Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Hoofdstuk 11 - Hoe verloopt de ontwikkeling van het denken, taal en het lichaam?

De Ontwikkelingspsychologie richt zich op de veranderingen in vermogens en aanleg die plaatsvinden als iemand ouder wordt, waarbij er vooral gekeken wordt naar de kinderjaren.

 

Hoe ontwikkelen kinderen zich fysiek?

De prenatale periode is normaal gesproken te verdelen in drie fasen:

  1. zygotische fase: begint na versmelting van een eicel en zaadcel. Het is de reis naar de baarmoeder toe die ongeveer twee weken duurt en waarin de zygote begint met delen.
  2. embryonische fase: vanaf de derde tot en met de achtste week na de conceptie. In deze fase ontwikkelen de belangrijke organen zich. Het embryo krijgt voedingstoffen en antilichamen van de moeder via de placenta.
  3. foetus fase: vanaf de negende week tot de geboorte. In deze periode groeit de foetus en vindt er verfijning van organen en lichaamsstructuur plaats. Daarnaast wordt het lichaam groter, waardoor de lichaam-hoofd proportie beter wordt. Dit wordt de cephalocaudale ontwikkeling genoemd.

Aan het eind van de twaalfde week zijn alle organen gevormd en beginnen de genitalia zich te differentiëren. Foetussen zijn in staat om in de loop van de zwangerschap te reageren op stimuli van de buitenwereld.

Teratogenen zijn omgevingsstoffen die schade aan kunnen brengen gedurende de prenatale periode. Dit kunnen legale en illegale drugs zijn, maar ook ziekten en omgevingsfactoren. Het effect van een teratogeen op de prenatale ontwikkeling hangt af van het moment dat er blootstelling plaatsvond tijdens de zwangerschap. Zo kan een teratogeen grote invloed uitoefenen op de ontwikkeling van de organen wanneer de moeder dit middel inneemt gedurende de embryonale periode. De foetus kan ook reageren op moederlijke stress of voeding. Baby’s die vóór de geboorte blootgesteld zijn aan hoge hoeveelheden stresshormonen laten meer angst, impulsiviteit, executieve disfuncties en aandachtsproblemen zien na de geboorte.

De kindertijd (ongeveer de eerste 18 tot 24 maanden na de geboorte) is de periode waarin de snelste ontwikkelingsveranderingen plaatsvinden die grote invloed hebben op de latere ontwikkeling. De puberteit is de ontwikkelingsfase die leidt tot de adolescentie waarin klieren die geassocieerd zijn met het reproductieve systeem beginnen te groeien, hetgeen veranderingen met zich meebrengt in het fysieke uiterlijk en gedrag. Een toename van hormonen in zowel mannen (androgenen, met name testosteron) en vrouwen (oestrogeen en progesteron) dragen bij aan veranderingen in de fysieke lichaamsbouw, reproductief vermogen en emoties en gedrag gerelateerd aan seksuele aantrekkingskracht. De puberteit vindt niet in één keer plaats, maar in kleine stapjes.

De leeftijd van de menarche (eerste menstruatie cyclus) is omlaag gegaan, hoewel het de afgelopen jaar niet meer gedaald is. We zie je versnelde borstgroei in de afgelopen jaren, wat samenhangt met het probleem van obesitat.

 

Hoe leren kinderen van en over de omgeving?

De eerste 18 tot 24 maanden na de geboorte wordt de basis gelegd voor de verdere ontwikkeling. Een baby wordt geboren met werkende sensorische systemen, alleen het zicht is niet helemaal rijp. Al meteen na de geboorte reageren baby’s op stimuli en al snel doen ze dat selectief. Zo kijken baby’s liever naar nieuwe stimuli dan naar stimuli die ze al kennen. Habituatie is een afname in aandacht die een baby vertoont als hij langere tijd naar een stimulus kijkt. Een baby heeft meer aandacht voor een nieuwe stimulus, deze voorkeur laat zien dat baby’s actief proberen informatie te leren over hun omgeving.

