Studiehulp Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek - UU (2022/2023) - Psychologie
- 1249 reads
Bronnen van informatie:
Leer de theorie-data cyclus goed!
Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek:
Het wordt gecontroleerd en gecheckt door elkaar, peer review
Probabilistisch
Er is een kans dat we het ene zien, maar toch het andere waar is. Tegenovergestelde is deterministisch: als je dit doet, gebeurt dat. Het gebeurt altijd.
Kenmerken van een goede wetenschappelijke theorie (is iets anders dan hierboven)
Als een eenvoudige theorie volstaat, is het niet nodig om deze complexer te maken.
Onderzoeksvragen
Er zijn twee soorten onderzoeksvragen:
Fundamenteel (basic)
Hier is de onderzoeker bezig met zoeken naar algemene informatie. Wat gebeurt er in het brein van een Narcist. Wat gebeurt er met de fysieke kenmerken van iemand die continu selfies aan het maken is. Dit zijn algemene processen.
Toegepast (applied)
Kunnen we instagram op een of andere manier aanpassen, zodat het minder leidt tot narcistische trekjes. Of lesprogramma’s maken voor kids met dyslexie → wat past het best voor hen. Beetje interventie maken. Een andere soort vorm van tiktok.
Translational
Van de ene over gaat in de ander. Dyslexievoorbeeld: de nieuwe lesmethode voor dyslexiekids. Waarom werkt het beter? Wat gebeurt er dan bij die kinderen? Je gaat van het ene onderzoek over in het andere onderzoek. Van lesmethode naar ‘’Hoe dan?’’
‘’Worden jongeren narcistisch van het gebruik van social media?’’
Dit is een fundamentele onderzoeksvraag, want we hebben het over social media. Het gaat nog steeds over algemene informatie of dit leidt tot narcisme. Het gaat niet over een interventie.
Een voorbeeld van een applied onderzoeksvraag is dan:
Kunnen we instagram beter inrichten zodat het minder leidt tot narcisme? De onderzoeksvraag leidt tot een onderzoeksontwerp (zie de cyclus)
Wat voor soort empirische gegevens worden er verzameld? Zijn de gegevens kwalitatief of kwantitatief? Getalletjes die je kan meten enzo dat is kwantitatief Teksten of opnames van interviews zijn kwalitatieve gegevens. Niet getalsmatig. Beelden ofzo. Kijken naar wat voor soort video’s narcisten posten.
Het voornaamste doel van kwalitatief onderzoek is om sociale fenomenen te begrijpen vanuit hun natuurlijk context.
Zo vindt je empirische patronen, die kunnen een basis vormen voor een theorie of om bij te dragen aan een bestaande theorie.
Dit zijn patronen in:
Bij kwalitatief onderzoek zit je niet in een lab. Er wordt juist naar de natuurlijke setting gekeken. De onderzoeker is bij het daten van eerstejaars geïnteresseerd in de hele context, het complete plaatje. Perspectief van de participant staat centraal. Hoe denken de Amerikanen over wapenbezit
Respondent = iemand die antwoordt
Bij kwalitatief onderzoek is de onderzoeker nadrukkelijk aanwezig bij de dataverzameling. Uit patronen komt misschien een nieuwe theorie rollen. Theorievorming en aanpassing van bestaande theorieën. Vanuit de waarneming een theorie ontwikkelen heet inductie. Uit het idee/theorie rolt een onderzoeksvraag
Bij kwalitatief onderzoek geldt het acroniem: SPICE
Uitleg per begrip:
Bij kwalitatieve onderzoeken is er niet altijd een vergelijking, daarom staat Comparison tussen haakjes.
Vraag: Wat zijn motieven om te daten bij eerstejaars studenten in Nederland?
Hoe worden de data verzameld:
Soorten kwalitatief onderzoek
De steekproef moet representatief zijn voor de populatie.
Als een onderzoeker op zoek is naar participanten met hele specifieke kenmerken dan heet dat een doelgerichte steekproef (purposive sample).
Case study logic:
Sample for range:
De onderzoeker gaat op zoek naar een zo breed mogelijk scala aan ervaringen.
Range is bereik, spreiding. De onderzoeker gaat op zoek naar mensen met een verscheidenheid aan redenen en motieven. Dan kan de onderzoeker een mooi groot plaatje schetsen. Dat is sample for range.
Je hebt een handjevol selecte steekproeven:
Doelgerichte steekproef
De onderzoeker zoekt hier naar een specifieke doelgroep voor de steekproef.
Gemakssteekproef
De onderzoeker gebruikt participanten die eenvoudig te bereiken zijn.
