dit de meeste krachtontwikkeling → als de spier niet kan verkorten is er maximale krachtontwikkeling
  • Isotone contractie: de kracht die de spier genereert is constant en de spier wordt verkort
    • Een spier wordt belast met een gewicht, waarna de spier kracht gaat ontwikkelen
      • Afhankelijk van de belasting zal de spier een andere hoeveelheid kracht genereren en zal er een andere mate van verkorting optreden:
    • Als de spier de hoeveelheid kracht die nodig is om het gewicht op te tillen heeft gegenereerd, spant de spier niet verder aan maar gaat hij verkorten
      • Hierbij blijft de kracht constant
    • Als er een lichter gewicht wordt opgetild, gaat de spier kracht genereren totdat er voldoende kracht is om het gewicht op te tillen
      • Dit punt wordt eerder bereikt dan bij een zwaarder gewicht
        • Op dit punt stopt de spier met inspannen en blijft de kracht constant
      • In deze situatie kan de spier meer verkorten dan bij een zwaarder gewicht

 

Kracht en uitrekking

De hoeveelheid kracht die tijdens isometrische contractie ontwikkeld wordt, hangt af van de lengte. Als een spier eerst opgerekt en daarna gestimuleerd wordt, zal deze een grotere kracht ontwikkelen dan een spier die minder was opgerekt voor de stimulatie:

  • Een gerelaxeerde spier is compliant en makkelijker uit te rekken
  • Een geactiveerde spier is veel stijver

Bij de rustlengte wordt geen kracht gegenereerd. Bij oprekking ontstaat er spanning bij de spier: deze is gelijk aan de kracht die erop wordt uitgeoefend. Hoe verder een spier wordt opgerekt, hoe stijver hij wordt → hoe moelijker om verder uit te rekken.

Niet de verkorting, maar het stijver worden van de spier zorgt dus voor extra kracht.

 

Alleen krachtontwikkeling is niet genoeg, om arbeid te verrichten moet de spier ook verkorten. Bij isometrische contractie bouwt de spier eerst kracht op. Als deze kracht gelijk is aan de kracht die nodig is, gaat de spier verkorten. Door de verkorting neemt de kracht af, door

.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC16: Hartfunctie

Basis tot Homeostase HC16: Hartfunctie

HC16: Hartfunctie

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt kort de anatomie van het hart herhaald, wordt uitgelegd hoe de "wringbeweging" van het hart werkt, worden verschillende manieren om het hart in beeld te brengen besproken en wordt de cardiale cyclus uitgelegd
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Anatomie van het hart

Dwarsdoorsnede van het hart:

De onderdelen van het (gezonde) hart hebben een specifieke ligging:

  • Centraal ligt de aortaklep
  • Bovenaan ligt de pulmonalisklep
  • Linksonder ligt de mitralisklep
  • Rechtsonder ligt de tricuspidalisklep
  • De arteria pulmonalis gaat voor de aorta ascendens langs

Tijdens de systole zijn de atrioventriculaire kleppen gesloten. Ze worden door de hoge druk opgewekt in de ventrikels gesloten.

Circulatie:

De systemische en pulmonaire circulatie bevindt zich tussen de linker- en rechterharthelft:

  • In de systemische circulatie is de flow overal gelijk
  • De weerstand van de systemische circulatie is veel hoger dan die van de pulmonaire circulatie
    • De druk in het rechterventrikel is hierdoor 5x zo klein als de druk in het linkerventrikel

Hartspiercellen

Hartspiercellen zijn in vezels gerangschikt. De vezelrichting is epicardiaal en endocardiaal verschillend → bij samentrekking van de spieren treedt niet alleen verkorting, maar ook torsie op:

  • Bij de apex is er een draaiing met de klok mee
  • Bij de basis is er een draaiing tegen de klok in

De wand wordt niet alleen kleiner, maar "wringt" zich ook uit. Hierdoor wordt op een efficiënte manier bloed uit het hart gehaald.

Daarnaast zorgt deze rangschikking van de hartspiercellen voor een homogene verdeling van de arbeid:

  • Door de verschillende vezelrichting kunnen de spiertjes allemaal 30-40% verkorten zonder dat ze elkaar in de weg zitten
    • Als alles op dezelfde manier zou zijn gerangschikt, zouden de spieren aan de buitenkant veel meer moeten verkorten dan de spieren aan de binnenkant

Het hart in beeld

Er zijn meerdere methoden om het hart in beeld te brengen:

  • Echocardiografie
    • Simpel en niet duur
    • Niet invasief en niet schadelijk
    • Beeld af wat er op dat moment in het lichaam gebeurt → er kan op een dynamische manier naar het hart gekeken worden
      • Er is expertise nodig om de gemaakte beelden goed te kunnen interpreteren
    • Bij het maken van een inspanningsecho moet goed opgelet worden of er naar hetzelfde vlak van het hart gekeken wordt. Er moet altijd naar tenminste 2 vlakken van het hart gekeken worden
    • Voor gedetailleerde informatie wordt
.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC17: Statistiek Einthoven Science Project

Basis tot Homeostase HC17: Statistiek Einthoven Science Project

HC17: Statistiek Einthoven Science Project

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt verder ingegaan op statistiek, waarvan de basis tijdens het blok AWV is gelegd
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Onderzoeksvolgorde

De normale volgorde bij onderzoek is als volgt:

  1. Vraagstelling/hypothese
  2. Studieopzet om de vraagstelling te beantwoorden
  3. Dataverzameling
  4. Data-analyse
  5. Resultaten interpretatie
  6. Conclusies trekken
  7. Artikel schrijven/voordracht geven

Onderzoeksmogelijkheden

In het Einthoven Science Project is het design al bepaald en is de data al verzameld. Er moet enkel nog een vraag bedacht en beantwoord worden. Mogelijkheden voor onderzoek zijn hierbij:

  • Normaalwaarden/referentiewaarden bepalen
  • Normaalwaarden die van andere variabelen afhangen bepalen
  • Verschillen tussen groepen bekijken
    • Bijv. het verschil in hartslag tussen mannen en vrouwen
  • Kijken of er correlatie tussen bepaalde variabelen is
    • Bijv. of langere mensen een hogere hartslag hebben

Normaalwaarden en referentie-intervallen

Normaalwaarden zijn zeer belangrijk in de medische wereld: artsen willen weten wanneer iets afwijkend en wanneer iets normaal is. Er is echter vaak overlap tussen ziek en gezond:

  • 95% van de normale bevolking zit tussen de referentie-intervallen
  • De grenswaarden worden bepaald door m+/- 1,96 x sof door het 2,5e en 97,5e percentiel

Regressielijnen

Een regressielijn kan aan de hand van een lineaire vergelijking worden voorgesteld:

  • Constante a
  • Richtingscoëfficiënt b
  • Algemene formule: y = a+ bx
    • y is de afhankelijke variabele (dependent)
    • x is de onafhankelijke variabele (independent)

Deze punten spreiden rondom de regressielijn. Dit omdat voor een persoon "i" geldt:

  • yi= ai+ bxi+ ei
    • e is de "error": de afwijking van de regressielijn van deze persoon
      • De error is normaal verdeeld met m=0 en een bepaalde srondom de lijn

SPSS:

De regressielijn kan door SPSS geschat worden met de commando's:

  1. Analyse
  2. Regression
  3. Linear

Als uitvoer verschijnt er een tabel waaruit de constante en richtingscoëfficiënt gehaald kunnen worden. Door de standaarddeviatie rond de regressielijn te schatten en vervolgens de formule voor de grenswaarden toe te passen kunnen de normaalwaarden bepaald worden. Ook is het mogelijk het 95% referentie-interval te bepalen.

SPSS kan ook afbeeldingen maken met de commando's:

  1. Graphs
  2. Legacy Dialogs
  3. Scatter/Dots

Het plotscherm kan via Simple Scatter → Define ingevuld worden. 

Aan de hand van de richtingscoëfficiënt kan bepaald worden of er samenhang tussen twee variabelen is:

  • Nulhypothese: er is geen relatie → RC = 0
  • Alternatieve hypothese: er is wel een relatie → RC ≠ 0

Als de P-waarde kleiner dan 0,05 is, is er een significant

.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC18, 19, 20 & 21: Mini Symposium Organisatie van Zorg

Basis tot Homeostase HC18, 19, 20 & 21: Mini Symposium Organisatie van Zorg

HC18, 19, 20 & 21: Mini Symposium Organisatie van Zorg

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt uitgelegd wat zorgpaden zijn en wordt besproken welke ontwikkelingen de zorg aan het doorgaan is
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Ontwikkelingen

  • Patiënt: 
    • Leeft langer met chronische ziekte
    • Multimorbiditeit: ziektelast neemt toe
    • Wil ook zeggenschap over zijn/haar zorg: regie
    • Kiest bewust: is geïnformeerd
    • "Samen beslissen"
    • "Verstandige keuzes"
    • Vraagt om kwaliteit: care/cure
  • Overheid/verzekeraars:
    • Doelmatige zorg
      • Kwaliteit (wat is kwaliteit?)
      • Veiligheid
      • Budget/grens aan volumegroei
    • Keuzes in aangeboden pakket (zorginstituut Nederland (ZiN))
    • Marktwerking
      • Inkoop/onderhandelen met zorgaanbieders
      • Betalen per prestatie = geleverd product (DBC/DOT)
  • Zorgaanbieders
    • Traditioneel 1e-2e-3e lijn
    • Marktwerking
    • Focys op kwaliteit/veiligheid
    • Centralisatie van hoogcomplexe zorg: 2e en 3e lijn
    • Decentralisatie laagcomplexe zorg: 1e en 2e lijn
    • Organisatie in keten/zorgpad/netwerk
      • Vaak regionaal, 1e-2e-3e lijn
      • "Ontschotting"
    • Gereguleerde marktwerking tussen patiënt, zorgverzekeraar en zorgaanbieder
    • Juiste zorg op de Juiste Plek (JZOJP): Organisatie van zorg in de toekomst
    • De zorg regelen waar dat het beste kan
    • Uitgangspunten:
      • Sterke toename chronisch zieken
      • Groeiend personeelstekort
      • Sterke toename oudere
      • Verdubbeling van de zorguitgaven

Zorgpaden

Zorgpad is een ander woord voor zorgprogrammering. Een zorgpad/klinisch pad is een complexe interventie om de gemeenschappelijke besluitvorming en organisatie van zorgprocessen te verwezenlijken voor een specifieke groep patiënten gedurende een gedefinieerd tijdskader.

Een zorgpad is:

  • Aandoeningsgericht/klachtgericht
  • Beschrijft het pad dat de patiënt doorloopt
  • Is evidence based en gestandaardiseerd
  • Is expliciet (taak en tijd)
  • Beschrijft wat er van de patiënt wordt verwacht (empowerment)

Zorgnetwerk

Een zorgnetwerk is een gecoördineerde manier van samenwerken tussen een groep zorgaanbieders om de gezondheidsuitkomsten van een (deel)populatie te verbeteren. De zorgaanbieders zijn daarbij bereid gezamenlijk risico te dragen voor het wel of niet realiseren van kwaliteit van de zorg.

 

 

 

Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC22: Anatomie cardiovasculair systeem

Basis tot Homeostase HC22: Anatomie cardiovasculair systeem

HC22: Anatomie cardiovasculair systeem

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt uitgebreid de anatomie van het cardiovasculair systeem besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Vaatsystemen

Er zijn 3 verschillende vaatsystemen in het lichaam:

  • Arteriële vaatsysteem
    • Gemiddelde bloeddruk is 100 mmHg → hoog
    • Heeft een toevoer functie: druk wordt opgebouwd zodat het bloed naar de weefsels kan gaan
  • Veneuze vaatsysteem
    • Gemiddelde bloeddruk is 20 mmHg → laag
    • Heeft een reservoir functie: bloed wordt verzameld en terug naar het hart gebracht
  • Lymfesysteem

Hiernaast zijn er nog 2 systemen:

  • Pulmonale systeem
  • Systematische systeem
    • Heeft een hogere bloeddruk dan het pulmonale systeem

Bloedvaten

Ook zijn er meerdere typen bloedvaten:

  • Arteriën
    • Arteriën van het elastische type
    • Arteriën van het musculaire type
  • Microcirculatie
    • Arteriolen
    • Capillairen
      • Capillair bed: uitwisseling van zuurstof, voedingsstoffen, afvalstoffen en andere substanties met de extracellulaire vloeistof
    • Venulen
  • Venen
    • Kleine en middelgrote venen
      • Hebben venenkleppen
    • Grote aderstammen

Structuur van de vaatwand

Elke vaatwand is grofweg opgebouwd uit dezelfde compartimenten:

  • Binnenste laag: tunica intima
    • Bestaat uit endotheelcellen afkomstig ut het mesoderm
    • Capillairen bestaan volledig uit deze laag
    • Lamina elastica interna (LEI): scheiding tussen de tunica intima en media
  • Middelste laag: tunica media
    • Bestaat uit glad spierweefsel vooral afkomstig uit het mesoderm, deels uit het ectoderm
    • Arteriën bevatten een erg grote tunica media
    • Lamina elastica externa (LEE): scheiding tussen de tunica media en adventitia
  • Buitenste laag: tunica adventitia
    • Bestaat uit bindweefselcellen vooral afkomstig uit het ectoderm, deels uit het mesoderm
    • Heeft vaten die het vat zelf van bloed voorzien: vasa vasorum
    • Heeft zenuwen die het vat zelf innerveren: vasa nervosum
    • Venen hebben een erg grote tunica adventitia

Arteriën

Arteriën hebben dus een toevoer functie:

  • Voorzien uit lichaam van zuurstofrijkbloed
    • Uitzondering: truncus pulmonalis, pulmonaalarteriën
  • Hebben een relatief hoge druk
  • Bloed passeert door arteriën van afnemend kaliber

Er zijn dus verschillende soorten arteriën:

  • Grote elastische arteriën
    • Geleidende arteriën, vangen pompdruk op
    • Veel elastische lagen (op plaatjes te zien als golvende draadjes)
    • Onderhouden de bloeddruk tussen cardiale contracties
    • Stuwen het bloed downstream naar de medium-sized arteriën
    • Aorta, aortaboog-arteriën, truncus pulmonalis, pulmonaal arteriën
    • Elastine zorgt voor elasticiteit → windketel effect
      • In de systole absorbeert de rek van de vaatwand bloeddruk krachten → de drukgolf van
.....read more
Access: 
Public
Basis tot Homeostase HC23: Vasculaire functie

Basis tot Homeostase HC23: Vasculaire functie

HC23: Vasculaire functie

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt de functie van de bloedvaten besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Circulatie van extracellulaire vloeistof

Er zijn drie convectieve "loops":

  • Uitwisseling met het bloed
  • Uitwisseling met de intersistiële vloeistof
  • Uitwisseling met het lymfe

Bloedcirculatie en energiegebruik

De saturatie van veneus bloed is lager dan in arterieel bloed. Er is een bepaalde hoeveelheid zuurstof nodig om het hart te voorzien. Deze hoeveelheid kan met de volgende formule berekend worden:

  • mVO2= CBF (flow) x 1,36 x Hb x (SaO2- SvO2)
  • mVO2= 0,25 L/min x 1,36 x 0,200 mL O2/Lbloedx (1,00 - 0,35) = 32,5 mL/min

Sommige organen extraheren meer zuurstof dan anderen. De verdeling van de SvO2van verschillende organen is:

  • Brein: 15%
  • Hart: 5%
  • Lever: 25%
  • Nieren: 20%
  • Longen: 1%

Het grootste deel van de energie wordt gebruikt om ATP te genereren. Een ander deel wordt gebruikt om warmte te genereren. 15-20% van de energie van de opgenomen calorieën wordt gebruikt voor stroming van het bloed. In rust gebruikt het hart ongeveer 8 J/s, dus 8 W.

De vasculaire boom

Het bloed genereert een druk van 100 mmHg. De bloeddruk daalt in de vasculaire boom tussen elke stap vrij snel. De grootste daling gebeurt in de arteriolen: ca. 55 à 60 mmHg. De flow is overal hetzelfde. Bij de capillairen is de totale doorsnede beschikbaar voor de flow het grootste. De snelheid neemt dus af (want flow is doorsnede/snelheid) --> omdat rondom de capillairen de doorsnede 1000x groter is dan in de aorta, is de snelheid 1000x lager.

In totaal is er 5L bloed in het vasculaire systeem:

  • 85% zit in de systemische circulatie
  • 10% zit in de pulmonale circulatie
  • 5% zit in het hart

De grootste hoeveelheid volume zit in het lagedrukgebied (80% in het veneuze deel, 15% in het arteriële deel.