Door het aanbieden van stimuli kunnen onderzoekers het perceptievermogen en het geheugen van baby’s testen. Al vanaf heel jonge leeftijd kunnen baby’s onderscheid maken tussen stimuli die ze al eerder gezien hebben en nieuwe stimuli. Ze zijn vooral geïnteresseerd in de dingen in hun omgeving die ze kunnen controleren. Deze neiging is evolutionair gezien wel logisch: we kunnen alleen overleven door onze omgeving te controleren. Tot een maand of drie, vier stoppen baby’s alles in hun mond, naarmate de baby ouder wordt gaan ze objecten ontdekken met hun handen en hun ogen.

Vanaf een maand of vijf onderzoeken baby’s echt objecten. Dit gedrag neemt af als de baby een object leert kennen. Het onderzoeken van een object vereist gerichte aandacht en daardoor zijn baby’s moeilijker af te leiden als ze bezig zijn een nieuw object te onderzoeken. De neiging om objecten te onderzoeken is aangeboren, wel laten ze zich leiden door volwassen in hun onderzoekende activiteiten. Zo zijn baby’s van ongeveer zes maanden in staat om de handelingen met een object van een volwassene na te bootsen. Vanaf die leeftijd doen baby’s aan gezamenlijke visuele aandacht met volwassenen. Dit betekent dat de baby daar heen kijkt waar de volwassenen ook heen kijkt. Op deze manier leert een baby welke objecten belangrijk zijn.

Shared attention is wanneer babies kijken, wijzen of objecten aanwijzen waar de volwassene zijn aandacht heeft of naartoe moet leiden volgens de baby. Als baby’s op de leeftijd zijn dat ze kunnen kruipen of lopen nemen ze deel aan social referencing. Dit wil zeggen dat ze hun verzorger in de gaten houden om aan zijn/haar emotionele uitdrukking te zien of er gevaar dreigt of niet.

 

Wat bedoelen we met kernprincipes van de fysieke werkelijkheid?

Mensen hebben kernprincipes over de wereld, we weten bijvoorbeeld dat objecten blijven bestaan ook al verdwijnen ze uit het zicht. Bij babies lijken een aantal van die kernprincipes ook aangeboren te zijn. Baby’s lijken langer naar onverwachte gebeurtenissen te kijken dan naar verwachte gebeurtenissen. Dit kun je testen met onder andere schending-van-de-verwachting experimenten (violation-of-expectation experiments). Baby’s worden eerst gehabitueerd op een fysiek evenement, daarna krijgen ze twee variaties te zien op de originele gebeurtenis: een mogelijke gebeurtenis en een onmogelijke gebeurtenis. De mogelijke gebeurtenis verschilt meer van de originele gebeurtenis dan de onmogelijke gebeurtenis, maar ondanks dat kijken baby’s langer naar de onmogelijke gebeurtenis. Dit gaat op voor baby’s vanaf 3,5 maand oud. Dit toont aan dat baby’s al vanaf jonge leeftijd enig begrip hebben van de kernprincipes, hoewel de nuances van de principes komen met leeftijd en ervaring.

 

Wie was Piaget en wat kunnen we van hem leren?

Objectpermanentie is het principe dat een object blijft bestaan zelfs als het buiten het zicht is. Piaget is de grondlegger van onderzoek naar objectpermanentie. Met behulp van simpele verstopexperimenten kwam Piaget tot de conclusie dat baby’s onder de vijf maanden geen besef hebben van objectpermanentie. Baby’s in de leeftijd van zes tot negen maanden kunnen simpele verstopproblemen oplossen, maar niet de veranderde verstopplaats problemen. Piaget concludeerde hieruit dat het besef van objectpermanentie in deze fase nog steeds fragiel is. Tegen de tijd dat een baby tien tot twaalf maanden is, is het in staat om veranderde verstopplaats problemen op te lossen. Sommige onderzoekers stellen dat één van de redenen dat jonge baby's meer moeite hebben met objectpermanentie is omdat de experimenten van Piaget gecontroleerde bewegingen vereisen en dat baby’s hier nog niet goed toe in staat zijn. Zelfgeproduceerde beweging stimuleert het vermogen om verstop- en zoekproblemen op te lossen, dus vanaf het moment dat baby’s kunnen lopen of kruipen.