Quota steekproef
Dit is een gemakssteekproef met een voorwaarde voor aantallen binnen de groepen. Oftewel: evenveel mannen als vrouwen.
Sneeuwbalsteekproef
Dit is een vorm van een doelgerichte steekproef waar de onderzoeker de deelnemers vraagt één of meer anderen aan te bevelen.
Hoe verloopt een interview
Betrouwbaarheid: (reliability)
Als ik steeds op een weegschaal krijg, kom ik steeds op hetzelfde gewicht. Dat is betrouwbaarheid en dat wil je eigenlijk ook bij een onderzoek.
Bij validiteit gaat het om het meten wat je wil meten. Bij betrouwbaarheid gaat het erom dat je resultaten hetzelfde zijn als je het onderzoek vaker doet. Wanneer de meting keer op keer op hetzelfde uitkomt, dan is de meting dus betrouwbaar. Maar als hij niet de goede uitkomst geeft, dan is de meting dus niet valide. Bij stap twee kom je wel steeds op hetzelfde antwoord, dus dat is goed. Hij is betrouwbaar. Maar het is niet het juiste gewicht / antwoord. Dus het is niet valide.
Validiteit (validity):
Deze geven namelijk informatie over hoe zeker of hoe eerlijk de respondent is over het gegeven antwoord. Daarom is het met een interview zo moeilijk. Weegschaal is makkelijker. Welke betekenis geven vluchtelingen in Europa, met verschillende culturele achtergronden, aan het begrip ‘veerkracht’.
Evaluation is dus wat willen we evalueren van de interest.
Focusgroep = groepsinterview. Met een moderator. Hier gaan de deelnemers met elkaar in gesprek onder begeleiding van een moderator.
Taken van de moderator:
Er is hier interactie tussen respondenten. De interviewer bij de focusgroep heet de moderator.
Verschillen met kwalitatief interview:
Kwalitatief onderzoek is erg moeilijk. De mensen zijn het dataverzamelingsinstrument. De mensen horen wat er gezegd wordt en interpreteren. Het is dus niet precies: dit wordt gezegd → dit wordt bedoeld. Blijft open voor menselijke foutjes. In hoeverre heeft de dataverzamelingsmethode de antwoorden beïnvloed. Dus heeft de interviewer de respondent beïnvloed?
Als de interviewer een te grote invloed heeft op het gesprek heeft dan invloed op de betrouwbaarheid van de resultaten. Kom je de volgende keer op dezelfde uitkomsten als je het interview nog een keer afneemt? Ook hebben ze invloed op de validiteit. Zijn het wel de gegevens waar de onderzoeker naar op zoek was?
Een mogelijke alternatieve dataverzamelingsmethode is observatie. Waarnemen en registreren van gedragingen, gebeurtenissen en interacties. Dus bijvoorbeeld gewoon kijken naar mensen die aan het daten zijn → first dates. Uit een onderzoeksvraag leiden meerdere onderzoeksontwerpen.
Typen van observatieonderzoek
Participerend vs niet-participerend
Bestudeert de onderzoeker de mensen van buitenaf of wordt de onderzoeker deel van de groep?
Verhuld vs onverhuld
Weten de mensen dat ze geobserveerd/bestudeerd worden.
Systematisch vs niet-systematisch
Zijn de fenomenen waar naar gekeken wordt van te voren vastgelegd. Systematisch observeren leidt vaak tot kwantitatieve data → bepaalde gedragingen liggen van tevoren vast. Dan wordt er specifiek op die dingen gelet. Niet-systematisch daar wordt vaak alles beschreven. Niks ligt hier van tevoren vast. Als het niet kwantitatief is, is het bijna altijd kwalitatief. Dan wordt gewoon alles beschreven.
Participerend onderzoek = klassiek etnografisch onderzoek
Als de onderzoeker participeert in de groep (er wordt meegedraaid in een bedrijf). Dan is er een persoon waar veel meer mee gesproken wordt. Bijvoorbeeld een kamergenoot van de observator. De observator heeft meer contact met de ene juf, omdat hij maar meeloopt met 1 klas. Deze persoon is de key informant. Er ontstaat dan een soort verstandhouding. Met die key informant is het meeste contact. De key informant weet ook niet dat er onderzoek gedaan wordt, dat weet alleen de gatekeeper.
Al het onderzoek moet voor de dataverzameling start, langs een ethische commissie. Bij de analyse hoort ook de koppeling aan bepaalde theorieën.
Onderzoeksvraag: Hoe ervaren / gedragen depressieve en niet-depressieve kinderen in klas 4 en 5 het speelkwartier in Amerika?
