Oefententamens Constitutioneel Recht - UvA
- 2100 reads
Eerste Kamer der Staten-Generaal
30 566 Regels inzake het opleggen van beperkende maatregelen aan personen met het oog op de
bescherming van de nationale veiligheid en inzake het weigeren of intrekken van beschikkingen met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid (Wet bestuurlijke maatregelen nationale veiligheid)
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET
20 maart 2007
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
(…)
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
§ 1. Inleidende bepalingen
Artikel 1
1. In deze wet wordt verstaan onder: Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2. Onze Minister oefent de hem in deze wet verleende bevoegdheden uit in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
§ 2. Individuele maatregelen
Artikel 2
1. Onze Minister kan, indien dat noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, aan een persoon die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een maatregel opleggen, (…).
2. Een maatregel kan bestaan uit een of meer van de volgende verplichtingen:
a. zich te houden aan een verbod om zich te bevinden in of in de omgeving van een of meer bepaalde objecten dan wel in een bepaald gedeelte of bepaalde delen van Nederland;
b. zich te houden aan een verbod om zich te bevinden in de nabijheid van een of meer bepaalde personen;
c. zich op door Onze Minister vast te stellen tijdstippen te melden bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de betrokkene woon- of verblijfplaats heeft, dan wel bij de korpschef van een ander door Onze Minister aan te wijzen regionaal politiekorps.
Artikel 11
1. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
2. Deze wet vervalt op 1 januari 2012.
3. Het tweede lid kan vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De voordracht voor het koninklijk besluit wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp van het besluit is overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal. (…)
Is de toedeling van de bevoegdheden genoemd in artikel 2 van het wetsvoorstel te beschouwen als een vorm van delegatie van wetgevende bevoegdheid?
Stel dat de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken deze bevoegdheid uit gaat oefenen. Wat is dan het gevolg voor de politieke verantwoordelijkheid van de minister?
Welk grondrecht wordt – gelet op de u bekende jurisprudentie – met dit wetsvoorstel beperkt?
Waarom is de Nederlandse rechter verplicht aan dit grondrecht te toetsen?
Beschrijf de rechtsgang die zal openstaan voor degene die een maatregel als bedoeld in artikel 2, vastgelegd in een schriftelijke beslissing, opgelegd krijgt, als het wetsvoorstel zelf er niets over regelt.
Stel, degene die een maatregel opgelegd krijgt, volgt niet de door u genoemde rechtsgang onder a, maar wendt zich tot de burgerlijke rechter, met het verzoek de maatregel onrechtmatig te verklaren.
Wat zal het oordeel van de burgerlijke rechter zijn?
Stel, de Eerste Kamer wil de in het wetsvoorstel aangegeven maximale duur van de maatregelen van twee jaar, verkorten tot één jaar. Wat kan de Eerste Kamer doen om dit doel te bereiken?
De Eerste Kamer is veel minder dicht bij de kabinetsformatie betrokken dan de Tweede Kamer. Maak dat duidelijk aan de hand van twee aspecten van de formatieprocedure.
In artikel 11 van het wetsvoorstel is sprake van een ‘voordracht’.
Van wie zal deze voordracht afkomstig zijn?
Het derde lid van artikel 11 bevat de verplichting het ontwerp van een koninklijk besluit over te leggen aan beide kamers der Staten-Generaal. Wat is de bedoeling achter deze verplichting?
Betoog dat Koningin Beatrix de bevoegdheid heeft de totstandkoming van de beoogde wet te verhinderen.
Betoog dat zij deze bevoegdheid niet heeft.
Op 20 december 2005 is de APV Maastricht gewijzigd.
Wie heeft de APV gewijzigd?
Waar diende de wijziging bekend te worden gemaakt?
Artikel 231 lid 1 van de APV Maastricht bepaalt sinds 20 december 2005 dat alleen nog in Nederland wonende personen mogen worden toegelaten tot voor het publiek toegankelijke ruimtes waar bedrijfsmatig eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt. Daarmee is het zogenaamde ‘woonlandbeginsel’ ingevoerd. Artikel 231 lid 2 geeft de Burgemeester de bevoegdheid om te bepalen dat het verbod in het eerste lid niet geldt voor bepaalde soorten voor het publiek toegankelijke ruimten.