Piaget wilde begrijpen hoe de primitieve vermogens van een kind zich ontwikkelen tot de volwassen vermogens. Vanuit zijn onderzoek ontwikkelde hij een theorie over cognitieve ontwikkeling. Het basisidee is dat mentale ontwikkeling het gevolg is van het handelen met de fysieke omgeving door het kind. Door de handelingen van het kind ontwikkelt het schema’s, een soort blauwdrukken van handelingen. De vroegste schema’s zijn object gebonden, maar met leeftijd worden de schema’s abstracter.

Bij assimilatie worden nieuwe ervaringen ingepast in bestaande schema’s. Hiervoor moeten bestaande schema’s gebruikelijk wat aangepast worden, dit noemt Piaget accommodatie. Kinderen zijn volgens Piaget het meest geboeid door ervaringen die net niet helemaal in het bestaande schema passen zodat het schema aangepast moet worden: assimilatie door accommodatieOperaties zijn omkeerbare acties en worden veelvuldig gebruikt door kinderen om de omgeving te onderzoeken. Zodoende ontwikkelt het kind geleidelijk operatieschema’s.

Piaget noemt vier types schema’s die in opeenvolgende fasen ontwikkeld worden:

  1. De sensorimotorische fase (0-2 jaar) levert schema’s op die de basis vormen voor het handelen met aanwezige objecten. In deze fase ontwikkelt het kind schema’s voor verschillende categorieën objecten.

  2. De schema’s in de preoperationele fase (2-7 jaar) stellen het kind in staat verder te denken dan het hier en nu. Ze kunnen objecten symboliseren. De preoperationele schema’s stellen een kind in staat om na te denken over de omkeerbare consequenties van acties. Het begrip is echter gebaseerd op uiterlijkheden, niet op principes.

  3. In de concreet operationele fase (7-12 jaar) hebben kinderen het begrip van operaties nog niet geïnternaliseerd. Concreet operationele schema’s stellen kinderen in staat om na te denken over omkeerbare consequenties en hierdoor lossen ze conservatie van aantal en conservatie van lengte tests goed op. De schema’s zijn nog wel sterk gebonden met de werkelijke ervaringen van het kind.

  4. In de formeel operationele fase ontwikkelt het kind schema’s van operationele principes die in veel situaties opgaan. Deze fase begint zo rond de adolescentie en blijft bestaan in de volwassenheid. Door formeel operationele schema’s kunnen we theoretisch denken en hypothetisch denken. We beginnen bijvoorbeeld het principe te snappen van het feit dat de hoeveelheid water hetzelfde blijft, in welk type glas je het ook schenkt en leren zo ook dat conservatie van inhoud (conservation of substance) ook op andere substanties toegepast kan worden: we ontwikkelen formeel operationele schema's.

Hoewel de leeftijd waarop kinderen bepaalde schema's ontwikkelen varieert, staat de volgorde vast. Er zijn twee begrippen die een verschil laten zien tussen de preoperationele en de concreet operationele fase. Met egocentrisme bedoelt piaget dat jonge kinderen de wereld alleen vanuit hun eigen perspectief zien en aannemen dat anderen de wereld zien zoals zij hem zien. Centration is dat kinderen focussen op een specifiek aspect van het visueel veld, hoewel bij decentration kinderen beslissingen kunnen maken op basis van het gehele visuele veld.

De theorie van Piaget is erg invloedrijk, maar heeft een aantal beperkingen. Een van die beperkingen is dat de theorie de leeftijdsverschillen in de manier van denken overschat. Onderzoek stelt dat hij waarschijnlijk de vermogens van heel jonge kinderen onderschat en de vermogens van volwassenen overschat, sommige mensen kunnen nooit volledig formeel operationeel denken. Ook onderschat de theorie de rol van de sociale omgeving.

 

Wat waren de ideeën van Vygotsky?