Gaat het mij specifiek om het gedrag tijdens het speelkwartier, of gaat het mij ook om hoe ze het zelf ervaren. Dat is het verschil tussen interest en evaluation. Gedrag is namelijk de interest en het ervaren is de evaluation. Het is niet-participerend, verhuld en systematisch. Het is onverhuld voor de ouders en de directeur van de school. Maar de kinderen weten het niet dus voor hen is het verhuld. Het is systematisch, want ze kijken naar 8 soorten kenmerken van gedrag van de kinderen. Dit is dus een ‘lijst’ die van tevoren is vastgelegd.
Gedrag wordt beïnvloed door:
Waar speelt reactiviteit geen rol? Dat is het gebruik van bestaande gegevens. Gegevens die er toch al zijn. Dit zijn secundaire data. Bijvoorbeeld een bestaande database.
Ook bij ‘wat’ wordt er verzameld, moet er een steekproef gedaan worden. Je kan onmogelijk alle first dates afleveringen kijken en analyseren. Een quotasteekproef: je wil zoveel mannen en zoveel vrouwen chats zien. Zo veel gay chats en zo veel hetero chats.
Sequentiële steekproef = Eerst neem je een gemakssteekproef. Aan de hand van die steekproef zie je wat meningen, ervaringen in verschillende doelgroepen. Dan kan je uiteindelijk een specifiekere steekproef trekken waarin je op zoek gaat naar een specifiekere doelgroep. Dit is een doelgerichte steekproef. Een sequentiële steekproef is dus een gemakssteekproef + een doelgerichte steekproef.
Dezelfde interpretatie van onderzoekers bij dezelfde gegevens? → dit gaat over betrouwbaarheid. Vinden twee onderzoekers wel dezelfde gegevens.
Dit hoort bij validiteit.
4 kwalitatieve dataverzamelingsmethodes:
Naast de observaties kan de onderzoeker ook met de ouders praten. Naast bestaande gegevens (boeken), ook nog interviews met de auteurs.
Het combineren van verschillende manieren heet triangulatie.
Triangulatie:
Er zijn vier soorten triangulatie:
Methoden triangulatie
Kwalitatieve data worden gecombineerd met kwantitatieve data. Interview en vragenlijst wordt afgenomen.
Data triangulatie
Kwalitatieve data die worden gecombineerd. Naast bestaande gegevens (boeken), zijn er ook nog interviews (met de auteurs) gehouden.
Onderzoeker triangulatie
Verschillende onderzoekers laten kijken naar de data, krijgen ze dezelfde data.
Theoretische triangulatie → er wordt gekeken vanuit verschillende theoretische invalshoeken. Vanuit een psycholoog wordt ernaar gekeken en vanuit een pedagoog. Met verschillende theorieën kijk je naar de data.
Manieren waarop mensen (in onderzoek noemen we dit ook wel subjecten) voor een steekproef geselecteerd woerden is:
Iteratief proces
In kwalitatief onderzoek ga je door totdat nieuwe respondenten geen nieuwe informatie meer opleveren over jouw onderzoeksvraag. Dit moment heet saturatie.
Soorten selecte steekproeven:
Punten die ik meeneem uit de werkgroep:
Onderscheid dataverzamelingsmethode en een steekproef.
Informed consent is vaak nodig voor een onderzoek
Informed consent = Deelnemer wordt vooraf geïnformeerd over het onderzoek, welke gegevens wel en niet worden verzameld, en mogelijke risico’s en/of voordelen er zijn bij deelname.
Inhoud informed consent:
Kwetsbare groepen (zoals kinderen) ondertekenen niet zelf. Onderdeel van onderzoeksprotocol en moet worden goedgekeurd door ethische commissie. Het opstellen van een informed consent is deel van het onderzoeksprotocol.
Het doel van een kwalitatieve data-analyse = het opdelen van gegevens in hanteerbare segmenten, deze te sorteren en herschikken zodat specifieke processen of patronen kunnen worden onderscheiden.
Het proces van inductie luidt als volgt:
5 stappen in kwalitatieve data-analyse:
Data management en voorbereiding.
Er moet een goede plek gevonden worden voor de data-opslag. Tijdens onderzoek en na afloop van het onderzoek. Hoe zit het met de privacy? Mogen andere onderzoekers ook de data zien. Het doel hiervan is transparantie, controleerbaarheid en reproduceerbaarheid. De privacy van de deelnemers wordt gewaarborgd, bijvoorbeeld door de-identificatie. Gegevens moeten niet meer terug te leiden zijn tot de participant. Meneer Jansen had het over 2 zoons. Hij is de enige met 2 zoons, dus je moet zeggen: de kinderen van participant 6.
