Vraag 1
De raad van Europa is onderdeel van de Europese Unie.
- Dit is juist.
- Dit is onjuist.
Vraag 2
Een kandidaat kan slechts in de Tweede Kamer worden gekozen indien op hem/haar voldoende stemmen zijn uitgebracht om de kiesdeler te halen.
- Dit is juist.
- Dit is onjuist.
Vraag 3
De Nationale ombudsman doet onderzoek naar klachten van burgers over zowel onbehoorlijk overheidsoptreden als over uitspraken van nationale rechters, zonder dat hij zelf een juridisch bindend oordeel kan geven.
- Dit is juist.
- Dit is onjuist.
Vraag 4
Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt ten aanzien van de beperking van mensenrechten eisen aan de omvang en evenredigheid van die beperkingen, waar de grondwettelijke beperkingsclausules dit niet doen.
- Dit is juist.
- Dit is onjuist.
Vraag 5
De Nederlandse regering onderhandelt over de verdragstekst en ondertekent een verdrag. Voordat Nederland als staat gebonden wordt aan een verdrag moet het verdrag echter altijd eerst door de Staten-Generaal worden geratificeerd.
- Dit is juist.
- Dit is onjuist.
Vraag 6
Conform de jurisprudentie van de Hoge Raad verbiedt artikel 120 Grondwet de rechter onder andere:
- het toetsen van wet- en regelgeving aan ongeschreven fundamentele rechtsbeginselen;
- het toetsen van verdragen aan wetten in formele zin;
- het toetsen van wetten in formele zin aan de Grondwet en het Statuut voor het Koninkrijk;
- het toetsen van de Grondwet aan verdragen.
Vraag 7
Tijdens een werkgroepbijeenkomst van het vak Inleiding staats- en bestuursrecht wordt het begrip ‘wetgeving in materiële zin’ behandeld.
Student X merkt op dat wetten in materiële zin slechts tot stand kunnen komen door samenwerking tussen regering en Staten-Generaal.
Student Y stelt dat wetten in materiële zin ook zelfstandig kunnen worden vastgesteld door de regering, in de vorm van algemene maatregelen van bestuur.
Student Z meent dat wetten in materiële zin zelfs kunnen worden vastgesteld door een individuele minister, mits hem de bevoegdheid daartoe door een wet of algemene maatregel van bestuur is gedelegeerd. Wie van hen heeft/hebben gelijk?
- Alleen student X.
- Student Y en student Z.
- Student X en student Y.
- Alleen student Z.
Vraag 8
Binnen het Nederlandse constitutionele recht, met name het recht inzake het functioneren van het parlementaire stelsel, komen enkele regels voor die niet zijn gecodificeerd. Een belangrijke reden voor het niet codificeren van die regels is gelegen in:
- het rigide karakter van de Nederlandse Grondwet;
- de opkomst van het fenomeen van de kaderwetgeving en de delegatie van regelgevende bevoegdheid door de wetgever in formele zin;
- de attributie van regelgevende bevoegdheid aan de regering in artikel 89 lid 1 Grondwet;
- het feit dat Nederland een tweekamerstelsel kent.
Vraag 9
Welke van de onderstaande opmerkingen over algemene maatregelen van bestuur (amvb’s) is onjuist?
- Het is voor de regering slechts mogelijk om een bepaald onderwerp te regelen in een amvb, indien er een wet in formele zin is die aan de regering de bevoegdheid delegeert om over dat onderwerp algemeen verbindende voorschriften uit te vaardigen.
- De Raad van State geeft advies over ontwerp-amvb’s.
- Als in een amvb voorschriften staan waarin een strafbaar feit wordt geformuleerd, dan mag de maximaal voor dat feit op te leggen straf niet in die amvb staan; deze moet in een wet in formele zin vermeld staan.
- Amvb’s worden bekendgemaakt in het Staatsblad.
Vraag 10
Wat is geen taak van de Raad van State?
- Rechtspreken in bestuursrechtelijke zaken.
- Adviseren over wetsvoorstellen.
- Onderzoeken van ontvangsten en uitgaven van het Rijk.
- Onderzoeken van geschillen van bestuur.
Vraag 11
Welke stelling over inmenging in de uitoefening van de vrijheid van drukpers op basis van de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is juist?
- Het EVRM eist dat een inmenging in de uitoefening van de vrijheid van drukpers een grondslag heeft in een wet in formele zin.
- De Grondwet eist dat een beperking van de vrijheid van drukpers voldoet aan de proportionaliteitseis.
- De Grondwet staat de wetgever niet toe een stelsel van voorafgaand toezicht op de inhoud van drukwerk in te voeren.
- Het EVRM staat de wetgever niet toe een stelsel van voorafgaand toezicht op de inhoud van drukwerk in te voeren.
Vraag 12
Op het moment dat een posterieure gemeentelijke verordening hetzelfde onderwerp regelt als een hogere regeling, dan:
- komt deze verordening van rechtswege te vervallen;
- komt deze verordening te vervallen als de hogere regeling hetzelfde motief heeft;
- mag deze verordening de hogere regeling in beginsel aanvullen, tenzij zij daarmee in strijd is;
- mag deze verordening de hogere regel aanvullen, zelfs wanneer die hogere regeling uitputtend is bedoeld.