Vygotsky legt sterk de nadruk op de rol van de sociaal-culturele omgeving. De ontwikkeling wordt beïnvloed door de waarden, overtuigingen en het intellectuele hulpmiddelen van de cultuur. De intellectuele hulpmiddelen (tools of intellectual adaptation) zijn dingen zoals de nummers, woorden, alfabet, taal en objecten (boeken, computers). Kinderen leren wel door de manipulatie van objecten, maar dit doen ze door de hulpmiddelen in de cultuur. Een voorbeeld van een linguïstisch effect is dat Aziatische kinderen beter presteren op rekenen in de eerste jaren van hun schooltijd dan Europese kinderen. Een verklaring hiervoor dat Aziatische kinderen een beter basis begrip hebben van rekenen door de manier waarop cijfers worden uitgesproken in hun taal.

Het fundamentele idee van Vygotsky is dat ontwikkeling eerst plaatsvindt op sociaal niveau en daarna pas op individueel niveau. De zone van proximale ontwikkeling is het verschil tussen wat een kind alleen kan doen en wat het kind kan doen samen met een competentere ander. Kritisch denken is dan ook voornamelijk het resultaat van de dialoog, een sociale samenwerkingsactiviteit. We voeren ook regelmatig interne dialogen met onszelf op dezelfde manier als waarop we een dialoog met een ander zouden voeren. Gerelateerd aan proximale ontwikkeling is Scaffolding, waarbij een expert een novice helpt en begeleid in het begrijpen van een probleem. Vygotsky typeert het kind als een opvolger (apprentice), iemand die steeds meer vaardigheden krijgt en steeds meer begrijpt en een steeds grotere rol gaat spelen in activiteiten die belangrijk zijn in de cultuur waarin het kind opgroeit. Een consequentie hiervan is dat mensen die in verschillende culturen opgroeien, verschillende cognitieve vermogens ontwikkelen.

 

Wat is het informatieverwerkingsperspectief?

Het informatieverwerkingsperspectief stelt dat het brein een set van samenwerkende onderdelen is. Cognitieve ontwikkeling kan het gevolg zijn van veranderingen in het algemene operatiesysteem van het brein, van veranderingen in de specifieke programma’s of van veranderingen in allebei. We kunnen pas expliciete herinneringen uiten als we hebben leren praten, maar zelfs heel jonge kinderen kunnen impliciete herinneringen vormen.

Kinderen hebben vanaf kleins af aan al een lange termijn impliciet geheugen, maar ze kunnen pas echt bij het expliciete geheugen wanneer ze genoeg taalvaardigheden hebben. Voor het opslaan (encoding) van het episodische lange termijn geheugen is er blijkbaar verbale taal nodig, wat een kind pas rond het derde levensjaar echt vertoont. 

De hoeveelheid informatie die je in je werkgeheugen kunt houden neemt geleidelijk aan toe door de kinderjaren, tot ongeveer het 15e levensjaar. Rond die tijd is de capaciteit van het werkgeheugen volgroeid. Ook de snelheid van verwerking neemt geleidelijk toe tot het 15e levensjaar. Dit kan ook komen door het rijpen van de hersenen in het algemeen.

Jonge kinderen hebben vaak nog moeite met het inhiberen van hun spraak. Ook laten ze nog problemen zien bij het wisselen van de ene taak of set van regels naar de andere. Verbeteringen in de executieve functies zijn toe te schrijven aan de ontwikkeling van de prefrontale cortex. Dit is één van de laatste hersendelen die in de ontwikkeling voltooit.

 

Hoe leren kinderen over de sociale wereld?

Als mensen doen wij allemaal aan folk psychology, mensen zijn in hun dagelijks leven constant bezig met het verklaren en interpreteren van het gedrag van anderen. Zo ook kinderen, die leren niet alleen over de fysieke maar ook de sociale wereld. Theory of mind  is de mogelijkheid om de eigen gedachten, gevoelens en gedragingen te begrijpen en de gedachten, gevoelens en gedragingen van anderen. Theory of mind impliceert het hebben van een oorzaak-verklaring kader om de intentie van gedrag toe te kunnen wijzen en gedrag van iemand anders te voorspellen.

