Boeksamenvatting bij de 3e druk van De Waarde van Opvoeden: filosofie van onderwijs en ouderschap van Savater
Inleiding
In onze democratische samenleving zijn alle soorten leerkrachten hard nodig. Leerkrachten zijn hardwerkende mensen die tegenwoordig te weinig waardering krijgen voor hun werk. Problemen zoals bijvoorbeeld jeugdcriminaliteit, drugsgebruik en racisme worden in deze tijd allemaal toegeschreven aan het falen van de school, in het specifiek de basisschool, en dus aan de leerkrachten. Het zou vooral de taak van de basisschool zijn om deze problemen aan te pakken; hoe later je hiermee begint, hoe moeilijker de problemen uit het kind te krijgen zijn.
Je zou denken dat de leerkrachten met deze zware taak gerespecteerd worden, maar het tegenovergestelde is waar. De salarissen van leraren zijn laag en er hangt een slecht imago aan dit beroep vast. Over het omhoog brengen van de status van leerkrachten wordt weleens gedebatteerd bij het ministerie van financiën. In het hoger onderwijs gebeurt dit al weleens. Het hoger onderwijs wordt dan ook beter gefinancierd door de politiek dan het lager onderwijs. Dit is vreemd, aangezien het hoger onderwijs sterk afhankelijk is van het werk dat door het lager onderwijs is verricht. Het is belangrijk dat de eerste leraren hun werk goed doen, zodat de latere leraren hierop voort kunnen bouwen. Het punt is volgens Savater dat het onderwijs, en dan vooral het basisonderwijs, prioriteit en waardering moet krijgen, zodat men vooruit kan gaan.
Het doel van het basisonderwijs is om het kind voor te bereiden op later onderwijs. Zonder goed basisonderwijs is het hoger onderwijs niet veel waard.
Onderwijs en opvoeding staan naast elkaar en zijn even belangrijk in de vorming van het kind. Dit kan niet zomaar aan de politiek worden overgelaten. De burgers moeten zelf het maatschappelijk belang van het verbeteren van het onderwijs inzien, en hiervoor pleiten. Wanneer de politiek ziet dat dit onderwerp leeft in de samenleving, zal zij zich er pas serieus mee bezig gaan houden.
Een gevaar is het fatalisme. Dit betekent dat sommige mensen denken dat het onderwijs altijd zal falen. Het educatief pessimisme is verwant aan het fatalisme. Het educatief pessimisme houdt in dat leerkrachten niet veel kunnen bereiken met lesgeven, en het zelfs negatieve effecten kan hebben.
Het is hoogstwaarschijnlijk zo dat het onderwijs gebonden is aan grenzen. Het heeft doeleinden en kan niet verder gaan dan een bepaalde hoogte. Dit wil echter nog niet zeggen dat het onderwijs overbodig is of zomaar een routine. We moeten juist constant blijven zoeken om nieuwe methoden te vinden, die een zo goed mogelijk resultaat leveren.
Veel mensen willen dat hun kinderen een betere opvoeding en beter onderwijs krijgen dan dat zij hebben gehad. Dit bevat echter een paradoxale gedachte: juist deze mensen, die gebrekkig zijn opgevoed en slecht onderwijs hebben genoten, denken dat zij in staat zijn om goed op te voeden en onderwijzen. Het is echter meestal het geval dat wij het gedachtegoed van onze ouders en leraren overnemen en hier hardnekkig aan vasthouden. Als we de ideeën van onze ouders en leerkrachten wel loslaten, zou dit er op kunnen wijzen dat onderwijs niet zo belangrijk is als men dacht: iemand kan een goede scholing voor zijn kinderen van groot belang vinden, maar denkt zelf totaal niet gevormd te zijn door zijn scholing en opvoeding. Dit is erg tegenstrijdig, maar hier moeten we ons bij neerleggen. Het is immers positief wanneer een persoon zijn kinderen een betere scholing wil geven dan hij of zij zelf heeft gehad.
We verkeren tegenwoordig in een kritiek stadium in het onderwijs. De crisis van het onderwijs is veranderd. Vroeger betekende de crisis dat de wijze waarop het onderwijs zijn taken uitvoerde niet goed was. Tegenwoordig betekent de crisis echter dat we helemaal niet meer weten waaruit de taken van het onderwijs zouden moeten bestaan. Er worden veel te hoge eisen aan het onderwijs gesteld door de huidige maatschappij. Er zijn verschillende tegenstrijdigheden waar rekening mee moet worden gehouden, zoals: moet het onderwijs het kind klaarstomen voor een eenzijdige arbeidsmarkt en daarmee vastgeroeste gedachten aanleren, of moet het onderwijs het kind juist leren nieuwsgierig te zijn en dingen in twijfel te trekken? Het tweede punt is waarschijnlijk beter voor de persoon zelf, maar hiermee is een loopbaan lang niet zeker. Andere tegenstellingen zijn bijvoorbeeld die van autonomie voor elk individu versus de sociale samenhang in de maatschappij. Of creatieve vakken versus wiskundige formules.
Het is nu juist de vraag of deze tegenstellingen hand in hand kunnen gaan, of dat ze echt tegenover elkaar staan en dus niet verenigbaar zijn. En wanneer dit niet kan, wie maakt dan de keuze wat belangrijker is? Er zijn nog vele filosofische vragen te bedenken over dit onderwerp.
De crisis is tegenwoordig dus dat we niet meer weten wat de taken van het onderwijs zijn en welke doelen er bereikt dienen te worden. Dit komt onder andere doordat er zoveel tegenstellingen zijn. De vraag is of deze tegenstellingen wel naast elkaar kunnen bestaan.
Deze vragen en tegenstellingen zijn erg belangrijk en moeilijk te beantwoorden, en de filosofie zou ons kunnen helpen bij het vinden van antwoorden op deze vragen. Je kunt alleen de twijfel over deze vragen wegnemen door er goed en redelijk over na te denken. Door filosofen van tegenwoordig wordt niet meer zo veel aandacht besteedt aan het onderwerp opvoeding en onderwijs, maar vroegere denkers als Montaigne, Locke, Rousseau, Kant, Russel en dergelijken dachten hier wel over na en hechtten een groot belang aan opvoeden en onderwijs.
Je moet teruggrijpen naar de filosofie omdat twijfel alleen weggenomen kan worden door er diep en redelijk over na te denken. Het is echter niet het doel om zo snel mogelijk de verwarring en twijfel weg te krijgen.
Optimisme is onmisbaar in het onderwijs. Dit is omdat onderwijzen gelijk staat aan het geloven in de vervolmaakbaarheid van de mens. Ieder persoon heeft een neiging tot het vergaren van kennis. Leren zit in ons bloed en is onontkoombaar. Mensen kunnen elkaar verbeteren door middel van kennis. Als leraar moet je optimistisch zijn en geloven in dat wat je doet. Als men niet gelooft in wat hij doet zal het ook niet gebeuren. Pessimisten zullen dan ook nooit goede leraren zijn.
1. Menselijkheid
Wat maakt een mens menselijk? Dit is een interessante vraag. Een hoog niveau van menselijkheid bereiken is volgens Greene een morele plicht. Ieder mens wordt natuurlijk geboren, maar dit is nog niet genoeg om een echt mens te zijn. Je moet nog worden wat je bent, net als een eikel die een eikenboom moet worden. Het menselijk zijn is een ideaal; niet slechts een biologische aanduiding. Bij onze geboorte zijn we al mens, maar pas later kunnen we echt menselijk worden. Andere zoogdieren zijn bij de geboorte al datgene wat zij zullen blijven, dit is puur biologisch, menselijkheid is dat dus niet. Na onze geboorte worden we door onze medemens gevormd tot wat we echt zijn: de condition humaine (de menselijke aard).
Het na de geboorte een echt mens worden, een menselijk mens, wordt ook wel neotenie genoemd. Wij mensen zijn nog niet helemaal “af” als wij zijn geboren. Het mensenkind is hulpbehoevend. Ook andere zoogdieren zijn als klein wezen hulpbehoevend, maar zij ontwikkelen erg snel verschillende vaardigheden waardoor ze minder afhankelijk worden. Bij hen lijkt het wel voorgeprogrammeerd. Een mens moet echter jarenlang van alles leren om mens te worden. Hoe langer het kind afhankelijk is van andere mensen, des te beter. Maar het kind leert steeds meer vaardigheden, en dit lijkt onuitputtelijk te zijn. Dit in tegenstelling tot andere zoogdieren, die dan wel snel verschillende vaardigheden leren, maar geen onuitputtelijk vermogen hebben om te leren.
Neotenie is allereerst dus het jeugdige vermogen om te leren. Het begrip neotenie bestaat echter uit meerdere aspecten dan alleen het jeugdige vermogen. Een tweede aspect is dat ook andere mensen een grote rol spelen in het mens worden van een kind. Het kind probeert te lijken op mensen om hem of haar heen en imiteert deze mensen, een proces dat ook wel mimicry wordt genoemd. Het nabootsen van soortgenoten gebeurt vaak zelfs onbewust. In de samenleving worden mensen tot voorbeeld gesteld die kunnen worden nagebootst, zoals ouders en andere naasten. Dit gebeurt openlijk en met opzet. Andere zoogdieren leren instinctief van elkaar, maar het mensenkind wordt verplicht dit te doen door middel van opvoeding, onderwijs, de samenleving en dergelijke. Afgedwongen nabootsing is sociaal gedrag dat menselijke kinderen vertonen omdat zij zich ertoe verplicht voelen. Het kind wordt verplicht om te leren. Er bestaat een biologische en een sociale wereld. De biologische aspecten van een mens zijn aangeboren, maar in de sociale wereld leert de mens pas echt mens te zijn. Wanneer Mozart bijvoorbeeld in een stam in Afrika was geboren had hij nooit een grote, beroemde muzikant geworden. Hij heeft piano leren spelen in zijn sociale wereld. Hij had misschien wel een biologische aanleg, maar die aanleg werd ontplooid door zijn sociale wereld. Een derde aspect van neotenie is het besef van onwetendheid. Een mens kan weten wat hij zelf weet, maar een mens kan ook begrijpen dat een ander datzelfde misschien niet weet. Er bestaat een menselijke neiging om deze onwetendheid bij anderen weg te halen, door bijvoorbeeld dingen uit te leggen of voor te doen. Dit is een pedagogische houding. Het geven van onderwijs of het opvoeden is dus niet gebaseerd op gedeelde kennis, maar juist op het besef dat een soortgenoot bepaalde kennis nog niet heeft.
Het mens-zijn schuilt uiteindelijk in het vermogen om een ander te leren wat jijzelf al weet, om de ander volwaardig te laten worden. Onderwijzen doe je dus altijd aan iemand die het nog niet weet. Neotenie is het ‘menselijk worden’. Na de geboorte moet een kind nog veel leren. Een opgroeiend kind leert snel nieuwe dingen. Dit komt door de sociale omgeving; je leert van elkaar.
De mens heeft het besef dat een ander onwetend kan zijn en heeft een aangeboren neiging om het de ander uit te leggen en de ander te laten leren. Dit is het fundament van de pedagogiek en dit besef, het besef van onwetendheid, is nodig om een volwaardig mens te worden. Dit is niet zo bij andere diersoorten. Door dit besef is er een neiging om de ander uit de onwetendheid te krijgen.
Er zijn twee soorten onderwijs: formeel onderwijs, en informeel onderwijs. Formeel onderwijs is het soort onderwijs dat wordt gegeven door een persoon of instelling die hiertoe bevoegd is gemaakt door de samenleving. Een voorbeeld van formeel onderwijs is het onderwijs dat op school wordt gegeven. Informeel onderwijs is onderwijs dat wordt gegeven door de ouders, of andere personen die hiertoe bereid zijn. Een belangrijke vereiste om te kunnen onderwijzen is dat je veel levenservaring hebt opgedaan. Dit is ook terug te zien in de prehistorie. De gemeenschappen waar veel ouderen leefden hadden ook een grotere overlevingskans. Dit komt omdat deze ouderen hun levenservaring konden doorgeven aan de jongere generatie, die dan weer meer kennis opdeed. Dit ging verder dan bloedverwantschap; onderwijs was aan iedereen gericht, het was een sociaal verband. Het is waarschijnlijk ook niet de samenleving geweest die onderwijs heeft uitgevonden, maar juist andersom. De drang tot onderwijzen heeft de menselijke samenleving gevormd. Deze samenwerking tussen leraar en leerling heeft er daarnaast voor gezorgd dat er een affectieve relatie kan ontstaan buiten familiebanden om. Deze combinatie is typisch voor de mens: die van liefde (affectie) en pedagogiek (onderwijs).
