Oefententamens Verbintenissenrecht - UU
- 3927 reads
Mevrouw Goldstein is 89 jaar en moet wegens beginnende lichamelijke en geestelijke gebreken naar een verzorgingstehuis verhuizen. Goldstein heeft van haar ouders ooit een aantal mooie (kunst-)voorwerpen geërfd, die zij tot haar spijt niet zal kunnen meenemen naar de betrekkelijk kleine kamer die zij in het tehuis zal krijgen. Als haar kinderen hun ouderlijk huis gaan opruimen, bemerken zij dat een middeleeuwse dekenkist en drie pasteltekeningen van zijn verdwenen. Hun moeder vertelt hen dat zij de dekenkist (geschatte waarde € 3000) aan haar trouwe hulp Vladimir heeft geschonken en dat zij de pasteltekeningen (geschatte waarde € 7.500) voor € 5.500 heeft verkocht aan haar vriend en buurman, de heer Jacobus, die haar de laatste jaren met raad en daad terzijde heeft gestaan.
De kinderen zijn onthutst; het gaat hen niet eens zozeer om het geld, als wel om de emotionele waarde die de voorwerpen voor hen altijd hebben gehad. Zij raden hun moeder aan om de overeenkomsten op grond van haar beginnende dementie te vernietigen.
Welke vernietigingsgrond komt hier in aanmerking en wat moet Goldstein in het kader van deze vernietigingsgrond stellen en bewijzen?
Hoe groot acht U de kans dat Goldstein slaagt in het vernietigen van de overeenkomst met achtereenvolgens Vladimir en Jacobus?
Heeft succesvolle vernietiging tot gevolg dat Goldstein weer eigenaresse van van de dekenkist en de pasteltekeningen zal zijn?
Is het voor een monteur die in dienst is bij een garagebedrijf van belang om te weten of het garagebedrijf bedingen in de overeenkomsten met klanten pleegt op te nemen waarbij aansprakelijkheid van het bedrijf (voor schade aan de auto van de klant tijdens de werkzaamheden ontstaan) wordt uitgesloten?
Lees de volgende uitspraak en beantwoord de vragen onder de tekst.
Hoge Raad der Nederlanden
2 december 2011
Arrest in de zaak van: De erven van [betrokkene 1], wonende te [woonplaats], EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J.C.A. Stevens, tegen 1. [Verweerster 1], wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2], wonende te [woonplaats], VERWEERDERS in cassatie, advocaat: mr. D.M. de Knijff.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers], [verweerster 1] en [verweerder 2].
1. Het geding in feitelijke instanties
….
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster 1] en [verweerder 2] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
(…)
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerster 1] en [verweerder 2] zijn zuster en broer. Zij hebben, na de splitsing van het hun in mede-eigendom toebehorende pand aan de [a-straat] te Amsterdam in drie appartementsrechten, het appartementsrecht [a-straat 1b] (ook wel aangeduid met indexnummer 2) te Amsterdam op 1 juli 1992 overgedragen aan [betrokkene 1].
Zij bleven gezamenlijk gerechtigd tot de appartementsrechten [a-straat 1a] en [1c] (ook aangeduid met indexnummer 1, respectievelijk indexnummer 3).
(ii) In de akte van levering van 1 juli 1992 van het appartementsrecht met indexnummer 2 aan [betrokkene 1] is het volgende wederzijdse voorkeursrecht opgenomen (waarbij [verweerster 1] en [verweerder 2] gezamenlijk als verkoper worden aangeduid):
'X. VOORKEURSRECHT
Verkoper en koper verlenen elkaar, voor de periode dat ieder hunner eigenaar is van respectievelijk het appartementsrecht met het indexnummer 3 en met het indexnummer 2, over en weer een voorkeursrecht voor het geval zij het desbetreffende appartementsrecht wensen te vervreemden.
Indien een hunner het desbetreffende appartementsrecht wenst te vervreemden, dient hij dit aan te bieden aan de ander onder mededeling welke de koopsom en de overige condities zijn waarin een met name genoemde derde zich verbonden heeft te zullen kopen, voor het geval de desbetreffende voorkeursgerechtigde van zijn voorkeursrecht geen gebruik zal maken.
