Oefententamens Verbintenissenrecht - UU
- 3943 reads
De hoogbejaarde heer Esrahaddon loopt langs de winkel van Mergenar en ziet in de etalage een boekenkast staan. Aangezien hij kort daarvoor kleiner is gaan wonen en zijn grote kasten in het oude huis heeft moeten achterlaten, loopt hij de winkel binnen en geeft hij aan de winkeleigenaar te kennen dat hij belangstelling heeft voor aankoop van de kast, maar dat hij er eerst een nachtje over wil slapen. Die nacht wordt Esrahaddon ziek; hij blijkt een longontsteking te hebben. Hij wordt drie weken verzorgd, o.a. door mantelzorgvrijwilligster mevrouw Arista. De kast laat hem niet los; hij praat er elke dag over.
Omdat Arista ervan overtuigd raakt dat Esrahaddon de kast dolgraag wil hebben, brengt zij – een maand nadat Esrahaddon in de winkel van Mergenar is geweest – zelf een bezoek aan de winkel. Aldaar spreekt zij met Mergenar af dat Mergenar de kast na zes weken zal bezorgen bij Esrahaddon, op welk moment er door Esrahaddon tevens aan de deur betaald zal moeten worden. Mergenar herinnert zich nog de belangstelling van Esrahaddon voor de kast.
Op de dag van levering doet Esrahaddon open. Hij geeft te kennen niets af te weten van een aankoop en ook overigens geen belangstelling voor de boekenkast te hebben, en hij doet de deur weer dicht. Bespreek of Esrahaddon en/of Arista de koopprijs van de boekenkast moet(en) betalen.
Hadrian BV (hierna: Hadrian) houdt zich bezig met de bouw en verkoop van sport- en recreatievaartuigen. Op 30 augustus 2002 heeft Alric – een gepensioneerde miljonair met een passie voor varen – van Hadrian een door Hadrian gebouwd plezierjacht (hierna: het schip) gekocht voor een koopsom van € 415.000 inclusief btw. Het schip (een roerende zaak) is op 1 mei 2003 aan Alric geleverd.
Bij een onderhouds- en servicebeurt op 15 oktober 2011 blijkt dat beide roestvrijstalen watertanks van het schip zijn doorgeroest en lekkage vertonen. Alric laat direct een nader onderzoek uitvoeren door Bureau Cimmen, dat op 13 december 2011 concludeert dat de lasverbindingen van de tanks niet correct zijn aangebracht en dat daardoor lekkage en roest is ontstaan ter plaatse van de hoeklassen. Bij brief van 1 maart 2012 heeft Alric Hadrian hierover geïnformeerd en daarbij aangegeven dat uit navraag bij verschillende tankbouwers blijkt dat roestvrijstalen tanks zeker 20 jaar probleemloos mee moeten kunnen gaan. De kosten van het door Cimmen verrichte onderzoek bedragen € 1.024. Vervanging van de tanks zal drie weken in beslag nemen, waardoor Alric zijn geplande vakantie niet op zijn eigen schip kan houden, maar daarvoor een andere soortgelijke boot zal moeten huren. De huurkosten van de andere boot bedragen € 3.000.
(19 punten) Kan Alric met succes vorderen dat Hadrian het schip kosteloos herstelt? Betrek bij uw antwoord ook het verweer dat Alric te laat heeft geklaagd.
(12 punten) Kan Alric de kosten van het onderzoek (€ 1.024) en de huurkosten van de andere boot (€ 3.000) op Hadrian verhalen? NB U hoeft bij deze subvraag niet in te gaan op de omvang van de eventueel te betalen schadevergoeding.
Het is inmiddels 2014. Alric is het gedoe met de verroeste watertanks al bijna vergeten. Op een mooie dag in het najaar besluit hij een eindje met zijn schip te gaan varen. Bij het wegvaren uit de haven schiet plotseling de schroef van het schip af. Ewoud, die net met zijn zeilboot de haven binnenkomt, loopt door de weggeslingerde schroef ernstig letsel op aan zijn linkerarm. Na een chirurgische ingreep blijkt dat de arm moet worden geamputeerd.