Volume, druk, flow, weerstand en compliantie

In een bloedvat is er een samenhang tussen volume, druk, flow, weerstand en compliantie:

  • Flow (F) = CO = dP/R
    • Er ontstaat druk als het vaatbed voller loopt dan het rustvolume (unstressed volume)
    • Weerstand is een relatie tussen drukverschil en flow
  • Compliantie (C) = dV/dP 
    • Een determinant van de druk is de compliantie (oprekbaarheid) van het vat
    • Beschrijft het verschil in transmurale druk
    • In een non-lineair systeem wordt het verschil in volume en druk gepakt (vandaar de delta)
    • De inverse van de compliantie is
.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC24: Cardiovasculaire interactie

Basis tot Homeostase HC24: Cardiovasculaire interactie

HC24: Cardiovasculaire interactie

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt de interactie tussen verschillende factoren die de cardiale functie beïnvloeden besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Onderdelen van het cardiovasculaire systeem

Het cardiovasculaire systeem bestaat uit:

  • Een pomp
  • Het hart (2 kamers en 2 boezems)
  • Systematisch en pulmonair systeem
  • Bloed

De hersenen zijn een belangrijke regelaar voor de homeostase van het cardiovasculaire systeem. Cardiovasculaire interactie beschrijft hoe het cardiovasculaire systeem wordt gekoppeld. 

Functie van het cardiovasculaire systeem

De functie van het cardiovasculaire systeem hangt van verschillende factoren af:

  • Cardiale functie
    • Chronotropie: de snelheid waarmee het hart pompt
    • Dromotropie: de geleidingssnelheid van het hart
    • Intrinsieke factoren
      • Inotropie: vermogen van het hart om te contraheren (systolische functie)
        • Wanneer het hart gerelaxeerd is, is er weinig druk nodig om het hart te vullen
      • Lusitropie: vermogen van het hart om te relaxeren (diastolische functie)
    • Extrinsieke factoren
      • Preload: wandspanning tijdens de vulling → bepaalt de vulling van het hart
        • Als de preload hoog is, kan het hart zich verder vullen → het eind diastolische volume ligt hoger
      • Afterload: wandspanning tijdens de ejectie → de aortadruk
        • Als de aortadruk hoger ligt, stijgt de afterload → het eind systolische volume ligt hoger
  • Vasculaire functie
    • Weerstand: relatie tussen de perfusiedruk en flow
      • Door aanpassing van de diameter van de vaten
      • Een kleine vaatweerstand heeft een hogere weerstand als gevolg
    • Compliantie: relatie tussen de hoeveelheid volume en de druk
  • Bloed
    • Viscositeit
    • Bloedvolume

Veneuze return

Bij cardiovasculaire interactie is de cardiac output die gegenereerd wordt door het hart gelijk aan de veneuze return (hoeveelheid die door de organen gaat). De flow die door het hart gaat is gelijk aan de flow die terug naar het hart gaat. Er is dus een evenwichtssituatie.

Guyton model:

Deze evenwichtssituatie wordt beschreven in het klassieke Guyton model:

  • Horizontale as: rechter atrium druk, deze bepaalt de cardiac output
  • De veneuze return curve gaat omgekeerd
    • VR = dP/SVR = (MAP - CVP)/SVR

Het punt waar de twee curves kruisen, geeft de rechter atrium druk aan.

Slagvolume

Het slagvolume wordt als volgt berekend:

  • SV = EDV - ESV
    • EDV = eind diastolische volume
    • ESV = eind systolische volume

Het slagvolume kan dus op twee manieren verhoogd worden:

  • Door het
.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC25: Neurale regeling

Basis tot Homeostase HC25: Neurale regeling

HC25: Neurale regeling

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt de extrinsieke, neurale regeling van het cardiovasculaire systeem besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Aanpassing van het hart

Er zijn verschillende begrippen die gebruikt worden wanneer er over aanpassingen van het hart wordt gesproken:

  • Inotropie: de systole/contractie van het hart
  • Lusitropie: de diastole/relaxatie van het hart
  • Dromotropie: de geleidingssnelheid van het hart (activatiesnelheid)
  • Chonotropie: de snelheid waarmee het hart zich samentrekt
  • Compliantie
  • Bloedvolume
  • Weerstand

Interactie tussen al deze factoren bepaalt hoe het hart reageert in bepaalde situaties.

Het hart is dus in staat om zich aan verschillende omstandigheden aan te passen, bijv. aan het rennen van een marathon:

  • De hartfrequentie stijgt → de cardiac output neemt toe
    • Het lichaam vraagt veel van de renner: spieren hebben voldoende voedingsstoffen nodig en afvalstoffen moeten verwijderd worden
  • De lichaamstemperatuur stijgt
    • Dit moet via de thermoregulatie gehandhaafd worden
  • Het slagvolume blijft constant → het hart vult zich minder
    • De EDV en ESV dalen

Neurohormonale invloeden

Er is een regelsysteem nodig om het hart aan omstandigheden te laten aanpassen. Hierbij spelen zenuwen en hormonen een rol. Neurohormonale invloeden kunnen zowel extrinsiek als intrinsiek zijn:

  • Extrinsieke invloeden hebben een groot effect
    • Bijv. hormonen en neuronen
  • Intrinsieke invloeden spelen voornamelijk een rol in de lokale omgeving
    • Bijv. metabole en lokale hormonen, myogene en endothele factoren

Vooral de arteriolen regelen de vaatweerstand via constrictie en dilatatie. Verschillende factoren werken samen om dit te regelen.

Receptoren

Om het hart te reguleren zijn stoffen en sensoren/receptoren nodig:

  • Baroreceptoren controleren de bloeddruk
    • Bevinden zich in o.a. de aortaboog
    • Hebben bij een hoge druk een hogere vuurfrequentie
    • Zijn rond een normale bloeddruk het gevoeligst → kunnen zelfs kleine verschuivingen in de bloeddruk waarnemen
  • Volumereceptoren controleren het bloedvolume
    • Dit zijn in feite ook drukreceptoren: low pressure baroreceptoren
  • Osmoreceptoren controleren de osmolaliteit
  • Chemoreceptoren controleren de zuurstofspanning, pH en de hoeveelheid CO2

(Para)sympathische activatie

(Para)sympathische activatie heeft invloed op de mate van vasoconstrictie en vasodilatatie:

  • Sympathische activatie leidt tot vasoconstrictie
    • Gebeurt m.b.v. de stof norepinefrine → zorgt voor stimulatie van met name de alfareceptoren, maar ook de bètareceptoren
      • Alfareceptoren zorgen voor vasoconstrictie
      • Bètareceptoren zorgen voor vasodilatatie
    •  Heeft een positief effect op inotropie, lusitropie, chonotropie en dromotropie
  • Parasympathische activatie leidt tot vasodilatatie
    • Gebeurt
.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC26: Humorale regeling

Basis tot Homeostase HC26: Humorale regeling

HC26: Humorale regeling

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt de extrinsieke,humorale regeling en intrinsieke regeling van het cardiovasculaire systeem besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Regelsystemen

De meeste regelsystemen bestaan uit twee systemen:

  • Eén systeem met een remmende werking
  • Eén systeem met een stimulerende werking

Onder normale omstandigheden is er een balans tussen deze twee systemen. Zo wordt het hartritme bepaald door lichamelijke- en omgevingsomstandigheden (inspanning, snelle ademhaling, nadenken, etc.).

Verschillende processen kunnen beïnvloed worden door (para)sympathische invloeden:

  • Inotropie: sympathisch
  • Dromotropie: parasympathisch
  • Chronotropie: sympathisch en parasympathisch
  • Weerstand en capaciteit van de bloedvaten: sympathisch

Hormonen

Epinefrine:

Epinefrine (adrenaline) wordt onder sympathische stimulatie geproduceerd door de medulla van de bijnier. Er wordt ook een beetje norepenefrine gemaakt.

RAA-systeem:

Het Renine-Angiotensine-Aldosteron-Systeem loopt via de nieren. Het RAA-systeem heeft een sympathische invloed op het hart:

  1. Bij hypotensie en hypoperfusie van de nier, of als er een sympathische stimulatie is, wordt renine geproduceerd
  2. Renine stimuleert de omzetting van angiotensinogeen in angiotensine-1
  3. ACE zet vervolgens angiotensine-1 om in angiotensine-2
  4. Angiotensine-2 zorgt er via verschillende routes voor dat de bloeddruk omhoog gaat:
    • Dorst → meer drinken → meer volume van het bloed
    • Vasthouden van meer vloeistof door de nieren
    • Productie van aldosteron
    • Vasoconstrictie in het systemische vaatbed
    • Hypotonie van hart en vaten (op lange termijn)
      • Dit is een negatief effect

Atrium natriuretic peptide:

Atrium natriuretic peptide (ANP) wordt door het atrium geproduceerd. Dit gebeurt met name als de atria overrekt zijn (bijv. bij te hoge druk). ANP werkt op de nieren:

  1. De renine release verlaagt
  2. Angiotensine II gaat omlaag
  3. Aldosteron gaat omlaag
  4. De bloeddruk daalt → vasodilatatie.

Vasopressine:

De hypofyse produceert vasopressine, wat een sympathische werking heeft. Onder invloed van angiotensine-II vindt in de nieren vindt meer reabsorptie van vloeistof plaats. Hierdoor gaat het bloedvolume omhoog, wat leidt tot een hogere bloeddruk.

Concluderend:

Onder sympathische invloeden vinden een aantal processen plaats:

  • Stijging van het bloedvolume
  • Hogere cardiac output
  • Hogere arteriële druk

Onder parasympathische invloeden vinden een aantal processen plaats:

  • Daling van het bloedvolume
  • Lagere cardiac output
  • Lagere arteriële druk

Intrinsieke factoren

Intrinsieke factoren werken op lokaal niveau en kunnen voor verschillende organen een ander effect hebben:

  • Autoregulatie
  • Metabolisme
  • Myogene factoren
  • Endotheel
  • Extravasculaire compressie

Autoregulatie:

Autoregulatie is het intrinsieke vermogen van het orgaan om ondanks een verandering in de perfusiedruk een constante flow van het bloed te onderhouden. Een orgaan zorgt

.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC27: Macro- en microanatomie ademhalingsstelsel

Basis tot Homeostase HC27: Macro- en microanatomie ademhalingsstelsel

HC27: Macro- en microanatomie ademhalingsstelsel

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt de anatomie en embryonale ontwikkeling van het ademhalingsstelsel uitgebreid besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Embryonale ontwikkeling

Ontstaan van het diafragma:

De long ontstaat uit de voordarm in het embryo. Deze is verbonden met de dooierzak. De binnenkant van de voordarm bestaat uit endoderm. De voordarm wordt geflankeerd door de intra-embryonale coeloomholte. In de intra-embryonale coeloomholte bevinden zich 3 holtes:

  • Pericardiale holte
  • 2 pericard-peritoneale kanalen
  • Peritoneale holte

Deze holtes gaan met elkaar fuseren:

  • Fusie tussen de pleuropericardiale membranen en het mediane mesenchym scheidt de pleuraholten van de pericardholte
  • Fusie tussen de pleuropericardiale membranen met het mesenchym voor de oesophagus wordt het mediastinum en scheidt de pleuraholten van elkaar
  • Fusie van de pleurperitoneale membranen met het dorsale mesenterium van de oesophagus en het septum transversum scheidt de pleuraholten van de peritoneale holte
    • Samen met het ingroeiende spierweefsel uit de lichaamswand wordt deze structuur het diafragma genoemd
      • Als het diafragma niet goed is aangelegd, kan er een opening tussen de thoraxholte en het abdomen ontstaan → er bevindt zich een stuk darm in de thoraxholte: een congenitale diafragmatische hernia

Vertakking van de voordarm:

De voordarm begint zich tijdens de 4e week van de zwangerschap te splitsen. De voordarm gaat zich vertakken, waardoor uiteindelijk de longen ontstaan. 

Tijdens het vertakking groeit de voordarm tegen de wand van de intra-embryonale coeloomholte aan, waardoor de pleura ontstaan:

  • De binnenkant van de holte wordt het viscerale pleura wordt
  • De buitenkant van de holte wordt het pariëtale pleura 

In de 24e week worden voor het eerst alveoli (longblaasjes) en sulfactans geproduceerd. Dit markeert het moment waarop de longen opengehouden kunnen worden. Na de geboorte blijven de longblaasjes groeien, tot ongeveer 2-jarige leeftijd.

Verdeling van de thorax

De thorax kan op basis van structuur in twee delen onderverdeeld worden:

  • Benig deel
    • Wervelkolom
    • Ribben
    • Sternum
  • Musculair deel 
    • Intercostaalspieren
      • Leveren een belangrijke bijdrage aan het ademhalingsstelsel

De thorax kan ook op een andere manier verdeeld worden:

  • Onderbegrenzing: het diafragma
    • Omvat de onderste apertura (opening):
      • Aorta
      • Vena cava inferior
      • Oesophagus
      • Zenuwen
  • Bovenbegrenzing
    • Omvat de bovenste apertura:
      • Arteriën
      • Venen
      • Trachea
      • Oesophagus
  • Interne onderverdeling
    • Mediastinum
      • Bevat de pericardiale holte
    • Twee pleuraholtes

Pleuraholtes

.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC28: Bouw ademstelsel, klinische aspecten

Basis tot Homeostase HC28: Bouw ademstelsel, klinische aspecten

HC28: Bouw ademstelsel, klinische aspecten

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt de medische beeldvorming van het ademhalingsstelsel aan de hand van een paar klinische voorbeelden besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Thoraxfoto

Op een echo zijn de longen niet goed weer te geven:

  • De long bevat (normaal gesproken) vooral lucht
  • De contouren van de long zijn wel zichtbaar

Bij pneumonie is er op een echo- en thoraxfoto meer wit aanwezig. Dit komt door de aanwezigheid van veel slijm.

Een thoraxfoto wordt gemaakt alsof de patiënt naar de arts kijkt. Het is van klinisch belang om de longen te kunnen lokaliseren:

  • Ventraal liggen de boven- en middenkwab
  • Dorsaal licht de onderkwab
  • De ondergrens van de long is in rust de 6e rib
    • Hieronder ligt nog de pleura

Inademing

Bij inademing vinden een aantal processen plaats:

  • De druk in de pleuraholte wordt sterker negatief → de long wordt hiernaartoe gezogen
  • Het diafragma beweegt naar beneden → de longen kunnen zich vullen en groter worden
  • De ribben bewegen zich omhoog → de longen kunnen zich vullen
  • De externe tussenribspieren zorgen voor inspiratie
  • De interne tussenribspieren zorgen voor expiratie
    • Expiratie gebeurt meestal passief

Om dit mogelijk te maken moet de long elastische eigenschappen hebben: de longen bestaan uit een groot elastisch netwerk.

Pneumothorax

Bij een pneumothorax is het mogelijk om de elasticiteit van zowel de long als de thorax waar te nemen. De long en thorax bevinden zich in rustpositie → de thorax is uiteengezet (breder) en de long kleiner → het rustvolume van de thorax is groot, het rustvolume van de long is klein. Er zijn tegengestelde krachten die elkaar evenwicht brengen: de long wil naar binnen trekken en de thoraxwand wil naar buiten trekken. Hierdoor ontstaat een klein beetje negatieve druk.

Bij pneumothorax is dit maar aan één kant aanwezig. Een klaplong op een aantal manieren herkend worden:

  • Verhoogd middenrif
  • Meer mediastinum aan de kant van de klaplong
  • Verder uit-elkaar-staande ribben aan de kant van de gezonde long → de gezonde long probeert de compenseren voor de klaplong

Longkwabben

De long bestaat uit kwabben die door fissuren van elkaar zijn gescheiden. De 10 longsegmenten zijn door septa van elkaar gescheiden → heirdoor is er geen lucht- en bloeduitwisseling tussen de segmenten mogelijk.

Acinus

Een acinus is een groepje alveoli die door een beperkt aantal luchtwegen en kleine bloedvaten wordt voorzien. Een

.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC29&30: Longmechanica

Basis tot Homeostase HC29&30: Longmechanica

HC29&30: Longmechanica

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt de mechanica van de longen toegelicht en wordt uitgelegd van welke fysische factoren de longen afhankelijk zijn
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Anatomie van ventilatie en perfusie

De mechanica van de ademhaling is ten dienste van de alveolaire gaswisseling. In de alveoli vindt perfusie en ventilatie plaats:

  • Perfusie: doorbloeding
  • Ventilatie: luchtdoorstroming
    • Alveolaire ventilatie: VA
    • Dode ruimte ventilatie: VD
      • Anatomische dode ruimte: het gedeelte van de luchtwegen waar geen gaswisseling plaatsvindt
      • Fysiologische dode ruimte: alveoli die wel worden geventileerd maar niet worden doorbloed (worden vaak pas doorbloed bij inspanning)
    • Totale ventilatie VT= VA+ VD
      • Een deel van de ingeademde lucht blijft in de dode ruimte, het restant gaat naar de alveoli

Dankzij perfusie en ventilatie komt O2 uit de lucht in het bloed en komt CO2 uit het bloed in de lucht.