In sommige tijdperken werd dit idee ingeperkt door bijvoorbeeld het geloof: dat stelde dat het zomaar aannemen van alles wat het geloof zegt beter zou zijn dan het weten.
Een kind bezit nog geen eigen persoonlijkheid; deze moet zich nog vormen door middel van opvoeding en onderwijs. Hierdoor wordt het menselijke van een kind, tot leven gewekt en gaat het zich uiten. Hierdoor kan het kind zijn of haar identiteit kiezen; de unieke identiteit wordt gevormd. Het is best vreemd dat conditionering, dus opvoeden en onderwijzen, ervoor zorgt dat de menselijke natuur naar boven komt. Toch is dit wel het geval. De mens wordt pas een mens doordat de mens kan leren. Het is echter niet zozeer het leren zelf, maar vooral het leren van andere mensen wat ons mens maakt. Dit komt neer op het tweede aspect van neotenie, dat andere mensen een grote rol spelen in het mens worden. De band met het bewustzijn van de ander is hierbij belangrijk. Dit is zelfs belangrijker dan de hele cultuur waarin we leven. De culturele antropologie gaat uit van het idee dat een mens handelt op basis van de cultuur waarin hij of zij leeft. De psychologische antropologie gaat daarentegen ervan uit dat de mens handelt op basis van zijn relatie tot anderen en daarbij gebruik maakt van middelen, waarbij wel die middelen vallen onder de beschrijving van cultuur. De natuur van de mens komt dus niet tot uiting door cultuur, of door de samenleving, maar door de omgang met de medemens. Dit moet door het onderwijs als uitgangspunt worden genomen.
De menselijke samenleving wordt gekenmerkt door het feit dat haar leden opzettelijk fungeren als rolmodel. Dit doen ze in alle openheid; de jongeren moeten leren van de ouderen. De mens wordt gekenmerkt door het leren van anderen. Dit kunnen we doordat we ons bewust zijn van wat de ander weet en wat de ander nog niet weet. Als we ons hiervan bewust zijn kunnen we de tekortkomingen aanvullen door dingen aan te leren. Het is niet zozeer de inhoud van het gene dat wordt overgedragen dat belangrijk is, maar de omgang met soortgenoten en het feit dat er kennis wordt overgedragen. Dit is wat ons menselijk maakt.
Door het omgaan met de medemens leren wij betekenissen. We leren iets van een ander. De ander heeft al een betekenis aan iets gegeven, en deze betekenis wordt overgedragen aan degene waaraan de ander wat leert. Door het wisselen van en het onderhandelen met anderen wordt de geldigheid van betekenissen bepaald. Dingen zijn niet alleen wat ze daadwerkelijk zijn, maar ook wat ze betekenen in jouw ogen. Het gaat dus niet alleen om wat de werkelijkheid is, maar om wat het betekent. Een betekenis is onze eigen keuze, we gebruiken betekenissen om relaties te onderhouden.
Zonder onderwijzing kan er al veel geleerd worden door praktisch na te denken, maar de betekenis daarvan kan alleen begrepen worden door interactie met anderen. Je moet dus begrijpen wat je leert. Dit kun je niet zelf uitpluizen, maar is iets dat afhangt van het wereldbeeld van anderen. Informatie verwerken is dus niet hetzelfde als de betekenis er van begrijpen, of hetzelfde als het overbrengen van een betekenis door de interactie met iemand, en het is ook niet hetzelfde als samen een nieuwe betekenis maken. Het onderwijs is dus niet alleen dat je een ander leert na denken, maar ook dat je een ander leert nadenken over wat anderen denken.
Je hebt de werkelijkheid die is, maar je hebt ook de werkelijkheid van betekenis. Het gaat vooral om de betekenis van mens-zijn. Deze betekenis leer je door deze over te nemen van andere mensen. Dit betekent voor de pedagogiek en voor het onderwijs dat je ook moet leren nadenken over wat een ander denkt en dit ook moet leren begrijpen en integreren.
Onderwijs komt dus vanuit anderen. Maar wanneer de onderwijzer tekortkomingen heeft, geeft hij deze over aan de leerling. Echter: ieder mens heeft tekortkomingen dus het is uiteindelijk niet belangrijk dat deze tekortkomingen worden overgedragen. Wat wel belangrijk is, is de verwantschap tussen de leraar en leerling. Dit maakt een mens een mens. Het belangrijkste van onderwijs is dus dat we ons bewust moeten worden van de realiteit van de ander (die realiteit hoeft niet per se goed te zijn of zonder tekortkomingen). We moeten ze niet beschouwen als objecten, maar als subjecten. Dus niet als figuranten, maar als personen in hun eigen wereld. Wij zijn allemaal hoofdpersonen in hetzelfde verhaal.
De belangrijkste doelstelling van het onderwijs is dat we de realiteit van de ander leren zien. We moeten ons ervan bewust zijn dat deze ander een gelijke is. Andere personen hebben andere geestestoestanden dan die je zelf hebt, maar vaak schrijft men aan anderen dezelfde soort geestestoestanden toe als die men zelf heeft. Dit is onterecht: een ander is een eigen persoon en leeft in zijn eigen wereld, en niet alleen als een figurant in onze wereld.
2. Algemene hoofddoelen in het onderwijs
Om een volledig mens te worden is onderwijs dus onmisbaar. Je wordt niet alleen als mens geboren, maar je moet ook nog leren hoe je dit moet zijn. Het fundament is er bij de geboorte al, maar alleen door opvoeding, onderwijs en sociaal contact kunnen we ons ontwikkelen als echte mensen. Dit komt er op neer dat wij een nature-kant en een nurture-kant hebben. Met nature wordt datgene bedoeld wat aangeboren is, en met nurture wordt datgene bedoeld wat we leren van de omgeving, bijvoorbeeld in sociale interactie. Nature en nurture hoeven echter niet geheel tegenover elkaar te staan. Ze vullen elkaar aan. Sommige gedragswetenschappers beweren dat de mens er genetisch toe geprogrammeerd is om te leren van anderen. Er is dan dus sprake van een samenwerking tussen nature en nurture.
Er zijn twee belangrijke dingen die onderwijs en opvoeding overdragen. Ten eerste is er het besef van anderen. Andere soortgenoten zijn ook objectieve, denkende wezens die gelijk staan aan onszelf. We kunnen van hen leren en kennis uitwisselen. Ten tweede is er het feit dat wij onze eigen soort niet hebben gesticht. Dit is het besef van tijd. Wanneer wij worden geboren, dan is dit in een wereld waarin al veel verschillende gebruiken bestaan. Wij gaan een deel uitmaken van die wereld en ons hiernaar vormen. De twee ‘oerontdekkingen’ zijn dus de ontdekking van de samenleving en die van de tijd. In de samenleving kunnen dingen worden geleerd door omgang met gelijken. Deze gelijken hoeven niet altijd aanwezig te zijn; sommigen zijn bijvoorbeeld al overleden. Toch kun je nog veel leren, ook van deze overleden mensen. Maar ook de mensen die nog niet geboren zijn kunnen je iets leren; je moet rekening houden met hen wanneer de toestand in de wereld verandert. Het besef van tijd is het meest karakteristiek voor de mens, maar dit is ook zijn meest bedreigende ontdekking. Door het besef van tijd heeft de mens ook het besef van de dood. Er is het besef van het verleden, het heden en de toekomst. Dit onderscheidt ons het meeste van andere diersoorten. Zij leven enkel in het heden. Door ons besef van het verleden en de toekomst proberen wij ons leven zo lang mogelijk te rekken. De tijd is hiermee altijd deel van ons wereldbeeld. Ook het onderwijs is afhankelijk van het tijdsbesef. Zo leren wij bijvoorbeeld dingen over het verleden. Kennis is afhankelijk van cultuur en tijd waarin we leven en is dus ook veranderlijk. Ook hiervan is de mens zich bewust. Het onderwijs is een noodzakelijke overdracht van bestaande kennis en het collectief geheugen. De kennis die wordt overgedragen moet echter wel zijn beleefd. Iedereen heeft dingen ontdekt in zijn leven en vroeg of laat leert hij of zij dit ook weer aan een ander. Iedereen kan dus dingen aan andere mensen leren, wat betekent dat iedereen in staat is leraar te kunnen zijn.
De twee grootste ontdekkingen die een mens doet via opvoeding en onderwijs zijn het besef van een samenleving (dat er gelijken zijn waarvan je leert), en het besef van tijd. Je leert van de levenslessen van gelijken uit het verleden en leert je aan te passen voor de mensen die in de toekomst komen.
Het hoeft dus niet altijd een ouder of onderwijzer te zijn die kinderen iets leert. Kinderen kunnen ook van elkaar leren. Zij zijn leeftijdsgenoten, maar zij leren elkaar bijvoorbeeld spelletjes als knikkeren en verstoppertje spelen. Op deze vlakken zijn kinderen de beste leraren voor elkaar. Het oude spel wordt voortgezet, maar er worden ook weer vernieuwingen aangebracht door de kinderen zelf. Kinderen zijn zelfs in staat om ouderen iets te leren.
Grootouders leren van hun kleinkinderen hoe zij met computers om moeten gaan, en leren dingen uit het verleden aan hun kleinkinderen. Dit betekent dat er in het gezin veel wordt geleerd. Maar ook onbekenden, zoals economen, politici, architecten en dergelijke kunnen ons dagelijkse leven beïnvloeden en ons dingen leren. Overal valt wel iets van en over te leren. Dit zijn allemaal voorbeelden van spontane leerprocessen. Vroeger ging al het leren zo; degenen met de meeste ervaring leerden aan mensen met minder ervaring. En toch is het onderwijs nu als beroepsmatige bezigheid ingesteld. Dit komt omdat iedereen wel iets aan een ander kan leren, maar niet wat zij zelf niet weten of begrijpen. Een moeder zonder wetenschappelijke kennis kan deze kennis niet aan haar kind doorgeven. Onderwijsinstellingen voorzien om deze reden in wetenschappelijke kennis. Er is tegenwoordig veel keuze in gespecialiseerde beroepen, en hier is het beroepsmatig onderwijs voor nodig, dat zich dan ook steeds meer uitbreidt.
Ook al ontwikkelt het beroepsonderwijs zich, en wordt het hebben van een goede scholing en gespecialiseerde beroepen steeds belangrijker, dit betekent niet dat het informele onderwijs hierdoor kan worden vervangen. Het formele onderwijs is een goede aanvulling op het informele onderwijs, zij zullen naast elkaar blijven voorkomen. Het is dus niet zo dat het informele onderwijs minder belangrijk is dan het formele onderwijs.
Je kunt in het dagelijkse leven veel dingen leren van de mensen om je heen. Denk aan het leren van leeftijdsgenoten, in gezinsverband of zelfs van onbekenden die je leven beïnvloeden. Deze vormen van informeel onderwijs zijn in deze tijd echter niet meer voldoende. Er is een grote vraag naar gespecialiseerde beroepen. De kennis die je hiervoor nodig hebt, valt niet altijd in het gezin of op straat te leren. Het gaat hier om wetenschappelijke kennis, die vaak alleen door het geïnstitutionaliseerde (formele) onderwijs kan worden aangeleerd. Het is dus in de huidige samenleving niet genoeg om alleen informeel te leren. Je moet ook formele, wetenschappelijke kennis opdoen. Deze twee vormen zijn niet ondergeschikt aan elkaar, maar staan naast elkaar en vullen elkaar aan.