Indien de voorkeursgerechtigde van zijn voorkeursrecht gebruik wenst te maken, dient hij dit binnen twee weken na de datum dat hij het aanbod heeft ontvangen aan de aanbieder schriftelijk te berichten, in welk geval de akte tot levering uiterlijk twee weken na dit laatste bericht zal moeten worden verleden.
Spreekt de voorkeursgerechtigde zich niet uit of indien hij verklaart van zijn voorkeursrecht geen gebruik te zullen maken, is de aanbieder vrij het desbetreffende appartementsrecht aan de onder 2 bedoelde met name genoemde koper over te dragen voor de prijs en onder de condities als bedoeld.'
(iii) Bij brief van 4 maart 1999 heeft notaris [de notaris] (hierna: [notaris]) aan [betrokkene 1] het volgende bericht:
'Betreft: voorkeursrecht (…)
[Verweerder 2] heeft het voornemen het appartement met indexnummer 3 aan de te verkopen voor een vraagprijs van f 1.280.000,-.
Conform de koopakte van 1 juli 1992 heeft u een voorkeursrecht tot koop, uit te oefenen gedurende twee weken na ontvangst van dit bericht. Graag zou ik van u vernemen of u van uw rechten gebruik wilt maken.'
(iv) Bij brief van 31 maart 1999 heeft [betrokkene 1] aan [notaris] geschreven:
'inzake voorkeursrecht (…)
Met referte aan onze sinds 4 maart jl. gevoerde correspondentie en telefoongesprekken bericht ik u dat ik van mijn in uw brief dd 4 maart bedoelde rechten gebruik maak. Met het oog op het vrijmaken van de benodigde fondsen zal ik het op prijs stellen indien de overdracht over twee maanden kan plaatsvinden. Gaarne verneem ik daarover van u.'
(v) Per brief van 15 april 1999 heeft [betrokkene 1] vervolgens aan [notaris] meegedeeld:
'inzake: Voorkeursrecht (…)
Onder verwijzing naar mijn brief aan u van 31 maart jl., naar aanleiding waarvan ik nog niet vernam, bericht ik u dat de benodigde fondsen inmiddels zijn vrijgemaakt. Volgende week ben ik buitenlands en bij terugkeer hoop ik uw nader bericht aan te treffen.'
(vi)Bij brief van 27 april 1999 heeft [notaris] [betrokkene 1] het volgende bericht:
'Betreft: voorkeursrecht (…)
Op 4 maart jongstleden berichtte ik je dat [verweerder 2] het voornemen had het appartement met indexnummer 3 te verkopen. En vroeg ik je of je van het je toegekende voorkeursrecht gebruik wilde maken. Ik heb je in de week voor Pasen, vlak voor je paasreces, nog bericht dat er een gerede kans zou bestaan dat de verkoop niet zou doorgaan. Toen in de week van 21 april duidelijk werd dat de kans steeds groter werd dat zij niet tot verkoop wilden overgaan, maar tot een onderlinge verdeling wilden komen, heb ik je dat meteen bericht, teneinde te voorkomen dat je nog meer actie zou ondernemen, inmiddels is het zover dat beiden besloten hebben niet te verkopen, maar dat de gemeenschap tussen beide wordt opgeheven en dat de flat wordt toegescheiden aan [verweerster 1].
De boodschapper van deze berichten kan jou niet meer mededelen dan wat hierboven staat. Ik kan me voorstellen dat je teleurgesteld bent, maar de door mij op 4 maart geschreven brief hield de mededeling in dat het voornemen bestond om tot verkoop over te gaan. (...)'.
(vii) Bij akte van 9 juli 1999 zijn [verweerster 1] en [verweerder 2] een verdeling per 1 januari 1999 overeengekomen van de hun in gezamenlijk eigendom toebehorende appartementsrechten. De appartementsrechten met de indexnummers 1 en 3 zijn toegedeeld en geleverd aan [verweerster 1], waarbij aan die appartementsrechten een waarde is toegekend van ƒ 2.680.000,--. Uit hoofde van overbedeling heeft [verweerster 1] zich bij deze akte tegenover [verweerder 2] schuldig erkend voor een bedrag van NLG 1.380.000,-, voor welk bedrag een geldlening ten behoeve van [verweerder 2] als schuldeiser is overeengekomen.
(viii) Op 26 mei 1999 heeft [betrokkene 1] conservatoir beslag laten leggen op het appartementsrecht [a-straat 1c] te Amsterdam.