Mechanica

De long en de thoraxwand hebben een aantal mechanische eigenschappen die de alveolaire ventilatie bepalen:

  • Elasticiteit
  • Weerstand
  • Drukken
  • Surfactans

Door deze eigenschappen is de long het beste te vergelijken met een ballon: als een ballon opgeblazen wordt, rekt hij mee. Het streefvolume van een ballon is als hij niet onopgeblazen is. Net als een ballon, is het streefvolume van een long heel klein. 

Twee longen zijn in een soort "trommel" opgehangen. Deze kan van volume veranderen, waarbij de long volgt. Bij de inademing wordt lucht naar binnen gezogen, bij de uitademing wordt lucht naar buiten geduwd. Dit wordt tot stand gebracht door spieren, die de trommel groter en kleiner kunnen maken. De drukken veranderen op pleuraal niveau: als de druk negatief is, ontstaat er een sterke negatieve druk in de thorax → de long trekt mee en inademing wordt mogelijk. 

Elasticiteit

Elasticiteit is het vermogen om terug te keren naar de rusttoestand. Het omgekeerde is de compliantie, het vermogen om mee te geven met een opgelegde kracht. De long is van de trachea tot aan de pleura één groot elastisch netwerk, vol elastische vezels. Bij een rustige inademing wordt alleen het diafragma gebruikt, de uitademing is passief omdat de longen dankzij hun elasticiteit vanzelf terugveren.

Organen met elasticiteit hebben een streefvolume. Elasticiteit is gericht richting het streefvolume. Dit gebeurt bij een klaplong: de vacuümzegel tussen de long- en thoraxwand wordt verbroken, waardoor de long- en thoraxwand los van elkaar raken. Bij een klaplong zet de thoraxwand aan de zijde van de klaplong

.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC30&31: Gaswisseling en -transport

Basis tot Homeostase HC30&31: Gaswisseling en -transport

HC30&31: Gaswisseling en -transport

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt de uitwisseling en transport van O2 en CO2 van de atmosfeer naar het bloed uitgelegd
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Alveolair gastransport

Gastransport vindt in het menselijk lichaam op twee manieren plaats:

  • Alveolair transport en diffusie van gassen (O2 en CO2)
    • A = alveolair
  • Transport van gassen in het bloed
    • a = arterieel

Er is een ventilatie-perfusie verhouding. Druk kan op twee manieren uitgedrukt worden:

  • 1 kPa = 7,5 mm Hg
  • 1 mm Hg = 1,35 cm H2O

Het drukverschil is de drijvende kracht voor verplaatsing van gas tussen compartimenten → gas diffundeert van hoge naar lage druk:

  • De buitenlucht heeft op zeeniveau een zuurstofdruk (PO2) van 20 kPa (150 mm Hg)
  • In de mitochondriën is de zuurstofdruk bijna 0
  • Bij transport door het lichaam wordt de druk steeds lager
  • De alveolaire PAO2 is lager dan de PO2 in de buitenlucht → de concentratie van water en CO2 is hier hoog → de buitenlucht mengt hiermee → de PAO2 wordt minder

De alveolaire zuurstofdruk is te berekenen met de arteriële CO2-druk en de inspiratoire O2-druk:

  • PAO2 = PiO2 - 1,25 x PaCO2
    • PAO2: de hoeveelheid zuurstof in de alveoli
    • PiO2: de hoeveelheid ingeademde zuurstof
    • PaCO2: de hoeveelheid CO2 in arterieel bloed

Dit wordt afgeleid uit de wet van Dalton.

Diffusie en perfusie:

De wet van Fick beschrijft de diffusie:

  • V = (D x A x (P1 - P2))/L2
    • D = diffusieconstante
    • A = area/oppervlak
    • P1 - P2 = het drukverschil
    • L = lengte/afstand

Het alveolaire gastransport kan beperkt worden door diffusie of perfusie (doorbloeding):

  • Perfusielimitatie: als bij het gastransport tussen alveolus en capillair de zuurstof (PAO2 en PiO2) een evenwicht wordt bereikt → in het capillair is de PO2 hetzelfde als in de alveolaire ruimte
    • Als het bloed sneller zou stromen, zou er geen zuurstof meer opgenomen kunnen worden
    • In het capillair wordt een evenwicht bereikt → transport verandert relatief weinig op diffusieveranderingen → perfusie geeft de beperking
    • Er wordt dus snel een evenwicht bereikt → er is reservetijd in de contacttijd
    • Perfusiegelimiteerd betekent: "afhankelijk van de perfusie"
    • Vindt plaats bij O2 en CO2
  • Diffusielimitatie: een arteriole heeft een bepaalde tijd waarin het contact maakt met het longblaasje: zuurstof kan dan worden opgenomen → bij een toename van diffusie neemt het transport toe
    • In de capillair wordt geen evenwicht bereikt
.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC33: Ademregulatie 1

Basis tot Homeostase HC33: Ademregulatie 1

HC33: Ademregulatie 1

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt de onderlinge samenwerking tussen de controller, sensor en effector van het ademhalingscentrum besproken
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Doel ademregulatie

Het doel van ademhaling is de uitwisseling van O2 en CO2 tussen het bloed en de lucht.

De O2- en CO2-druk in het bloed zijn vrij stabiel: er is sprake van homeostase. De ventilatie wordt nauw gecontroleerd.

Een mens kan gemiddeld 1 minuut de adem inhouden. Door een gasmengsel aan te bieden waarmee het ademcentrum gedeisd wordt gehouden, kan beïnvloed worden hoe lang de adem ingehouden wordt. Dit wordt bijv. bij precieze longbestraling toegepast, zodat de long niet beweegt.

Onderdelen van het regelsysteem

Het ademhalingssysteem is een gesloten systeem. Een aantal onderdelen zijn essentieel om de ademhaling te kunnen reguleren:

  • Controller: het ademhalingscentrum (stukje weefsel dat automatisch de ademhaling kan reguleren)
    • Hier vindt het automatische proces van ademhaling t.g.v. impulsen vanuit de hersenstam plaats
      • Medulla
        • Het prebotzinger complex is de automatische impulsgenerator (d.m.v. vurende neuronen)
        • De dorsale respiratoire groep zorgt voor inspiratie (neuronen vuren bij inademing → extra kracht))
        • De ventrale respiratoire groep zorgt voor actieve expiratie (neuronen vuren bij uitademing → extra kracht)
      • Pons: zorgt voor "finetuning" van de ademhaling → neuronen kunnen zelf geen impuls genereren
        • Heeft een lage excitoire functie
        • Heeft een hoge inhiberende functie
        • Bijv. voor het bewegen van neusvleugels of tongspieren
      • Bij letsel aan het ruggenmerg onder de hersenstam blijft de automatische ademhalingsgeneratie intact
        • De hersenstam blijft ademhaling genereren omdat deze intact blijft
    • De cortex (hersenen) kan binnen bepaalde limieten de hersenstam overheersen → ontbrekende ademhaling
      • Hyperventilatie
      • Hypoventilatie
      • Praten, zingen
      • Muziekinstrumenten bespelen
      • Gapen, slikken, etc.
    • Het lymbisch systeem speelt een rol bij emoties en kan ook de hersenstam overheersen
      • Bijv. huilen: heeft een ontbrekende ademhaling als gevolg
  • Effector: de ademhalingsspieren → worden door het ademhalingscentrum en de cortex aangestuurd
    • Diafragma: gaat bij inspiratie naar beneden waardoor er lucht "aangezogen" wordt, gaat bij expiratie passief naar boven
      • Aangestuurd door de nervus phrenicus
    • Intercostaalspieren
      • Aangestuurd door de nervus intercostales
    • Hulpademhalingsspieren
      • Trekken de thorax omhoog
    • Buikspieren: aangestuurd door de spinale zenuwen
    • Zijn alleen bij inspanning zowel bij in- als uitademing actief
  • Sensoren: geven input op de controller voor stabilisatie van gasspanningen (O2-druk, CO2-druk en pH) in het bloed
    • Centrale
.....read more
Access: 
JoHo members
Basis tot Homeostase HC34: Ademregulatie 2

Basis tot Homeostase HC34: Ademregulatie 2

HC34: Ademregulatie 2

Algemene informatie

  • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
    • In dit college wordt uitgelegd hoe de ademregulatie tijdens de slaap verandert en worden een aantal ademhalingsstoornissen tijdens de slaap toegelicht
  • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
    • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
  • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
    • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
  • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
    • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
  • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
    • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

Slaap

Slaap is een aan-uit fenomeen. Slaap is essentieel voor de gezondheid:

  • De noodzakelijke slaapduur is 7,5-8.5 uur per 24 uur
  • 1/3 van de populatie slaapt minder dan 6 uur per 24 uur
  • Slaap sparen: als men weet dat hij weinig gaat slapen, werkt het om van tevoren slaap "op te sparen"
  • Korte slaapduur wordt geassocieerd met:
    • Aanwezigheid van ernstige en persisterende slaapproblemen
    • Toegenomen morbiditeit en mortaliteit
    • Toegenomen slaperigheid
    • Afname van de performance

Slaapstadia:

De duur van verschillende slaapstadia verschilt per leeftijdsgroep. Oudere mensen slapen minder diep. Er zijn 4 slaapstadia:

  1. N1: lichte slaap → sluimer
  2. N2: lichte slaap → verlies van bewustzijn
  3. N3: diepe slaap → niet meer reageren op de omgeving
  4. R: REM-slaap → droomslaap

Ademhaling:

Tijdens de slaap verandert de ademhaling:

  • De ventilatie neemt af: tijdens slaap verslappen de ademhalingsspieren
    • Lichte stijging in de CO2, lichte daling in de O2
    • Minimale daling van de saturatie
  • Vernauwing van de bovenste luchtwegen
    • De musculus genioglossus en laterale pharynxwand verslappen en gaan naar binnen
  • De kracht van de ademhalingsspieren neemt af

Er zijn veel slaapstoornissen. Een aantal hiervan zijn gerelateerd aan de ademhaling:

  • Obstructief slaapapneu syndroom (OSAS)
  • Centraal slaapapneu syndroom (CSAS)
  • Obesitas hypoventilatie syndroom

Centraal slaapapneu syndroom

Kenmerken:

  • > 10 seconden geen luchtstroom
  • Geen adempogingen
  • Cheyne stokes ademhaling
    1. Er is een instabiele terugkoppeling van het ademcentrum → verhoogde CO2-gevoeligheid
    2. Hyperventilatie
    3. Vertraagde circulatie (terugkoppeling)
    4. Afname van de buffercapaciteit
  • Periodieke ademhaling: er is een afwisseling tussen toename van de ademhaling en het teugvolume, afname van ademhaling en het teugvolume en een periode van apneu
  • Apneus duren 30 seconden tot 2 minuten
  • Een crescendo-descendo grafiek
  • Vaak gepaard met hartfalen
  • Een beschadigd ademcentrum
  • Ondine's curse: de CSAS gaat gepaard met hyperventilatie
    • Genetische afwijking waarbij er geen automatische ademhaling is → de patiënt is afhankelijk van de cortex → tijdens het slapen stopt de ademhaling 

Risicogroepen:

CSAS komt veel voor bij:

  • Idiopathisch (de oorzaak is niet bekend)
  • Medicatiegebruik (opiaten)
  • Alcoholgebruik
  • Mensen die zich bevinden op grote hoogte (er is een andere gasspanning in het bloed)
  • Complexe slaapapneu (OSAS is ook aanwezig)

Behandeling:

Er zijn meerdere mogelijke behandelingen voor CSAS:

    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC35: Hart-long interactie

    Basis tot Homeostase HC35: Hart-long interactie

    HC35: Hart-long interactie

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college wordt de interactie tussen hart en longen besproken
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Verband tussen hart en longen

    Het hart en de longen zijn anatomisch en fysiologisch sterk met elkaar verbonden: 

    1. Bloed loopt van de rechterhartzijde naar de longen
    2. Van de longen gaat het bloed naar de linkerhartzijde
    3. Van de linkerhartzijde gaat het bloed naar de capillairen
    4. Van de capillairen gaat het bloed naar de linkerhartzijde

    Een afwijking in de longen kan invloed hebben op zowel de linker- als rechterhartzijde. Ook afwijkingen in de linker- en rechterhartzijde kunnen invloed hebben op de longen.

    A-a verschil:

    Er is een verschil in zuurstofspanning tussen de alveoli en arteriën in de gezonde long:

    • Wordt voor 2/3 verklaard door de V-Q mismatch door de zwaartekracht
    • Wordt voor 1/3 verklaard door arterioveneuze shunts
      • Bij een shunt is er geen lucht, maar wel bloed
    • De alveolaire PO2 kan berekend worden door: PiO- 1,25 x PaCO2
    • Normaal is het verschil maximaal 2 kPa

    Hierbij zijn er een aantal pathofysiologische mechanismen van zuurstof:

    • Alveolaire hypoventilatie: de PA-aO2 is normaal → er wordt te weinig geademd → er komt te weinig zuurstof binnen
    • Diffusiestoornis: de PA-aO2 is verhoogd → de diffusie van het gas gaat lastiger → bij inspanning kan het bloed niet maximaal worden geoxideerd
      • De PA-aO2 is verhoogd bij een verdikte of kleine membraan
      • In rust is er geen hypoxemie, bij inspanning wel
    • Anatomische shunt: de PA-aO2 is verhoogd → een bloedvat vanuit de rechtercirculatie gaat naar de linkercirculatie → er komt zuurstofarm bloed in het hart → mengt met het zuurstofrijke bloed → de PaO2is lager
      • In goed geventileerde gebieden wordt zuurstof toegediend, maar er blijft maar zuurstofarm bloed bijkomen → helpt niet
    • Fysiologische shunt: de PA-aO2 is verhoogd → een deel van de longen is niet goed geventileerd
      • Heeft hetzelfde effect als een anatomische shunt

    Bij V-Q mismatch is er met name een shunt-effect.

    Kleine en grote circulatie: drukken

    Pulmonaal

    Gemiddelde druk (mm Hg)

    Systemisch

    Gemiddelde druk (mm Hg)

    Arteria pulmonalis

    15

    Aorta

    95

    Begin capillair

    12

     

    35

    Eind capillair

    9

     

    15

    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC36: Roken, fysiologische effecten

    Basis tot Homeostase HC36: Roken, fysiologische effecten

    HC36: Roken, fysiologische effecten

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college worden de effecten van roken op het menselijk lichaam besproken
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Samenstelling van een sigaret

    Een sigaret bestaat uit een aantal (verslavende) stoffen:

    • Teer
      • Samengesteld uit N, H, CO2en CO
      • Organische en anorganische deeltjes
      • Vele carcinogenen
    • Nicotine
    • CO
    • NO2
    • Ciliotoxische stoffen
      • O.a. blauwzuur (HCN)
    • Metalen
      • 30 verschillende soorten, waaronder carcinogene zware metalen
    • Radioactieve stoffen

    Effecten van roken

    Tijdens het roken worden neergeslagen deeltjes in de mond-keelholte doorgeslikt. Hoe kleiner deze deeltjes zijn, hoe meer distale depositie in de long → de long is een geweldig resorptie orgaan. Roken heeft verschillende effecten:

    • Acute effecten
      • Nicotine
        • Geeft een prettig gevoel/opkikker in het centrale zenuwstelsel
        • Zorgt voor tachycardie op cardiovasculair niveau
        • Werkt verslavend (tot meer dan 6-7 sigaretten per dag)
          • Gaat op receptoren zitten, waardoor de receptoren steeds meer behoefte krijgen aan nicotine
      • CO
        • Bezet hemoglobine → HbCO
          • Hemoglobine heeft een hoge affiniteit voor CO → zuurstofopname vermindert
          • Zuurstof wordt moeilijker aan weefsels afgegeven
      • Diverse stoffen geven directe slijmvliesirritatie
        • Functieverlies van trilharen
        • Ontstekingen in de luchtwegen
    • Lange termijn effecten
      • Ziekte veroorzakend
        • Hart- en vaatziekten
        • Carcinomen
          • Longcarcinoom
          • Hoofdhalstumoren
          • Bovenste tractus digestivus tumoren (inclusief pancreascarcinoom)
          • Blaascarcinoom
        • COPD
        • Pneumothorax
          • Treedt eerder op bij lange, dunne mensen
        • Enkele intersistiële longziekten (fibrose-achtige ontstekingsziekten in het longparenchym)
      • Ziekte verhevigend
    • Meeroken
      • Toename van het risico op longkanker (2x)
      • Toename van het risico op COPD
      • Als ouders roken kan het kind astma en luchtwegklachten krijgen
      • Roken tijdens de zwangerschap veroorzaakt later klachten bij het kind

    Longkanker:

    Omdat bij roken de long constant wordt beschadigd, kan bij herstel mutaties ontstaan en wordt het DNA steeds slechter. Hierdoor kunnen carcinomen ontstaan. Een longcarcinoom gaat 4 stadia door:

    1. In het eerste stadium is er alleen een primaire tumor
    2. In het tweede stadium komen de kankercellen in de regionale lymfeklieren
    3. In het derde stadium komen de kankercellen ook in de lymfeklieren in het mediastinum voor
    4. In het vierde stadium komen er uitzaaiingen → de metastase

    Bij metaplasie luisteren de kankercellen helemaal niet meer naar signalen van buitenaf. Ze hebben ook geen kenmerken meer van het weefsel.