Bij besluit van 13 juli 2006 heeft de Burgemeester van die bevoegdheid gebruik gemaakt door alle horecabedrijven behalve ‘coffeeshops onder welke benaming ook’, van het verbod vrij te stellen.
Kan de Burgemeester voor het besluit van 13 juli 2006 politiek ter verantwoording worden geroepen?
Zou de in lid 2 aan de Burgemeester verleende bevoegdheid tot uitvoering van de verordening ook kunnen worden verleend aan het college van B&W?
De invoering van het woonlandbeginsel in artikel 231 lid 1 van de Maastrichtse APV
(zie vraag 8) beoogt drugsoverlast te bestrijden. De Maastrichtse coffeeshop ‘Easy Going’ laat in mei 2006 twee niet in Nederland wonende Duitsers toe. De zaak komt voor de strafrechter.
Volgens de eigenaar is 231 lid 1 APV Maastricht onder meer in strijd met artikel 1 Grondwet. Mag de rechtbank daaraan toetsen?
De eigenaar stelt ook dat artikel 231 lid 1 APV Maastricht in strijd is met de Gemeentewet, ‘omdat met deze bepaling geen gemeentelijk belang wordt gediend en de ondergrens wordt overschreden’.
Hoe zal het oordeel van de rechtbank op dit punt volgens u luiden?
De eigenaar stelt tevens dat voor artikel 231 lid 1 APV Maastricht geen plaats is naast artikel 13b van de Opiumwet uit 1928.
Hoe zal het oordeel van de rechtbank volgens u luiden?
Stel: de rechtbank wijst alle onder vraag 9 genoemde verweren af. De eigenaar van ‘Easy Going’ gaat in hoger beroep en vervolgens in cassatie. De Hoge Raad vraagt zich af of artikel 231 van de Maastrichtse APV (zie vraag 8) wel in overeenstemming is met het EG-recht. Daarom besluit de Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EG.
Wat is een prejudiciële vraag?
Was de Hoge Raad verplicht om deze prejudiciële vragen te stellen?
Het gaat hier niet om delegatie van wetgevende bevoegdheid omdat de minister niet de bevoegdheid krijgt om algemeen verbindende voorschriften uit te vaardigen.
Artikel 46 lid 2 Gw. De minister blijft eveneens politiek verantwoordelijk. (Belinfante Hoofdstuk IV)
De vrijheid van beweging die is gewaarborgd door art. 12 IVBPR. Zie Tippelverbod Utrecht.(Belinfante Hoofdstuk XIV).
Hij is hiertoe verplicht op basis van artikel 94 Grondwet. Het gaat om een eenieder verbindende bepaling. (Belinfante Hoofdstuk XVII).
De maatregel is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. (Belinfante Hoofdstuk XIII).
Artikel 8:1, lid 1 Awb: Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Artikel 7: 1 Awb: Voorafgaand aan het beroep bij de rechter, dient hij een bezwaarschrift in te dienen (in casu bij de minister van BiZa).
Artikel 37 Wet Raad van State: hoger beroep bij ABRvSt.
Vanaf het indienen van bezwaarschrift is voorlopige voorziening mogelijk van voorzieningenrechter ex art. 8:81 Awb.(Belinfante, Hoofdstuk XIII)
De burgerlijke rechter is wel bevoegd van de vordering kennis te nemen
(Guldemond/Noordwijkerhout) maar zal in dit geval de eiser niet-ontvankelijk verklaren omdat de bestuursrechter voldoende rechtsbescherming biedt (Changoe). Belinfante Hoofdstuk XIII),
De EK heeft niet het recht van amendement, zij kan het wetsvoorstel slechts aanvaarden of verwerpen. De EK kan de behandeling van een wetsvoorstel schorsen en verklaren alleen bereid te zijn het te aanvaarden als de regering haar tegemoet komt met de indiening in de TK van een nieuw wetsvoorstel ter wijziging van het aanhangige wetsvoorstel (dit nieuwe voorstel wordt een ‘novelle’ genoemd). Na aanneming door de TK van het wetsvoorstel wordt in dezelfde vergadering van de EK over beide wetsvoorstellen beslist.(Belinfante Hoofdstuk VIII).