De twee dingen die het onderwijs kenmerken, zijn de symbolische verwantschap met gelijken (samenleving) en de wetenschap van de tijd waarin we leven, het heden. Zowel het formele als het informele onderwijs zijn doelbewust en interactief. Door het onderwijs worden we geconfronteerd met grote levensvragen. In de tijd van de oude Grieken waren deze vragen ook al onderdeel van het onderwijs en om deze vragen dus goed te bestuderen gaan we terug naar de tijd van de Grieken. De dingen die onderwezen werden, hingen altijd af van de toestand van de Griekse stadstaat, de polis. In de late Hellenistische tijd zagen de Grieken in dat er twee hoofdtaken van het onderwijs zijn, namelijk opvoeding en onderricht. Over het algemeen zijn dit nog steeds de hoofdtaken van het onderwijs van tegenwoordig. De twee taken werden door twee specifieke leraren uitgevoerd. Aan de ene kant de pedagoog. Deze leefde meestal in huis bij het gezin en was vaak een slaaf. Hij bracht de kinderen de waarden van de samenleving bij. Het moreel en het karakter van het kind werd door de pedagoog gevormd. Dit is te vergelijken met het informele onderwijs. Aan de andere kant stond de leermeester. Deze droeg een ander soort kennis over: instrumentele kennis als lezen, schrijven en rekenen. De pedagoog was in deze tijd veel belangrijker dan de leermeester, omdat het kind hierdoor mee kon doen in het actieve leven (politiek debat en dergelijke) in plaats van in het productieve leven (voor boeren, ambachtslieden en slaven). De leermeester bracht het kind technische vaardigheden en wetenschappelijke theorieën bij. Het idee dat opvoeding belangrijker was dan onderricht heeft over het algemeen altijd gespeeld. Pas tijdens de Verlichting, eind achttiende eeuw, werd onderricht belangrijker en kreeg het meer aanzien. Wetenschap werd belangrijker en het zomaar aannemen van tradities en geloof was niet meer wenselijk. De pedagoog gaf lokale tradities en geloof door. De leermeester daarentegen gaf middelen door aan het kind, waardoor het kind in staat werd gesteld om verder te reiken dan het geloof of de tradities. Op een gegeven moment werd zelfs onderricht belangrijker dan opvoeding; technische kennis is namelijk tegenwoordig erg belangrijk.
Naast de tegenstelling van opvoeding en onderwijs is er nog de tegenstelling van open en gesloten vermogens. Gesloten vermogens zijn vaardigheden die je helemaal kunt leren. Zodra je gesloten vermogens hebt geleerd, kun je er niet meer beter in worden, en zijn ze in het dagelijks leven noodzakelijk. Voorbeelden van gesloten vermogens zijn fietsen, lopen, lezen, rekenen, schrijven, je veters strikken enzovoorts. Het leren van deze gesloten vermogens zal voor de een sneller gaan dan voor de ander, maar wanneer je eenmaal het ‘trucje’ weet, dan kan je het. Open vermogens kun je ook aanleren, maar dit gaat heel geleidelijk en hierbij kun je altijd doorgaan met het beter leren van het vermogen. Voorbeelden van open vermogens zijn formuleren, redeneren, schilderen, poëzie schrijven etc.
Er is nog een verschil tussen gesloten en open vermogens. Naarmate je een gesloten vaardigheid leert, komen er minder vragen in je op; je lost iets beetje bij beetje op. Gesloten vermogens worden zo vaak gebruikt dat het routine wordt; als je het onder de knie hebt, denk je er niet meer over na. Open vaardigheden daarentegen roepen steeds meer vragen op, hoe meer je erover weet. Er komt steeds meer inspiratie, maar ook steeds meer onzekerheid. Bij gesloten vermogens vergeet je dat je ze ooit geleerd hebt. Open vermogens daarentegen laten je inzien dat er nog zoveel meer te leren valt.
Het kunnen leren is dus een hele belangrijke vaardigheid, misschien wel de belangrijkste die we hebben. Het leren is nooit klaar. Het hoofddoel van onderwijs is dat wij anderen leren, leren.
Traditioneel zouden bij de opvoeding de open vaardigheden centraal staan en in het onderwijs de gesloten vaardigheden. De gesloten vaardigheden zouden het belangrijkste zijn voor het verkrijgen van een goede positie in de samenleving. Tegenwoordig heb je echter in veel banen ook open vaardigheden nodig en zouden deze dus ook op scholen aangeleerd moeten worden. Een kritische geest is even belangrijk als technische procedures, en dus zijn open vaardigheden even belangrijk als gesloten vaardigheden.
Er zijn veel verschillende soorten vakken die de school behoort te geven. Denk hierbij aan bijvoorbeeld wiskunde, aardrijkskunde, godsdienst, muziek en dergelijke. Daarnaast is er nog een verborgen curriculum: dit zijn dingen die wel op school worden geleerd, maar waarvan nooit duidelijk wordt verteld dat men ze ook daadwerkelijk leert. Het belangrijkste vak van het verborgen curriculum is het leren aanbrengen van zelfwaardering. Op school moeten hier voorbeelden voor worden gegeven, zodat de leerlingen hiernaar kunnen leven. Er is dus een volwaardig model nodig om als maatstaaf voor de leerling te dienen. Niemand kan zonder deze ideale maatstaven. Wanneer deze op school niet zouden worden gegeven, omdat dit bijvoorbeeld niet neutraal zou zijn, dan haalt de leerling zijn model wel buiten school ergens vandaan. Dan zou het wellicht een minder goed model zijn dan op school zou worden gegeven. Er kan worden gesteld dat de ‘ontspoorde jeugd’ een uitkomst is van een tekort aan goede modellen. Deze worden tegenwoordig niet meer op school gegeven omdat dit niet neutraal zou zijn, of ze worden slecht gegeven.
3. Oorzaken van probleemjeugd
Kinderen brengen het grootste deel van hun tijd buiten school door. Bijvoorbeeld: nog voordat een kind naar school gaat heeft het al van alles geleerd door zijn of haar sociale omgeving. Het leert de fundamentele vaardigheden zoals jezelf verzorgen, gehoorzaam zijn of het verschil tussen goed en kwaad. Deze fundamentele vaardigheden behoort het kind in het gezin te leren, en zijn de basis voor het verdere onderwijs. Het leren van deze eerste fundamentele vaardigheden in het gezin wordt ook wel primaire socialisatie genoemd. Door primaire socialisatie vormt het kind zich min of meer tot een doorsnee lid van de samenleving. Na de primaire socialisatie volgt de secundaire socialisatie. Bij secundaire socialisatie ontwikkelt het kind zich met behulp van bijvoorbeeld de school, vrienden en de werkomgeving. Hierbij worden gespecialiseerde vaardigheden en kennis bijgebracht. Wanneer de primaire socialisatie niet goed is gegaan hebben de leerkrachten op school de moeilijke en tijdrovende taak om dit bij te schaven. Het kind is anders nog niet klaar voor de elementaire leerstof.
Om te leren in het gezin is affectiviteit belangrijk. Affectiviteit komt minder voor op school, waar alles meer objectief en gestructureerd is. Het gezin is een veilige thuishaven voor het kind en hierdoor ook erg belangrijk. Het kind leert er door middel van de angst om affectiviteit te verliezen, de angst dat degenen waarvan het kind houdt niet meer van hem/haar houdt. Wanneer je geliefd bent, ben je onkwetsbaar. Wanneer je deze liefde uit het gezin kwijt bent, ben je dus wel kwetsbaar voor de buitenwereld. Het huiselijk geluk is een voorbeeld van een open vermogen, wat in het vorige hoofdstuk is besproken. Geluk is namelijk het ideaal dat door het gezin wordt nagestreefd, maar om dit te verkrijgen moet aan een hoop verplichtingen worden voldaan. Het gezin dient als een voorbeeld. Naar dit voorbeeld zal het kind zich gaan vormen. Het kind identificeert zich met leden uit het gezin, die als modellen dienen. Dus ook wanneer er slechte modellen zijn, of er sprake is van een trauma of verwaarlozing, dan zal dit worden overgenomen en de rest van het leven met zich worden meegedragen.
Tegenwoordig is er een grote neergang van het gezin. Er worden minder educatieve taken gegeven in het gezin, en er wordt veel minder tijd door gebracht met de gezinsleden zelf. In plaats daarvan zijn er bijvoorbeeld au pairs. Dit komt er op neer dat er nog maar weinig goede voorbeelden worden gegeven. Dit veroorzaakt een groot probleem voor de school en de onderwijzers. De socialisatie van de kinderen loopt aan het begin nog zo ver achter, dat dit eerst moet worden bijgeschaafd voor er aan het echte onderwijs kan worden begonnen. Het gezin vervult haar taak niet meer, waardoor deze bij de onderwijzer komt te liggen.
Het is dus een nieuwe eis aan het onderwijs dat zij de kinderen de basisvaardigheden aanleert en de socialisatie voor haar rekening neemt. Dit terwijl het originele curriculum, waarvoor het onderwijs eigenlijk dient, al zoveel tijd in beslag neemt.
De neergang van het gezin komt vooral door de veranderde moraal. Jeugdigheid is één van de idealen uit onze tijd. De samenleving is geobsedeerd door jeugd; wanneer je niet jong bent, qua uiterlijk of qua geest, dan ben je minder waard. Ouderdom is dus absoluut niet iets wat een ideaal is in de samenleving. Ouderen zijn niet meer gewenst, maar toch blijft iedereen ouder worden. De levenservaring, die samengaat met het ouder worden, is in waarde afgenomen. Ook ouders proberen jong te blijven en nemen het minder nauw met de taak om hun levenservaring over te brengen of om gezag uit te oefenen. Toch is het volgens de pedagogiek nodig om iemand in het gezin te hebben die zich als volwassene opstelt. Wanneer dit niet gebeurt, verloopt de morele en sociale ontwikkeling van het kind minder goed. Tegenwoordig verwacht het gezin dat de gemeenschap, en dan vooral de school, deze taak overneemt. Kort gezegd: hoe minder de ouders ook echt als ouders willen optreden, hoe meer opvoedende regelingen zij verwachten van de openbare instellingen zoals scholen of de overheid, en hoe meer taken er dus op de school af worden geschoven. Het is nu ook niet meer de taak van de ouders om de kinderen te controleren, maar de taak van de overheid. Wanneer er bijvoorbeeld overlast is door hangjongeren worden de ouders hier niet meer op aangesproken, maar worden er meer bewakingscamera’s opgehangen. Er is kortom sprake van een gezagscrisis in het gezin.
Men kijkt niet neer op gezag, maar op de taak gezag uit te oefenen. Men vergeet dat het bij gezag niet alleen maar gaat om bevelen uitdelen, maar ook om autoriteit, waarmee je kinderen helpt te groeien. Het wordt vergeten dat je kinderen opvoedt om volwassen te worden, niet om kind te blijven. Dit komt neer op het realiteitsbeginsel: je moet kijken naar de lange termijn doelen en de lusten op de korte termijn verminderen. Dit houdt in dat als een moeder zou willen dat haar kind altijd kind kan blijven (lust op de korte termijn), dit genegeerd moet worden om het kind op de lange termijn te kunnen begeleiden naar de volwassenheid (doel op de lange termijn)
Angst is het belangrijkste bij leren, en ook de minder leuke kant van het realiteitsbeginsel. “Het geweten heeft zijn oorsprong in angst, en elke vorm van leren die niet tot onmiddellijke bevrediging leidt, is weer afhankelijk van een daaraan voorafgaande ontwikkeling van het geweten”. Autoritaire angst is echter pedagogisch gezien niet goed. Als het niet gaat om de angst voor de autoritaire ouder (geslagen worden) of de angst voor demonen (vaak in het geloof), dan gaat het om de angst om de liefde te verliezen. Deze laatste vorm van angst is de beste manier om te leren. Toch is het geheel loslaten van gezag ook niet goed. Daardoor wordt het kind onzeker.