    Longkankergetallen:

    • Incidentie in 2017: bijna 13.000 in Nederland
    • Mortaliteit in
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC37: Roken, global health

    Basis tot Homeostase HC37: Roken, global health

    HC37: Roken, global health

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college worden de wereldwijde effecten van roken en luchtvervuiling besproken
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Soorten lucht

    Jaarlijks sterven 1,7 miljoen kinderen onder de 5 jaar door milieuvervuiling. De grootste oorzaak hiervan is vieze lucht:

    • Waterdamp: onschadelijk
    • Witte rook: afkomstig van kolen
      • Schade valt mee als het wordt weggeleid van een schoorsteen
    • Sigarettenrook: zeer schadelijk omdat het dicht bij de longen is
    • Lucht binnenshuis: schadelijker dan buitenshuis
      • Tijdens het koken of stoken vindt een onvolledige verbranding plaats
      • Wordt bij het ontbreken van een schoorsteen niet goed afgevoerd

    De grootte van de deeltjes bepaalt de schadelijkheid: hoe kleiner hoe slechter. Deeltjes van <19 micronen en zwaveldioxide vormen het grootste probleem. Dit is heel schadelijk voor de longen. Vooral kinderen, ouderen en mensen met luchtwegproblemen hebben hier last van.

    China

    Vooral in China speelt dit: daar is de luchtkwaliteit het slechtste van de hele wereld. In noordelijke Chineze steden wordt per kubieke meter meer dan 403 microgram uitgestoten. Bij iedere 10 microgram vervuiling per kubieke meter is er een verhoging va 0,3% op de mortaliteit. In Indiase steden is er een vergelijkbaar probleem. In Beijing is het zo erg dat er maar 5 meter zicht is. Hier vormt zwaveldioxide, wat vrijkomt bij het verbranden van steenkool, een groot probleem. De effecten van vervuiling zijn groter in het koude seizoen:

    • De luchtddruk is hoger
    • Er wordt meer gestookt
    • De smog blijft hangen

    Vrouwen (hogere blootstelling door koken en een hogere kans op astma) en ouderen zijn er meer vatbaar voor. De grootste doodsoorzaak in China zijn respiratoire ziekten. Omdat vrouwen minder roken, is de prevalentie van longkanker onder mannen groter. Echter is dit aan het verschuiven doordat vrouwen meer koken en door emancipatie meer roken. Ook kinderen beginnen vroeg met roken, wat erg schadelijk is omdat mensen die jong beginnen er moelijker vanaf komen. In Chineze huizen is de lucht vele malen slechter dan in de buitenlucht.

    Ziekten

    Longkanker:

    • Tegenwoordig sterven er meer vrouwen aan longkanker dan aan borstkanker
    • De levensverwachting is slechts een half jaar
    • Komt minder voor dan astma en COPD
      • Longkanker: 0,12%
      • Astma en COPD: 5%
    • Vormt 13% van de nieuwe kankergevallen

    Het verschil tussen astma en COPD ligt in de oorzaak:

    • Astma ontstaat door een allergie en komt met episoden
      • Eosinofielen zijn ontstoken, kan worden verminderd met inhalatiesteroïden
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase PD4: Hart-long interactie

    Basis tot Homeostase PD4: Hart-long interactie

    PD4: Hart-long interactie

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • Deze patiëntdemonstratie gaat over iemand die longkanker overleefd heeft
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Casus

    Kenmerken van de patiënt:

    • Man van ongeveer 70 jaar
    • Werkte vroeger in de bouw
    • Rookt vanaf zijn 14e
    • Kreeg toen hij 54 jaar was last van het ophoesten van bloed → op een X-thorax bleek dat de man een uitgebreide vorm van longkanker had

    Longkanker

    Na de diagnose longkanker was de levensverwachting volgens de longarts een half jaar. Echter kromp de tumor kromp door chemotherapie, waardoor er een operatie kon plaatsvinden. De gehele rechterlong werd verwijderd met genezing als gevolg. Sindsdien leeft de patiënt al 18 jaar met één long. Hierdoor moet hij soms wat rustiger aan doen en heeft hij bij vochtig weer of verkoudheid meer klachten.

    Het verwijderen van de rechterlong heeft meerdere gevolgen, die op een X-thorax zichtbaar zijn:

    • Het diafragma ligt hoger
    • Het mediastinum is iets naar rechts opgeschoven
    • Er zit een knik in de trachea
    • De linkerlong is verschoven richting de rechterhelft van de thorax

    Bij kinderen heeft een longverwijdering minder gevolgen dan bij volwassenen. Bij volwassenen kan de long niet meer teruggroeien, waardoor de totale longcapaciteit halveert.

    Hart-long interactie

    De patiënt bezoekt regelmatige de cardioloog, omdat hij een paar jaar geleden een hartinfarct heeft gehad. Van tevoren had hij een aantal symptomen:

    • Misselijkheid
    • Overmatig zweten
    • Pijn op de borst en onder de armen

    Hij is toen met spoed naar het ziekenhuis gebracht.

    COPD

    De patiënt heeft ook een milde vorm van COPD. Hierbij worden normaal bètablokkers voorgeschreven, maar bij de patiënt was dit niet mogelijk. Dit omdat bètablokkers lijden tot bronchoconstrictie, wat zorgt voor extra ademproblemen. Daarom heeft de patiënt calcium-antagonisten als medicatie voor zijn COPD.

    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase PD5: Nierfunctie

    Basis tot Homeostase PD5: Nierfunctie

    PD5: Nierfunctie

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • Deze patiëntdemonstratie gaat over iemand met nierinsufficiëntie op basis van recidiverende urineweginfecties bij refluxnefropathie
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Functie

    De nier zorgt ervoor dat de homeostase behouden kan worden door:

    • Volumeregulatie
    • Osmolariteit
    • Elektrolyten
    • Zuur-base balans
    • Detoxificatie (o.a. kalium)
    • Hormonen

    Casus

    Deze casus gaat over een nierpatiënt. De patiënt heeft last van nierinsufficiëntie op basis van recidiverende urineweginfecties bij refluxnefropathie. Urine uit de blaas kan dan gemakkelijk terugvloeien naar de nieren zelf:

    • Tijdsbeloop
      • 1 jaar: zeer ernstige nierinfectie
      • 5 jaar: 2enierinfectie met onbekende oorzaak, opgenomen in de kinderkliniek
        • Beleid: permanente kuur (zware antibiotica, bijwerkingen)
      • 27 jaar: afgebouwde doseringen
      • 3enierinfectie
      • 49 jaar: klaring daalde → vermoeidheid
        • Beleid: dialyse
          • Er kwam water achter de longen terecht
        • Hemodialyse
      • 50 jaar: transplantatienier → energieker
      • 66 jaar: bijwerkingen van de afstoting
        • Eten wordt niet verteerd → veel afvallen
        • Longontsteking die normaal alleen bij AIDS-patiënten voorkomt
        • Hartaanval door de slechte nierfunctie, hierna een lange revalidatie
      • Thuisdialyse
        • Opleiding van 2,5 maand
    • De nierfunctie wordt weergegeven in een klaring
    • Geen kinderen → kans op problemen tijdens de zwangerschap neemt toe
    • Dialyse is naast transplantatie nodig
    • Oorzaak van de nierinfectie: geen kleppen in de ureter → urine kan terugvloeien in de nier → nierbekkenontsteking → functioneel nierweefsel gaat verloren
    • Geen nieuwe mogelijkheden tot transplantatie: de pompfunctie van het hart is te zwak voor nog een keer narcose
    • Medicatie: corticolsteroïden, prednison

    CAPD:

    Er is een katheter in de buikholte. Afvalstoffen worden gescheiden en er is te veel water in het peritoneum.

    Hemodialyse:

    Bij hemodialyse wordt bloed in een kunstnier-machine m.b.v. diffusie gezuiverd. Hiervoor wordt via een shunt/katheter-infuus in de ader toegang gemaakt tot de bloedbaan. Problemen die hierbij optreden zijn het komen van infectiebacteriën in de bloedbaan.

    Postmortale niertransplantatie:

    Bij een postmortale niertransplantatie wordt de nier op het iliaca systeem geplaatst. De zieke nieren blijven zitten. Er wordt een verbinding met de blaas gemaakt.

    X-thorax:

    Op de eerste X-thorax is veel wit te zien → de longontsteking. Deze is opgetreden als uiting van een sterk verminderde weerstand door afweer van onderdrukkende medicatie.

    Op de tweede X-thorax is te zien dat het hart vergroot is. Ook is er veel wit in de ondervelden → overvulling. Uit een aanvullend ECG blijkt dat er sinus tachycardie en een negatieve ACL-top is.

    Conclusie

    • Een nierziekte kan grote gevolgen hebben voor meerdere
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC38&39: Microscopie en anatomie nieren

    Basis tot Homeostase HC38&39: Microscopie en anatomie nieren

    HC38&39: Microscopie en anatomie nieren

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college wordt de anatomie van de nieren op macro- en microscopisch niveau besproken
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Functies

    De nieren zijn essentieel voor de homeostase. Ze hebben meerdere functies in het lichaam:

    • Uitscheiding van metabolieten en lichaamsvreemde stoffen
    • Regulatie van de water- en elektrolytenbalans, osmolariteit, arteriële druk en zuur-base balans
    • Secretie, metabolisme en uitscheiding van hormonen
      • Erytropoëtine (EPO)
        • Reguleert de aanmaak en afbraak van erytrocyten in het beenmerg
      • 1,25-dihydroxy
      • Vitamine D3
        • Zet vitamine D3 om in zijn actieve vorm
      • Renine

    Topografie

    De nieren liggen retroperitoneaal in het lichaam:

    • Hoog in het abdomen, half onder rib 11 en 12
    • De rechternier ligt vanwege de lever één wervel lager dan de linkernier
      • Linkernier: van T11 tot L2/3
      • Rechternier: van T12 tot L3/4 → ligt wat lager → makkelijker te palperen
    • Vanaf de zijkant zijn de nieren niet te zien
    • Retroperitoneaal achter de darmen, maag, duodenum en pancreas (secundair retroperitoneale organen)
    • Ventraal voor de nieren liggen een aantal organen:
      • Rechternier:
        • Lever (bovenaan)
        • Duodenum (hilus)
        • Colon (midden)
      • Linkernier:
        • Maag (boven)
        • Milt (linksboven)
        • Pancreas (midden)
        • Colon descendens (linksonder)
    • Dorsaal en craniaal van de nieren ligt het diafragma
    • Bovenop de nieren liggen de bijnieren
    • Het hilum is de plaats waar allerlei structuren in en uit de nieren gaan → staat in contact met het duodenum
    • Inferior-dorsaal liggen twee spieren:
      • Musculus quadratus lumborum (achterste rugspier)
        • Ligt bij het midden van de nieren
      • Musculus psoas major
        • Ligt bij het hilum van de nieren: zorgt voor flexie van de bovenbenen
          • Hierover loopt de urineleider (ureter)
      • Tendon musculus transversus abdominis
        • Ligt in de rompwand ventraal voor de nieren
        • Dekt de buitenste zijde van de nieren
        • Tendon betekent pees

    Omdat de peritoneaalholte lastig door te komen is, worden de nieren bij operaties vanaf de zijkant benaderd.

    Bescherming

    De nieren zitten vast in vetweefsel en bindweefsellagen:

    • Perirenaal vet/capsula adiposa: structureel vetweefsel direct om de nieren
      • Houdt de nier op de goede positie in de bindweefsellaag
      • Zorgt ervoor dat de nieren niet naar beneden zakken (nefrotose/wandelende nier)
    • Fascia renalis: zit rond het perirenale vet
      • Loopt ook om de bijnier heen
      • Loopt tot onderin het bekken → is daar open
      • Zit boven
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC40: Klaring en GFR

    Basis tot Homeostase HC40: Klaring en GFR

    HC40: Klaring en GFR

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college worden verschillende begrippen zoals RBF, RPF, GFR en klaring uitgelegd
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Functie van de nieren

    De nieren hebben verschillende primaire functies die te maken hebben met de homeostase:

    • Volume van vloeistoffen onderhouden door de NaCl balans te reguleren
    • Osmolariteit onderhouden door de waterbalans te reguleren
    • Balans van andere elektrolyten (bijv. kalium) onderhouden
    • Zuur-base balans onderhouden
    • Detoxificatie
    • Hormonen

    Bloedverloop

    Het bloed komt via vertakkingen vanuit de arteria renalis de nieren binnen. In de nieren gaat bloed naar de cortex toe. Bloed komt via afferente arteriolen de glomerulus binnen, waar het door de barrière van endotheel, basaalmembraan en podocyten gefiltreerd wordt. Hierna komt het in de efferente arteriolen, die overgaan in peritubulaire capillairen die langs de tubuli lopen. Tubulaire terugresorptie vindt plaats in de tubulus.

    Rarification is het schaars worden van de niervaten. Dit is een onomkeerbaar proces waarbij nefronen worden verloren. 

    Begrippen

    De cardiac output is 5 L/min. De cardiac output is de flow door het lichaam. In de nieren is ook flow aanwezig:

    • Renal Blood Flow (RBF): 1 L/min
      • Het bloed dat door de 2 nieren gaat
      • 1/5 van de CO gaat naar de nieren
    • Renal Plasma Flow (RPF): 0,6 L/min
      • Het bloed zonder rode bloedcellen → 60% van de RBF
        • Bloed bestaat 40% uit rode bloedcellen en 60% uit water met elektrolyten, proteïnen en vet
    • Glomerulaire Filtration Rate (GFR): 125 mL/min
      • Aantal ml aan voorurine dat per minuut in de ruimte van Bowman verschijnt, opgeteld voor alle nefronen samen
      • Een nier bevat ongeveer 1 miljoen glomeruli
      • Dagelijks wordt 180 L voorurine gemaakt
    • Filtration fraction (FF): GFR/RPF = 125/600 = 0,20
      • Dit is de fractie van de renal plasma flow die wordt filtreerd
    • Tubulaire excretie: de grotere moleculen die niet gefiltreerd kunnen worden, worden direct vanuit het bloed via de tubuluscellen uitgescheiden zodat ze uitgeplast kunnen worden

    Water:

    Het lichaam van een mens bestaat voor ongeveer 60% uit water (een mens van 100 kilo heeft dus 60 L water):

    • Binnen de cellen zit 2/3
    • Buiten de cellen zit 1/3
      • 25% in het plasma
      • 75% in het intersistitium (cytosol)

    Om de 180 L water terug te resorberen is een tubulus nodig. In een nefron worden vanuit de tubuli stoffen geresorbeerd in het lichaam:

    • Proximale tubuli: grote resorbeerder →
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC41: Regeling van GFR en RBF

    Basis tot Homeostase HC41: Regeling van GFR en RBF

    HC41: Regeling van GFR en RBF

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college wordt besproken hoe de GFR en RBF in de nieren wordt gereguleerd
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Modulatie

    Verschillende factoren kunnen GFR en RBF moduleren:

    • Cardiac output: effectief circulerend volume
    • Factoren die de weerstand in de afferente en efferente glomerulaire arteriolen, en daarmee de hydrostatische druk in de glomerulus, moduleren
    • Verandering in de filtratiebarrière
      • Bijv. schade aan de glycocalyxlaag

    Verschillende factoren kunnen de klaring van een stof moduleren:

    • Factoren die de RBF en GFR moduleren
    • Verandering van de filtratiebarrière
    • Tubulaire terugresorptie en excretie

    Autoregulatie

    De nier beschikt over een systeem waarmee de RBF en GFR over een brede range van arteriële bloeddrukken geregeld kunnen worden. De regeling van de RBF is erop gericht om de filtratiefunctie van de nier te waarborgen, voedingsfunctie is secundair. Er zijn twee vormen van autoregulatie die plaatsvinden rondom de macula densa:

    • Myogene autoregulatie
      1. De bloeddruk neemt toe
      2. Het afferente bloedvat rekt uit
      3. De rekking wordt opgemerkt door de gladde spiercellen rondom de afferente arteriolen → ionkanalen in de gladde spiercel worden geopend
      4. Er komt een natrium influx → depolarisatie
      5. Voltage-gated calcium kanalen op het sarcoplasmatisch reticulum gaan open → binding aan actinefilamenten → spiercontractie
      6. De vaten gaan vernauwen om de plasmaflow constant te houden en om beschadiging te voorkomen
    • Zonder myogene autoregulatie zou de plasmaflow exponentieel met de bloeddruk toenemen
      • Dit zou de capillairen beschadigen
      • Er zou onevenredige perfusie plaatsvinden
    • Met myogene autoregulatie ontstaat er een weerstand, waardoor als de bloeddruk toeneemt de plasmaflow gelijk blijft → hierdoor is de perfusie in alle glomeruli gelijk
    • Filmpje: https://www.youtube.com/watch?v=kM4FaSOA-G0 → het is niet nodig het proces uit het hoofd te kennen, alleen dat zouttoevoer leidt tot samentrekking van de spiervezels
    • Tubulo-glomerulaire feedback → mechanisme dat via "zout-sensing" verloopt
      1. De bloeddruk neemt toe
      2. Er komt meer NaCl in het kapsel van Bowman
      3. De macula densa meet de toename in NaCl → geeft het door aan de afferente arteriolen
      4. Er vindt vasoconstrictie in het afferente bloedvat plaats
    • De hoeveelheid NaCl neemt recht evenredig met de GFR toe
    • Filmpje: https://www.youtube.com/watch?v=CF0Ahawshzg

    Als de RPF afneemt, zal ondanks de autoregulatie de GFR afnemen. De FF (filtratiefractie) zal toenemen omdat de GFR minder afneemt dan de RPF. Als de bloeddruk lager wordt zal het afferente vat wijder worden en het efferente vat samenknijpen → de

    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC42: Tubulaire functies - natrium en chloride

    Basis tot Homeostase HC42: Tubulaire functies - natrium en chloride

    HC42: Tubulaire functies - natrium en chloride

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college worden de functies van de tubuli van nefronen, en daarbij vooral reabsorptie en secretie, besproken
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Nefronen

    In de nieren vinden 3 processen plaats die de samenstelling van urine regelen:

    • Glomerulaire filtratie
    • Tubulaire reabsorptie
    • Tubulaire secretie

    Door de NaCl balans de reguleren, wordt het vloeistofvolume onderhouden. Door de osmolariteit te onderhouden, wordt de waterbalans gereguleerd.