(ix) [Betrokkene 1] is op 24 mei 2009 overleden.
3.2.1 [Betrokkene 1] heeft in deze procedure gevorderd dat [verweerster 1] en [verweerder 2] worden veroordeeld tot (i) levering van het appartementsrecht met indexnummer 3 te Amsterdam aan [betrokkene 1] tegen betaling door [betrokkene 1] van een koopsom van ƒ 1.280.000,- en (ii) vergoeding van de schade die [betrokkene 1] als gevolg van hun handelen en nalaten heeft geleden en zal lijden, nader op te maken bij staat, met nevenvorderingen.
Aan die vorderingen heeft [betrokkene 1] het volgende, kort gezegd, ten grondslag gelegd. [Verweerster 1] en [verweerder 2] hebben overeenkomstig het hem verleende voorkeursrecht bij brief van 4 maart 1999 het appartementsrecht aan hem te koop aangeboden voor ƒ 1.280.000,-- en hij heeft dit aanbod op 31 maart 1999 aanvaard, waardoor een onherroepelijke koopovereenkomst is tot stand gekomen en hij recht heeft op levering van het appartementsrecht. Voor zover hij geen recht op levering van het appartementsrecht heeft, zijn [verweerster 1] en [verweerder 2] tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen die voortvloeien uit het voorkeursrecht van koop, althans handelen zij onrechtmatig jegens hem door zonder nadere explicatie van verkoop aan [betrokkene 1] af te zien en het appartementsrecht toe te scheiden aan [verweerster 1].
3.2.2 De rechtbank heeft [verweerster 1] veroordeeld om mee te werken aan de levering van het appartementsrecht het appartement met indexnummer 3 aan [betrokkene 1], alsmede [verweerster 1] en [verweerder 2] hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding van de schade die [betrokkene 1] als gevolg van hun handelen en nalaten heeft geleden.
3.2.3 Op het door [verweerster 1] en [verweerder 2] ingestelde hoger beroep heeft het hof de vorderingen van [betrokkene 1] alsnog afgewezen. Daartoe heeft het hof het volgende, samengevat weergegeven, overwogen.
Vooropgesteld wordt dat uit de bewoordingen van de brief van 4 maart 1999 van [notaris] aan [betrokkene 1] blijkt dat [verweerder 2] het voornemen had tot verkoop en dat [betrokkene 1] ervan op de hoogte was dat het betrokken appartementsrecht aan [verweerster 1] en [verweerder 2] gezamenlijk toebehoorde (rov. 3.5).
[Verweerster 1] en [verweerder 2] hebben gemotiveerd betwist dat het appartementsrecht door hen gezamenlijk en ongeclausuleerd in de verkoop is gedaan en, meer concreet, dat door hen aan [notaris] een (toereikende) volmacht was verleend tot het bij brief van 4 maart 1999 doen van een aanbod tot verkoop van het appartementsrecht overeenkomstig het voorkeursrecht. [betrokkene 1] heeft onvoldoende (nadere) feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot het oordeel kunnen leiden dat aan [notaris] wel een toereikende volmacht was verleend, terwijl het bestaan van die volmacht ook niet uit de in eerste aanleg afgelegde getuigenverklaringen kan worden afgeleid. Derhalve is geen koopovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen (rov. 3.12).
[Betrokkene 1] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die tot de slotsom kunnen voeren dat [betrokkene 1] op grond van een verklaring of gedraging van [verweerster 1] en [verweerder 2] heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze heeft mogen aannemen dat aan [notaris] een toereikende volmacht was verleend. [Betrokkene 1] was ervan op de hoogte dat het appartementsrecht aan [verweerster 1] en [verweerder 2] gezamenlijk toebehoorde. De mededeling in de brief van 4 maart 1999, dat [verweerder 2] het voornemen had tot verkoop van het appartementsrecht, heeft [betrokkene 1] blijkens zijn eigen verklaring ook niet als een bevoegd gedaan aanbod opgevat, zodat hij bij [notaris] op dit punt navraag heeft gedaan. [De notaris] heeft hem meegedeeld dat [verweerster 1] en [verweerder 2] een verdeling waren overeengekomen op grond waarvan [verweerder 2] het appartementsrecht zou verkrijgen, dat deze vervolgens wilde verkopen. Uit de verklaring van [betrokkene 1] kan niet worden afgeleid dat [verweerster 1] en [verweerder 2] bij hem het bedoelde vertrouwen hebben opgewekt. (rov. 3.14). De door [betrokkene 1] aangevoerde bijkomende omstandigheden kunnen niet tot een ander oordeel leiden, omdat deze evenmin betrekking hebben op verklaringen en gedragingen van [verweerster 1] en [verweerder 2] ten aanzien van de volmachtverlening aan [notaris] en ook niet anderszins feiten en omstandigheden betreffen die voor rekening van [verweerster 1] en [verweerder 2] komen. Zo is de enkele veronderstelling van [betrokkene 1] dat een (huis)notaris in de regel geen aanbod doet zonder overleg of medeweten van zijn cliënten voor het aannemen van het vereiste vertrouwen onvoldoende. (rov. 3.15).