Vroeger was de vader het gezagfiguur in het gezin. De vader werd gezien als angstaanjagend, maar ook als liefdevol en rechtvaardig. Van het vaderfiguur wordt vaak een negatief beeld geschetst, terwijl van het moederfiguur vaak een liefdevol en warm beeld wordt gegeven. Jongens willen dan ook vaak ‘een goede vader zijn, zoals hun moeder dat voor hen was’. Dit is een van de redenen voor het verdwijnen van de klassieke vaderfiguur. Een andere reden is dat er tegenwoordig veel echtscheidingen zijn, en meer alleenstaande moeders. De sociale zekerheid van vrouwen is steeds groter geworden, waardoor zij het ook alleen kunnen rooien en geen man nodig hebben. Dit leidt er wel toe dat jongeren geen vaderfiguur meer hebben waarmee zij zich kunnen identificeren. Dit wordt door sommige deskundigen gezien als de belangrijkste reden van het toenemen van jeugdcriminaliteit.
Dat het gezin niet meer goed werkt als lerende omgeving voor primaire sociale vaardigheden komt niet alleen door veranderingen in volwassenen, maar ook door veranderingen in de status van het kind zelf. De oorzaak hiervan is de televisie. Niet doordat het nutteloos tijdverdrijf zou zijn, maar omdat de televisie de kracht heeft veel kennis over te brengen. De televisie heeft teveel een opvoedende kracht. De televisie brengt alles over; ook de dingen die eigenlijk in de onwetendheid zouden moeten blijven voor het kind, die te vroeg zijn voor een kind. Vroeger leerden kinderen vooral uit boeken en door mondelinge overdracht. Ze leerden wat de volwassenen wilden dat ze leerden. Pas wanneer het kind eraan toe was werd hen dingen geleerd uit de wereld van de volwassenen. De volledige realiteit werd stukje voor stukje geopenbaard. Dingen als seks en geweld waren niet voor kinderogen bestemd. De televisie heeft hier verandering in gebracht. De televisie zorgt ervoor dat dergelijke informatie voor iedereen beschikbaar is. Alle dingen die eerst raadsels waren voor het kind worden allemaal tegelijkertijd geopenbaard. Er zijn geen geheimen meer. Het kind ziet dingen misschien voor het hieraan toe is. Daarnaast worden vaak tegenstrijdige dingen getoond, waardoor het kind gaat twijfelen over wat nu wel of niet waar is.
Ouders laten hun kinderen televisie kijken omdat dit gemakkelijk is. Zij hoeven dan geen inspanning meer te doen om het kind iets te leren. Dus de opvoeding door ouders neemt af, terwijl de opvoeding door de televisie juist toeneemt.
De taak van het onderwijs wordt onder andere door de jeugd als ideaal, het verdwijnen van het vaderfiguur en de televisie twee keer zo zwaar. Leraren moeten, veel meer dan vroeger, werken aan de ontwikkeling van het realiteitsbeginsel bij het kind. De taak van de vorming van het sociaal en moreel besef behoorde eerst toe aan het gezin. Wanneer het gezin dit verloochent is het de taak aan de school om dit te vormen, nog voordat de echte taak van het onderwijs kan beginnen. En naast dit kweken van het realiteitsbeginsel moeten natuurlijk ook de eigenlijke traditionele waarden van de school worden voltooid. Dit ontwikkelen van het realiteitsbeginsel moet dan ook nog gebeuren in een minder affectieve omgeving dan het gezin, waardoor dit wordt bemoeilijkt. Vroeger wisten kinderen nog lang niet alles en hunkerden zij ernaar om te leren op school; ook al zorgde dit ervoor dat er minder speeltijd was. Tegenwoordig weten kinderen al zo veel door bijvoorbeeld de televisie, en worden zij hierdoor zo sociaal gevormd, dat het leren op school minder interessant voor hen wordt. Het is dus ook nog een extra taak voor het onderwijs om al die overvloed aan informatie te ordenen en duidelijk te maken voor het kind. Kortom: de taak van de onderwijzer is enorm zwaar geworden, bovendien wordt het te weinig gewaardeerd en onderbetaald.
Toch is hier ook een positieve kant aan. In de gezinssituatie kan overbrengen van informatie leiden tot verstarring en instandhouding van vooroordelen. Ouders hebben immers vaak tot doel hun kind te vormen naar wat zij zelf hadden willen zijn. Onderwijzers kunnen dit voorkomen. Dingen zoals het aanleren van waarden over ethiek, godsdienst, seks, drugs en geweld behoorden eerst aan het gezin toe, maar worden tegenwoordig steeds vaker overgenomen door de school. Tegen dergelijke onderwerpen wordt tegenwoordig door de school ook anders aangekeken dan vroeger.
Het nadeel van de verschuiving, van het aanleren van de primaire socialisatie aan het kind, van het gezin naar de school is dus dat de taak van het onderwijs heel zwaar wordt. Het voordeel is echter dat vooroordelen en verstarring binnen het gezin op deze manier verbroken of voorkomen kunnen worden.
4. Dwang bij het leren
Dwang speelt altijd wel een bepaalde rol in het onderwijs. Geen enkel kind zal veel inspanning willen doen om te leren, wanneer hij of zij deze tijd ook kan besteden aan spelen. We dwingen kinderen te leren omdat dit voor hun eigen bestwil zou zijn, maar hebben we daar wel het recht toe? Bij tirannie heeft iemand een ander in zijn macht waardoor hij die persoon kan dwingen dingen te doen tegen diens wil in. Tirannie gebeurt alleen uit egoïstische redenen van de tiran. In de eerste jaren van het onderwijs speelt dwang een grote rol. Deze dwang komt niet puur voort uit altruïsme (in het belang van het kind), maar ook niet puur uit egoïsme zoals bij tirannie. Maar er spelen wel egoïstische motieven mee. Ieder mens gaat dood, en voordat die tijd is gekomen wil iedereen dat hij/zij in de volgende generatie doorleeft. Onze ervaringen, gewoonten, herinneringen, vaardigheden en dergelijke worden allemaal overgedragen aan de mensen die later de maatschappij gaan vormen. Op deze manier leven wij voort in de volgende generaties. De kinderen worden gebruikt om de generatie boven hen een vorm van onsterfelijkheid te geven. Hierdoor leeft de samenleving voort. De nieuwkomers dienen als rekruten hiervoor en hebben hier ook niets over te zeggen. We leggen het kind onze eigen menselijkheid op, zonder dat zij hiervoor kunnen kiezen. Net zoals dat zij niet voor het leven hebben kunnen kiezen. Hiermee worden zij veroordeeld tot de denkbeelden van de maatschappij, maar krijgen zij ook de kans om hier iets aan toe te voegen. Hierin is ook te zien dat onze samenleving humanogeen is, gevormd door mensen. Je kunt je alleen bevrijden van je nootlot door deze te begrijpen en te hebben geleerd. Onderwijs geeft hier de gereedschappen voor, en hoewel dit met enige dwang gebeurt, is dit de enige manier om je los te maken van de persoonlijk aangeleerde ervaringen.
De persoonlijke vrijheid staat tegenwoordig hoog in het vaandel, het is een ideaal van onze samenleving. Er is hier echter ook aan paradox aan te ontdekken. Deze vrijheid komt niet natuurlijk, maar ontstaat door deelname aan de samenleving. Om vrij te zijn moet je jezelf bevrijden van de onwetendheid. De enige vrijheid waarnaar gestreefd kan worden is die van aanpassing van de werkelijkheid. Enkel de mens is ertoe in staat om de wereld aan te passen aan zijn behoeften, in plaats van deze enkel te volgen. Kortom: vrijheid is niet de afwezigheid van dwang, maar de verovering van autonomie. Deze autonomie kan worden verkregen door middel van onderwijs en opvoeding.
Om vrijheid te bereiken is er dus een zekere vorm van dwang nodig. Je moet worden opgevoed en onderwezen om autonoom te worden, en in elke vorm hiervan zit wel een stukje dwang. Dit is de paradox: dwang en vrijheid staan van nature tegen elkaar. Toch kun je de vrijheid van aanpassing alleen verkrijgen door middel van deze dwang.
De dwang in onderwijs ligt in het feit dat kinderen zich alleen willen inspannen voor wat zij leuk vinden. Het leren op school valt hier niet onder, kinderen gaan bijvoorbeeld liever spelen. Daarnaast is er ook geen onmiddellijke beloning, maar gaat het om een beloning op langere termijn. Kinderen zien niet wat deze beloning op langere termijn is en leven volgens het plezierprincipe. Het zijn de volwassenen die leren belangrijk vinden, niet de kinderen zelf. Kinderen zijn zeker wel nieuwsgierig, maar schoolvakken als wiskunde, geschiedenis, aardrijkskunde en dergelijke vereisen meer methodiek dan enkel nieuwsgierigheid. En deze methodiek valt dus enkel met een vorm van dwang aan te leren. De natuurlijke nieuwsgierigheid van kinderen moet tot ontplooiing komen en worden bijgestuurd. Wanneer je een klein stukje over iets weet, dan wil je vervolgens alles weten. Wanneer een kind niets weet, zal het de verdere kennis ook niet missen. Maar wanneer de nieuwsgierigheid eenmaal is aangewakkerd doordat het kind een stukje kennis heeft vergaard, dan komt de wil om te leren makkelijker naar voren.
Toch gebeurt leren uiteindelijk door wat de volwassenen willen dat het kind leert. Dit zijn niet alleen methoden, maar ook bijvoorbeeld sociale gewoonten waar het kind de grootste moeite mee kan hebben. Voorbeelden van zulke gewoonten zijn respect hebben voor ouderen, u zeggen of met mes en vork eten. Een kind kan hier later wel spontaan veel waardering voor ontwikkelen. Het kind moet gedwarsboomd worden bij het onderwijzen. “Om zijn geest te verlichten, moet eerst zijn wil worden omgevormd”. Aan de ene kant moet de natuurlijke nieuwsgierigheid van het kind worden gevolgd, maar aan de andere kant moeten dingen aan het kind worden voorgelegd. Er moet een goed model worden voorgelegd om het kind goed op te voeden tot een zelfstandig, autonoom individu. Elk kind groeit op met verschillenden van deze rolmodellen. Helaas dienen bijvoorbeeld televisie en sommige mensen op straat als slechte modellen, die meer aantrekkingskracht op het kind uitoefenen dankzij de mooie aankleding. Zo zijn er bijvoorbeeld mooie decors op televisie, brute kracht op straat etc. Een kind heeft veel potentie, maar dit moet wel in goede banen worden geleid. Dit kan men door middel van aanmoediging, stimuleren, afwijzen en verbieden.
Er bestaat een pedagogische mythologie van het creatieve kind. In deze mythologie, ontwikkeld door Rousseau, heeft het kind een aangeboren, natuurlijke creativiteit en zal het zijn of haar eigen genialiteit ontwikkelen. Hiervoor is geen enkele vorm van educatie nodig. Wanneer er sprake is van dwang dan zou deze natuurlijke creativiteit weggevaagd worden en plaats maken voor routines uit de maatschappij. Volgens Claude Lévi-Strauss echter heeft het kind wel creativiteit in zich voor mogelijkheden, maar heeft het niet de vermogens om dit ook zelf te kunnen realiseren. De creativiteit om dingen aan te kunnen leren en op te nemen is aangeboren.
Een kind heeft een natuurlijke belangstelling voor kennis. Het is nieuwsgierig en zodra het een stukje kennis heeft, wil het meer weten. Dit moet echter wel op school of in het gezin gebeuren, omdat hier meestal de beste rolmodellen zijn. Het kind heeft een aangeboren creativiteit om dingen te kunnen leren en op te nemen. Toch moeten de opvoeders en onderwijzers bepalen wat er opgenomen moet worden, omdat het kind dit niet zelf kan.
Wanneer de natuurlijke creativiteit van een kind verloren gaat is dit niet per se slecht. Er staat namelijk tegenover dat de resultaten wenselijk zijn voor de maatschappij en dat er stimulerende persoonlijkheden worden gevormd, in plaats van grillige ‘creatieve’ persoonlijkheden.
Discipline is een belangrijk onderdeel in het leren. Bij vrijwel elk leerproces speelt discipline wel een rol. Leren is dus niet mogelijk zonder een vorm van discipline. Aandacht moet duurzaam worden gericht op wat geleerd moet worden; hier gaat het bij discipline om. De ‘echte’ schoolvakken, zoals bijvoorbeeld wiskunde, zijn vakgebieden waar discipline voor vereist is.