Vraag 13
Stel: de rechtbank Rotterdam wordt geconfronteerd met een zaak waarin een appellant een beroep doet op een artikel uit het Internationaal verdrag inzake economische sociale en culturele rechten van de Verenigde Naties. De rechtbank vraagt zich af of dit artikel als ‘een ieder verbindend’ in de zin van art. 93 en 94 Grondwet moet worden beschouwd. Aan welke van de onderstaande uitspraken zou de rechtbank hiervoor relevante criteria kunnen ontlenen?
- HvJ EG 15 juli 1964, zaak 6/64 (Costa/Enel).
- HR 14 april 1989, NJ 1989/469 (Harmonisatiewet).
- HR 27 januari 1961, NJ 1963/248 (Prof. Van den Bergh).
- HR 30 mei 1986, NJ 1986/688 (Spoorwegstaking).
Vraag 14
Welke van de onderstaande opmerkingen over de voorlopige voorziening is onjuist?
- De voorlopigevoorzieningprocedure kan worden beschouwd als een soort van bestuursrechtelijk kort geding.
- Voor het aanvragen van een voorlopige voorziening geldt de connexiteitseis, die inhoudt dat de vraag om een voorlopige voorziening altijd moet samenhangen met het maken van bezwaar of het instellen van beroep.
- Aangezien het instellen van bezwaar of beroep geen schorsende werking heeft, kan een voorlopige voorziening niet bestaan uit schorsing van het aangevochten besluit.
- Degene die verzoekt om een voorlopige voorziening moet eerst griffierechten betalen.
Vraag 15
Welke van de onderstaande stellingen over het maken van bezwaar is/zijn juist?
Indien een besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (welke is geregeld in afdeling 3.4 van de Awb), hoeft alvorens bij de rechtbank beroep tegen dat besluit kan worden ingesteld geen bezwaar te worden gemaakt.
Voor het maken van bezwaar geldt ingevolge de Awb in beginsel een termijn van zes weken.
- Stelling I is juist en stelling II is onjuist.
- Stelling I is onjuist en stelling II is juist.
- Beide stellingen zijn juist.
- Beide stellingen zijn onjuist.
Vraag 16
Welke van de onderstaande beginselen van behoorlijk bestuur is niet in de Algemene wet bestuursrecht gecodificeerd?
- Het vereiste van een kenbare motivering.
- Het vereiste van een deugdelijke motivering.
- Het verbod van misbruik van bevoegdheid (détournement de pouvoir).
- Het vertrouwensbeginsel.
Vraag 17
Welke van de onderstaande opmerkingen is juist?
- Het kabinet bestaat uit de Koning en de ministers.
- In de vergaderingen van de ministerraad mag een staatssecretaris meebeslissen als zijn minister afwezig is.
- De minister-president zit de vergaderingen van de ministerraad voor en kan zelfstandig beslissen of een bepaald onderwerp op de agenda van die vergaderingen komt te staan.
- De ministers worden door de Koning benoemd en ontslagen, deze koninklijke besluiten worden niet voorzien van een ministerieel contraseign.
Vraag 18
Welk van de onderstaande parlementaire rechten kan niet door een minderheid van de Tweede Kamer worden afgedwongen?
- Het recht van interpellatie.
- Het schriftelijk vragenrecht.
- Het recht van enquête.
- Het recht om een motie in te dienen.
Vraag 19
Welk van de onderstaande opmerkingen over de grondwettelijke grondrechten is juist?
- De Grondwet bevat een systeem van hoofdzakelijk algemene grondrechtenbeperkingen.
- Bij de totstandkoming van hoofdstuk 1 van de Grondwet, in 1983, is uitgesproken dat de grondwettelijke grondrechten ook effect kunnen hebben in de horizontale verhoudingen tussen burgers onderling.
- Inperking van de grondwettelijke grondrechten door regels opgenomen in een provinciale of gemeentelijke verordening is toegestaan, aangezien zowel gemeenten als provincies over een eigen autonome verordenende bevoegdheid beschikken.
- De in de Grondwet opgenomen sociale grondrechten zijn op zodanige wijze geformuleerd dat zij zich goed lenen voor toepassing door de rechter in individuele zaken.
Vraag 20
Wil een beperking op een door het EVRM beschermd grondrecht toelaatbaar zijn, dan dient aan een aantal eisen voldaan te zijn. Welke van de onderstaande eisen behoort daar niet toe?
- De beperking dient noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving.
- De beperking moet dienen ter bescherming van één of of meer van de in het betreffende EVRM-artikel aangeduide belangen.
- De beperking moet in een redelijke verhouding staan tot het met die beperking nagestreefde doel.
- De beperking moet gebaseerd zijn op een wet, dat wil zeggen een regeling door de nationale, parlementaire, wetgever.
b
b
b
a
b
c
b
a
a
c
c
c
d
c
c
d
c
c
b
d
Add new contribution