De stelling van [betrokkene 1], dat onder het begrip 'vervreemding', dat bij de formulering van het voorkeursrecht is gebezigd, mede valt de toedeling van het aandeel van [verweerder 2] in het in geschil zijnde appartementsrecht aan [verweerster 1] wordt verworpen (rov. 3.17 t/m 3.20).
3.3 (…)
3.4.1 De middelen II onder a. tot en met f. en III, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, richten zich met rechts- en motiveringsklachten tegen het oordeel van het hof in rov. 3.14-3.15 dat [betrokkene 1] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat hij redelijkerwijze mocht aannemen dat door [verweerster 1] en [verweerder 2] aan [notaris] een toereikende volmacht was verleend.
Daartoe wordt aangevoerd, kort gezegd, dat het hof ten onrechte of ontoereikend gemotiveerd is voorbijgegaan aan verschillende in feitelijke aanleg aangevoerde en in de toelichting op de middelen opgesomde omstandigheden, dan wel aan die omstandigheden onvoldoende gewicht heeft toegekend. Daarbij geldt in het bijzonder, aldus de toelichting, dat het hof heeft miskend dat voor gebondenheid van [verweerster 1] en [verweerder 2] aan het aanbod van [notaris] voldoende is dat sprake is van feiten en omstandigheden die zich binnen de risicosfeer van [verweerster 1] en [verweerder 2] bevinden. Wanneer een notaris handelt namens een opdrachtgever, bevindt een overschrijding van de aan een notaris gegeven volmacht zich, gelet op de (vertrouwens)positie die een van overheidswege benoemde notaris inneemt, in beginsel binnen de risicosfeer van zijn opdrachtgever.
3.4.2 De klachten falen. Het oordeel van het hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is niet ontoereikend gemotiveerd. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
Het hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat het van de concrete omstandigheden afhangt of de door het optreden van [notaris] bij [betrokkene 1] gewekte schijn dat hij bevoegd was namens [verweerster 1] en [verweerder 2] het appartementsrecht te koop aan te bieden, kan worden toegerekend aan [verweerster 1] en [verweerder 2].
Daarbij geldt dat aan het optreden van een notaris namens zijn opdrachtgever niet reeds in het algemeen het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een toereikende volmacht was verleend. Naast het geval dat de schijn van toereikende vertegenwoordigingsbevoegdheid stoelt op verklaringen of gedragingen van de opdrachtgever, gaat het erom of in de gegeven omstandigheden het optreden van de notaris voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde opdrachtgever komt en daaruit naar verkeersopvattingen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.
Het hof heeft feitelijk vastgesteld dat [betrokkene 1] de mededeling in de (hiervoor in 3.1 onder (iii) vermelde) brief van 4 maart 1999, dat [verweerder 2] het voornemen had tot verkoop van het appartementsrecht, niet heeft opgevat als een door [notaris] namens [verweerster 1] en [verweerder 2] bevoegd gedaan aanbod en dat, toen hij daarnaar navraag deed bij [notaris], deze hem heeft meegedeeld dat [verweerster 1] en [verweerder 2] een verdeling waren overeengekomen op grond waarvan [verweerder 2] het appartementsrecht zou verkrijgen, dat deze vervolgens wilde verkopen. Het hof heeft voorts, niet onbegrijpelijk, geoordeeld dat de door [betrokkene 1] ten gunste van zijn standpunt dat de schijn van volmachtverlening aan [verweerster 1] en [verweerder 2] kan worden toegerekend in hoger beroep aangevoerde omstandigheden geen betrekking hebben op verklaringen of gedragingen van [verweerster 1] en [verweerder 2]. Daarvan uitgaande, heeft het hof geoordeeld dat de door [betrokkene 1] daarnaast aangevoerde, niet op verklaringen of gedragingen van [verweerster 1] en [verweerder 2] terug te voeren, omstandigheden op grond waarvan bij hem de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gewekt niet omstandigheden betreffen die voor rekening van [verweerster 1] en [verweerder 2] komen.