Volgens Focault veronderstelt discipline een psychologische vorm van macht. Disciplinaire macht is, zoals gezegd, erg belangrijk in opvoeding en onderwijs. Maar het is niet duidelijk hoe men daar een houding in moet aannemen. Moet men kritisch, opstandig, of misschien neutraal staan tegenover macht? Deze vraag wordt verder niet beantwoord.
Plato kwam al met het idee dat kinderen spelenderwijs moeten leren, in plaats van onder dwang. Leren door vermaak en leren door spel zijn twee belangrijke onderdelen hiervan. Spelen neemt een grote plaats in ons leven, voor elk kind is het een fundamentele activiteit. Dus waarom zou het kind niet spelenderwijs leren, wanneer hier groot plezier uit gehaald kan worden? Wanneer je ergens plezier in hebt, dan onthoud je het ook beter. Tijdens het spel moeten dan niet teveel beloningen of straffen gegeven worden omdat dit ten koste kan gaan van de vrijblijvendheid van spelen.
Tegenover dit idee staat dat veel dingen die het onderwijs moet leren niet spelenderwijs te leren zijn. We gaan juist naar school om die dingen te leren die we niet spelenderwijs tot ons kunnen nemen. Bij het onderwijs is alles vooropgezet en heb je een duidelijk doel. Zoals eerder gesteld is een doel van het onderwijs om volwassenen te vormen, het moet worden voorbereid op een leven als volwassene en dit kan niet door middel van spel. Volwassenen doen niet veel aan spel, maar besteden het meeste van hun tijd aan werk en zich inspannen. Dit kost moeite, maar is niet altijd onaangenaam. Moeilijke taken die veel inspanning kosten kunnen ook veel voldoening geven. Dit is één van de dingen die op school wordt aangeleerd en op deze manier wordt een beginsel van het elementaire bestaan van de mens aangeleerd. Discipline is niet alleen op zichzelf bevredigend, maar is ook een voorwaarde om de cultuur van binnenuit te begrijpen. De cultuur is ook iets wat ons vormt als mensen. Dit wordt tegenwoordig steeds belangrijker door de verandering van de maatschappij. We leven tegenwoordig in een consumptiemaatschappij waarin alles kan worden gekocht. Kinderen kennen geen problemen meer waar geen oplossing voor klaarligt. In deze consumptiemaatschappij komt het er dus eigenlijk op neer dat je kunt betalen om gelukkig te worden. De school is de enige plek waar het kind nog kan worden voorbereid op een ‘zwaar’ leven. Hier moet het kind discipline leren, en leren om moeite te doen voor iets. Veel kinderen aanvaarden dit echter niet, omdat zij het nut ervan niet meer begrijpen. Het leven is te gemakkelijk geworden. Cultuur is niet iets wat je kunt consumeren, maar iets dat je je eigen moet maken, de cultuur vormt ons. En dit eigen maken kan alleen door middel van discipline.
Autoriteit betekent in het Latijn ‘doen groeien’. Autoriteit heeft dan ook een sterk verband met goed onderwijs en een goede opvoeding. Kinderen hebben toezicht/autoriteit nodig om op te groeien tot een goed mens. Een verantwoordelijk mens wordt gemaakt doordat hij/zij keuzes door anderen krijgt aangereikt, die ook de verantwoordelijkheid voor deze keuzes bij hem/haar leggen. Deze keuzes van anderen worden uiteindelijk geïnternaliseerd en op deze manier wordt zelfbeheersing aangeleerd. Kortom met behulp van bevelen en aanwijzingen. Autoriteit ondersteunt het kind, maar werkt het ook tegen wanneer hij of zij zelf geen goede keus maakt. Autoriteit moet in eerste instantie worden voorgelegd aan de jongere, maar soms is het noodzakelijk dat het wordt opgelegd.
Kinderen zijn immers geen gelijke aan de leraar wanneer het gaat om de inhoud van de opvoeding en het onderwijs. Met behulp van autoriteit worden zij hier wel gelijken in. Het kind is geen onderdrukte minderheid in dat deel van zijn leven, zoals veel mensen dit zien in verband met de autoriteit, maar wordt gevormd tot gelijke. Wanneer kinderen te vroeg worden losgelaten zouden zij juist de onderdrukte minderheid kunnen gaan vormen. Wanneer er geen autoriteit zou zijn heeft het kind geen steun meer, waardoor het kind niet meer kan groeien want hier is autoriteit voor nodig. Autoriteit moet echter niet worden vergeleken met tirannie.
Tegenwoordig is er nog maar weinig sprake van autoriteit in het gezin, waardoor kinderen ontsporen. Zoals al eerder genoemd vergelijken sommige ouders autoriteit met het geven van bevelen, en zien zij dit als iets slechts. Deze “ontspoorde” kinderen willen zich niet meer inspannen en kunnen nog maar zelden iets afmaken wat hen niet boeit. Dit komt voor uit primaire sociale problemen, bijvoorbeeld dus het missen van autoriteit in het gezin, die niet door de school kunnen worden opgelost. Het is immers ook niet door de school veroorzaakt. Het is de taak van de school om vrije burgers te vormen, al is dat in de huidige wereld niet meer zo gemakkelijk.
Autoriteit is niet hetzelfde als tirannie. Iets wordt voorgelegd aan het kind, en af en toe opgelegd wanneer het kind nog niet in staat is tot een goede keuze. Het is om het kind te ondersteunen en te helpen groeien tot een gelijke. Een verstandige leraar moet aan de ene kant gezag uitoefenen, maar tegelijkertijd niet de impertinentie inperken. Dit is het zoeken naar bevestiging, door een kritische houding aan te nemen en niet alles zomaar voor waar aan te nemen. Vragen stellen is hierbij belangrijk.
5. De humaniora
Bij elk tijdperk horen bepaalde angsten. Sommige angsten zijn irrationeel, terwijl over andere angsten niet eens wordt nagedacht. Een voorbeeld hiervan is dat aan het begin van de 20e eeuw iedereen bang was voor crematie, terwijl er eigenlijk angst voor de atoombom had moeten zijn. Tegenwoordig is men bang voor het verdwijnen van de traditionele humaniora, welke plaats zouden maken voor computers, economie, marketing en dergelijke. Voor een deel lijkt deze angst terecht te zijn. Tegenwoordig zijn alle schoolvakken hierop gericht. Op school wordt gedacht aan toekomstige beroepen of carrièreplanning, in plaats van denkvakken zoals filosofie. Dit soort vakken vindt men tegenwoordig maar tijdverspilling. Nu ligt de nadruk meer op toepasbaarheid en bruikbaarheid in de maatschappij, omdat dit meer vooruitstrevend lijkt te zijn
Maar wat zijn nu eigenlijk de humaniora? Dit is nooit precies duidelijk geworden, en blijft vaak onduidelijk. Er is eind negentiende eeuw een scheiding opgekomen tussen de natuurwetenschappelijke cultuur en de literaire cultuur. Dit wordt ook wel de scheiding tussen bèta en alfa genoemd. Dit is bijvoorbeeld nog steeds terug te zien bij het kiezen van een profiel op school. Daarna is het idee opgekomen dat technische en complexe kennis nodig is in onze moderne maatschappij. Dit de tegenstelling van de literaire cultuur. Deze complexe kennis is echter zo uitgebreid geworden dat het geheel niet meer te overzien is. Hierom is er de behoefte ontstaan aan specialisatie. Wanneer je je specialiseert, moet je afstand doen van andere kennis. Dit is hoe men tegenwoordig denkt.
Dit is echter iets van deze tijd, het is geen noodzakelijke eis. Eigenlijk zijn alle vakken even belangrijk; natuurwetenschappen zijn geen ‘loze formules’ en literaire cultuur is niet ‘veel praten en zonder doel’. Alle vakken zijn nodig om elkaar te begrijpen, zij bezitten allemaal dingen die wij kunnen gebruiken in het menselijk leven, sommigen zijn zelfs onmisbaar. In het klassieke humanisme van de humaniora beoogde men het kritische vermogen te stimuleren met rationaliteit. Dit komt overeen met wat tegenwoordig de ‘alfavakken’ zijn. Dit is een van de hoogste menselijke prestaties voor de geest. Hierdoor kan een totaalvisie van kennis worden opgebouwd, dus ook van de zogenaamde ‘bètavakken’.
Om het kritische vermogen te bevorderen zijn zowel alfavakken als bètavakken belangrijk. Er zou dus eigenlijk geen onderscheid gemaakt moeten worden. Het is bijvoorbeeld zowel belangrijk waar de naam van een bepaalde ziekte vandaan komt, om het geheel beter te begrijpen (alfa), als wat de ziekte doet met het menselijk lichaam (bèta). Kortom: het zuiver culturele belang van kennisverwerving in de letteren is niet groter dan die van de kennisverwerving in de natuurwetenschappen, of andersom. Ze hebben elkaar nodig om elkaar goed te kunnen begrijpen.
Het gaat er bij de humaniora niet om wat er onderwezen wordt. Alle vakgebieden hebben hun doelmatigheid en bruikbaarheid. Dit is dan ook terug te zien in het vakkenaanbod op scholen en universiteiten, waar zowel alfa als bètavakken worden aangeboden. Hierbij stuit je echter op twee problemen. Ten eerste heeft een leerling een beperkt opnamevermogen, en bovendien kan hij of zij overbelast raken door de enorme hoeveelheid lesuren die per dag worden gegeven. Ten tweede is er de beperkte beschikbaarheid van docenten. Veel docenten hebben hun lesgeefbevoegdheid behaald in een tijd dat de vakken die zij nu onderwijzen nog niet eens bestonden. Er zijn dus niet genoeg docenten die het vak genoeg onder de knie hebben om dit te onderwijzen en er is geen tijd om alle vakken te onderwijzen. Toch zijn deze problemen over het aantal docenten en uren niet de belangrijkste problemen. Het belangrijkste is namelijk op welke wijze er wordt onderwezen, in plaats van wat er wordt onderwezen. Het gaat er in het onderwijs namelijk vooral om dat de natuurlijke nieuwsgierigheid en de lust om te leren wordt opgewekt. Het doel van het onderwijs is dus algemeen in plaats van specifiek. Welke vakken worden onderwezen maakt niet uit; het gaat erom dat er nieuwsgierigheid bij het kind wordt opgewekt waardoor de kennis van het kind kan groeien en het kind zich intellectueel kan ontplooien. Ook bij de humaniora ging het niet om het wat, maar om het hoe. Een voorbeeld van hoe het tegenwoordig fout kan gaan, is het schoolvak wiskunde. Dit is een belangrijk vak in de natuurwetenschappen, maar tegelijkertijd is het één van de meest gehate vakken. Dit komt omdat de leerling bij veel docenten enkel formules moet stampen; het wordt niet leuk gemaakt om het te leren maar het schrikt kinderen juist af. Wanneer dit vak, door middel van een goede docent de natuurlijke nieuwsgierigheid van de leerlingen zou aanspreken, zou dit ook inderdaad een goed schoolvak zijn.
In deze tijd is er behoefte aan specialisatie en is er een debat gaande over welke vakken belangrijk zijn. Er bestaat tegenwoordig het spookbeeld dat de traditionele humaniora (taal, geschiedenis en cultuur) verdwijnen in het onderwijsprogramma en plaats maken voor techniek, economie en dergelijke vakken omdat deze vakken beter toepasbaar zijn in de maatschappij. Hierdoor echter, zouden de toekomstige generaties misschien deze traditionele humaniora moeten missen terwijl dit zo belangrijk is voor een volledige zelfontplooiing.
Het vakkenaanbod is op scholen zo groot geworden dat het de pan uit rijst. Hierbij komen twee problemen naar voren: ten eerste kunnen de leerlingen het vakkenaanbod niet aan. Het kost teveel tijd en ze kunnen niet alles goed in zich opnemen. Ze kunnen hierdoor overbelast raken. Ten tweede zijn de leraren niet geschoold genoeg in de vakken die zij doceren, omdat deze vakken in ‘hun tijd’ nog niet bestonden. Vakken worden tegenwoordig heel snel vernieuwd. De fundamentele basis in het onderwijs is echter niet wat er wordt onderwezen, maar hoe het onderwezen wordt. Wanneer iets goed wordt onderwezen, dan wordt de nieuwsgierigheid gewekt, wat goed is voor de kritische en rationele ontwikkeling van de leerling. Dit is namelijk het belangrijkste doel in het onderwijs. Helaas kunnen leraren tegenwoordig niet meer goed doceren en richten zij zich niet op het prikkelen van hun leerlingen maar op andere zaken zoals verplichte lesuren, waardoor de vakken die onderwezen worden ook steeds meer gehaat zullen worden.
