Vraag 1
Zijn niet-eenieder verbindende bepalingen van verdragen waar het Koninkrijk partij bij is, toepasbaar in de Nederlandse rechtsorde?
Vraag 2
Het Handboek verwijst op p. 716-719 enkele malen naar het Spoorwegstaking-arrest. In dat arrest sprak de HR zich uit over de vraag hoe de rechter toepassing moet geven aan de art. 93 en 94 Gw. In het arrest CAN/de Staat bespreekt de HR dezelfde vraag.
- Op welke wijze moet de rechter volgens de HR in CAN/De Staat beoordelen of een verdragsbepaling eenieder verbindend is in de zin van art 93 en 94 Gw?
- In een noot (na te lezen in AB 2015/21) bespreken Philipsen en De Wit hoe de benadering in het arrest CAN/de Staat zich verhoudt tot eerdere jurisprudentie, waaronder het Spoorwegstaking-arrest. Zij concluderen ‘’dat bij een onverkorte toepassing van deze (CAN/staat benadering in een veel groter aantal gevallen sprake zal zijn van (schending) van rechtstreeks werkend verdragsrecht’’. Waarom komen de nootschrijvers tot deze conclusie?
Vraag 3
In het artikel Rechtstreekse werking van internationale verdragen: een Hollands probleem met een Amerikaanse of Franse oplossing? Bespreken de auteurs onder meer een initiatief van het kamerlid Taverne om de staatsrechtelijke regels rondom goedkeuring van verdragen aan te passen. Daarnaast maken ze een vergelijking tussen de staatsrechtelijke regeling van de doorwerking en voorrang van verdragsrecht in Nederland, Frankrijk en de VS.
- Is voor de interpretatie van verdragsbepalingen door de Nederlandse rechter bepalend wat de wetgever ten tijde van de verdragsgoedkeuring daaromtrent heeft gesteld?
- Inmiddels is het voorstel-Taverne in gewijzigde vorm aanvaard en heeft het geleid tot art. 2, tweede lid van de Rwg&bw. Waarin verschilt die bepaling van het oorspronkelijke voorstel van Taverne, zoals Van Rossem en Spijkers het beschrijven?
- Vertoont de Nederlandse doorwerkingsregel meer verwantschap met die van Frankrijk of die van de VS?
Vraag 4
De Rwg&bv geeft enkele voorschriften over de goedkeuring van een verdrag dat van de Gw afwijkt.
- Waarom verplicht het tweede lid van art. 6 Rwg&bv tot vermelding van de toepasselijkheid van art. 91, derde lid van de Gw?
- Hoe kunnen de Tweede, respectievelijk de Eerste Kamer uitdrukking geven aan hun overtuiging dat een goed te keuren verdrag van de Gw afwijkt, in het geval de regering meent dat van zo’n afwijking geen sprake is?
Vraag 5
Waarop berust naar het oordeel van het Hof van Justitie in het arrest Costa/ENEL de voorrang van het EU-recht t.o.v. het recht van de lidstaten?
Vraag 6
Het Handboek bespreekt op p. 737-741 de rechtstreekse werking en voorrang van Unierecht. In het Rusttijden-arrest oordeelt de HR over vragen naar de verhouding tussen gemeenschapsrecht en nationaal recht.
- Waarop baseert de HR zijn oordeel over de doorwerking van Europees recht?
- Hoe verhoudt dit oordeel van de HR zig tot de Nederlandse Grondwet? Betrek in uw antwoord het citaat van de aan Oxford verbonden jurist Elefteriadis, zoals dat in noot 33 op p. 738 van het Handboek wordt gegeven.
Vraag 7
Het Handboek schetst op p. 745-747 de invoering én gedeeltelijke afschaffing van de instemmingsrechten van de S-G bij Europese besluitvorming.
- Waarom zijn de instemmingsrechten van de S-G bij de goedkeuring van het Verdrag van Lissabon (2007) vrijwel allemaal vervallen?
- Volgens de art. 5, derde lid en 12 onder b van het Verdrag betreffende de Europese Unie zien de nationale parlementen toe op de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel. Hebben de S-G daarmee bevoegdheden gekregen die vergelijkbaar zijn met de inmiddels (goeddeels)vervallen instemmingsrechten zoals ze die op grond van een nationale wet konden uitoefenen?
Vraag 1
Ja, die zijn toepasbaar. In Grenstractaat/Aken is bepaald dat een verdrag werking heeft in de Nederlandse rechtsorde zodra het verdrag is gesloten, ongeacht het verdrag eeniederverbindend of niet-eeniederverbindend is. Dit verschil is alleen van belang bij een botsing met nationaal recht. Nationaal recht wijkt slechts voor eeniederverbindende verdragsbepalingen.