Naar de kern genomen behelzen die nadere, naar buiten blijkende omstandigheden dat [notaris] in zijn functie van 'huisnotaris' van [verweerster 1] en [verweerder 2] door dezen was ingeschakeld om de communicatie met [betrokkene 1] te verzorgen inzake de verkoop van het appartementsrecht.
Daaraan behoefde het hof niet de betekenis toe te kennen dat bij [betrokkene 1] naar verkeersopvattingen de schijn werd gewekt dat [notaris] bevoegd was namens [verweerster 1] en [verweerder 2] een (ongeclausuleerd) aanbod te doen tot verkoop van het appartementsrecht.
3.5 De in middel II onder g. en middel IV aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
(…)
Welke rechten heeft een schuldeiser in het algemeen wanneer een schuldenaar zijn verbintenis niet nakomt?
Welke van bovengenoemde rechten wil eiser in deze procedure uitoefenen en is voor de uitoefening van deze rechten verzuim vereist?
In deze zaak speelt het leerstuk uitleg een bescheiden rol. Geef aan ten aanzien van welk(e) woord(en) dit het geval is.
Welke norm zal bij deze uitleg het uitgangspunt zijn geweest?
Volgens de Hoge Raad heeft het Hof terecht de vorderingen afgewezen. Op welk(e) wetsartikel(en) zijn de overwegingen van de Hoge Raad gebaseerd?
Zou de eiser in cassatie de notaris aan kunnen spreken op grond van art. 3:70 BW?
Vernietigingsgrond 1
Vernietiging op grond van art. 3:33 jo. 3:34. Goldstein moet dan stellen dat zij op grond van haar dementie op het moment van de schenking en verkoop niet wist wat zij deed. Zij zal in ieder geval aannemelijk moeten maken dat de dementie zich op het moment van de transacties voordeed. Dat dementie een redelijke waardering van haar belangen belet, lijkt niet voor betwisting vatbaar. Dat de verklaring onder invloed van de stoornis is gedaan wordt overigens vermoed in geval van de schenking aan Vladimir, omdat deze rechtshandeling voor Goldstein nadelig is geweest (3:34 lid 1).
Als Goldstein slaagt in het bewijs ten aanzien van haar dementie op het moment van de litigieuze rechtshandelingen, hangt alles af van de vraag of Vladimir en Jacobus zich op gerechtvaardigd vertrouwen kunnen beroepen (3:35). Wisten zij af van de beginnende dementie van Goldstein? Dat is wellicht aannemelijk, aangezien het om een vriend en trouwe hulp van Goldstein gaat.
Jacobus heeft echter een volwaardige koopprijs betaald en hoefde zich daarom wellicht niet te realiseren dat Goldstein deze verkoop eigenlijk niet wilde. Als hij van haar verhuisplannen op de hoogte was, kan hij bovendien aanvoeren dat hij ervan uit mocht gaan dat Goldstein de tekeningen verkocht, omdat zij een kleinere woonruimte zou gaan betrekken. Gerechtvaardigd vertrouwen is er wellicht niet als Vliethof aannemelijk kan maken dat Jacobus wist dat verkoop binnen de familie gevoelig lag en dat Goldstein nooit tot verkoop zou zijn overgegaan als ze mentaal in orde was geweest.
Vladimir heeft de dekenkist geschonken gekregen. Om die reden ligt gerechtvaardigd vertrouwen bij haar misschien minder voor de hand. Als zij echter een hulp is die al jaren bij Goldstein werkt, waarom zou een dergelijk cadeau aan haar dan niet werkelijk gemeend zijn? Ook in haar geval is relevant of zij mocht denken dat Goldstein de dekenkist kwijt wilde in verband met haar verhuizing en of zij afwist van de emotionele waarde die deze kist voor Vliethof en haar gezin had.