    Het nefron bestaat uit een aantal onderdelen:

    • Nierlichaampje
    • Proximale tubulus: 70% wordt teruggeresorbeerd
    • Lis van Henle: 15% wordt teruggeresorbeerd
    • Distale gekronkelde tubulus: 5% wordt teruggeresorbeerd
    • Verzamelbuis: 3% wordt geresorbeerd

    Over de hele tubulus liggen aquaporinekanalen die water kunnen resorberen via het principe van osmose.

    Natrium

    Natrium komt in de extracellulaire vloeistof en bijna niet in de intracellulaire. Er is iets dat voorkomt dat er een evenwicht ontstaat. De natriumchloridebalans in het lichaam wordt behouden doordat zout wordt uitgescheiden via ontlasting, urine of zweet. Natrium speelt dus een belangrijke rol in de nieren:

    • De concentratie in de ruimte van Bowman is hetzelfde als de plasmaconcentratie → 140 mmol/L
    • Per 24 uur wordt 180 L x 140 mmol/L = 25.200 mmol natrium gefiltreerd
    • Per 24 uur wordt 100 mmol/L x 2 L urine = 200 mmol natrium per 24 uur uitgeplast
    • De fractionele natrium excretie is 0,79% (200/25.200)

    Algemene principes van transport door celmembranen heen

    Om de begrijpen hoe een stof gefiltreerd, geresorbeerd en gesecreteerd wordt is het nodig te begrijpen hoe de permeabiliteit van een membraan dit beïnvloedt:

    • In een geheel permeabel membraan kunnen de deeltjes door het membraan verplaatsen → er ontstaat een evenwicht tussen de deeltjes aan beide kanten van het membraan
    • In een semi-permeabel membraan kan water, maar niet deeltjes, zich verplaatsen → water zal zich zo verplaatsen dat de hydrostatische druk gelijk blijft → osmose
      • Waar meer deeltjes aanwezig zijn, is ook meer water aanwezig

    Natrium en kalium kunnen diffunderen → in de bloedbaan is de concentratie hetzelfde als in het intersistitium. In celmembranen is dit niet het geval. De verschillende permeabiliteit van endotheel wanden van vaten en celmembranen bepaalt hoe een vloeistof zich verplaatst tussen de intravasculaire, intracellulaire en intersistiële ruimte:

    • Water kan zich vrij verplaatsen
    • Elektrolyten kunnen verplaatsen door vaatwanden, maar niet door celmembranen
      • Met hulp van eiwitten kunnen elektrolyten wel door een celmembraan gaan
    • Grote eiwitten kunnen zich niet verplaatsen
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC43: Tubulaire functies - concentrering en verdunning urine

    Basis tot Homeostase HC43: Tubulaire functies - concentrering en verdunning urine

    HC43: Tubulaire functies - concentrering en verdunning urine

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college worden de functies van distale delen van het nefron en de verzamelbuis besproken
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Distale nefron

    Het distale nefron bestaat uit de distale tubulus en de verzamelbuis. In het distale nefron vindt minder resorptie plaats dan in het proximale nefron. In het distale nefron vindt minder resorptie plaats dan in de proximale tubulus:

    • 9% van het natrium wordt geresorbeerd
    • 19% van het water wordt geresorbeerd

    Een aantal hormonen spelen hier een rol:

    • ADH
      • Verhoogt de permeabiliteit voor water in de corticale en medullaire verzamelbuizen
      • Verhoogt de permeabiliteit voor ureum in de medullaire verzamelbuizen
    • Aldosteron
      • Stimuleert de reabsorptie van Na+
      • Stimuleert de secretie van H+en K+

    Distale tubulus

    De distale tubulus is een voortzetting van het dikke opstijgende been van de lis van Henle. Hij grenst o.a. aan de vaatpool van de glomerulus. Hier wordt chloor gesenseerd door de macula densa. In de distale tubulus vinden 3 soorten transport plaats:

    • Na+/Cl- co-transporter in het apicale membraan
      • Bij het syndroom van Gitelman is er een dysfunctie van dit kanaal (stofwisselingsziekte)
    • Cl-kanaal in het basolaterale membraan

    Er vindt ook chloor resorptie plaats. Omdat het transport gedreven is door energie, is het mogelijk zout te resorberen. Er vindt beperkt waterresorptie plaats omdat de permeabiliteit voor water laag is.

    De reabsorptie kan door thiazide diuretica geïnhibeerd worden: de Na+/Cl-co-transporters worden geblokkeerd waardoor er minder NaCl reabsorptie is.

    Verzamelbuis

    Na de distale tubulus komt de verzamelbuis. Deze begint bovenin (corticaal) en gaat richting het hilum. In de verzamelbuis vindt reabsorptie en excretie plaats:

    • Reabsorptie
      • Water
        • Corticaal is er weinig permeabiliteit
        • Medullair is er veel permeabiliteit
        • De permeabiliteit wordt verhoogd door ADH
      • Ureum
        • Vooral in de medullaire verzamelbuizen
        • De permeabiliteit wordt verhoogd door ADH
      • Natrium (4%)
        • Wordt gestimuleerd door aldosteron
      • Chloride
        • Wordt aangedreven door de negatieve luminale gradiënt
    • Excretie
      • Kalium
        • Hangt af van de luminale natriumconcentratie
        • Wordt gestimuleerd door aldosteron → leidt tot het openen van meer natriumkanalen
      • H+en NH4+
        • Hangt af van de zuur/base status van het lichaam

    De excretie en resorptie vindt plaats in de "principal cell" (hoofdcel) van de verzamelbuis. Zo'n cel heeft een aantal eigenschappen:

    • Apicaal:
      • ENa
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC44: Osmoregulatie

    Basis tot Homeostase HC44: Osmoregulatie

    HC44: Osmoregulatie

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college wordt besproken hoe de osomolaliteit in de nieren geregeld wordt
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Zout in eten

    Keukenzout is natriumchloride (NaCl). 100 mmol NaCl bevat:

    • 100 mmol natrium = 2,3 gram natrium
    • 100 mmol chloor = 3,4 gram chloor

    100 mmol NaCl bevat dus 5,84 gram NaCl. De gezonheidsraad adviseert maximaal 6 gram zout per dag te eten. Dit komt dus overeen met 100 mmol NaCl per dag.

    Waterverdeling over de compartimenten

    Een lichaam bestaat voor gemiddeld 60% uit water:

    • 2/3 in de intracellulaire vloeistof (0,4 x lichaamsgewicht)
      • Alle cellen bij elkaar
      • Hier zit naast water ook elektrolyten in
    • 1/3 in de extracellulaire vloeistof (0,2 x lichaamsgewicht)
      • 75% in de intersistiële vloeistof (0,2 x 0,75 x lichaamsgewicht)
      • 25% in het plasma (0,2 x 0,25 x lichaamsgewicht)

    De nier produceert 150-200 L voorurine per dag. Dit wordt niet allemaal uitgescheiden → 198 L wordt geresorbeerd en 2 L wordt urine.

    Transport van water en elektrolyten

    Verschillende krachten spelen een rol bij het transport van water en elektrolyten:

    • Elektrochemische gradiënt
    • Kristalloïd osmotische druk
    • Colloïd osmotische/oncotische druk → beïnvloedt het transport van water
    • Hydrostatische druk → beïnvloedt het transport van deeltjes

    Ook de permeabiliteit van het endotheel en celmembraan spelen een rol:

    • Endotheel
      • Elektroyten kunnen vrij bewegen
      • Water kan vrij bewegen door loose junctions
    • Celmembraan
      • Elektrolyten kunnen niet vrij bewegen door de lipiden laag → wordt via kanalen getransporteerd
      • Water kan via aquapurine kanalen door de lipiden laag gaan

    Osmose:

    Osmose is de beweging van water als gevolg van een concentratiegradiënt. Deze vorm van gefaciliteerde diffusie loopt via aquapurinekanalen. Het membraan is semi-permeabel en dus impermeabel voor de stof zelf. Osmose veroorzaakt een verandering in de grootte van het compartiment.

    Toevoegen van zout en/of water:

    Het toevoegen of weghalen van NaCl heeft voornamelijk invloed op de grootte van het ECF (extracellulaire vloeistof). NaCl 0,9% is een oplossing van 9 gram zout per liter water. Dit komt overeen met de osmolaliteit van het bloed → het is iso-osmotisch. Na het toevoegen van 1,5 L NaCl 0,9% neemt het volume van de ECF met 1,5 liter toe. Het volume van het ICF blijft gelijk omdat de osmolaliteit gelijk is. Als er een verschil zou zijn in osmolaliteit, zou het water verplaatsen naar het intracellulaire compartiment.

    Als alleen water (dus zonder

    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC45: Volumeregulatie

    Basis tot Homeostase HC45: Volumeregulatie

    HC45: Volumeregulatie

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college wordt besproken hoe de nieren het volume reguleren
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Effectief circulerend volume

    In tegenstelling tot de ECF is het effectief circulerend volume (EffCV/ECV) niet een meetbaar afzonderlijk compartiment in het lichaam. Het EffCV is het deel van de ECF dat zich in de bloedbaan bevindt en effectief de weefsels perfundeert. 

    Normaal gesproken nemen de ECF en EffCV samen toe of af. Echter zijn er situaties, bijv. hartfalen, waarbij de ECF toeneemt maar de EffCV afneemt. Zo is bij een hartstilstand de EffCV 0.

    Bloeddruk:

    Volumeregulatie betreft de regulatie van het effectief circulerend volume en dus de regulatie van de bloeddruk en specifiek de regulatie van natrium filtratie, reabsorptie en excretie door de nier.

    Modulatie van het EffCV leidt tot modulatie van het plasmavolume en daarmee van de cardiac output, die bepaald wordt door:

    • EDV in de linkerventrikel
    • Contractiekracht van de linkerventrikel
    • Hartfrequentie
    • Bloeddruk = cardiac output x perifere vaatweerstand

    Natriumionen:

    Zoals eerder is vastgesteld beïnvloedt het toevoegen of verwijderen van natrium het ECF. Het lichaam hanteert een bepaalde natriumbalans:

    1. Via eten komt gemiddeld 120 mmol natrium per dag binnen
    2. 110 mmol wordt geabsorbeerd in de darmen, 5-10 mmol verlaat het lichaam via de ontlasting
    3. In de ECF zit 2450 mmol natrium, in de ICF zit 375 mmol natrium
    4. 10-15 mmol natrium wordt uitgezweet
    5. Per dag wordt 2500 mmol gefiltreerd, waarvan 25.400 mmol wordt gereabsorbeerd
    6. 100 mmol verlaat via de urine het lichaam

    Sensoren

    Er zijn 3 groepen sensoren die veranderingen in volume waarnemen en betrokken zijn bij volumeregulatie:

    • Centrale vasculaire sensoren
      • Lage druk → heel belangrijk
        • In de atria
        • In de pulmonale vasculatuur
      • Hoge druk → belang hangt af van de volumestatus
        • In de carotiden
        • In de aortaboog
        • In het juxtaglomerulaire apparaat (macula densa)
    • Sensoren in het CZS → minder belangrijk
    • Sensoren in de lever → minder belangrijk

    Regulatie van de EffCV

    Er zijn verschillende efferente paden die de EffCV bij reguleren:

    • RAAS (renine-angiotensine-aldosteron systeem)
      • Vanuit de renale baroreceptoren en het juxtaglomerulaire apparaat bij een lagere GFR → minder zout → minder renine
    • Sympathische zenuwstelsel
    • ANP (atrial natriuretic peptide) → vasodilatatie
      • Worden geïnhibeerd door atriale myocyten
    • ADH (antidiuretic hormoon)
      • Wordt bij dalende bloeddruk afgegeven in het brein

    Het RAAS:

    Bij lage bloeddruk wordt het RAAS geactiveerd.

    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC46: Zuur-base

    Basis tot Homeostase HC46: Zuur-base

    HC46: Zuur-base

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college worden besproken hoe de zuur-base verhouding in het lichaam, en met name de nieren, een rol speelt
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Zuur

    In het bloed is de waterstofconcentratie:

    • [H+] = 40 nmol/L = 40 x 109 mol/L

    Deze concentratie wordt binnen zeer nauwe grenzen gereguleerd → is van belang voor de functie van eiwitten, enzymen en de membraanpotentiaal.

    De [H+] kan worden verstoord door:

    • Metabolische oorzaken
      • Toename in zuurlading van externe oorsprong → intoxicatie
      • Toename in zuurlading van interne oorsprong → lactaat, ketoacidose
      • Braken → verlies aan H+→ alkalose
      • Diarree → verlies aan HCO3-→ acidose
      • Disfunctioneren van de nieren → metabole acidose
    • Respiratorische oorzaken
      • Hypoventilatie → pH daalt
      • Hyperventilatie → pH stijgt

    Ontstaan van zuren in het lichaam:

    Het zuurgehalte in het lichaam stijgt als volgt:

    1. Door de verbranding van vetten en koolhydraten ontstaan organische zuren
    2. Tijdens aerobe verbranding (normaal) bestaan deze tussenproducten kort en in lage concentraties → worden in de citroenzuurcyclus volledig omgezet tot H2O en CO2 (zwak zuur)
    3. Dagelijks wordt 15.000 mmol CO2 geproduceerd
    4. Het geproduceerde CO2 vormt een enorme bron van zuur → gaat een reactie aan met H2O → kan dissociëren tot H+en HCO3-
    5. Door ventilatie via de longen wordt CO2 snel en efficiënt verwijderd → [CO2] blijft in het lichaam constant

    pH

    De pH in het bloed ligt tussen de 7,35 en 7,45. Deze wordt bepaald door de niet gebufferde, niet gebonden vrije [H+]:

    • pH = - log[H+]
    • [H+] = 10-pH
    • [40 x 10-9] = 10-7,4

    → de niet gebonden, niet gebufferde vrije [H+] is 40 nanomol/L (onder normale omstandigheden).