Uit onderzoek is gebleken dat kinderen van 12 maanden zich al kunnen verplaatsen in het denken van een ander. 2-jarige kunnen al bedenken dat de wensen van anderen niet overeen hoeven te komen met hun eigen wensen. Jonge kinderen snappen alleen niet dat andere mensen andere overtuigingen kunnen hebben dan zijzelf.

Valse overtuiging problemen kunnen meestal pas vanaf ongeveer vier jaar worden opgelost. Valse overtuigingen zijn fout in de werkelijkheid, maar waar in de geesten van de mensen die het geloven. Peuters van een jaar of twee, drie en oudere kinderen doen vaak 'alsof-spelletjes' en kunnen ook al het onderscheid maken tussen wat echt is en wat doen alsof is. Kinderen die veel alsof spelletjes spelen met andere kinderen begrijpen valse overtuiging problemen vaak makkelijker. Doen alsof spelletjes stimuleren ook andere vormen van logisch redeneren.

Autisme is een aangeboren stoornis die in sommige gevallen genetisch van aard is en in andere gevallen het gevolg kan zijn van prenatale beschadiging aan de hersenen. De belangrijkste kenmerken van autisme zijn ernstige beperkingen in sociale interactie, ernstige beperkingen in het leren van taal, de neiging tot herhaaldelijke handelingen en een sterke interesse in één bepaald gebied. Onder de eerste tekenen van autisme vallen onder andere het falen in het langdurig houden van oogcontact, het niet kunnen begrijpen van emotionele gezichtsuitdrukkingen bij anderen, en het onvermogen om iemand anders zijn of haar blik te kunnen volgen. Het taalprobleem lijkt secundair te zijn aan het gebrek van interesse in communicatie. Mensen met autisme presteren slecht op valse overtuiging tests. Een paar mensen, vooral degenen met mildere vormen van autisme of een gerelateerde stoornis genaamd Aspergers syndroom, kunnen wel goed presteren op school en werk. Maar zelfs zij hebben moeite om false beliefs en andere niet-letterlijke mentale toestanden te begrijpen.

Sommige wetenschappers geloven dat chimpansees geen theory of mind hebben, maar een zogenaamde theory of behavior. Chimpansees slagen er immers niet in om false-beliefs tasks te vervullen. Echter, er is wel degelijk bewijs dat chimpansees enige grondbeginselen hebben van een theory of mind.

 

Wat is taal?

Taal is een complex iets om te leren en toch zijn jonge kinderen hiertoe al in staat. De meeste ontwikkelingspsychologen stellen dat een deel van de taalmechanismen is aangeboren en dat de rest ontwikkelt in een omgeving met voldoende modellen en veel gelegenheid om te oefenen. Elke taal bestaat uit morfemen, symbolen in een taal. Dit zijn de kleinste betekenisvolle eenheden van een taal en het zijn geluiden die je uit kunt spreken. Morfemen zijn soms woorden, soms onderdelen van woorden. Inhoudmorfemen bevatten de betekenis van een zin en grammaticale morfemen zorgen voor de grammaticale structuur. Morfemen zijn arbitrair, dat wil zeggen dat er geen overeenkomst hoeft te zijn tussen de fysieke structuur van het morfeem en dat van het object of concept waar het voor staat. Hierdoor kunnen er altijd nieuwe morfemen bedacht worden voor nieuwe objecten of ideeën. Morfemen zijn ook discreet, dat wil zeggen dat ze niet veranderd kunnen worden om een vergrotende trap aan te geven. Non-verbale signalen zijn niet discreet en niet arbitrair. In de spraak maken we vaak gebruik van een mix van non-verbale en verbale communicatie.

Alle talen hebben ook een soortgelijke hiërarchische structuur. Op het hoogste niveau heb je zinnen die je kunt opdelen in zinsneden (phrases). Zinsneden bestaan uit woorden/morfemen en die kun je weer opdelen in fonemen. Fonemen zijn elementaire klinker en medeklinker klanken. Grammatica zijn de regels die bepalen hoe we eenheden op een lager niveau ordenen om zo een hoger niveau te produceren. Dus bijvoorbeeld hoe we woorden moeten ordenen zodat er zinsneden en zinnen geproduceerd worden, dit noemen we syntax. Fonologie zijn de regels die bepalen hoe fonemen morfemen kunnen vormen. Morfologie zijn de regels die bepalen hoe morfemen gecombineerd kunnen worden om woorden te vormen. Grammatica wordt impliciet geleerd. Kinderen kunnen wel volgens de grammaticaregels praten, maar ze kunnen de regels dan nog niet benoemen.