Er zijn wel degelijk manieren om leerlingen geen afkeer, maar betrokkenheid en plezier in het leren te geven, wat het onderwijzen gemakkelijker zou maken. Betrokkenheid is de enige manier waarop de leerling genoeg wordt geprikkeld om ook echt zelf te willen leren. Wanneer de leerling betrokken is kan de leerling op eigen kracht verder gaan met de studie en dit tot een goed resultaat brengen. Tegenwoordig wordt leerstof vaak inefficiënt onderwezen. Het schrikt leerlingen af, in plaats van ze nieuwsgierig te maken. Veel stof wordt moeizaam onderwezen, met veel formules en moeilijke woorden, terwijl het ook makkelijker kan waardoor de leerling ook bij de stof betrokken zou kunnen worden. De hoofdoorzaak van de inefficiëntie van het onderwijs is pedagogische pedanterie. Dit komt bij vele onderwijzers voor. Bij pedanterie wordt er gedweept met kennis. De kennis wordt verheerlijkt, in plaats van dat deze daadwerkelijk onderwezen wordt. Het is de houding dat intimiderende maniertjes van de wijsheid boven de geduldige nederigheid gaat, waarmee onderwezen zou moeten worden. Er wordt overbluft, in plaats van geïnformeerd. De ogen worden niet geopend, maar eruit gerukt. Vaak waren de leraren die hier last van hebben vroeger zelf erg goede leerlingen in het vak. Ze denken dat ieder van zijn leerlingen dezelfde voorliefde voor het vak heeft als hijzelf of zijzelf ooit had, waardoor zij stof te moeilijk en te droog aan de leerlingen uitleggen. Leerlingen die het vak niet zo zien als zijzelf en er geen zin in hebben, zien zij vaak als persoonlijke tegenstanders. Het is dan ook een van de hoofdtaken van een leraar om hier overheen te kunnen kijken, en de pedagogische pedanterie te voorkomen.
Het komt er dus op neer dat het ontzettend belangrijk is interesse en nieuwsgierigheid, kortom hartenlust voor het vak te wekken bij leerlingen. Dus wanneer je wilt onderwijzen, moet je hier niet direct mee beginnen; je moet eerst de lust om het vak te leren aanwakkeren bij de leerlingen. Bij pedagogische pedanterie begint de docent te onderwijzen bij de huidige stand van zaken, inclusief moeilijke termen, theorieën en formules, alsof hij het tegen vakmensen heeft. Maar het is juist belangrijk om bij het begin te beginnen zodat de beginnende leerling eerst de smaak te pakken krijgt. Leer ze bijvoorbeeld eerst iets over de ontstaansgeschiedenis en laat ze dingen uit de praktijk zien. Dit rustige beginnen en interesse wekken, zien veel leraren over het hoofd. Wanneer de leerling de huidige theorieën niet begrijpt, omdat zij de achtergrond er niet van kennen, worden zij vaak vervloekt door de leraar. Dit terwijl het juist de schuld van de leraar is dat de leerling het niet begrijpt. Bij pedagogische pedanterie wil de docent (de pedant) eigenlijk het liefst bewonderd worden door geleerden in plaats van te onderwijzen aan onwetenden. Een echt goede leraar wil echter niet bovenaan de hiërarchie staan en bewonderd worden, maar heeft de nederigheid om anderen te verlichten, en zijn vak leren te begrijpen. Hij heeft afstand gedaan van het menselijk verlangen zichzelf te bewijzen.
Ook kleine kinderen kunnen ontdekken. Het is zelfs zo dat hoe minder men weet, hoe meer er ontdekt kan worden. Dit moet echter wel gebeuren onder begeleiding van een kundig persoon met geduld, want helemaal alleen kan het kind niet alles ontdekken. Deze ontdekkingen mogen dan wel geen belangrijke ontdekkingen voor de wetenschap zijn, maar wel voor het individu zelf. Deze ‘onbelangrijke’ ontdekkingen geven namelijk wel de drang om te blijven zoeken naar nieuwe antwoorden en steeds meer te willen weten. Het onderwijs moet daarom leren wat er al is bereikt. Daarnaast moet het leren hoe er meer bereikt kan worden. Het gaat echter niet om stampen, maar om begrip. Alle kennis komt voort uit eerdere kennis. Dus ook de kennis van de toekomst is gebaseerd op de vroegere, 'onbelangrijke' kennis. Je kunt niet van het niets direct overstappen op het allerhoogste; hier zijn tussenstops voor nodig.
Al het voorgaande komt neer op één ding: de belangrijkste taak van de leraar is om intellectuele hartstocht voor het leren over te dragen. Niet om neer te kijken op dingen die misschien voor de leraren makkelijk zijn. Deze makkelijke dingen zijn belangrijk in de lange weg van ontdekkingen van de leerling. De vroegere virtuosi had dit door. Zij zochten rustig en toegewijd naar kennis. Zij waren breed geïnteresseerde wetenschappers en filosofen die van alles zoveel mogelijk wilden leren. Deze bestonden eind zestiende, begin zeventiende eeuw. Een voorbeeld van een virtuosi is Boyle (van de natuurwet). Een virtuosus laat zich niet leiden door algemeen aanvaarde opvattingen maar kan de geestelijke bezigheden waarderen en kent waardigheid. Hij acht alle kennis is belangrijk en maakt geen tweedeling zoals beta en alfa. Een virtuosus kon een ‘dwaas’ direct herkennen: alleen halfgeleerden, zoals er tegenwoordig veel bestaan, kijken met minachting naar bepaalde vakgebieden als filosofie en literatuur of wiskunde en natuurkunde. Dit zijn die ‘dwazen’ en helas komen dwazen tegenwoordig maar al te vaak voor.
De term humaniora komt niet voort uit ‘humane’ vakgebieden, maar is ontstaan als een tegenstelling tot de theologie. Bij theologie ging het om de studie van de goden en van teksten van goddelijke afkomst. De humanisten bestudeerden echter teksten die werden geschreven door mensen. De humaniora zijn ontstaan in de tijd van de renaissance, waarin menselijke teksten werden geschreven in het Latijn of het Grieks. Grieks en Latijn waren om deze reden belangrijk voor de humaniora. Om achter onder andere belangrijke wetenschappelijke kennis te komen, moest men dus Grieks of Latijn lezen, omdat dit niet was toegestaan volgens het christendom. De humaniora hadden een houding die werelds was, in tegenstelling tot een heilige houding. Er kwam een nieuw geloof in de menselijke vermogens. Er was een groot ontzag voor de menselijke rede, wat de basis is van het humanisme.
De strijd tussen het rationalisme en het geloof is gewonnen door het rationalisme. Tegenwoordig hoor je echter vaak het verwijt dat dit rationalisme een “blind geloof in de almacht van de rede” is. De rede wordt echter alleen blind geloofd door de mensen die er nauwelijks gebruik van maken en die er hoge eisen aan stellen. Maar alle gemeenschappen zijn rationeel, en ieder mens denkt in principe rationeel na. Niemand gaat zich bijvoorbeeld voor een boom verstoppen, maar erachter. Tegenwoordig vind men andere volken van de westerlingen niet rationeel, omdat zij een andere logica hebben dan hier. Dit klopt niet.
Het belangrijkste kenmerk van de humaniora is dat zij een voorkeur hebben voor de rede, en hier ontzag voor hebben. Ook al is de strijd tussen de theologie en rationalisme al lang geleden gewonnen door het rationalisme, toch zijn er nog steeds mensen die sterk in bepaalde dingen geloven en de rede minachten. Volgens de humaniora kun je niet zomaar dingen aannemen van het geloof, wanneer je hier zelf niet rationeel over hebt nagedacht. Zelf geloven de humaniora geloven ook niet onvoorwaardelijk in de rede, zonder hierover na te denken. Ze gebruiken de rede ook daadwerkelijk.
Een punt van kritiek in het hedendaagse onderwijs van antihumanisten tegen de humanisten is dat het te rationalistisch is: er wordt alleen maar droog geredeneerd en intuïtie en gevoel worden ondergewaardeerd. Maar het is juist de rede is die het belang hiervan kan inzien. De rede beseft haar eigen grenzen, niet haar almacht. De rede is namelijk niet almachtig. Met behulp van de rede kunnen we erachter komen wat waarheid is en wat fantasie. Voor de ratio is iedereen gelijk en is deze gelijkheid tussen alle mensen onontkoombaar. Ieder mens bezit rationaliteit.
Rationaliteit kan ook worden gezien als de zoektocht naar waarheid. Er bestaat een besef van het bestaan van waarheid, en zonder dit besef is er geen onderwijs mogelijk. Er is altijd sprake van een zoektocht naar waarheid; dit zit in de menselijke natuur, en deze waarheid moet worden overgebracht. Er kan geen onderwijs zijn wanneer de waarheid van ieder individu dé waarheid zou zijn. De overheersende waarheden zijn gezichtspunten van tegenstrijdige belangen uit de maatschappij. Waarheden zijn nooit absoluut en zijn een weerspiegeling van onszelf. Juist om deze reden zijn ze het bestuderen waard en moet in het onderwijs bij iedere waarheid de mogelijkheid tot kritische twijfel bestaan. Er is een tweedeling van waarheid en twijfel. Waarheid en twijfel vormen samen de kern van het onderwijs en de opvoeding.
In de zoektocht naar de rationele waarheid komt men twee problemen tegen: ten eerste is er de aanbidding van meningen, en ten tweede het niet kunnen zien van het abstracte. Wanneer iemand geen zin heeft om iets uit te leggen, of ronduit de kennis hier niet voor heeft, dan hoor je vaak: "maar dat is mijn mening". Op deze manier lijkt het alsof het gaat om de persoon tot wie de mening toebehoort, in plaats van om de argumenten waarop deze mening is gebaseerd. Vaak wordt dit gedaan om weerleggingen van anderen uit de weg te gaan. Tegenwoordig is er de opvatting dat alle meningen gelijkwaardig zijn. Naast de eigen mening moet ook de mening van een ander gerespecteerd worden. Maar dit respecteren van eigen en andermans mening zou betekenen dat alle persoonlijke waarheden ook de échte waarheden zouden zijn en dit is dus niet mogelijk. Voor iedereen is het moeilijk zich los te maken van zijn eigen mening. .Maar het enige dat gerespecteerd zou moeten worden, zijn de mensen, niet hun meningen.
Het recht op een eigen mening betekent niet alleen dat je je mening over mag brengen op een ander, maar ook dat deze bediscussieerd kan worden. Andere mensen mogen er best tegenin gaan met logische en redelijke argumenten. Dit is vaak het probleem bij geloofsovertuigingen: mensen zijn overtuigd van hun geloof en houden voet bij stuk, zonder deel te nemen aan een redelijke discussie.
Kortom: er moet een onderscheid worden gemaakt tussen degene die argumenteert, en de argumentatie die hij of zij voortbrengt. De mening moet worden losgemaakt van de persoon.
Kortom is het in het humanisme is het belangrijk dat overtuigingen ter discussie gesteld kunnen worden. Meningen moeten goed onderbouwd worden. Hiervoor is het belangrijk dat je je goed kunt uitdrukken en dat je kunt luisteren naar de mening van anderen.
De kerntaken van het onderwijs zijn volgens Savater:
- de cognitieve honger van de leerling prikkelen, niet deze te bederven door middel van pedanterie.
- de intellectuele hartstocht van de leerling opwekken voor het vak.
- de twee-eenheid van waarheid en twijfel onderstrepen en het feit dat er niet één vaste waarheid bestaat.
- het creëren van de bereidheid tot oprechte deelname aan rationele debatten en tot het gezamenlijk zoeken naar de waarheid.