(Belinfante Hoofdstuk V) Relevante aspecten zijn:
er wordt geformeerd na de verkiezingen voor de TK
de fractievoorzitters van de TK adviseren de Koning
het is de bedoeling dat er een kabinet komt dat op voldoende steun in met name de Tweede Kamer kan rekenen.
De informateur en de formateur voeren ihb overleg met de fracties uit de TK
Het regeerakkoord wordt gesloten tussen de fracties uit de TK
De regeringsverklaring wordt afgelegd in de TK
Ook overigens worden inlichtingen over de (in)formatie verschaft aan de TK, art. 139a RvOTK
De voordracht voor een koninklijk besluit geschiedt door de minister of de staatssecretaris die voor het besluit verantwoordelijk is. Zie artikel 42 en 47 van de Grondwet, (Belinfante Hoofdstuk II). Op grond van artikel 1 van het wetsvoorstel is de verantwoordelijke minister de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hij oefent zijn bevoegdheden op grond van artikel 1, tweede lid, van het wetsvoorstel uit in overeenstemming met de minister van Justitie.
De voordracht zal dus gedaan worden door de ministers van BZK en Justitie gezamenlijk. Het voornemen daartoe zal vermoedelijk eerst in de ministerraad worden besproken, nu het in beginsel een zaak van algemeen regeringsbeleid betreft.
Een koninklijk besluit hoeft niet te worden goedgekeurd door de Staten-Generaal, maar artikel 11 van het wetsvoorstel beoogt een zekere invloed voor de volksvertegenwoordiging veilig te stellen. De bedoeling van artikel 11, derde lid, is dezelfde als bij de figuur van ‘gecontroleerde delegatie’. Als een Kamer van oordeel zou zijn dat het wetsvoorstel gewoon moet vervallen op 1 januari 2012, zoals voorzien in het tweede lid, kan zij de regering verzoeken het daarvan afwijkende koninklijk besluit niet tot stand te brengen. Beide Kamers kunnen gedurende de wachttijd van vier weken politieke drukmiddelen aanwenden om hun wensen kracht bij te zetten (vragenrecht, interpellatie, motie)(Belinfante Hoofdstuk VII).
Op grond van artikel 87, lid 1, van de Grondwet kan een wet niet tot stand komen zonder een handtekening van de Koningin (Belinfante Hoofstuk VIII). Zij maakt volwaardig deel uit van de regering blijkens artikel 42, lid 1, van de Grondwet. Door aan te nemen dat de Koningin verplicht is haar handtekening te zetten zou artikel 87, lid 1, van de Grondwet een zinloze formaliteit worden. Constitutioneel gezien mag de Koning weigeren. Bij een principieel meningsverschil tussen de Koning en de verantwoordelijke ministers ontstaat er weliswaar een groot politiek probleem, maar juridisch staat niet vast of de Koning dan wel de ministers zouden moeten wijken.
Een basisbeginsel van de democratische rechtsstaat luidt: geen bevoegdheid zonder verantwoordelijkheid. De ministers zijn verantwoordelijk voor het regeringsbeleid, de Koning uitdrukkelijk niet. Zie art. 42, lid 2, van de Grondwet. Als de ministers van oordeel zijn dat een wetsvoorstel bekrachtigd dient te worden, terwijl de Koning daartegen bezwaar maakt, zal uiteindelijk de wens van de ministers de doorslag moeten geven. Zij kunnen door de Tweede Kamer worden weggestuurd wanneer zij het vertrouwen van de Kamer verliezen. Een vetorecht voor de onschendbare Koning zou Nederland terugwerpen naar de situatie van vóór 1840-1848. Een Koning die de democratische rechtsstaat ernstige schade toebrengt, zou wegens ongeschiktheid ‘buiten staat’ moeten worden verklaard (artikel 35 van de Grondwet). Deze stok achter de deur heeft in de praktijk nooit een rol gespeeld, hetgeen illustreert dat alle betrokkenen zich bewust zijn van het primaat van de politiek verantwoordelijke ministers. (Belinfante Hoofdstuk VII).