Doornemen en reduceren van de data
Transcriberen van de data. Ook de field notes worden meegenomen.
Coderen van de data.
Aan stukken tekst worden codes gehangen. Data ordenen. Tekst makkelijk terugzoeken. Er zijn drie soorten codes die hieronder besproken worden.
Memo’s schrijven.
Dit zijn een soort field notes, maar dan in de analyse. Tijdens het analyseren van de gegevens. Gedachten opschrijven → oh ik denk dat het zo zit. Hij begint verbanden te zien.
Construeren en toetsen van modellen
De onderzoeker probeert de sociale werkelijkheid te omschrijven in al haar diversiteit.
Inconvenience sample: Is het idee dat je geen tunnelvisie wil krijgen. De onderzoeker ziet dezelfde resultaten steeds terug. Je moet bij deze stap dus op zoek naar een verzameling gebeurtenissen en / of mensen die maken dat de onderzoeker de interpretatie in twijfel moet trekken.
Tijdens de data-analyse beoordeelt de onderzoeker of er voldoende gegevens zijn verzameld. Dit heet een sample for range. De onderzoeker zoekt een zo gevarieerd mogelijke groep. Deze allebei zorgen voor een verhoging van de kwaliteit.
Inconvenience sample heeft invloed op de validiteit
Een typologie is een onderverdeling van een groep personen op basis van (een aantal) kenmerken. Dus een voorbeeld: vier clusters Meisjes met veel date-ervaring, meisjes met weinig date-ervaring, jongens met veel date-ervaring en jongens met weinig date-ervaring. Zo’n tabel of model heet een typologie.
Literatuur lezen doe je aan de hand van het leesplan
Wat zijn de ideeën van jonge vluchtelingen over de factoren en processen die bijdragen aan positieve uitkomsten na het meemaken van ernstige tegenslag in het leven?
Wat evalueer je over de interest? Dat zijn de ideeën en dat is dus de evaluation.
Om de validiteit van de bevindingen te vergroten:
In correlationeel onderzoek kijken we naar relaties tussen eigenschappen.
Hier heb je geen SPICE, maar hier heb je PAC
P is de populatie, de groep mensen of dieren of objecten die de onderzoeker wilt onderzoeken. Association (verband / relatie): de onderzoeker geeft aan wat voor soort relatie er verwacht wordt.
Plezier van eerste date neemt toe met meer contact via social media vooraf
Dit is een positieve of stijgende relatie.
Hoe langer vluchtelingenkinderen in een asielzoekerscentrum wonen, hoe kleiner de kans op een verblijfsvergunning.
Dit is een negatieve of dalende relatie.
We kunnen het hebben over de richting van de relatie. Oftewel: dalend of stijgend.
Voorwaarden causaliteit:
Covariance (covariantei)
Temporal precedence (volgorde in tijd)
Internal validity (interne validiteit)
Stap 3 is het meest lastig om vast te stellen. Het kan best dat meer extraverte mensen wat meer contact hebben en ook meer plezier hebben. De alternatieve verklaring is dan een karaktereigenschap van mensen.
Constructs (theoretische begrippen): de kenmerken die de onderzoeker van de mensen wil weten en meten en waartussen er een verband verwacht wordt.
Voorbeelden:
Altijd alle drie de letters (PAC) moeten in het onderzoek zitten. Bij C zijn het eigenlijk 2 dingen. C is hij gaat kijken naar een relatie. De I van SPICE gaat meer over een groot fenomeen. Kan ook een theoretisch begrip zijn, maar kan ook groter zijn.
Bij kwantitatief observationeel onderzoek heb je echt een Turf-lijst. Dit is systematisch observeren. Dit kan gebruikt worden in kwantitatief onderzoek. Kwantitatief is meer het tellen.
Kenmerken van mensen kunnen we in 2 soorten verdelen:
Plezier, agressie, intelligentie.
Voorbeeld:
Dit resulteert in een variabele. De waarde van een variabele is altijd numeriek en varieert van persoon tot persoon (hij moet variabel zijn).
Meetniveaus:
Bij kwantitatieve variabelen heb je:
Inferentie: Veel onderzoekers willen resultaten van hun onderzoek kunnen generaliseren naar een grotere groep mensen (de populatie). Kunnen we terugkoppelen naar een grotere groep? Dit is interferentie. Dus generaliseren van de steekproef naar de populatie. De onderzoeker wil uiteindelijk de resultaten kunnen generaliseren. Dit heeft betrekking op de externe validiteit. Voor generalisatie is het belangrijk om te beginnen met een aselecte steekproef. Bij kwalitatief onderzoek was het vooral selectieve steekproeven.