    Omdat de [H+] afhangt van [CO2] en [HCO3-] is de pH in het lichaam uit te rekenen middels de Henderson-Hasselbach vergelijking:

    • pH = 6,1 + log(24 mM/((0,03 mM/mm Hg) x 40 mm Hg)) = 7,40
      • 24 mM = [HCO3-]
      • 40 mm Hg = pCO2
      • mm Hg = kPa x 7,5

    Buffers

    Buffers zorgen ervoor dat grote veranderingen in vrije [H+] tot een minimum worden beperkt. Het belangrijkste extracellulaire buffersysteem om de homeostase te handhaven is dat van het bicarbonaat en kooldioxide (HCO3-, CO2) systeem:

    • CO2 wordt geregeld door de ademhaling
    • HCO3- wordt geregeld door de nieren

    In het geval van acidose is de pH te laag, in het geval van alkalose is de pH te hoog. Bij stijging van de pH (bijv. bij

    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC47: Zuur-base en kaliumregulatie

    Basis tot Homeostase HC47: Zuur-base en kaliumregulatie

    HC47: Zuur-base en kaliumregulatie

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college wordt besproken hoe de nieren het kaliumgehalte reguleren
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Functies

    Kalium is een erg belangrijke stof in het lichaam. De nieren spelen een belangrijke rol in de kaliumhuishouding. Bij nierfalen kan er een verstoorde kaliumbalans ontstaan. Naarmate de nierfunctie achteruitgaat, neemt de kans op cardiovasculaire schade toe. Kalium heeft verschillende functies:

    • Celvolume
      • Kalium bevindt zich vooral intracellulair → slechts 2% van het kalium is extracellulair aanwezig
        • Dit is in tegenstelling tot natrium, wat zich vooral extracellulair bevindt
    • Regeling van de pH
      • Bij acidose zullen H+-deeltjes zich verplaatsen van extracellulair naar intracellulair → kalium zal zich verplaatsen van intracellulair naar extracellulair → hyperkaliëmie
        • Hyperkaliëmie leidt ook tot acidose
      • Bij alkalose zullen H+-deeltjes zich verplaatsen van intracellulair naar extracellulair → kalium zal zich verplaatsen van extracellulair naar intracellulair → hypokaliëmie
        • Hypokaliëmie leidt ook tot alkalose
    • Functionering van pompen en enzymen
    • DNA-synthese
    • Actiepotentialen

    Kaliumconcentratie

    Kalium komt op 2 manieren in het lichaam:

    • Productie door de spieren
    • Voedselinname

    In totaal is de kaliumconcentratie 50 mmol/kg lichaamsgewicht, bijv. 3500 mmol voor iemand van 70 kg. Kalium bevindt zich intra- en extracellulair:

    • 98% van het kalium is intracellulair
      • [K+] = 140 mmol/L
    • 2% van het kalium is extracellulair
      • [K+] = 4 mmol/L
        • [K+] > 5 mmol/L → hyperkaliëmie
        • [K+] < 3,5 mmol/L → hypokaliëmie

    Membraanpotentiaal

    Dankzij de aanwezigheid van een Na+/K+ATPase pomp kan een membraanpotentiaal gecreëerd worden:

    • 3 deeltjes natrium worden de cel uitgepompt
    • 2 deeltjes kalium worden de cel ingepompt

    → Er wordt een negatieve gradiënt in de cel gecreëerd: de elektrochemische gradiënt.

    Hyper- en hypokaliëmie

    Invloed op het hart:

    Zowel hyper- als hypokaliëmie leiden tot hartritmestoornissen:

    • Bij een laag kaliumgehalte wordt de rustpotentiaal negatiever → er is een groter stimulus nodig om de drempelpotentiaal te halen
      • Er ontstaan verlaagde T-golven en ST-segmenten → ritmestoornissen
    • Bij een hoog kaliumgehalte wordt de rustpotentiaal minder negatief → snelle natriumkanalen worden geïnactiveerd → depolarisatieproblemen
      • Op het ECG is dit te zien als spitse T-golven en een groot PR-interval → ventrikelfibrilleren

    Oorzaken:

    Oorzaken van hypokaliëmie:

    • Tractus digestivus
      • Braken
      • Diarree
    • Drugs
      • Thiazide
      • Lisdiuretica
      • Osmotische diuretica
      • Penicilline
    • Intracellulaire shifts
      • Alkalose (H+eruit, K+erin)
      • Te
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC48: Farmacologie

    Basis tot Homeostase HC48: Farmacologie

    HC48: Farmacologie

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • Dit college vormt een intoductie voor het onderwijs farmacologie in de opleiding Geneeskunde
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Bruikbaarheid

    Of een geneesmiddel bruikbaar is wordt bepaald door verschillende factoren:

    • Chemische structuur
    • Toedieningsvorm
    • Doseringsschema
    • Bijwerkingen
    • Kosten
    • Therapeutisch effect
    • Farmacodynamiek
    • Farmacokinetiek
    • Aangrijpingspunt

    Verschillende termen zijn belangrijk in de farmacologie:

    • Farmacologie: houdt zich bezig met de werking van geneesmiddelen.
    • Farmacokinetiek: wat het lichaam doet met het geneesmiddel
    • Farmacodynamiek: wat het geneesmiddel doet met het lichaam

    Klaring en eliminatie

    Farmacokinetiek bekijkt altijd de ADME-aspecten:

    • Absorptie: opname door de darmen
    • Distributie: verdeling over het lichaam via de circulatie
    • Metabolisme: omzetten van het geneesmiddel in de lever → verlies aan farmacologische werking
    • Excretie: geneesmiddel verlaat het lichaam via de nieren

    Eliminatie:

    Eliminatie bevat metabolisme en excretie. Het zijn de processen waarbij het lichaam probeert de werking van het geneesmiddel te laten stoppen. Hierbij wordt het geneesmiddel uitgescheiden. Dit kan op meerdere manieren plaatsvinden:

    • Organen (lever en nieren)
    • Zweten
    • Oraal (uitademen van lucht)
    • Ontlasting

    Klaring:

    Klaring is de snelheid van eliminatie, meestal in mL/min. Klaring is het volume bloed waaruit een medicijn per tijdseenheid wordt verwijderd. In de farmacologie is de klaring de optelsom van de klaring van verschillende organen, bijvoorbeeld:

    • Klaring van de nier + klaring van de lever + etc.

    Voor de meeste medicijnen is de klaring proportioneel met de concentratie van het aanwezige medicijn. De eliminatiesnelheid is proportioneel aan de concentratie in klinische setting → eliminatie is niet verzadigbaar.

    Kliniek:

    In de kliniek wordt de renale klaring meestal bepaald door het kreatininegehalte in de urine te onderzoeken → a.d.h.v. de kreatinine kan de staat van de nierfunctie geschat worden. De kreatinineklaring kan met de Cockcroft-formule berekend worden. Deze is niet 100% betrouwbaar:

    • Bij oudere leeftijd wordt de klaring onderschat
    • Bij overgewicht wordt de klaring overschat

    Werking

    Om de werking van een geneesmiddel in te schatten zijn enkele gegevens van belang:

    • Halfwaardetijd
    • Geneesmiddelrespons
    • Nierfunctie
    • De renale bloed flow (RBF) is ongeveer 1100 mL/min
    • De GFR is ongeveer 125 mL/min
    • Eiwitten groter dan 5500 dalton kunnen het filtratiemembraan niet passeren
    • De urineflow is 1,5 mL/min
    • De pH van urine heeft een waarde van 5-8 → urine kan zowel basisch als zuur zijn

    Renale excretie

    De renale excretie/klaring bevat 3 belangrijke processen:

    • Glomerulaire filtratie
      • Passief proces
      • Geneesmiddelen met een hoog molecuulgewicht of hoge plasma-eiwitbinding worden niet gefiltreerd
      • Glomerulaire filtratiesnelheid (eGFR)
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC49: Van fysiologie naar kliniek

    Basis tot Homeostase HC49: Van fysiologie naar kliniek

    HC49: Van fysiologie naar kliniek

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college worden een aantal reeds besproken onderwerpen herhaald en wordt een verband tussen nierfysiologie en klinische aspecten van de nieren gelegd
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Fysiologie

    De nieren hebben verschillende functies:

    • Renale bloedflow
    • Glomerulaire filtratie (GFR)
    • Tubulaire functies
      • Terugresorptiefunctie (glucose, natrium, bicarbonaat, etc.)
      • Urine concentrering en verdunning
      • Uitscheidende functie (H+, K+, kreatinine)
    • Endocriene functies
      • Activatie van vitamine D, renine, EPO

    Enkele feiten van de nierfysiologie:

    • De nieren vormen 0,4% (150 gram per stuk) van het totale lichaamsgewicht
    • 20% van de cardiac output gaat naar de nieren → per minuut stroomt er 1 L bloed door de nieren
    • Er stroomt 40x zoveel bloed door de nieren als door andere weefsels → niet voor oxygenatie en voeding, maar voor het bereiken van een adequate GFR
    • Er zijn 0,8-1,2 miljoen nefronen per nier
    • In de 36ste week van de zwangerschap is de nier volledig ontwikkeld
    • 25% van renale bloed flow = de GFR
    • De GFR is 125 mL/min of 150-200 L per dag → mL/min/1,73 m2
      • Gezonde jonge mannen: 130 mL/min
      • Gezonde jonge vrouwen: 120 mL/min
      • Jaarlijks na de leeftijd van 40 jaar neemt de GFR met 1 mL/min/1,73 m2 af
    • De urine output is 1,5-2L per dag

    Formules

    Er zijn verschillende formules om de klaring te berekenen:

    • Algemene klaringsformule:
      • (U x V)/P
    • De 24-uurs kreatinineklaring kan als volgt berekend worden:
      • ((urine kreatinine x 1000)/serum kreatinine) x (24-uurs volume/1440)
        • Urine kreatinine in mmol/L
        • Serum kreatinine in micromol/L
        • 24-uurs volume in mL
      • Beperkingen
        • Vraagt veel van de patiënt → de patiënt moet zelf zijn urine verzamelen
        • Verzamelfouten
      • Deze formule moet bekend zijn op het tentamen
    • MDRD-formule (mL/min/1,73 m2) kan de GFR berekenen:
      • 175 x (serum kreatinine/88,4)-1,154x leeftijd-0,203x Y x Z
        • Serum kreatinine in micromol/L
        • Y = 0,742 als vrouw
        • Z = 1,210 als Afrikaans-Amerikaans
      • Beperkingen
        • 95% betrouwbaarheidsintervallen zijn vrij ruim
        • Onbetrouwbaar bij een klaring van >60 mL/min
        • Gevalideerd voor de patiëntengroep 18-69 jaar
        • Gecalibreerde kreatinine bepaling → elk laboratorium heeft zijn eigen referentiewaarden
    • Cockcroft & Gault-formule (mL/min) kan de GFR berekenen:
      • ((140-leeftijd) x lichaamsgewicht)/(serum kreatinine x R)
        • Lichaamsgewicht in kg
        • Serum kreatinine in micromol/L
        • R(man) = 0,86
        • R(vrouw) = 1,01
      • Beperkingen
        • Overschatting nierfunctie bij overgewicht
        • Niet geschikt voor
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC50: Embryologie

    Basis tot Homeostase HC50: Embryologie

    HC50: Embryologie

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college wordt de embryonale ontwikkeling van de nieren en de geslachtsorganen besproken
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Kiembladen

    Embryoblast bestaat uit epiblast en hypoblast. In het epiblast vormt de primitiefstreep:

    1. De primitiefstreep ontstaat in een groeve van het epiblast
    2. Er vindt ingressie plaats → de epiblastlaag zakt en migreert
    3. De epiblast vormt kiembladen: endoderm, mesoderm en ectoderm
    4. Uit de primitiefstreep worden kiembladweefsels en chorda (notochord) gevormd

    Uit het epiblast vormt dus het daadwerkelijke embryo. De hypoblast wordt een deel van de dooierzak.

    Uit het mesoderm ontstaan verschillende compartimenten:

    • Axiaal mesoderm: vormt de chorda dorsalis die de nucleus pulposus van de tussenwervelschijven wordt
    • Paraxiaal mesoderm: vormt somieten
      • Sclerotoom
        • Wervels
        • Ribben
      • Dermatoom
        • Dermis
      • Myotoom
        • Dwarsgestreepte spieren van de romp en ledematen
    • Intermediair mesoderm: vormt het urogenitaal stelsel
    • Zijplaat mesoderm: vormt bekleding van de lichaamswand en organen
      • Somatisch mesoderm aan de buitenzijde
      • Splanchnisch mesoderm aan de binnenzijde

    De nieren

    Het intermediair mesoderm bevindt zich tussen het zijplaat mesoderm en het paraxiale mesoderm in. Het ontwikkelt zich van craniaal naar caudaal. Uit het intermediair mesoderm wordt dus het urogenitaal stelsel gevormd:

    1. Aan de nefrogene streng wordt de pronephros (voornier) gevormd, deze bestaat uit:
      • Ductus pronefricus: een voorloper van de ductus mesonefricus (afvoerbuis)
      • Nefrotomen: worden niet functioneel
    2. Vervolgens wordt caudaal van de pronephros de mesonephrus gevormd (week 6-10)
      • De mesonephros heet ook wel de oernier
      • Van thoracaal naar lumbaal ontwikkelen nefrotomen → deze zijn tijdelijk functioneel
    3. De ductus mesonefricus (buis van Wolff) sluit aan op de cloaca, wat zich ontwikkelt in de urogenitale sinus
      • De cloaca ontwikkelt zich niet uit het intermediair mesoderm, maar uit het endoderm → de urogenitale sinus wordt bekleed met endoderm
    4. Caudaal van de ductus mesonefricus ontstaat de ureterknop (week 4-5), deze geeft vorm aan verschillende structuren:
      • Ureters
      • Nierbekken
      • Calices
      • Verzamelbuizen
    5. Naast de ureterknop ontstaat metanefrogeen blasteem
    6. De ureterknop induceert de ontwikkeling van de metanephros (definitieve nier) uit het metanefrogeen blasteem, hieruit ontstaan de:
      • Lis van Henle
      • Distale en proximale tubulus
      • Kapsel van Bowman
    7. De ureterknop en het metanefrogeen blasteem induceren elkaar:
      • De ureterknop wordt geïnduceerd tot splitsing
        • Eerste generaties fuseren en vormen nierbekken
        • Gaat door tot de geboorte
        • Dit kan gebeuren voordat het het metanefrogeen blasteem heeft bereikt → ureter
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC51: Hypertensie, cardiovasculaire en pulmonale aspecten

    Basis tot Homeostase HC51: Hypertensie, cardiovasculaire en pulmonale aspecten

    HC51: Hypertensie, cardiovasculaire en pulmonale aspecten

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college wordt de invloed en mechanisme van hypertensie op het hart en de longen besproken
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Prevalentie

    Hypertensie is een verhoogde bloeddruk. Er is sprake van hypertensie as de systolische bloeddruk hoger is dan 140 en de diastolische hoger dan 90 is. De prevalentie van hypertensie is erg hoog:

    • Bij personen in de leeftijdscategorie tussen de 70-75 jaar heeft 50% last van hypertensie
    • Naarmate de leeftijd stijgt, stijgt de prevalentie van hypertensie → bij oudere mensen is de prevalentie hoger
    • In 80-90% van de gevallen is er sprake van primaire hypertensie, in 10-20% van de gevallen is er sprake van secundaire hypertensie

    Primaire hypertensie

    Secundaire hypertensie kan goed verklaard worden. Oorzaken zijn een te snel werkende schildklier, OSAS, nierfalen, et cetera. Bij primaire hypertensie is de oorzaak niet helemaal duidelijk.

    Onder primaire hypertensie vallen verschillende factoren:

    • Genetica
      • Komt het meer voor in dezelfde familie?
      • Is er een genetische oorzaak?
      • Zijn de omgevingsfactoren hetzelfde?
    • Geboortegewicht
      • Onduidelijk mechanisme
      • Mogelijk door andere vaatwandstructuur en hormoonhuishouding
    • Omgeving
      • Obesitas
      • Alcoholconsumptie
      • Na+ inname → vergroot ECV
      • Stress → kortdurende hypertensie
    • Insulineresistentie
      • Hoog insuline
      • Hoog lipidengehalte
      • Obesitas

    Gevolgen

    Hypertensie heeft nadelige gevolgen voor:

    • Het hart
      • Hartfalen → de kans is 2-3x zo groot
      • Hypertrofie: het vergroten van de hartwand zonder dat de kamers groter worden
    • De hersenen
      • Herseninfarct/TIA → de kans is 6x zo groot
    • De vaten
      • Atherosclerose → de kans is 2x zo groot

    Hypertensie en het cardiovasculair systeem

    Vasculaire disfunctie:

    Door hypertensie raakt de vaatwand beschadigd, waardoor atherosclerose ontstaat:

    1. De hypertensie beschadigt het endotheel
    2. De NO-productie gaat omlaag
    3. Het vermogen van het vat om te verwijden neemt af
    4. Er komen receptoren vrij die gezien worden door monocyten 
    5. Monocyten komen door de vaatwand in de tunica media terecht
    6. Monocyten vormen zich om tot macrofagen
    7. Macrofagen kunnen cholesterol opnemen en ontstekingsfactoren produceren
    8. Er ontstaat inflammatie en proliferatie van gladde spiercellen → er ontstaat een atherosclerotische plak

    Kleine vaten:

    Vooral in de arteriolen (de weerstandsvaten) speelt de vaatvernauwing een rol. Door proliferatie van gladde spiercellen ontstaat er wandverdikking en dus lumenvernauwing. Gevolgen zijn een hogere perifere weerstand en hypertensie. Hierdoor kan atherosclerose ontstaan.