De APV is een autonome verordening. Autonome verordeningen alsmede wijzigingen daarvan worden op basis van artikel 149 Gemeentewet door de gemeenteraad vastgesteld.
Artikel 139 lid 2 Gemeentewet bepaalt dat besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden bekend dienen te worden gemaakt ‘in het gemeenteblad dan wel, bij gebreke daarvan, door opneming in een andere door de gemeente algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave’. De gewijzigde bepaling van de APV is een algemeen verbindend voorschrift en de gemeenteraad is deel van het gemeentebestuur artikel 5 jo. 6 Gemeentewet). De wijziging diende dus in het gemeenteblad of een vergelijkbare uitgave te worden gepubliceerd.
Ja, volgens het artikel 180 lid 1 Gemeentewet kan de Burgemeester door de gemeenteraad ter verantwoording worden geroepen voor het door hem gevoerde beleid, waaronder natuurlijk ook het besluit van 13 juli 2006 valt.(Belinfante Hoofdstuk XVI).
Nee, uitsluitend de Burgemeester kan worden belast met de uitvoering van verordeningen die betrekking hebben op toezicht op voor het publiek openstaande gebouwen, artikel 173 lid 3 Gemeentewet.
Ja, want het betreft hier een gemeentelijke verordening en artikel 120 Grondwet verbiedt de rechter slechts de wet in formele zin aan de Grondwet te toetsen. (Belinfante Hoofstuk XII).
De rechtbank zal het verweer afwijzen. Een autonome verordening zoals de APV moet de huishouding van de gemeente betreffen (artikel 149 Gemeentewet jo. 108 lid 1 of 125 lid 1 Grondwet)(Belinfante Hoofdstuk X), dat wil zeggen de gemeentelijke openbare orde of een ander openbaar gemeentelijk belang, en niet uitsluitend treden in de ‘bijzondere belangen van de ingezetenen’ (arrest Wilnisser Visser). Artikel 231 lid 1 APV Maastricht is bedoeld om drugsoverlast te beperken en dient daarmee dus de openbare orde.
Ook dit verweer zal de rechtbank afwijzen. De APV is posterieur aan een hogere regeling, in dit geval een wet in formele zin, de Opiumwet uit 1928. Derhalve is artikel 121 Gemeentewet op het geval van toepassing. Volgens dat artikel mag een posterieure verordening niet in strijd zijn met hogere wet. Daarvan zou onder meer sprake zijn als de Opiumwet uitputtend zou zijn bedoeld. Volgens het arrest Handel in verdovende middelen Amsterdam is dat echter niet het geval. Bovendien verschilt hier, net als in het genoemde arrest, het motief van de betrokken regelingen: de Opiumwet beschermt de volksgezondheid, de APV de openbare orde.(Belinfante Hoofdstuk XVI).
Een prejudiciële vraag is een vraag van een nationale rechter aan het Hof van Justitie van de EG over de uitleg of de geldigheid van Gemeenschapsrecht, zie art. 234 EG-Verdrag, 1e alinea.(Belinfante Hoofdstuk XVIII).
De Hoge Raad is in deze procedure de hoogste nationale rechter. Nu hij betwijfelt of het artikel in overeenstemming is met EG-recht, is hij verplicht een prejudiciële vraag te stellen als hij een antwoord op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van zijn vonnis, zie art. 234 EG, 2e alinea. (Belinfante Hoofdstuk XVIII).
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens bij het vak Constitutioneel recht aan de Universiteit van Amsterdam.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2231 |
Add new contribution