Onderzoek wijst uit dat de oorzaak van het losschieten van de schroef gelegen is in een constructiefout in de beschermkap die de schroefnaaf en de schroefas tegen aantasting door zeewater moet beschermen. De jarenlange blootstelling aan zeewater heeft op de bewuste dag tot een breuk geleid waardoor de schroef is losgeschoten. Hadrian, de fabrikant van het schip, was van deze constructiefout niet op de hoogte.
(14 punten) Zijn Hadrian en/of Alric aansprakelijk voor de letselschade van Ewout? NB U hoeft bij deze subvraag niet in te gaan op de omvang van de eventueel te betalen schadevergoeding.
Gwen (12 jaar) rijdt met haar oudere broer Royce (16 jaar) ’s avonds in het donker op de fiets naar huis. Beiden fietsen zonder licht. Vlak voordat Gwen en Royce thuis zijn, moeten zij een drukke, gevaarlijke voorrangsweg oversteken. Op het moment dat Gwen en Royce het betreffende kruispunt naderen, nadert ook Myron, die zich met zijn auto op de voorrangsweg bevindt, het kruispunt. Alle drie steken tegelijk het kruispunt over met een botsing tot gevolg. Myron verklaart later dat hij wel iets zag bewegen vanuit zijn linkerooghoek, maar gezien het feit dat hij op een voorrangsweg reed, ging hij ervan uit dat hem voorrang zou worden verleend. Gwen, Royce en Myron hebben ieder schade:
Gwen heeft een gebroken been en haar fiets is helemaal kapot;
Royce mankeert zelf niets, maar de voorvork van zijn fiets is krom en het wiel moet worden vervangen;
Myrons auto is aan de voorkant flink beschadigd.
(18 punten) Is Myron aansprakelijk voor de door Gwen en Royce geleden schade? Zo ja, krijgen zij hun hele schade vergoed?
(8 punten) Wat is de ratio (beweegreden van het aannemen van de zgn. reflexwerking van art. 185 WVW en wat houdt deze reflexwerking in casu in?
(6 punten) Een werkgever die ten behoeve van zijn werknemers geen ongevallenverzekering heeft afgesloten, is aansprakelijk als een van zijn werknemers in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt omdat hij met zijn fiets tegen een boom botst.
(6 punten) Als A jegens B aansprakelijk is voor shockschade, komt ook de materiële schade van B voor vergoeding in aanmerking.
Voor de totstandkoming van een overeenkomst is zowel een aanbod als een aanvaarding vereist ex art. 6:217 BW. Van aanvaarding door Esrahaddon zelf is geen sprake. Hij geeft immers aan er nog over na te willen denken. Arista gaat later naar de winkel en koopt de kast ‘voor’ Esrahaddon. Uit het feit dat tussen Arista en Mergenar werd afgesproken dat de kast aan Esrahaddon wordt geleverd en door Esrahaddon zal worden betaald, valt af te leiden dat Arista niet in eigen naam optrad, maar in naam en voor rekening van Esrahaddon wilde handelen en dat Mergenar dat ook zo heeft opgevat (HR Kribbebijter criterium). Arista was echter niet bevoegd om namens Esrahaddon te handelen. Er is geen reden aan te nemen dat hier een geldige volmacht – art. 3:60 lid 1 BW – is gegeven aan Arista. Omdat er geen volmacht is, is Esrahaddon in beginsel niet gebonden; art. 3:66 BW a contrario. Esrahaddon zou echter op grond van art. 3:61 lid 2 BW toch gebonden zijn, indien Mergenar door toedoen van Esrahaddon heeft aangenomen en redelijkerwijs mocht aannemen dat aan Arista een toereikende volmacht was verleend. Is door Esrahaddon zelf vertrouwen bij Mergenar gewekt dat er wel een volmacht aan Arista was verstrekt en/of zijn er omstandigheden die in de risicosfeer van Esrahaddon liggen en die dat vertrouwen aan Mergenar hebben gegeven (HR ING/Bera)? Aangezien Esrahaddon een slag om de arm hield (‘een nachtje slapen’), is er geen reden om aan te nemen dat de verkoper gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat er een toereikende volmacht was verleend. Esrahaddon is dus niet gebonden, er is tussen hem en Mergenar geen overeenkomst tot stand gekomen en Esrahaddon hoeft dus niet te betalen. Moet Arista zelf de koopprijs betalen? Uit niets blijkt dat Arista de kast zelf wilde kopen - in haar gesprek met Mergenar is daarentegen wel over de belangstelling van Esrahaddon gesproken -, dus er is van haar kant geen aanvaarding op eigen naam geweest. Er is met andere woorden geen koopovereenkomst gesloten tussen Arista en Mergenar. Zij hoeft daarom de koopprijs niet te betalen. Esrahaddon blijft eigenaar van de kast. Wel dient Arista jegens Mergenar in te staan voor de volmacht, art. 3:70 BW. Dit maakt Arista schadeplichtig. De schade die Mergenar lijdt, in casu de winst die hij bij verkoop van de kast zou hebben gemaakt - dus het positieve contractsbelang -, dient door Arista te worden vergoed op grond van art. 3:70 BW.