Selecte steekproef
Aselecte steekproef
Geen enkele selecte steekproef is gebaseerd op kans of toeval. Deze kunnen allemaal vertekening van de werkelijkheid veroorzaken. De basisvorm van een aselecte steekproef is: simple random sample. (=enkelvoudige aselecte steekproef). Computers trekken willekeurig participanten. Iedereen heeft even grote kans getrokken te worden. Mensen kunnen niet willekeurig zijn. Hij gaat overal in de zaal iemand pakken. Zodra een mens kiest, is het niet meer willekeurig en niet meer aselect.
We trekken dus een steekproef uit het steekproefkader. Het is een probleem als de mensen die niet op de lijst staan, anders zijn dan de mensen die wel op de lijst staan.
Fouten
Je wil restrict eetgedrag combineren met perfectionisme. Het correlationele verband.
Soorten aselecte steekproeven:
Zie grasple voor meer oefening
Validiteit
Vanuit de theorie en passend bij de onderzoeksvraag, heeft de onderzoeker een verwachting over de relatie tussen de theoretische begrippen. Dit noemen we de theoretische verwachting.
Na het operationaliseren van de theoretische begrippen (onderzoeksontwerp) drukt de onderzoeker deze verwachting uit als een stelling over de correlatie tussen de variabelen. De relatie wordt omgezet in een correlatie? Dan noemen we het een onderzoekshypothese.
Verwachting:
Onderzoekshypothese:
Als je de theoretische begrippen vervangt door de variabelen, krijg je de onderzoekshypothese.
Correlatie
In een nulhypothese staat:
‘’Geen relatie’’ is gelijk aan een ‘’correlatie van 0’’
De onderzoeker gaat de nulhypothese als tijdelijke aanname zetten dat die waar is.
Variatie
Steekproevenspreiding en steekproeffout
Variatie
Overschrijdingskans
Grote p-waarde = veel overeenkomst met de nul-situatie
Kleine p-waarde = weinig overeenkomst met de nul-situatie
De standaardfout is hier een stuk kleiner. Dus dan wordt de kans opeens een stuk kleiner. De p-waarde wordt kleiner. Kleine p-waarde is dus weinig overeenkomst met de nulsituatie. Er is dus weinig overeenkomst met het idee dat er geen relatie is. Dat betekent dus dat er wel een relatie is.
Kleine p-waarde is weinig overeenkomst met de nulsituatie, met de aanname dat er geen relatie is. Weinig overeenkomst dat er geen relatie is. Dan moet er veel overeenkomst zijn met het idee dat er wel een relatie is. Nulhypothese is altijd dat er geen relatie is. Dus ookal onderzoek je dan naar iets dat geen relatie heeft. Dan is de nulhypothese nog steeds hetzelfde.
Voorwaarden causaliteit:
Covariance
Temporal precendence
Internal validity
Alternatieve verklaringen kan je nooit uitsluiten.
Variabelen
Soorten begrippen
Boxplot
Wat gebeurt er met het gemiddelde (M), de standaardafwijking (SD) en de mediaan wanneer:
1.
2.
Uitschieters
Correlatie
Correlatiecoëfficiënt
Bij een random puntenwolk, maar ook bij een horizontale lijn is er geen correlatie. Een kwadratisch verband, is ook r=0
Interne validiteit
Externe validiteit
Conceptuele en operationele definitie
Soorten validiteit
Empirische vormen van validiteit:
Betrouwbaarheid
Leer de theorie-datacyclus.
Hoe ervaren kinderen die langdurig in het ziekenhuis liggen het onderwijs op afstand via videobellen met een robot?
Welke redenen geven rechtsgeoriënteerde Amerikanen in de zuidelijke staten voor het fanatisme over het recht op wapenbezit?
Steekproeven
Iteratief proces is een afwisselend proces. Bij kwalitatieve data. Kwalitatieve data wordt gecodeerd, getranscribeerd. Komt iets uit, begin je opnieuw. De onderzoeker stopt pas bij saturatie. Er komen geen nieuwe codes of verbanden naar voren, dan stopt de onderzoeker met dataverzameling. We noemen het ook wel circulair, ander woord voor iteratief.
Sterkte van de correlatie
De standaardafwijking is een maat van SPREIDING, hoeveel spreiding is er in een steekproef.