Hieruit volgt de uiteindelijke kerntaak: het doen groeien van een kritische geest zonder concessies te doen aan de aandrang om simpelweg tegen alles oppositie te voeren. De leraar mag hierbij niet vooruitlopen op dingen die nog niet aannemelijk zijn gemaakt en mag niet pendant zijn.
Men zal nooit iets te weten komen door zomaar alles na te zeggen wat hem verteld wordt. Kinderen vragen je de oren van je hoofd. Ze hebben er plezier in om vragen te stellen en over dingen na te denken. Hiermee ontdekken zij hun eigen meningen.
6. De samenleving
Het onderwijs zorgt niet alleen voor het doorgeven van objectieve kennis en vaardigheden. Het zorgt ook voor het doorgeven van levensidealen en het werken aan een gezamenlijk sociaal project. Dit komt er op neer dat onderwijs en opvoeding samen gaan. Ze zijn altijd met elkaar verbonden. Bij het doorgeven van kennis gaat het niet alleen om het individu, maar ook om de samenleving. Onderwijs en opvoeding is ook altijd mensenwerk geweest en aangezien een mens altijd enigszins subjectief is (wij zijn nu eenmaal geen object), zijn het onderwijs en de opvoeding dus ook subjectief. Onderwijs en opvoeding worden allebei sterk bepaald door de tijd en de plaats waarin het plaatsvindt en wordt doorgegeven. Verder is de subjectiviteit niet alleen een kenmerk van de leraar en leerling (het individu), maar ook van tradities, cultuur, normen en waarden (de samenleving). Onderwijs heeft tot doel de mens tot een zo volledig mogelijk mens te maken. Onderwijs en opvoeding sturen in een bepaalde sociale richting. Dit is de richting die de gemeenschap belangrijk vindt.
We zouden dus kunnen stellen dat iedere pedagogisch standaard een ideaal van de samenleving is. Maar wanneer het onderwijs een spiegel van de samenleving is, hoe kan het er dan op gericht zijn om individuen te vormen die de samenleving rationeel denkend kunnen veranderen en verbeteren? Kennis steunt op oudere kennis en dus komen er ook veel vastgeroeste gewoonten in het onderwijs voor. Hierdoor is onderwijs noodzakelijk voor een deel behoudzuchtig, en draagt ze deze behoudzucht dus ook over. Nieuwe leden van de samenleving worden immers zó uitgerust dat de samenleving continu voort kan bestaan, niet zó dat de samenleving vernietigd zou kunnen worden. De nieuwe generatie krijgt dingen opgelegd om aan de eisen van het collectief te voldoen. Onderwijs en opvoeding hebben op deze manier altijd wel een oogpunt van behouden in zich, zowel voor het collectief als voor het individu.
Maar het onderwijs is niet enkel behoudzuchtig. Dit komt door twee dingen: ten eerste leert een mens niet alleen feiten. Je leert niet alleen wat iets is, maar ook wat het betekent, en soms ook wat het zou moeten betekenen. Er zijn altijd dingen die we kunnen veranderen en verbeteren. Er wordt dan wel onderwezen volgens een rolmodel (de samenleving), maar tegelijkertijd wordt ook een ontevredenheid met het bestaande gecreëerd. Er ontstaat een onwil tot conformering. Onderwijs gaat daardoor niet alleen over/om behoudzucht, maar ook over de slechte dingen die zijn geweest en de hoop op een betere toekomst. Ten tweede ontwikkelt de samenleving zich niet alleen door middel van onveranderlijke natuurwetten. De samenleving is nooit helemaal af. Dit betekent dat de samenleving dan ook nooit volledig in evenwicht is; er ontbreekt altijd wel wat. Er zijn verschillende tegenstrijdigheden in de samenleving. Deze tegenstrijdigheden worden dan ook onderwezen en er worden alternatieven geboden. De onderwijzers zijn op deze manier eigenlijk verantwoordelijk voor de toekomst van de wereld. Om het ten goede te kunnen veranderen moet zowel het verleden als de huidige situatie goed worden begrepen. Ook de ‘slechte’ opvattingen en ideeën moeten kritisch worden beoordeeld.
Het onderwijs draagt kennis over ter behoud. Maar niet alle kennis kan worden behouden. De goede dingen moeten worden behouden, maar slechte dingen moeten veranderd worden. Dit kan alleen door de nieuwkomers hiervoor goede instrumenten te geven: inzicht en kennis.
Niet iedere verandering is een verbetering, dit moet altijd goed worden onthouden. Onderwijs is nooit neutraal, maar gebaseerd op ideeën uit de samenleving. Zo worden er bijvoorbeeld dingen veranderd, verwijderd of veronderstelt. Men kiest voor een onderwijsmodel omdat dit het beste model uit de tijd is, niet omdat dit het enige model is. In de toekomst wordt er waarschijnlijk volgens een ander model lesgegeven. Het onderwijs gaat dus niet om het onderscheid tussen partijdig en neutraal, maar om de kwestie welke partij er gekozen moet worden.
Het onderwijs is dus een mengeling van behouden en vernieuwen. Een samenleving is erop gericht zichzelf te behouden, en dit speelt door in het onderwijs. Oude opvattingen worden voor een deel doorgegeven in nieuwe kennis. Aan de andere kant is er behoefte aan vernieuwing, omdat er ook slechte aspecten zijn in een samenleving. Kennis proberen te behouden en tegelijkertijd ook willen aanpassen gaat niet altijd goed samen. Het is belangrijk om het beste model te kiezen en te handelen naar inzicht; het weten wat goed en slecht is aan een samenleving, en niet denken dat alle veranderingen goed zijn. De leraar heeft hierin een belangrijke rol. Deze kan namelijk niet geheel onpartijdig zijn. Het is wel van belang dat de leraar open staat voor vernieuwingen en discussies. Wanneer hij dit niet doet, dan nemen de leerlingen alles maar aan en dat is nu juist niet goed voor de ‘goede’ veranderingen.
In onze huidige maatschappij wordt het belangrijk gevonden een kind op te voeden tot een zelfstandig individu met zijn/haar eigen opvattingen. Een zelfstandig individu moet zijn eigen mening hebben, maar moet deze ook kunnen beargumenteren. Tegelijkertijd moet iemand open staan voor andermans mening, en dus sociaal actief zijn. In de maatschappij zou aan dit menselijke beeld meer aandacht moeten worden besteed, in plaats van de aandacht te leggen op verschillen tussen mensen. Alle mensen hebben het vermogen om een zelfstandig individu te worden. Dit komt er op neer dat het onderwijs zich zou moeten richten op democratische universaliteit. Discriminatie hoort bijvoorbeeld niet in het onderwijs thuis. Niemand mag worden uitgesloten van het onderwijs(wat iemand helpt om zelfstandig te worden) en ook het basisonderwijs moet voor iedereen toegankelijk zijn (want op deze manier kan men a priori kennis ontwikkelen). Niemand is voor niets geboren en ieder mens heeft een doel. Specialisaties mogen echter wel naar de roeping van een individu worden verdeeld. Iemand is wat hij of zij bewijst te zijn, door middel van kundigheid en inzet. Men hoeft geen weg te kiezen waarvan wordt gezegd dat dit aangeboren of voorbestemd is. Onderwijs gaat in tegen dit fatalisme; het is geen geprogrammeerde schikking in het onvermijdelijke. Het richt zich op een meer rechtvaardig maatschappelijk evenwicht.
In sommige landen komt het nog steeds voor dat vrouwen worden uitgesloten van onderwijs. Andere landen gebruiken het argument dat bepaalde bevolkingsgroepen van nature, biologisch gezien, dommer zouden zijn en het geld beter aan iets anders kan worden besteed. Op deze manier worden dergelijke groepen uitgesloten van onderwijs. Hierdoor is er geen vooruitgang of modernisatie mogelijk. De menselijke intelligentie valt niet te vergelijken. Ieder mens is anders, werkt anders en heeft zijn of haar eigen capaciteiten. De geërfde capaciteiten kunnen voor vele verschillende doeleinden worden gebruikt en zijn dus allemaal nuttig. En het zijn nu juist de sociale omstandigheden die meegegeven worden door de ouders. Dit is veel relevanter dan de biologische bouwstenen. Het universele streven van democratisch onderwijs zou moeten beginnen met het aanvullen van deze sociale achterstanden. Onderwijs moet dit niet keuren of uitsluiten, want ieder mens heeft zijn capaciteiten en ieder mens kan een zelfstandig individu worden.
Er is nóg een universele plicht van het onderwijs: een ieder moet kunnen terugkeren naar zijn of haar biologische roots. Dit wordt vaak slecht begrepen, en soms op een verkeerde manier gebruikt. Zo kunnen mensen reizen en zich vestigen waar dit het beste uitkomt, maar kunnen sommige culturen dit niet accepteren. Zij verschuilen zich achter het biologische geboorterecht. en vinden dat het ‘onkruid’ weg moet naar waar zij het eerste zijn geplant. Denk bijvoorbeeld aan de Jodenvervolging in de tweede wereldoorlog. Het is een verschrikkelijke visie dat de ene bevolkingsgroep beter zou zijn dan de andere en zich hiervan zou moeten zuiveren. Helaas gebeurt dit in andere landen zelfs nog wel eens binnen het onderwijs. Door onze wortels zouden we moeten begrijpen dat we anders zijn dan anderen. Maar het enige universele aan dit principe, is de universaliteit van wortels. Wortels zijn de eigenschap waarin alle planten op elkaar lijken, alle verschillende soorten; zowel prachtige bloemen als onkruid. Onze wortels zijn eigenlijk datgene wat ons menselijk maakt, en wat alle mensen hebben. Menselijkheid is niet de cultuur of de groepering die een individu kan opeisen, maar iets wat alle mensen delen. Het is het gebruik van taal, het rationele vermogen, het vermogen om verleden en toekomst te zien, symbolen te gebruiken en dergelijken. Dit zijn allemaal dingen die zijn vastgelegd in onze genen. Al het andere, zoals culturele patronen, mythen en gewoonten, is wat ons divers maakt. Terugkeren naar zijn wortels is niets anders dan universaliteit. Zonder wortels sterft een plant uit. Dus zonder de gelijkheid van mensen zou er geen diversiteit in culturen zijn. Alleen door terug te keren naar de universele wortels van de mens kan men elkaar als gelijke gaan zien en zal er een eind komen aan discriminatie.
Culturen worden ook altijd door elkaar beïnvloed. Iedere cultuur is ontstaan uit een mengeling van andere culturen. Deze wederzijdse beïnvloeding is nu juist beschaving. We hebben in deze cultuur aanwezige potentie om zich in elke andere cultuur te veranderen. Tegenwoordig lijkt iedereen te denken dat cultuur onveranderlijk is, maar het onderwijs moet proberen over te brengen dat culturen door de jaren heen elkaar beïnvloeden, dat cultuur veranderlijk is en dat deze veranderlijkheid de universaliteit ervan is. De les die het onderwijs hierover door moet geven is: er is wel ruimte voor diversiteit, maar niet voor de hokjesgeest. In het onderwijs proberen we de universaliteit te versterken. Wanneer mensen in hokjes geplaatst worden zijn zij niet meer vrij. Zij mogen niet meer hun eigen levensweg bepalen. Ze moeten dan bijvoorbeeld naar bepaalde scholen, die hen begrijpen. Daar is dan geen vrije keuze in.
De drang om zich van anderen te onderscheiden is ontstaan doordat mensen teveel op elkaar zijn gaan lijken. Één van de angsten die universaliteit voor sommigen met zich meebrengt is het één dezelfde massa worden met zijn allen. Maar universalisme betekent niet hetzelfde als helemaal gelijk zijn. Maar verandering zal er altijd zal zijn en ook mensen veranderen.