In casu is sprake van een consumentenkoop: het gaat om een koop van een (nog tot stand te brengen) roerende zaak, Alric koopt als particulier persoon en B handelt in de uit-oefening van een bedrijf; art. 7:5 BW. Uit het onderzoek van Cimmen volgt dat de tanks niet op juiste wijze zijn gelast en dat daardoor roest en lekkage is ontstaan. Art. 7:17 BW bepaalt dat de afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Heeft het schip de eigenschappen die Alric op grond van de overeenkomst mocht verwachten? I.c. mag Alric verwachten dat de lasnaden van de watertanks zodanig zijn afgewerkt dat de levensduur van de tanks langer is dan acht/negen jaar. A kan herstel van het schip vorderen op grond van art. 7:21 sub b BW, tenzij de afwijking te gering is. Gezien de aard van het gebrek en de kosten die gemoeid zijn met herstel, kan niet gesproken worden van een te geringe afwijking. A kan dus in beginsel met succes herstel van de watertanks vorderen, te meer daar art. 7:21 lid 4 BW stelt dat de verkoper in geval van een consumentenkoop als de onderhavige, daartoe verplicht is.
Het voorgaande veronderstelt wel dat Alric binnen bekwame tijd bij Hadrian heeft geklaagd over het feit dat het afgeleverde niet aan de overeenkomst beantwoordt; art. 7:23 BW. De klachttermijn begint in consumentenzaken te lopen vanaf het moment dat het gebrek is ontdekt. Het feit dat het gebrek pas na ruim acht jaar wordt ontdekt, doet dus niet ter zake voor de klachttermijn. Art. 7:23 BW bepaalt dat een kennisgeving door een consument binnen twee maanden in ieder geval tijdig is. Alric klaagt na tweeënhalve maand. De vraag of i.c. tijdig is geklaagd, hangt af van alle omstandigheden van het geval (HR Ploum/Smeets II). Van belang is hierbij of de schuldenaar nadeel heeft geleden door het tijdsverloop. Als het voor Hadrian door dit tijdsverloop moeilijker wordt om de stellingen van Alric te weerleggen, of de schade in die periode erger is geworden, zou een beroep door Hadrian op verval van recht ex art. 7:23 BW kans van slagen kunnen hebben. Gelet op de aard van het gebrek en de schade is het niet aannemelijk dat Hadrian nadeel heeft ondervonden van het verstrijken van de tijd. Alric heeft dus bijtijds geklaagd.
Zoals al bij de vorige vraag is besproken, betreft het een consumentenkoop. Op grond van artikel 7:24 lid 1 BW kan Alric daarom schadevergoeding vorderen als de zaak niet de eigenschappen bezit die hij op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Uit het antwoord op vraag a blijkt dat hiervan sprake is. De watertanks (en bijgevolg dus ook het schip) zijn non-conform; art. 7:17 BW.