Standaarddeviatie meet hoeveel wijken de mensen in de steekproef gemiddeld af van het gemiddelde in de steekproef.
Laatste paar begrippen uitgelegd:
Een onderzoeker wil haar vragenlijst over agressief gedrag valideren
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Beste studenten,
In de supporting content hieronder vinden jullie aantekeningen, testvragen en begrippenlijsten die van pas kunnen komen bij Deeltentamen 1 voor Kennismaking Onderzoeksmethoden en Statistiek.
Zie Assortimentwijzer voor Psychologie Bachelor 1 voor o.a. boeksamenvattingen bij KOM en de andere vakken van semester 1.
Veel succes met het tentamen!
Bronnen van informatie:
Leer de theorie-data cyclus goed!
Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek:
Het wordt gecontroleerd en gecheckt door elkaar, peer review
Probabilistisch
Er is een kans dat we het ene zien, maar toch het andere waar is. Tegenovergestelde is deterministisch: als je dit doet, gebeurt dat. Het gebeurt altijd.
Kenmerken van een goede wetenschappelijke theorie (is iets anders dan hierboven)
Als een eenvoudige theorie volstaat, is het niet nodig om deze complexer te maken.
Onderzoeksvragen
Er zijn twee soorten onderzoeksvragen:
Fundamenteel (basic)
Hier is de onderzoeker bezig met zoeken naar algemene informatie. Wat gebeurt er in het brein van een Narcist. Wat gebeurt er met de fysieke kenmerken van iemand die continu selfies aan het maken is. Dit zijn algemene processen.
Toegepast (applied)
Kunnen we instagram op een of andere manier aanpassen, zodat het minder leidt tot narcistische trekjes. Of lesprogramma’s maken voor kids met dyslexie → wat past het best voor hen. Beetje interventie maken. Een andere soort vorm van tiktok.
Translational
Van de ene over gaat in de ander. Dyslexievoorbeeld: de nieuwe lesmethode voor dyslexiekids. Waarom werkt het beter? Wat gebeurt er dan bij die kinderen? Je gaat van het ene onderzoek over in het andere onderzoek. Van lesmethode naar ‘’Hoe dan?’’
‘’Worden jongeren narcistisch van het gebruik van social media?’’
Dit is een fundamentele onderzoeksvraag, want we hebben het over social media. Het gaat nog steeds over algemene informatie of dit leidt tot narcisme. Het gaat niet over een interventie.
Een voorbeeld van een applied onderzoeksvraag is dan:
Kunnen we instagram beter inrichten zodat het minder leidt tot narcisme? De onderzoeksvraag leidt tot een onderzoeksontwerp (zie de cyclus)
Wat voor soort empirische gegevens worden er verzameld? Zijn de gegevens kwalitatief of kwantitatief? Getalletjes die je kan meten enzo dat is kwantitatief Teksten of opnames van interviews zijn kwalitatieve gegevens. Niet getalsmatig. Beelden ofzo. Kijken naar wat voor soort video’s narcisten posten.
Het voornaamste doel van kwalitatief onderzoek is om sociale fenomenen te begrijpen vanuit hun natuurlijk context.
Zo vindt je empirische patronen, die kunnen een basis vormen voor een theorie of om bij te dragen aan een bestaande theorie.
Dit zijn patronen in:
Voorwaarden van causaliteit:
Uitleg:
Deze drie voorwaarden moeten nagestreefd worden. Dit kan het best via een gerandomiseerd experiment.
Dit is een oknderzoeksopzet waarbij:
Bij een experiment wordt er een aselecte steekproef getrokken. De ene groep krijgt een bloeddrukverlagend middel, de andere groep krijgt een placebo. Wat kan misgaan: bij randomisatie wil je wel gelijke verdeling leeftijd en man/vrouw-verdeling in de groepen, dat is niet altijd het geval.
De vraag is: Wanneer is er sprake van samenhang tussen type aantekeningen en leerprestatie?
Bedreigingen bij experimenteel onderzoek:
Selectie effect:
Soms is willekeurige toewijzing niet mogelijk: niet ethisch of praktisch onhaalbaar. Double blind = ook de onderzoeker weet niet in welke groep de deelnemer zit.
Een onderzoeksvraag van een experimenteel onderzoek kun je herkennen aan de volgende elementen:
PICO:
De interventie (de experimentele conditie) en de comparison (de controlegroep) maken samen de gemanipuleerde variabele.
PICO:
Met behulp van simulatiespel (waarin men wel of niet wordt buitengesloten) wordt er gekeken of er een verschil in stemming is na afloop tussen degenen die wel en niet buitengesloten worden.