 

Hoe ontwikkelt taal zich op jonge leeftijd?

Baby’s kunnen al vanaf jonge leeftijd verschillen tussen fonemen horen. Tot ongeveer zes maanden kunnen baby’s geluiden onderscheiden die als verschillende fonemen bestaan in alle talen. Vanaf zes maanden verliezen baby’s het vermogen om geluiden te onderscheiden die geclassificeerd worden als hetzelfde foneem in hun eigen taal, maar als verschillende fonemen in andere talen. Dat is waarschijnlijk een soort aanpassing om de eigen taal te leren. Baby’s gaan vanaf ongeveer twee maanden kirren. Dit is geluiden maken zoals 'oooh' en 'eeeh'. Vanaf ongeveer zes maanden beginnen baby’s te brabbelen, dit bestaat uit het steeds herhalen van klinkergeluiden en medeklinkergeluiden. Een kind kirt of brabbelt als het blij is. Dit soort vocaal spel is niet afhankelijk van het horen van gesproken taal.

Vanaf ongeveer acht maanden gaat het gebrabbel qua ritme en toon lijken op de taal die ze om zich heen horen. Vanaf tien maanden lijkt het gebrabbel op lettergrepen en woorden van de moedertaal. Nog voordat baby’s echt woorden kunnen produceren, kunnen baby’s al woorden en zinnen begrijpen die ze veel horen. Ergens tussen de tien en de twaalf maanden produceren baby’s hun eerste herkenbare woord. In het begin leren kinderen langzaam nieuwe woorden. Dat proces komt in een stroomversnelling als het kind tussen de vijftien en twintig maanden oud is. Jonge kinderen hebben een aantal ingebouwde ‘biases’. Zo gaan ze er van uit dat een nieuw woord iets beschrijft waarvoor ze nog geen naam hebben en niet dat het een synoniem is van een bekend woord dat hetzelfde object te beschrijft.

 

Hoe ontwikkelt het gebruik van grammatica zich op jonge leeftijd?

Als kinderen oud genoeg zijn om zinnen van meerdere woorden te begrijpen, gebruiken ze de grammaticaregels om de betekenis van een nieuw woord te achterhalen. Vervolgens moeten kinderen leren hoe ze zelf deze nieuw geleerde woorden kunnen gebruiken. Kleine kinderen zijn zo gebiased dat ze aannemen dat labels gegeneraliseerd moeten worden, zelfs als dat niet zo hoort. Een voorbeeld van een dergelijk misverstand is als het kind alle oudere vrouwen oma noemt.

Telegram spraak is kort en bondig, alleen concrete woorden die veel informatie bevatten worden gebruikt. Vanaf ongeveer twee jaar is een kind in staat om de grammaticale context te gebruiken om te bepalen of een naam van een object een gepaste (proper) naam is of een categorienaam. Soms gebruiken kinderen woorden in te breed opzicht en noemen bijvoorbeeld alles op vier poten met een staart een kat. Dit noemen we overgeneraliseren. Als kinderen een grammaticaregel leren om van werkwoorden verleden tijd te maken, gebruiken ze deze regel ook vaak bij onregelmatige werkwoorden. Uitzonderingen op de algemene grammaticaregels leren ze door te luisteren naar wat er om hun heen gezegd wordt en van wat tegen ze gezegd wordt.

 

Wat is het taalverwervingsapparaat (language-acquisition device) van Chomsky?