Vraag 2
- R.o. 3.5.1/3.5.2: Er moet adhv de maatstaven van het Verdrag van Wenen worden getoetst of een verdragspebepaling rechtstreekse werking toekomt. Als er niet uit de tekst of uit de totstandkomingsgeschiedneis volgt dat er geen rechtstreekse werking is, dan is de inhoud doorslaggevend, waarbij er gekeken moet worden of het 1. Onvoorwaardelijk en 2. Voldoende nauwkeurig is om als objectief recht te kunnen gelden! Is dit het geval, dan pas is het een eeniederverbindende verdragsbepaling.
- Ze komen tot deze conclusie omdat er in het CAN arrest is bepaald dat er een contextuele benadering is, de omstandigheden van het geval zijn heel belangrijk. Dit geeft meer ruimte aan de rechter. R.o. 3.5.3. De omstandigheid dat de wetgever de vrijheid heeft om regelgeving te maken over nationale bepalingen, zorgt er niet gelijk voor dat je te maken hebt met een niet-eeniederverbindende verdragsbepaling (stap 2 van spoorwegstaking, die sinds het CAN-arrest achterhaald is)
Vraag 3
- Uit art. 93 en 94 Gw vloeit voort dat het de rechter is die het eindoordeel heeft tav de eenieder of niet-eenieder verbindendheid van een verdragsbepaling. Zie p. 150 van de klapper.
- Taverne wilt niet dat er stilzwijgende goedkeuring kan worden gegeven voor verdragen die bepalingen bevatten die rechtstreeks werken. De verplichte uitdrukkelijke goedkeuring van verdragen die eenieder verbindende bepalingen bevatten is niet nodig, zie art. 2 lid 2.
- De Nederlandse doorwerkingsregel vertoont meer verwantschap met Frankrijk, vooral vanwege de voorkeur voor de contextuele benadering. Een andere overeenkomst is dat hogere wetgeving net als in Nederland voorrang heeft op lagere wetgeving, zie pagina 153 van de klapper.
Vraag 4
- Deze vermelding zorgt ervoor dat de S-G weet dat er als gevolg van de afwijking van de Grondwet er met een meerderheid van stemmen (2/3) gestemd moet worden.
- De Tweede Kamer zou met zijn amendementsrecht het verdrag kunnen amenderen. De Eerste Kamer heeft dit recht niet en zou het verdrag slechts kunnen verwerpen (of aannemen).
Vraag 5
Volgens het Hof berust de voorrang op het feit dat het verdragsrecht ‘’op grond van zijn bijzonder karakter niet door enig voorschrift van nationaal recht opzij kan worden gezet, zonder zijn Gemeenschapsrechtelijk karakter te verliezen en zonder dat de rechtsgrond van de Gemeenschap zelf daardoor wordt aangetast’’, zie blz 137 van de klapper.
Vraag 6
- r.o. 3.5: De HR oordeelt dat de rechtstreekse toepasselijkheid van een verordening meebrengt dat ze inwerking treedt in het nationale recht zonder een maatregel tot opneming hiervan. De HR zegt dat de doorwerking niet gebaseerd is op art. 93 en 94 van de Grondwet maar op een nietgeschreven regel(Grenstractaat/Aken).
- Elefteriadis is het meer eens met het Bundesverfassungsgericht, die ervanuit gaat dat het Europese recht doowerkt omdat de Duitse Grondwet dit mogelijk maakt. In veel andere lidstaten Eu wordt ook geaccepteerd dat de Grondwet de reden is dat verdragen doorwerken.
Vraag 7
- De instemmingsrechten zijn vrijwel allemaal vervallen omdat het vanwege het feit dat het Europees parlement de medezeggenschap over besluitvorming heeft er niet echt een noodzaak meer bestaat voor instemmingsrechten van de S-G. Het europese parlement heeft als gevolg hiervan veel meer rechten gekregen.
- Nationale parlementen gebruiken nu een procedure waarbij er gebruik wordt gemaakt van een gele en een oranje kaart. De subsidiariteitscontrole wordt uitgevoerd: bij de gelekaartprocedure moet de commissie motiveren waarom iets niet lager wordt geregeld (1/3 stemmen) BIj de oranje kaartprocedure gaat het om de helft van de stemmen en dan gelden er zwaardere motiveringsverplichtingen.
Add new contribution