Gerandomiseerd experiment:
Inferentiële statistiek = mogen we het steekproefresultaat generaliseren naar de populatie?
NHST = nulhypothese significantietoetsing
De stappen van NHST (nulhypothese
.....read moreIn deze bundel vind je alle nuttige studiehulp om je het eerste jaar Psychologie door te helpen. Deze bundel bevat onder andere: hoorcollege-aantekeningen, werkgroepen, begrippenlijsten en tentamenvragen.
Customer satisfaction: om erachter te komen hoe tevreden de consument is. Met knoppen op het vliegveld.
Soorten peilingen:
Data worden op verschillende manieren verzameld:
Correlationele data wordt designed om
Inferential goals:
De economische positie van vrouwen is vooruit gegaan → Description
Hoeveel mensen willen meedoen aan de verkiezingen → description
Vragenlijst mogelijkheden:
Je moet goed nagaan welke je neemt: bij face to face is er sprake van reactiviteit. Voor privacy over seks, drugs en alcohol is misschien face to face onderzoek minder handig.
Bij mixed-mode: Apart stukje voor de gevoelige vragen wordt dan online gezet.
Panel survey is een bijzondere combi. Groep mensen die ingestemd hebben om gedurende langere tijd, vragenlijsten in te vullen. Voordeel is dat we op die manier kunnen kijken naar cohort effecten. Een cohort wordt dan vanaf de leeftijd van 18 jaar steeds tot hun 30ste gevolgd ofzo.
Problemen:
Attrition
drop-out, men valt uit, gaat dood, verhuisd
Als je elk jaar dezelfde vragen moet invullen, ga je uiteindelijk hetzelfde antwoord invullen.
Oplossing: Het ene jaar doe je hem via de post, het andere jaar online en dan via de telefoon.
Longitudinale studie is globale term voor studies die langere tijd meegaan.
Coding answers: Ordinaal meetniveau. 1 is nee ik ben niet onrustig. 4 is ik ben erg onrustig. Item scores zijn ordinaal. Bij pretty much = 3. Is de item score dus 3. Hogere score is meer van het theoretische begrip, maar we willen 1 score:
Summatie van de item scores is een optie, maar het probleem: man kan het ook helemaal niet invullen: Dan heb je een lagere score dan het minimum van twaalf.
Optie 2: gemiddelde score uitrekenen van alle item scores. In de vragenlijst wordt vaak gebruik gemaakt van reversely phrased items. Anders doet iedereen nee, nee, nee. Dit is het andersom opschrijven van een vraag. Andersom coderen heet recoding. Dit is 4 wordt 1 en 1 wordt 4.
Straight lining = nee, nee, nee, nee aan een stuk door invullen bij een vragenlijst. Je start bij 1, omdat mensen bij 0 er ook een nul-waarde aan gaan koppelen: Nee heb toch geen PTSS, dan is men geneigd
.....read moreEen meetinstrument is goed als het (construct) validiteit en betrouwbaarheid heeft. Betrouwbaar is elke keer als we het meetinstrument gebruiken, dan verschillen de uitkomsten niet heel erg. Valide is als het ook echt PTSS meet. Dus hoe goed je meetinstrument het concept of interest meet.
Correlatie meet de sterkte en de richting van een lineaire relatie. Moet bij interval of ratio variabelen. Kromme of parabool kan je de correlatie niet gebruiken.
Soorten betrouwbaarheid:
Wat is de Cronbach’s alfa precies?
Stappenplan voor de Cronbach's alfa:
Dit is dus een beoordeling van de interne betrouwbaarheid. Als hij boven de 0.8 is, is de interne betrouwbaarheid goed.
Wanneer mag je een vraag verwijderen?
Cronbach’s alpha boven de 0.8 → de interne betrouwbaarheid kan nu beoordeeld worden als goed. Correlatie onder de 0,2? Dan komt hij in aanmerking voor weghalen om de Cronbach’s alpha omhoog te krijgen.
Een toetsingsgrootheid is een waarde waar we iets mee kunnen. De p-score bijvoorbeeld. De p-waarde kunnen we gebruiken om of we wel of niet de H0 verwerpen. Medische veld: 0,001 is de grens voor de p-waarde. Bij psychologisch onderzoek is het 0,05.
De correlatie
.....read moreStandaardschattingsfout is de gemiddelde fout die we maken als we het model gebruiken om voorspellingen mee te doen. In JASP heet dat RMSE.
Hypothesetest
Horizontale lijn heeft een hellingsgetal of richtingscoëfficiënt is 0.