    Grote vaten:

    Voorbeelden van grote vaten zijn:

    • Coronairen
    • Carotis
    • Aorta
    • Femoralis

    Hier speelt de

    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC52: Hypertensie, renale aspecten

    Basis tot Homeostase HC52: Hypertensie, renale aspecten

    HC52: Hypertensie, renale aspecten

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college wordt het verband tussen hypertensie en de nierfunctie besproken
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Bloeddrukregulatie

    De nieren spelen een belangrijke rol in de regulatie van de bloeddruk:

    • Bloeddruk is de hartprestatie (CO) x de perifere weerstand:
      • Hartprestatie wordt beïnvloed door de preload en contractiliteit
      • Perifere weerstand wordt beïnvloed door vasoconstrictie

    Bij hypertensie is er dus een verhoogde hartprestatie en/of een verhoogde perifere vaatweerstand. Bij hypotensie is er een verlaagde hartprestatie en/of een verlaagde perifere weerstand.

    Perifere vaatweerstand:

    De vaatweerstand kan met een aantal formules berekend worden:

    • Wet van Ohm: R = U/I
    • Poiseuille-Hagens vergelijking: R = (8hL)/(pr4)
      • Als de diameter van het wand kleiner wordt, gaat de weerstand en dus de bloeddruk omhoog
    • Het vaatsysteem kan gezien worden als een serieschakeling: Rtot= Raorta+ Rarteriolen+ Rcapillairen+ Rvenulen+ Rvenen

    Pathofysiologie

    De perifere vaatweerstand wordt vooral bepaald door arteriolen. Er zijn allerlei factoren die invloed hebben op de diameter van het bloedvat:

    • Zoutinname
    • Kleiner aantal nefronen
    • Stress
    • Genetische modificatie
    • Obesitas
    • Endotheelschade

    Definitie

    In onderstaande tabel staat bij welke bloedwaarden er sprake is van hypertensie:

    Categorie

    Systolisch (mm Hg)

     

    Diastolisch (mm Hg)

    optimaal

    <120

    en

    <80

    normaal

    120-129

    en/of

    80-84

    hoog normaal

    130-139

    en/of

    85-89

    1e graads hypertensie

    140-159

    en/of

    90-99

    2e graads hypertensie

    160-179

    en/of

    100-109

    3e graads hypertensie

    >180

    en/of

    >110

    geïsoleerde systolische hypertensie

    >140

    en

    <90

    Relevantie

    Hypertensie kan enkele nare gevolgen hebben, waaronder orgaanschade. Dit begint al vanaf 120/80. 

    Prevalentie

    Hypertensie komt heel veel voor. Zo heeft 46% van de volwassenen in de VS een verhoogde bloeddruk. Van deze patiënten wordt lang niet iedereen behandeld:

    • 42% wordt niet gecontroleerd en behandeld → mensen met een hoge bloeddruk hebben vaak geen klachten
      • Door onvoldoende behandeling
      • Door tekort aan medicijnen
      • Door te lage doseringen
      • Door andere problemen
    • 40% wordt niet behandeld
    • 18% wordt
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC53: Evaluatie verslag roken

    Basis tot Homeostase HC53: Evaluatie verslag roken

    HC53: Evaluatie verslag roken

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college worden de verschillende interventies voor roken besproken
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Verslaving

    Nicotine bereikt binnen 7 seconden het onderste gedeelte van de hersenen: het reptielenbrein. Hierdoor ontstaat een plezierig gevoel, maar ook een hunkering. Deze hunkering wordt tegengewerkt door nicotine → een negatieve beloning. Door verslaving aan nicotine is het erg moeilijk om te stoppen met roken. Ook zijn er marketingsstrategieën van de tabaksindustrie die de verleiding groter maken.

    Keuzes worden niet altijd bewust afgewogen. Informatie kan op verschillende manieren verwerkt worden. Als iemand geen uitgesproken mening over iets heeft, wordt de perifere route gevolgd. Deze is afhankelijk van:

    • Uiterlijk
    • Bron
    • Etc.

    Zo zijn bijv. puber makkelijk over te halen.

    Determinanten

    Er zijn veel determinanten die rookgedrag beïnvloeden:

    • Sociaal-cognitieve factoren
      • Attitude
      • Subjectieve nrm
      • Eigen effectiviteit/ervaren van controle
      • Risicoperceptie
      • Sociale steun
    • Sociaal-economische factoren
      • Inkomen/financiële zorgen
      • Soort werk
      • Geen werk
      • Opleiding
    • Sociaal-demografische factoren
      • Culturele normen
      • Geslacht
      • Leeftijd
    • Contextuele factoren
      • Beschikbaarheid
      • Stressoren
      • Woonomgeving
      • Binnen huizen
      • Etc.

    Preventie

    Rookpreventie heeft 3 doelen:

    • Stoppen met roken bevorderen
    • Binnen met roken voorkomen
    • Beschermen tegen meeroken

    In het nationaal preventieakkoord is afgesproken dat men gaat proberen om de prevalentie van roken zoveel mogelijk te laten afnemen. Het doel is een rookvrije generatie. Er zijn verschillende methoden om roken te voorkomen.

    Methode 1: Regelgeving, handhaving en beleid

    Sinds 20 mei 2016 zijn er nieuwe wetten en regels op het gebied van:

    • Ingrediënten en emissies van tabaksproducten
    • Etiketten en verpakkingen van tabaksproducten, kruidenrookproducten, e-sigaretten en navulverpakkingen
    • Informatieverstrekking door producenten, importeurs en distributeurs aan de Europese Commissie en de overheid
    • Verkoop op afstand (bijv. internetverkoop) van tabaksproducten, e-sigaretten en navulverpakkingen

    Voorbeelden van deze methode zijn:

    • Blootstelling tegengaan door horecaverbod
      • Geeft minder druk om te roken
      • Draagt bij aan het veranderen van de norm
      • Populatiemaatregel
      • Preventie beginnen, bevorderen stoppen
      • Beschermen van niet-rokers
    • Leeftijdsgrens <18 jaar
      • Uitstel: minder rokers en minder verslaving
      • Verminderen van groepsdruk
    • Nieuwe regels bij e-sigaretten
      • Verbod verkoop <18 jaar
      • Verbod reclame
      • Verminderen sociale invloed
      • Verminderen beschikbaarheid
    • Etikettering en verpakkingen
      • Afschrikwekkende plaatjes
      • Plain packaging
    • Verbod op reclame
      • Verbod op reclame laat percentage rokers met 1,5% dalen
        • Vooral de stopkans wordt groter
    • Prijsverhoging en verhogen accijns
      • Effectieve maatregel als de prijsstijging groot genoeg
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC54: Hartfalen, mechanismen

    Basis tot Homeostase HC54: Hartfalen, mechanismen

    HC54: Hartfalen, mechanismen

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college worden de epidemiologie, definitie, classificatie, mechanismen en therapieën voor hartfalen besproken
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Epidemiologie

    De prevalentie van hartfalen is aan het stijgen:

    • Elk jaar krijgen 40.000 mensen voor het eerst de diagnose hartfalen
      • Tegenwoordig is iets meer dan de helft hiervan vrouw
    • Prevalentie:
      • 1-2% bij volwassenen
      • 6-10% bij 65+-ers
    • Risico op het uiteindelijk ontwikkelen van hartfalen: 20%
    • Prognose:
      • 30-40% sterft binnen 1 jaar na de diagnose
      • 60-70% sterft binnen 5 jaar
    • De stijgende prevalentie heeft meerdere oorzaken
      • Oudere populatie
      • Westers dieet en levensstijl
      • Mindere acute mortaliteit na een myocardinfarct

    De prestatie van het hart hangt af van:

    • Anatomie, geometrie
    • Elektrische functie (dromotropie)
    • Hartfrequentie (chronotropie)
    • Preload en afterload
    • Intrinsieke myocardiale functie (inotropie, lusitropie)
    • Dyssynchronie: mate waarin verschillende delen van het hart effectief op elkaar zijn afgesteld (bijv. atrium- en ventrikelcontractie)

    Hieronder liggen verschillende factoren:

    • Ischemisch (coronaire hartziekten)
      • Vormt 80% van alle gevallen
      • Coronairen zitten dicht, waardoor het myocard niet goed van zuurstof wordt voorzien
    • Non-ischemisch
      • Hypertensie
      • Diabetes
      • Klepschade
      • Congenitaal
      • Arrythmia
      • Toxisch (chemo, straling, alcohol, drugs)
      • Viraal
      • Nierziekten

    Het is soms lastig vast te stellen of iets de primaire oorzaak of een compensatoir mechanisme van hartfalen is. Zo houdt iemand met een systolische functie vocht vast om de CO in stand te houden, waardoor de preload als compensatiemechanisme omhooggaat.

    Definitie

    Er zijn verschillende definities van hartfalen:

    • Braunwald: hartfalen ontstaan als een abnormale cardiale functie ervoor zorgt dat het hart onvoldoende bloed kan pompen om metabolische weefsels ervan te voorzien, of als het hart dit alleen kan met een verhoogde diastolische druk
      • Deze definitie is mechanisch
    • Packer: hartfalen is een klinisch syndroom gekarakteriseerd door afwijkingen van de (linker)ventrikelfunctie en verstoorde neurohormonale regulatie, met als gevolg een verminderd inspanningsvermogen, vochtophoping en een verminderde levensverwachting
      • Deze definitie is klinisch
    • Hartfalen is een klinisch syndroom met typische symptomen zoals kortademigheid, dikke enkels en vermoeidheid, en een aantal tekenen zoals een verhoogde veneuze druk, longgeluiden en perifeer oedeem, veroorzaakt door een cardiale abnormaliteit

    Classificatie

    Hartfalen zijn op verschillende manieren te classificeren:

    • New York Heart Association functional classification: gebaseerd op de ernst van symptomen en lichamelijke activiteit
      • Class I: geen beperking op lichamelijke activiteit
      • Class II: licht beperking op lichamelijke activiteit
      • Class III: duidelijk
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC55: Hartfalen, klinisch

    Basis tot Homeostase HC55: Hartfalen, klinisch

    HC55: Hartfalen, klinisch

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college worden de klinische aspecten van hartfalen op hart- en longniveau besproken
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Ademregulatie

    Slaapapneu:

    Bij hartfalen ontstaat er mogelijk een centraal of obstructief slaapapneu. Iemand met hartfalen heeft een toegenomen circulatietijd. Veranderingen in de PO2en PCO2komen verlaat bij het ademcentrum, waardoor het ademcentrum hier verkeerd op reageert. Hierdoor ontstaat de verkeerde actie op het verkeerde moment. Er is een instabiele chemoreflex. Als gevolg hiervan kan hypocapnie ontstaan.

    NIV (non invasive ventilation (bijv. CPAP)), is een behandeling die bij apneu toegediend kan worden. Het is een ademhalingsondersteuning die kan voorkomen dat mensen aan een ademhalingsmachine gelegd moeten worden. Deze is met name nuttig bij hypercapnie. Het effect op de mortaliteit is nog onduidelijk.

    Obstructief en restrictief:

    Qua volumes zijn er 2 stoornissen in de longen:

    • Obstructief: vernauwde luchtwegen
      • Lager volume omdat de buisjes te klein zijn
      • Vitale capaciteit is gelijk of kleiner, neemt niet gelijk met de FEV1 af
    • Restrictief: afgenomen longinhoud → kleinere TLC
      • Lager volume
      • Vitale capaciteit gaat evenveel omlaag als de FEV1

    Cardiogeen longoedeem:

    Hartfalen hebben effect op de mechanica van de long:

    1. Omdat er te veel bloed aanwezig is, gaan de capillairen wijd openstaan of ontstaat er een oedeem
    2. De normaal soepele long wordt een stuk stijver
    3. Het oedeem krijgt effect op de gaswisseling omdat er grotere afstand tussen de alveoli en het bloed is

    Longoedeem is een restrictieve stoornis:

    • Er ontstaat hypoxemie in het bloedgas → de diffusie is afgenomen en er is een VQ-mismatch
    • Indien zeer ernstig is er ook hypercapnie
    • CO-diffusie
      • Bij acute gevallen normaal/toegenomen
      • Bij chronische gevallen afgenomen
    • Soms ontstaan er prikkels voor pulmonale hypertensie
      • Meestal is de oorzaak voor pulmonale hypertensie linkerventrikelfalen

    Systolische en diastolische hartfalen

    • Systolisch hartfalen: verminderde contractiekracht
      • De EF is verminderd
      • Kenmerken
        • Treedt vaker op bij een jonge populatie en mannen
        • Ischemisch hartlijden
        • Weinig comorbiditeit
        • Cardioloog
        • Evidence based behandeling
        • Evidence based behandeling
      • Oorzaken
        • Hartschade door een myocardinfarct
          1. De kransslagaders gaan dichtzitten
          2. De hartspier sterft af
          3. De pompfunctie verminderd
        • Cadiomyopathie: ziekten van de hartspier (bijv. ontstekingen)
          • Zichtbaar op de Frank Starling Curve:
            1. Het slagvolume gaat omlaag
            2. De CO gaat omlaag
            3. Het effectief circulerend volume gaat omlaag
            4. Frank Starling Curve schuift omlaag
            • Een deel van het bloed blijft achter in de
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase HC56: Cardiorenaal syndroom

    Basis tot Homeostase HC56: Cardiorenaal syndroom

    HC56: Cardiorenaal syndroom

    Algemene informatie

    • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
      • In dit college worden het verband tussen hart- en nierfalen besproken
    • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
      • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
    • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
      • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
    • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
      • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
    • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
      • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

    Definitie

    Er is een duidelijke interactie tussen diverse orgaansystemen, zoals tussen het hart en de nieren. Een cardiorenaal syndroom is een pathofysiologische afwijking van het hart en de nieren, waarbij een acute of chronische dysfunctie van het ene orgaan een acute of chronische dysfunctie van het andere orgaan kan induceren. Een slechte hartfunctie gaat dus vaak gepaard met een slechte nierfunctie en vice versa.

    Typen:

    Er zijn 5 typen cardiorenaal syndroom:

    • Type I: acuut cardiorenaal syndroom
      • Een acute stoornis in het hart leidt tot nierschade
    • Type II: chronisch cardiorenaal syndroom
      • Een chronische stoornis in het hart leidt tot nierschade
    • Type III: acuut renocardiaal syndroom
      • Een acute stoornis in de nieren leidt tot hartschade
    • Type IV: chronisch renocardiaal syndroom
      • Een chronische stoornis in de nieren leidt tot hartschade
    • Type V: secundair cardiorenaal syndroom
      • Er is een onderliggende stoornis waarbij zowel het hart als de nieren tegelijk aangedaan zijn

    Naarmate de nierfunctie slechter wordt, neemt de kans op hartfalen exponentieel toe.

    Risico's voor dialysepatiënten

    Patiënten met eindstadium nierfalen en dus dialyseren hebben een verhoogd risico op vele aandoeningen:

    • 50% sterft door cardiovasculaire aandoeningen
    • 50% van de hartinfarcten treedt binnen 2 jaar na de start van de dialyse op
    • 40% krijgt last van coronairlijden
    • De prevalentie van linkerventrikelhypertrofie is 75%
      • De bloeddruk is verhoogd, waardoor de druk in de kamer verhoogd en de wand verdikt
    • 50% overlijden door cardiovasculaire pathologie voor de start van dialyse
    • Er is een 2x zo hoge kans op ischemisch hartlijden
    • Een daling van 10 mL GFR leidt tot een stijging van 12% in de cardiovasculaire mortaliteit

    Factoren

    Een combinatie van hart- en nierfalen leidt tot een slechtere prognose. Verschillende factoren kunnen het risico op zowel hart- als nierfalen verhogen:

    • Bestaande nierziektes
    • Hart- en vaatziektes
    • Diabetes mellitus
    • Micro- en macroalbuminurie
    • Hypertensie
    • Hogere leeftijd

    Daarnaast zijn er verschillende verbanden tussen het hart en de nieren, waardoor chronisch nierlijden leidt tot chronisch hartlijden:

    • Framingham risicofactoren
    • Uremische factoren
    • Hypertensie en volume overload
    • RAAS activatie
    • Verhoogde sympathicus activiteit

    Zo kunnen coronairarteriën calcificeren: bij een slechte nierfunctie kan fosfaat niet goed uitgeplast worden → de fosfaatconcentratie in het bloed stijgt en reageert met calcium. Hierdoor ontstaat atherosclorose.