Mensen worden geboren met mechanismen die geschikt zijn voor taal, zoals stembanden, hersengebieden die gespecialiseerd zijn voor taal en mechanismen die ons in staat stellen om onze vocale vermogens te oefenen. De wereldberoemde linguïst Chomsky stelt dat grammaticaregels fundamentele eigenschappen zijn van het menselijk  brein. Chomsky kwam met het concept taalverwervingsapparaat (language-acquisition device), dat in het vervolg LAD genoemd zal worden. Dit apparaat bevat een aangeboren basis voor universele grammatica en een serie aangeboren mechanismen die het kind in staat stellen de specifieke regels van hun eigen taal te leren. Uit verschillende soorten onderzoek is bewijs gevonden voor het bestaan van een LAD.

Een pidgintaal is een primitief communicatiesysteem dat ontstaat als mensen met verschillende moedertalen gelijktijdig een regio koloniseren. Een pidgintaal heeft meestal geen grammaticaregels en gebruikt woorden uit de verschillende talen. Vanuit een pidgintaal ontstaat een creooltaal die wel een volledige set grammaticaregels heeft. Dit proces kan snel gaan en levert bewijs voor het bestaan van een LAD. In Nicaragua bestond geen algemene doventaal. De kinderen die op de eerste dovenschool zaten probeerden toch met elkaar te communiceren met behulp van gebaren. Geleidelijk ontstond er zo een echte doventaal. Gek genoeg waren het de jongste kinderen die het meest bijdroegen aan het ontstaan van grammaticaregels, ook dit duidt op het bestaan van een LAD.

Het lijkt erop dat het LAD het effectiefst werkt in de eerste tien jaar van het leven. Na het tiende levensjaar wordt het moeilijker om een taal te leren en bijna onmogelijk om dan de grammatica te leren. Deze kritieke periode is belangrijker bij een eerste taal dan bij een tweede of een derde taal, al is het makkelijker een tweede taal te leren als je jong bent. Behalve een LAD heeft een kind ook een LASS (language acquisitioin support system) nodig. Dit systeem wordt geboden door de sociale wereld. Volwassenen spelen hierbij vaak een belangrijke rol doordat zij tegen de kinderen praten en ze zo woorden en grammatica leren. De communicatiestijl van de moeder tegen hun kind en de snelheid waarmee baby’s taal verwerven correleren met elkaar. Deels spelen genetische factoren hierbij een rol, maar ook bij geadopteerde baby’s zien we dit effect terug, al is het in mindere mate.

 

Wat zijn de voor- en nadelen van tweetaligheid?

Er  zijn verschillende factoren die meespelen in het gemak waarmee en kind een tweede taal leert. Hoe vroeger het kind de taal leert, hoe makkelijker. Ook hoe meer de taal lijkt op de moedertaal, hoe makkelijker die te leren is.

Gelijktijdige tweetalige zijn mensen die vanaf hun geboorte al twee talen horen. Sequentiële tweetalige zijn mensen die de tweede taal pas later leren. Sequentiële tweetalige zullen nooit zo goed de tweede taal beheersen als gelijktijdige tweetalige doen. Neuroimaging onderzoek laat zien dat mensen die pas later (bijvoorbeeld in de adolescentie) een tweede taal leren dit, neurologisch gezien, anders doen dan mensen die gedurende hun kindertijd een tweede taal leren. Bij deze laatste groep worden bij het spreken in de tweede taal dezelfde hersengebieden geactiveerd als bij het spreken in de eerste taal. Dit was echter niet het geval bij de eerste groep.

Hoewel er duidelijke voordelen zijn aan tweetaligheid is er ook een aantal nadelen. Een voorbeeld van zo’n nadeel is dat kinderen die twee talen leren vaak een vertraging in de ontwikkeling van de syntax oplopen en een kleiner vocabulaire hebben in elke taal. Bovendien blijken tweetalige langzamer te zijn in het terughalen van individuele woorden vanuit het lange termijn geheugen dan kinderen die slechts één taal beheersen.

Voordelen van tweetaligheid zijn dat tweetalige meer fonemen herkennen, in staat zijn om te communiceren in twee talen en bovendien meer gevoelig zijn tegenover culturele waarden van sprekers in allebei de talen. Bovendien hebben zij vergrote executieve functies, zoals het switchen van taken en inhibitie.