Voor het recht op schadevergoeding moet vervolgens worden gekeken naar artikel 6:74 e.v. BW. Er is, zoals besproken, een tekortkoming. Deze tekortkoming kan worden toegerekend krachtens schuld (de lasnaden hadden correct moeten worden aangebracht). Zowel de schadeposten als het causaal verband tussen de tekortkoming en de schade zijn gegeven. Of verzuim is vereist, hangt af van het type schade. De onderzoekskosten zijn bijkomende schade en dus is m.b.t. deze schade nakoming blijvend onmogelijk. Verzuim is voor deze schadepost dus niet vereist.
De huurkosten voor een alternatieve boot betreffen vertragingsschade. Verzuim is dan wel vereist; art 6:85 BW. Dus is een ingebrekestelling nodig waarin een redelijke termijn dient te worden gesteld; art. 6:82 BW. Men zou ook kunnen betogen dat de verkoper tijdelijk niet kan nakomen. Er zullen immers reparatiewerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd. Als dat het geval is, treedt verzuim in zonder ingebrekestelling (6:82 lid 2 BW), en is de reeds verzonden brief d.d. 1 maart wellicht voldoende mits daaruit blijkt dat Alric Hadrian aansprakelijk stelt voor de vertraging van correcte nakoming (een redelijke termijn hoeft dan niet te worden gegeven).
Hadrian is als producent van het schip in beginsel aansprakelijk; art. 6:185 BW. Het gaat om een gebrekkige roerende zaak, die niet de veiligheid biedt die men daarvan mag verwachten; art. 6:186 jo. art. 6:187 BW. Een schroef die niet deugdelijk is bevestigd, kan immers lichamelijk letsel veroorzaken, zoals ook uit onderhavige casus blijkt. Uit art. 6:190 sub a BW volgt dat schade ten gevolge van lichamelijk letsel voor rekening van de producent komt. Zie voor dit geval echter ook art. 6:191 lid 2 BW. Alric is als bezitter van de boot in beginsel aansprakelijk krachtens art. 6:173 BW. Het is immers bekend dat een boot met een gebrekkige aanhechting van de schroef tot ongelukken zou kunnen leiden.
Omdat het gaat om een fout als bedoeld in de regeling van de productaansprakelijkheid en duidelijk is dat de fout al bestond op het moment dat de zaak aan Alric werd verkocht, zou slechts de producent en niet Alric aansprakelijk zijn ex art. 173 lid 2 BW. Het gaat echter in casu om een schip, en dus kan art. 173 BW überhaupt niet tot aansprakelijkheid leiden; art. 173 lid 3 BW.
Myron kan als eigenaar van de bij het ongeval betrokken auto aansprakelijk worden gesteld op grond van art. 185 WVW. Hij reed immers op de openbare weg twee ongemotoriseerde weggebruikers aan. Myron is aansprakelijk behoudens overmacht. Uit de rechtspraak (samengevat in HR Chan a Hung/Maalsté) blijkt onder andere dat de overmachtsexceptie voor Gwen en Royce wegens hun leeftijd verschillend wordt ingevuld. Jegens Gwen (beneden 14 jaar) heeft deze exceptie slechts kans van slagen wanneer er sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid bij Gwen. Dat is niet het geval. Van een dermate vergaande roekeloosheid is geenszins sprake. Met betrekking tot Royce (ouder dan dertien), zal Myron dienen aan te tonen dat hem (Myron) rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Dat impliceert onder meer dat hij rekening heeft gehouden met onvoorzichtig rijgedrag van andere verkeersdeelnemers. Nu Myron wel iets heeft gezien, maar heeft gehandeld vanuit de aanname dat hem voorrang zou worden verleend, kan Myron derhalve niet met succes stellen dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Myron is dus zowel jegens Gwen als jegens Royce aansprakelijk. De schadeposten van Gwen en Royce vallen als geleden verlies onder het schadebegrip van art. 6:95 jo. 6:96 BW. Zij komen dus voor vergoeding in aanmerking.