Vernietiging op grond van 3:33 jo. 3:34 zal in dit geval niet eenvoudig zijn.
Vernietigingsgrond 2
De grond die vervolgens het meest aannemelijk is, is misbruik van omstandigheden (3:44 lid 1 sub 4). Dat veronderstelt dat zowel Vladimir als Jacobus wetenschap hebben gehad van haar beginnende dementie en dat deze dementie ook de oorzaak is geweest van de schenking c.q. verkoop. Wisten zij af van de beginnende dementie van Goldstein? Dat is wellicht aannemelijk, aangezien het om een vriend en trouwe hulp van Goldstein gaat. Was het inderdaad in een vlaag van dementie dat Goldstein tot schenking c.q. verkoop is overgegaan?
Een ander vereiste is dat Vladimir en Jacobus Goldstein hebben bewogen tot de schenking c.q. verkoop, m.a.w. dat het initiatief daartoe meer van hun kant dan van Goldstein zelf is uitgegaan, terwijl zij wisten (of behoorden te weten) dat zij deze transacties in gewone doen niet zou hebben gesloten. Uit de casus blijkt niet dat het initiatief van Vladimir of Jacobus is uitgegaan. Vernietiging op grond van misbruik van omstandigheden lijkt in dit geval derhalve niet mogelijk.
Ja, want als van deze overeenkomst een exoneratiebeding deel uitmaakt, dan zal ook de werknemer daarvan kunnen profiteren, indien hij aansprakelijk wordt gesteld; zie art. 6:257. Als van zijn kant echter sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid gaat de ‘blokkering van de paardensprong’ niet op, want een beroep op het exoneratiebeding is in dat geval in strijd met de goede zeden.
De schuldeiser kan nakoming vragen (3:296 BW) en/of schadevergoeding vorderen (6:74). Bij een wederkerige overeenkomst kan hij bovendien nakoming van zijn verbintenis opschorten (6:262 of 6:52) en/of de overeenkomst ontbinden (6:265).
Hij vordert nakoming (levering van het appartementsrecht) en schadevergoeding; zie r.o. 3.2.1.
Voor nakoming is verzuim geen vereiste (de vordering behoeft voor nakoming slechts opeisbaar te zijn); voor schadevergoeding is verzuim in casu wel vereist, omdat levering van het appartementsrecht nog mogelijk is (6:74 lid 2).
De uitleg betreft het begrip ‘vervreemding’ (zie r.o. 3.2.3 onderaan).
‘Voornemen tot verkopen’ (of `voornemen tot vervreemden’) is als antwoord ook goed gerekend. Het is deze zinssnee die aanleiding is geweest voor het geschil.
De rechter zal de Haviltexnorm hanteren, omdat de uitleg speelt in een procedure waarin partijen bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest. De positie van derden speelt bij deze uitleg dus geen rol.
De overwegingen van de Hoge Raad zijn gebaseerd op art. 3:66 lid 1 (a contrario) jo. 3:61 lid 2. De koopovereenkomst tussen verweerders en betrokkene 1 is niet tot stand gekomen, omdat aan de notaris geen volmacht tot verkoop was verleend en er geen verklaringen of gedragingen van verweerders zijn geweest, op grond waarvan de betrokkene anders mocht oordelen. Ook is er niet sprake van feiten of omstandigheden die binnen de risicosfeer van verweerders vallen.
Art. 3:70. Krachtens dat artikel moet de tussenpersoon immers instaan voor het bestaan en de omvang van de volmacht.
De vraag is of de notaris jegens betrokkene 1 de indruk heeft gewekt dat hij een volmacht tot verkoop had. De kans van slagen is niet groot, nu de Hoge Raad in r.o. 3.4.2 overweegt dat aan het optreden van een notaris namens zijn opdrachtgever niet reeds het gerechtvaardigd vertrouwen mag ontleend dat een toereikende volmacht is verleend. Bovendien overweegt de Hoge Raad dat het hof heeft vastgesteld dat de mededeling in de brief van 4 maart 1999 door betrokkene 1 blijkens zijn eigen verklaring niet als een bevoegd gedaan aanbod is opgevat.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens bruikbaar bij het vak Verbintenissenrecht, Rechtsgeleerdheid jaar 2, Universiteit Utrecht.
Verbintenissenrecht - B2 - Rechten - UU - Tentamen 2018/2019
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1861 |
Add new contribution