    Vicieuze cirkel:

    Naast

    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase: deeltoets 24 februari 2020

    Basis tot Homeostase: deeltoets 24 februari 2020

    Deeltoets 24 februari 2020

    Vragen

    1. Een piloot bevindt zich in een sportvliegtuig op grote hoogte. In het vliegtuig wordt de zuurstofconcentratie van de lucht kunstmatig op 60% gehouden. De barometerdruk (dat is ook de luchtdruk in het vliegtuig) is 350 mmHg. De lichaamstemperatuur van de piloot is 37 graden. 

    NB: De verzadigde waterdampdruk (de partiële druk van water in lucht) bij 37 graden is 47 mmHg. 

    Wat is de partiële zuurstofdruk in de luchtwegen, de zogenaamde 'inspired oxygen pressure' PiO2, van deze piloot?

    1. Minder dan 100 mmHg
    2. Tussen 100 en 150 mmHg
    3. Tussen 200 en 250 mmHg
    4. Tussen 250 en 300 mmHg
    5. Meer dan 300 mmHg

    2. Een regelsysteem waarbij de geregelde grootheid ('het uitgangssignaal') proprtioneel varieert met het ingangssignaal noemt me ook wel een servosysteem.

    Welk type regelsysteem is dit?

    1. Open regelsysteem
    2. Gesloten regelsysteem met positieve terugkoppeling
    3. Feed forward regelsysteem
    4. Gesloten regelsysteem met negatieve terugkoppeling

    3. Een onderzoeker doet metingen bij een patiënt. De aorta van de patiënt heeft een unstressed volume van 800 ml en een compliantie van 200ml/mmHg. De druk in de aorta is 5 mmHg. Door sympathische activatie halveert zowel het unstressed volume als de compliantie van de aorta en de druk stijgt van 5 naar 8 mmHg.

    Neemt hierbij (blijkbaar) het totale bloedvolume in de aorta af of toe?

    1. Neemt af
    2. Neemt toe

    Hoeveel neemt hierbij (blijkbaar) het totale bloedvolume af of toe?

    1. 100 ml
    2. 200 ml
    3. 300 ml
    4. 400 ml
    5. 500 ml
    6. 600 ml

    4. Een oplossing heeft een pH van 8. Wat is de verhouding tussen het aantal H+ionen en het aantal OH- ionen in deze oplossing?

    aantal H+ ionen : aantal OH- ionen

    1. 1 : 100
    2. 1 : 1000
    3. 1 : 10000
    4. 100 : 1
    5. 1000 : 1
    6. 10000 : 1

    5. Een aanvoerend vat splitst zich in drie parallele takken die daarna weer samentrekken in een afvoerend vat (situatie 1). De twee bovenste van de parallele takken hebben beide dezelfde weerstand (R), de weerstand van de onderste parallelle tak is het dubbele (2R). De flow in het aanvoerende vat is 300 ml/min. Dan wordt één van de bovenste takken geblokkeerd. De flow in het aanvoerende vat blijft 300 ml/min (situatie 2).

    Hoe verandert de flow in de onderste tak, van situatie 1 naar situatie 2?

    1. Niet, de flow blijft gelijk
    2. Neemt toe met 20 ml/min
    3. Neemt toe met 30 ml/min
    4. Neemt toe met 40 ml/min
    5. Neemt toe met 60 ml/min
    6. Neemt toe met 80 ml/min

    6. Aminozuren, glucose en vetzuren zijn de belangrijkste metabole substraten voor hartspiercellen. Bij aerobe verbranding leveren deze substraten energie. Markeer vier incorrecte beweringen over de aerobe verbranding van deze substraten.

    NB: je krijgt alleen 1 punt als beide antwoorden goed zijn.

    1. Verbranding van aminozuren kost, per gram, meer zuurstof dan verbranding van vetzuren
    2. Verbranding van vetzuren kost, per gram, meer dan verbranding van glucose
    3. Verbranding van elk van deze substraten kost, per gram, ongeveer evenveel zuurstof
    4. Verbranding van aminozuren levert, per gram, meer energie dan verbranding van vetzuren
    5. Verbranding van
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase: proefdeeltentamen

    Basis tot Homeostase: proefdeeltentamen

    Proefdeeltentamen

    Vragen

    1. Welk buffersysteem levert de kleinste bijdrage aan de totale buffercapaciteit van bloed?

      1. De bicarbonaatbuffer
      2. De eiwitbuffers
      3. De fosfaatbuffers
    2. Waarvandaan krijgt de atrio-ventriculaire knoop zijn bloed?

      1. Van ventraal, uit de rechter coronair arterie
      2. Van ventraal, uit de linker coronair arterie
      3. Van dorsaal, uit de rechter coronair arterie
      4. Van dorsaal, uit de linker coronair arterie
    3. Welke structuur loopt door het fibreuze hartskelet dat de atria elektrisch vrijwel volledig van de ventrikels isoleert?

      1. De atrioventriculaire knoop
      2. De bundel van His
      3. De linker bundeltak
      4. De rechter bundeltak
    4. Uit welk type weefsel bestaan de Purkinje vezels?

      1. Glad spierweefsel
      2. Zenuwweefsel
      3. Hartspierweefsel
    5. Beschouw een normale cardiomyocyt tijdens fase 4 van de actiepotentiaal. Voor welk ion is de geleidbaarheid van het celmembraan het kleinst?

      1. Ca
      2. K
      3. Na
    6. Welke verandering vindt plaats bij inhibitie van de Na-K pomp onder invloed van ATP gebrek bij ischemie, of na toediening van digitalis?

      1. Afname van de contractiliteit
      2. Afname van de intracellulaire calciumconcentratie
      3. Toename van de contractiliteit
      4. Toename van de intracellulaire calciumconcentratie
    7. Welke ionenstroom veroorzaakt fase 3 van de actiepotentiaal?

      1. K instroom
      2. K uitstroom
      3. Na instroom
      4. Na uitstroom
    8. Welke van de onderstaande ionenstromen komt niet tot expressie in pacemakercellen?

      1. Langdurende Ca instroom
      2. Snelle Na instroom
      3. Transient Ca instroom
      4. Funny current
    9. In welke van de onderstaande structuren van het hart is de voortgeleidingssnelheid het hoogst?

      1. Atriaal myocard
      2. Atrioventriculaire knoop
      3. Bundel van His
      4. Bundeltakken
      5. Purkinje vezels
      6. Ventriculairmyocard
    10. Welke arterie voert bloed aan naar de voorkant van het ventrikelseptum?

      1. De ramus circumflexus van de linker coronairarterie
      2. De ramus interventricularis van de linker coronairarterie
      3. De ramus marginalis van de rechter coronairarterie
      4. De ramus circumflexus van de rechter coronairarterie
    11. Welke van onderstaande uitspraken over myofibrillen is correct?

      1. Een myofibril is een geïsoleerde hartspiercel
      2. Een myofibril bestaat uit aaneengeschakelde sarcomeren
      3. Een myofibril is het dunne filament (actine) van de sarcomeer
      4. Een myofibril is een regulerend eiwit in de hartspiercel
    12. Uit welke regulerende eiwitten bestaat het dunne filament van de sarcomeer?

      1. Actine en myosine
      2. Heavy chain en light chain
      3. Titin en nebulin
      4. Tropomyosine en troponine
    13. Hoe kan extracellulair calcium naar diep gelegen delen van de spier diffunderen bij hartspiercontractie? 

      1. gap junctions
      2. intercalated disks
      3. sarcoplasmatisch reticulum
      4. T-tubulair systeem
    14. Hoe zorgen bètareceptoren op het celmembraan voor een verbeterde relaxatie?

      1. calcium-induced calcium release.
      2. fosforylering van fosfolamban.
      3. fosforylering van L-type calcium kanalen.
      4. stimulatie van natrium-calcium exchanger
    15. Met welke gebeurtenis komt de rechterbovenhoek van het druk-volume diagram (pressure-volume loop) van de werkende linkerhartkamer overeen?

      1. Openen van de aortaklep
      2. Sluiten van de aortaklep
      3. Openen van de mitralisklep
      4. Sluiten van de mitralisklep
    16. Het circulerend bloedvolume van een volwassene is ongeveer 5 liter. Welk deel van het hart-vaatsysteem bevat het kleinste percentage van het circulerende bloedvolume?

      1. Het arteriële deel van het systemische vaatbed
      2. Het gehele pulmonale vaatbed
      3. Het hart (hartsholten en
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase: proeftoets ademhaling

    Basis tot Homeostase: proeftoets ademhaling

    Proeftoets ademhaling

    1. Bij een vrouw uit Sierra Leone wordt tuberculose vastgesteld in de apex van een onderkwab. Waar is dat bij lichamelijk onderzoek aan de thorax vast te stellen?

      1. onder de clavicula
      2. boven de clavicula
      3.  mediaal van de scapula
      4. caudaal van de scapula
    2. Een soldaat wordt na een ongeval zwaargewond naar het ziekenhuis gebracht. Men constateert aldaar een hoog-thoracale dwarslesie, omdat hij caudaal van dat niveau geen gevoel heeft en verlamd is. Hij kan wel nog gewoon ademen. De volgende drie vragen gaan over deze casus. Uit het feit dat deze man nog gewoon kan ademhalen is af te leiden dat de volgende zenuw of zenuwstructuur nog intact is:

      1. n. phrenicus 
      2. n. subcostalis
      3. n. vagus (X) 
      4. truncus paravertebralis
    3. Op de thoraxfoto blijkt de hele linker long beschaduwd. Daar de man ook bloed heeft opgegeven vreest men voor een longbloeding. De longarts wordt gevraagd om een bronchoscopie te verrichten (luchtwegen van binnen bekijken met een optisch instrument). Hierbij hoest de man niet; er wordt geen letsel waargenomen van de grote luchtwegen, maar er sijpelt bloed in de rechter hoofdbronchus vanuit de long hetgeen het vermoeden op een longbloeding bevestigt. De achterwand van de trachea vertoont bij de bronchoscopie een normale mobiliteit; waaruit bestaat dit deel van de trachea vooral ?

      1. dwarsgestreept spierweefsel
      2. elastisch bindweefsel 
      3. glad spierweefsel 
      4. losmazig bindweefsel 
    4. De behandelend arts percuteert de thorax beiderzijds; hierbij beoordeelt hij het geluid wanneer de thorax wordt beklopt. Bij het gemanoeuvreer komt de patiënt af en toe op de rechterzij te liggen. Telkens blijkt dat in die houding de aan de vinger gemeten zuurstofsaturatie van het bloed stijgt. Wat verklaart de verbetering van de zuurstofsaturatie in rechter zijligging?

      1. de bloeding in de linkerlong wordt minder 
      2. de linker long kan beter ventileren 
      3. de ventilatie-perfusie verhouding verbetert 
      4. dit is het effect van de stabiele zijligging 
    5. Door welke cellen worden de trilhaardragende cellen van het respiratoire epitheel vervangen op plaatsen in de luchtwegen waar zij beschadigd raken?

      1. basale cellen
      2. plaveisel epitheelcellen
      3. kraakbeencellen
      4. slijmbekercellen
    6. In welk bloedvat van een foetus is het zuurstofgehalte het hoogst?

      1. arteria pulmonalis
      2. arteria umbilica
      3. vena umbilicalis
      4. vena pulmonalis
    7. Bij een chirurgische verwijdering van een long moet behalve de longhilus ook het ligamentum pulmonale worden doorgesneden. Wat is dit ligament?

      1. deel van het centrum tendineum
      2. deel van de fascia thoracica interna
      3. mediastinale bindweefselstrook
      4. pleura-duplicatuur
    8. Welke druk is 0 na een rustige uitademing?

      1. pleuradruk 
      2. intra-alveolaire druk 
      3. transpulmonale druk 
    9. Welke bewering is in ieder geval juist over iemand met een toegenomen longinhoud, ongeacht de oorzaak?

      1. de ventilatie is toegenomen
      2. de compliantie is afgenomen
      3. de TLC is toegenomen
    10. Een man van 24 jaar heeft een ernstige astma aanval. Bij inspectie is een duidelijke hyperinflatie van de thorax te zien. Waardoor neemt zijn ademarbeid toe?

      1. afname longcompliantie en afname luchtwegweerstand
      2. afname longcompliantie en toename luchtwegweerstand
      3. toename longcompliantie en afname luchtwegweerstand
      4. toename longcompliantie en
    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Basis tot Homeostase: proeftoets nieren

    Basis tot Homeostase: proeftoets nieren

    Proeftoets Nieren

    1. Op welke hoogte bevindt zich de bovenkant van de rechter nier?

      1. Bovenkant corpus vertebrae Th10
      2. Bovenkant corpus vertebrae Th 11
      3. Bovenkant corpus vertebrae Th 12
      4. Bovenkant corpus vertebrae L1
    2. Welke vene kruist de aorta ventraal?

      1. Vena testicularis dextra 
      2. Vena testicularis sinistra 
      3. Vena renalis dextra 
      4. Vena renalis sinistra 
    3. De ureter kent in zijn verloop een aantal vernauwingen. Waar bevindt zich de meest inferiore uretervernauwing?

      1. Bij de monding in de urineblaas 
      2. Bij de kruising met de vasa gonadales 
      3. Bij de kruising met de vasa iliacae 
      4. Bij de ureterhals 
    4. Wat zal het directe gevolg zijn voor de nierfunctie van parasympathische activering van afferente glomerulaire arteriolen?

      1. Daling glomerulaire filtratiesnelheid en verhoogde urineproductie
      2. Daling glomerulaire filtratiesnelheid en verminderde urineproductie
      3. Stijging glomerulaire filtratiesneldheid en verhoogde urineproductie
      4. Stijging glomerulaire filtratiesnelheid en verminderde urineproductie
    5. Stel dat een zodanig hoge intraveneuze dosis van PAH (para-amino-hippuurzuur) wordt toegediend dat het transportmaximum voor PAH overschreden wordt. Waardoor wordt nu (na overschrijding van het transportmaximum dus) de excretiesnelheid van PAH bepaald?

      1. door de snelheid waarmee het gesecreteerd wordt
      2. door de snelheid waarmee het gefiltreerd wordt
    6. Hoe is het verband tussen de klaring van kreatinine en de plasmaconcentratie kreatinine te karakteriseren? 

      1. door een rechte lijn 
      2. door een hyperbool 
    7. Hoe veranderen de glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) en renal blood flow (RBF) wanneer in een gezond persoon de druk in de arteria renalis kortstondig met ongeveer 1,5 kPa zou dalen? 

      1. de GFR neemt toe, de RBF neemt ook toe 
      2. de GFR verandert niet, maar de RBF neemt toe 
      3. de GFR neemt toe, maar de RBF blijft gelijk
      4. noch de GFR, noch de RBF verandert 
    8. Waardoor wordt bij tubulogomerulaire feedback de hoeveelheid natrium gesensed?

      1. de macula densa 
      2. de afferente arteriolen 
      3. de efferente arteriolen 
      4. de Na/K/Cl cotransporters in de lis van Henle 
    9. Waar in het nefron zijn Na+/Cl- cotransporters gelokaliseerd? 

      1. in de basolaterale membraan van de distale tubulus 
      2. in de basolaterale membraan van de proximale tubulus
      3. in de apicale membraan van de distale tubulus 
      4. in de apicale membraan van de proximale tubulus 
    10. Een patiënt heeft een verhoogde plasmaglucose, de drempel is overschreden. Waarvan is nu de snelheid waarmee glucose wordt uitgescheiden door de nier afhankelijk wanneer de plasma [glucose] verder blijft stijgen? 

      1. van de reabsorptiesnelheid 
      2. van het transportmaximum voor glucose 
      3. van de fitratiesnelheid 
      4. van de secretiesnelheid van glucose 
    11. Een vrouw van 19 slikt diuretica. Waar in het nefron wordt ureum geabsorbeerd tijdens een antidiurese?

      1. in afdalende been van de lis van Henle
      2. in opstijgende been van de lis van Henle 
      3. in distale tubulus 
      4. in medullaire verzamelbuizen 
    12. Een man van 72 kampt met een verhoogd extracellulair volume (bijvoorbeeld te zien aan dikke enkels), terwijl het effectief circulerende volume verlaagd is. Hoe reageert een gezonde nier hierop? 

      1. de nier verhoogt de uitscheiding van water 
      2. de nier houdt meer water vast 
    13. Met welke van

    .....read more
    Access: 
    JoHo members
    Work for WorldSupporter

    Image

    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

    Working for JoHo as a student in Leyden

    Parttime werken voor JoHo

    Check more of this topic?
    How to use more summaries?


    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
    2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
    4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
    5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

    Field of study

    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    2529
    Comments, Compliments & Kudos:

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.