Wanneer een persoon uit zijn hokje, of groep, probeert te stappen om vrij te zijn, wordt deze persoon gezien als een verrader. Dit zijn bijvoorbeeld mensen die iets anders denken over de wereld dan de groep of cultuur waarin zij leven. Terwijl dit is nu juist een belangrijke taak van het onderwijs is: het leren te verraden. Het gaat hier om verraad aan alles wat de menselijke horizon wil inperken. We dienen groepsverbanden te doorbreken en dingen die niet rationeel zijn tegen te spreken of te relativeren. Een groep mag geen veilige haven zijn voor mensen die te gemakzuchtig zijn om zelf na te denken en vrij te willen zijn. Wij moeten onszelf allemaal individueel ontwikkelen. Bij deze doelstelling van de school moet er wel sprake zijn van een min of meer neutrale houding. Deze houding moet tegenover politieke partijen, religieuze overtuigingen, esthetische projecten en dergelijke gelden. De neutraliteit is nooit helemaal neutraal, omdat er een kritische beschouwing gegeven dient te worden op vraagstukken uit de maatschappij. Hierbij moeten dergelijke meningen wel kritisch worden bekeken en aan de hand van rationele argumenten mag er dan tot een conclusie worden gekomen. Er mag echter geen vooroordeel gelden over een bepaald standpunt; de discussie moet neutraal blijven. Een persoon moet niet naar een andere groep toe worden geduwd door het onderwijs maar moet zichzelf zelfstandig en onafhankelijk ontwikkelen. Op school moet geleerd worden om te debatteren, maar de school dient niet als preekstoel of discussieforum. De debatten die door de leerlingen worden gehouden moeten begeleid worden door de leraar zodat het neutraal blijft. Het enige waar de school niet neutraal tegenover kan staan is het democratische stelsel. Het is namelijk een doel van de school om democratische burgers te vormen. Het gaat hier om verworvenheden van de beschaving, die niet verworpen kunnen worden wanneer er geen zekere kennis bestaat over slechte praktijken. Hierbij gaat het niet meer om partijstandpunten.
De school heeft een belangrijke positie in de maatschappij. Dit is tegenwoordig nog de enige omgeving waar jongeren leren elkaars rationele mening te respecteren en waar zij leren samen te leven. In het onderwijs komen jongeren van verschillende groepen en culturen bij elkaar, wat in een groot deel van de samenleving niet gebeurt. Het democratisch stelsel is iets wat is verkregen doordat er grote inspanning is gepleegd door de samenleving, het democratisch stelsel is geen natuurverschijnsel. Het moet worden onderwezen met onafhankelijkheid. De vrijheid en rationaliteit hangen hiermee samen. Ook het democratisch stelsel heeft tekortkomingen, en deze moeten ook onderwezen worden om te laten zien dat er methoden bestaan om deze tekortkomingen te corrigeren. Het systeem mag niet verheerlijkt worden, maar ook niet op voorhand worden afgewezen.
De wezenlijke waarde van onderwijs is het leren om vrij te zijn. Het leren om tegen de hokjesgeest in te gaan wanneer deze je niet zint. Door dit te leren probeert het onderwijs iedereen zich onafhankelijk te laten ontwikkelen. Er zijn verschillende verworvenheden waar de maatschappij maar al te lang over heeft gedaan en hard voor heeft gewerkt om ze erdoor te krijgen. Een goed voorbeeld hiervan is dus de democratie. Ieder mens moet voor zichzelf kunnen denken. De school moet met een zekere kritische neutraliteit tegenover maatschappelijke vraagstukken staan, tegenover de hokjes. Dit kan alleen niet wanneer het om verworvenheden gaat.
Nawoord
Er bestaat een algemene leerplicht. Hoe valt deze plicht te rechtvaardigen? Zou het onderwijs niet één van de vele aangeboden keuzes moeten zijn op een grote democratische markt? Sommige ouders zouden immers zelf willen kiezen wat voor onderwijs hun kind geniet, niet dat het verplicht is. Uiteindelijk blijft het leren een plicht die is opgelegd door het politieke gezag aan het individu. Soms hebben individuen bezwaren tegen de leerplicht en trachten deze bezwaren te verdedigen. Veel voorkomende argumenten zijn dan de zelfontplooiing van het kind, geen vrij contact met de natuur en dergelijke. Andere argumenten zijn bijvoorbeeld wantrouwen in erkende titels, waar kinderen voor moeten werken. Zonder deze titels zou een persoon tegenwoordig niet meer kunnen slagen in het leven wordt dan gedacht. Andere ouders denken weer heel goed zelf in staat te zijn hun kind te leren wat het nodig heeft in het leven. Al deze argumenten moeten wel een waarheid in zich hebben, want overal waar de leerplicht is brengt dit problemen met zich mee. Er is veelal een massificatie van het onderwijs, leiding is lastig, studieprogramma’s kiezen is lastig en ga zo maar door.
Democratie bestaat eruit de vrijheid van mensen te waarborgen tegenover de gemeenschap. Iedereen moet dus een stem hebben en inspraak in de maatschappij. Dit wordt mogelijk gemaakt door onafhankelijke individuen te creëren met behulp van het onderwijs, om deze deel te laten nemen aan het publieke debat en de maatschappij uiteindelijk te verbeteren. De maatschappij moet afhangen van de mensen, niet andersom. Er bestaan twee soorten vrijheid: de vrijheid van en de vrijheid tot. De vrijheid van betekent dat men zich los mag maken van politieke onderdrukking, dwang en dergelijke. De vrijheid tot betekent dat men zijn eigen wapens mag hebben tegen honger, armoede, ziekte en onwetendheid. Er dient te worden gestreefd naar volledige vrijheid, dus naar beide soorten vrijheid. Er bestaan regimes die dwang gebruiken om bijvoorbeeld de honger of armoede te verlichten. Dit kan niet wanneer je volledig vrij wilt zijn.
De onwetendheid is een van de ergste vormen van misère die zou moeten worden tegengegaan. Wanneer een persoon onwetend is, is hij of zij gedoemd te vertrouwen op profeten, mythes en volksverhalen. Daar zit geen vrijheid in, omdat je maar gelooft wat je verteld wordt. En vrijheid is het belangrijkste streven van het liberalisme.
De politiek verkrijgt haar legitimiteit door vrije burgers. Om zo’n burger te worden moeten potentiële burgers onderwezen worden. Zo blijft de democratie bestaan. Het onderwijs is een algemene plicht om de democratie te laten bestaan. De leerplicht is dus eigenlijk een soort zelfbehoud. We onderwijzen uit zelfverdediging. Dit geldt altijd, of de ouders nu willen of niet. Kinderen zijn niet het eigendom van hun ouders en kunnen niet naar hun grillen leven.
Wanneer dat wel het geval was, zou het kind beperkt worden in zijn of haar kansen, net als wanneer zij behoren tot een culturele groep. De voorkeuren van de ouders in het onderwijs moeten echter niet helemaal genegeerd worden. Het onderwijs moet pluriform zijn, net zo pluriform als de samenleving zelf. Alle burgers moeten zich er gedeeltelijk in terug kunnen vinden, zodat de rechten niet in de praktijk worden geschonden. Maar het kind moet wel degelijk naar school; ouders hebben niet het recht hun kind van deze kans te beroven, aangezien zij het kind niet bezitten. Kennis is van groot belang, en zelfs om tegen kennis te zijn is er kennis nodig. Het kind gaat naar school om kennis uit deze tijd te leren, het kennisgeheel van de gehele maatschappij; niet alleen de kennis van de ouders. Hierin zitten dus verschillende belangen verscholen.
Democratisch onderwijs is onlosmakelijk verbonden met democratie en vrijheid. Voor een democratie zijn vrije burgers nodig die goede keuzes kunnen maken om de samenleving te verbeteren. Om dit te bereiken moet iedere burger zich kunnen ontwikkelen tot een vrij individu door middel van democratisch onderwijs.
Savater geeft verschillende argumenten om de leerplicht te behouden: Ten eerste is volgens Savater de leerplicht een vorm van zelfbehoud van de democratie, en daarmee van de vrijheid. Ten tweede zijn kinderen niet het eigendom van hun ouders en mogen zij dus niet in hun kansen om vrij te worden gekort worden door hun ouders. Ten derde is kennis van groot belang. Zonder kennis te vergaren is het niet eens mogelijk om er tegenin te gaan. Kennis is nodig om tot deze conclusie te komen.
Het onderwijs moet wel in handen blijven van de overheid. Wanneer dit niet het geval is, dan zal het onderwijs één groot massaproduct worden en zou er een marktwerking van kracht zijn. Dan gaan de rijken naar dure privéscholen waar zij het beste onderwijs genieten, en zouden de armen minder kans hebben op goed onderwijs. Dit is niet verenigbaar met het doel van onderwijs; vrije burgers scheppen. De armen zouden dan niet de kans krijgen om via onderwijs een vrij mens te worden, en zoals gezegd, is ieder mens is gelijk en moet een ieder gelijke kansen krijgen om kennis op te doen en dus vrij te worden.
Het onderwijs zou een raadselachtigheid over moeten geven. Alle tegenstrijdigheden moeten worden overgedragen. Er wordt veel van de toekomstige generatie verwacht, maar er kan niet te lang op gewacht worden. We proberen de jongeren het beter te laten doen dan dat tegenwoordig het geval is. Jongeren mogen alles veranderen, maar zonder de kennis en het besef te verliezen van de huidige werkelijkheid. Dit moeten zij doen uit trouw aan anderen, om zich gebonden te voelen aan anderen, aan de mens. Dit is het menselijke van de mens en de zin van het onderwijs: “het behoud en de overdracht van de intellectuele liefde voor het menselijke”. Met deze zin wordt bedoeld dat kennis moet worden behouden en overgedragen en dat er geleerd moet worden dat alle mensen gelijk zijn.
In deze wereld zijn al veel dingen geglobaliseerd, maar er valt nog zoveel meer te globaliseren. Dingen als geldstromen, economie en internet zijn allemaal globaal. Maar andere dingen als bijvoorbeeld grondrechten willen maar niet globaal worden. Er is sprake van fragmentatie of solipsisme. Honger, oorlog, schending van mensenrechten en nog vele andere dingen zijn niet eerlijk verdeeld over de wereld. De verklaring hiervoor is dat bij globalisering van goederen er iets te winnen valt, terwijl bij de globalisering op menselijk gebied er voor de leiders maar weinig te behalen valt (sterker nog: er is zelfs de mogelijkheid tot het verlies van macht). Een oplossing voor het probleem dat er nog maar weinig humane globalisering is, is het democratisch onderwijs.
Pedagogische inzet en scholing zouden de wereld humaner, menselijker, kunnen maken. De belangen van humane globalisering kunnen niet berekend worden, maar wel beredeneerd. Kinderen moeten zo vroeg mogelijk in contact komen met de waarde van de geest, het sociaal zijn en affectief zijn jegens elkaar. Ook moeten ze leren te genieten van het bijzondere en het zintuiglijke. Kinderen van tegenwoordig genieten niet meer van de kleine dingen, zoals een glimlach of een lang gesprek, de dingen waar geen prijskaartje aan hangt. Ze eisen vaak zelfs meer zakgeld bij het verrichten van een huishoudelijke taak. Het gevaar hiervan is dat het kind later niet meer kan genieten van het helpen van een ander wanneer ze er niet voor worden betaald. Mensen betalen tegenwoordig om te genieten, in plaats van dat ze deze momenten zelf creëren van binnenuit.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Filosofie & Wijsbegeerte - Bundel
- BulletPointsamenvatting bij 3e druk van De Waarde van Opvoeden: filosofie van onderwijs en ouderschap van Savater
- Samenvatting: Understanding Ethics. An introduction to Moral Theory (Tannsjo, Torbjorn) - 3e druk
- Naar de kern van de zaak - Inleiding in de pedagogische wetenschappen
- Boeksamenvatting bij de 3e druk van De Waarde van Opvoeden: filosofie van onderwijs en ouderschap van Savater
- Naar de kern van de zaak - Inleiding in de pedagogische wetenschappen
- Summary Introduction to the Philosophy of the Management Sciences (Van Willigenburg)
- Samenvatting Manicas, P.T. (2006). A realist philosophy of social science. Explanation and understanding
Contributions: posts
Spotlight: topics
Filosofie & Wijsbegeerte - Bundel
Deze bundel bevat samenvattingen van literatuur op het gebied van Filosofie.
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2607 | 1 |
Add new contribution