 

Bulletpoints

  • De prenatale periode is normaal gesproken te verdelen in drie fasen:

    • zygotische fase: begint na versmelting van een eicel en zaadcel. Het is de reis naar de baarmoeder toe die ongeveer twee weken duurt en waarin de zygote begint met delen.

    • embryonische fase: vanaf de derde tot en met de achtste week na de conceptie. In deze fase ontwikkelen de belangrijke organen zich. Het embryo krijgt voedingstoffen en antilichamen van de moeder via de placenta.

    • foetus fase: vanaf de negende week tot de geboorte. In deze periode groeit de foetus en vindt er verfijning van organen en lichaamsstructuur plaats. Daarnaast wordt het lichaam groter, waardoor de lichaam-hoofd proportie beter wordt. Dit wordt de cephalocaudale ontwikkeling genoemd.

  • Piaget wilde begrijpen hoe de primitieve vermogens van een kind zich ontwikkelen tot de volwassen vermogens. Vanuit zijn onderzoek ontwikkelde hij een theorie over cognitieve ontwikkeling. Het basisidee is dat mentale ontwikkeling het gevolg is van het handelen met de fysieke omgeving door het kind. Door de handelingen van het kind ontwikkelt het schema’s, een soort blauwdrukken van handelingen. De vroegste schema’s zijn object gebonden, maar met leeftijd worden de schema’s abstracter.

  • Vygotsky legt sterk de nadruk op de rol van de sociaal-culturele omgeving. De ontwikkeling wordt beïnvloed door de waarden, overtuigingen en het intellectuele hulpmiddelen van de cultuur. De intellectuele hulpmiddelen (tools of intellectual adaptation) zijn dingen zoals de nummers, woorden, alfabet, taal en objecten (boeken, computers). Kinderen leren wel door de manipulatie van objecten, maar dit doen ze door de hulpmiddelen in de cultuur. Een voorbeeld van een linguïstisch effect is dat Aziatische kinderen beter presteren op rekenen in de eerste jaren van hun schooltijd dan Europese kinderen. Een verklaring hiervoor dat Aziatische kinderen een beter basis begrip hebben van rekenen door de manier waarop cijfers worden uitgesproken in hun taal.

  • Als mensen doen wij allemaal aan folk psychology, mensen zijn in hun dagelijks leven constant bezig met het verklaren en interpreteren van het gedrag van anderen. Zo ook kinderen, die leren niet alleen over de fysieke maar ook de sociale wereld. Theory of mind  is de mogelijkheid om de eigen gedachten, gevoelens en gedragingen te begrijpen en de gedachten, gevoelens en gedragingen van anderen. Theory of mind impliceert het hebben van een oorzaak-verklaring kader om de intentie van gedrag toe te kunnen wijzen en gedrag van iemand anders te voorspellen.

  • Alle talen hebben ook een soortgelijke hiërarchische structuur. Op het hoogste niveau heb je zinnen die je kunt opdelen in zinsneden (phrases). Zinsneden bestaan uit woorden/morfemen en die kun je weer opdelen in fonemen. Fonemen zijn elementaire klinker en medeklinker klanken. Grammatica zijn de regels die bepalen hoe we eenheden op een lager niveau ordenen om zo een hoger niveau te produceren. Dus bijvoorbeeld hoe we woorden moeten ordenen zodat er zinsneden en zinnen geproduceerd worden, dit noemen we syntax. Fonologie zijn de regels die bepalen hoe fonemen morfemen kunnen vormen. Morfologie zijn de regels die bepalen hoe morfemen gecombineerd kunnen worden om woorden te vormen. Grammatica wordt impliciet geleerd. Kinderen kunnen wel volgens de grammaticaregels praten, maar ze kunnen de regels dan nog niet benoemen.

 

Tentamentickets

  • Van zwangerschappen en de fases daarin zijn ook hele mooie en korte fimpjes te vinden.
  • Hetzelfde geldt voor babies en kinderen. Experimenten over hoe zij leren zijn erg interessant om te bekijken (bijvoobeeld reflexen van een babie)

 

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Statistics
1232