Er is wel een reden om de schadevergoedingsplicht te minderen. Gwen en Royce hebben immers zonder fietslichten gereden en bovendien geen voorrang verleend conform de verkeersregels. Het is aannemelijk dat als zij de voorrang wel zouden hebben verleend het ongeluk niet was ontstaan (causaliteitseis) en bovendien is het hen toerekenbaar krachtens schuld dat zij niet goed opletten. Er is dus sprake van eigen schuld; art. 6:101 BW.
De causaliteitsmaatstaf van art. 6:101 BW schrijft een objectieve verdeling van schade voor naar mate van veroorzaking. Het gevaar dat het gedrag van de fietsers in het leven heeft geroepen (onverlicht en zonder uit te kijken en voorrang te verlenen een drukke straat oversteken) is groter dan het gevaar dat uitging van het gedrag van de automobilist. Dus op grond van de causale verdeling zou het overgrote deel (ongeveer 80%) van de schade voor rekening van de fietsers dienen te moeten blijven.
Uit de rechtspraak (zie opnieuw HR Chan a Hung/Maalsté) volgt echter dat een geabstra-heerde billijkheidscorrectie plaats dient te vinden. Op grond van deze jurisprudentie dient Myron 100% van de schade van Gwen te vergoeden (omdat zij jonger dan 14 is), en minstens 50% van de schade van Royce (ouder dan 13), tenzij van de zijde van Royce sprake zou zijn geweest van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid (hetgeen niet het geval is). Nu het bij Royce bovendien slechts om zaakschade gaat (en dus niet om letselschade met verreikende implicaties) en in de casus (bijv.) niet wordt gesteld dat hij qua geestelijke ontwikkeling is achtergebleven, is er geen reden om hem op grond van de aanvullende billijkheidstoets nog verder tegemoet te komen.
De reflexwerking houdt in dat het aan het gemotoriseerd verkeer verbonden gevaar (het zogenaamde Betriebsgefahr), dat in geval van schade aan ongemotoriseerden, krachtens art. 185 WVW voor rekening van de gemotoriseerde komt, in zekere zin ook voor rekening van de gemotoriseerde komt wanneer het zijn eigen schade betreft. Deze toerekening berust op art. 6:101 BW: het Betriebsgefahr wordt de gemotoriseerde als ‘eigen schuld’ toegerekend met als gevolg dat Myron in casu zijn schade in beginsel niet volledig vergoed zal krijgen, De ratio is gelegen in de strekking van art. 185 WVW. Het gaat om bescherming tegen de gevolgen van het zich verwezenlijken van gevaren verbonden aan het rijden met een motorrijtuig. Het zou niet met deze strekking stroken dat de niet door het motorrijtuig vervoerde personen onverkort aansprakelijk zouden zijn op grond van art. 6:162 BW voor schade aan het motorrijtuig.
De stelling is juist. In Maatzorg/van der Graaf (r.o. 3.6.5) overweegt de Hoge Raad dat ook de werknemer die in de uitoefening van zijn werkzaamheden als fietser schade lijdt ten gevolge van een eenzijdig ongeval, zijn werkgever die geen zorg droeg voor een behoorlijke verzekering voor dergelijke ongevallen, kan aanspreken op de voet van art. 7:611 BW, mits het schade betreft die door een adequate verzekering gedekt zou zijn.
De stelling is juist. Als volRoyce is aan de criteria voor aansprakelijkheid voor shockschade is niet alleen een onrechtmatige daad gepleegd jegens de naaste die is overleden of ernstig is verwond, maar ook jegens degene die de shock heeft ondergaan (HR Taxibus). Om die reden komt in beginsel alle door deze persoon geleden schade voor vergoeding in aanmerking, dus ook de materiële schade (denk aan rekeningen van een psychiater of aan gederfd inkomen); art. 6:95 BW.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens bruikbaar bij het vak Verbintenissenrecht, Rechtsgeleerdheid jaar 2, Universiteit Utrecht.
Verbintenissenrecht - B2 - Rechten - UU - Tentamen 2018/2019
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2144 |
Add new contribution