Toetsen of er een relatie tussen twee variabelen
t-scores die vallen in een standaarschaal. Vallen ongeveer tussen de -3 en de +3. Als de t-score -6 is, dan ligt die in de staart. Dat is dan ook te zien aan de p-waarde, die is kleiner dan 0,001. P-waarde is dan de kans dat we zo’n kleine t-waarde aantreffen vgm. We toetsten is de rc gelijk aan 0. P-waarde lager dan 0,05. Dus de rc verschilt significant van 0, dus er is een relatie tussen productiviteit op werk en PTSS.
Tweede manier om te toetsen of er een significante relatie is
Soort toets
Spreiding rond de y-variabele:
Verschillende fouten en effecten:
Dit zijn dus problemen met de externe validiteit.
Oplossing: het gebruik van een sensor. Zoals bij het douchen, kan een sensor meten hoeveel je daadwerkelijk hebt gedoucht.
Verschillende meetmanieren. Waar ben je geïnteresseerd in?
Het beantwoorden van een vraag. Het menselijk brein moet bij elke vraag deze stappen doorlopen:
Comprehension - retrieval - judgement - response.
Je moet het eerst begrijpen. Daarna moet je je realiseren → heb ik alle informatie om de vragen te beantwoorden. Daarna moet je gaan beoordelen. Wat vind ik van dat antwoord en van dat onderwerp. Dan moet er nog een antwoord uitkomen.
Problemen bij de surveys die leiden tot bias:
Bias betekent vertekening.
Bronnen van informatie:
Leer de theorie-data cyclus goed!
Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek:
Het wordt gecontroleerd en gecheckt door elkaar, peer review
Probabilistisch
Er is een kans dat we het ene zien, maar toch het andere waar is. Tegenovergestelde is deterministisch: als je dit doet, gebeurt dat. Het gebeurt altijd.
Kenmerken van een goede wetenschappelijke theorie (is iets anders dan hierboven)
Als een eenvoudige theorie volstaat, is het niet nodig om deze complexer te maken.
Onderzoeksvragen
Er zijn twee soorten onderzoeksvragen:
Fundamenteel (basic)
Hier is de onderzoeker bezig met zoeken naar algemene informatie. Wat gebeurt er in het brein van een Narcist. Wat gebeurt er met de fysieke kenmerken van iemand die continu selfies aan het maken is. Dit zijn algemene processen.
Toegepast (applied)
Kunnen we instagram op een of andere manier aanpassen, zodat het minder leidt tot narcistische trekjes. Of lesprogramma’s maken voor kids met dyslexie → wat past het best voor hen. Beetje interventie maken. Een andere soort vorm van tiktok.
Translational
Van de ene over gaat in de ander. Dyslexievoorbeeld: de nieuwe lesmethode voor dyslexiekids. Waarom werkt het beter? Wat gebeurt er dan bij die kinderen? Je gaat van het ene onderzoek over in het andere onderzoek. Van lesmethode naar ‘’Hoe dan?’’
‘’Worden jongeren narcistisch van het gebruik van social media?’’
Dit is een fundamentele onderzoeksvraag, want we hebben het over social media. Het gaat nog steeds over algemene informatie of dit leidt tot narcisme. Het gaat niet over een interventie.
Een voorbeeld van een applied onderzoeksvraag is dan:
Kunnen we instagram beter inrichten zodat het minder leidt tot narcisme? De onderzoeksvraag leidt tot een onderzoeksontwerp (zie de cyclus)
Wat voor soort empirische gegevens worden er verzameld? Zijn de gegevens kwalitatief of kwantitatief? Getalletjes die je kan meten enzo dat is kwantitatief Teksten of opnames van interviews zijn kwalitatieve gegevens. Niet getalsmatig. Beelden ofzo. Kijken naar wat voor soort video’s narcisten posten.
Het voornaamste doel van kwalitatief onderzoek is om sociale fenomenen te begrijpen vanuit hun natuurlijk context.
Zo vindt je empirische patronen, die kunnen een basis vormen voor een theorie of om bij te dragen aan een bestaande theorie.
Dit zijn patronen in:
In deze bundel vind je de aantekeningen en begrippenlijsten van alle werkgroepen en hoorcolleges van het vak Toepassing en Onderzoeksmethoden en Statistiek, Psychologie, Universiteit Utrecht.
Bij kwalitatief zijn we niet toetsend of voorspellend bezig. We doen dus vaak geen hypothesen bij kwalitatief onderzoek. Het is iteratief. Omdat het kwalitatief is, krijg je al ideeën tijdens de interviews. Dat stuurt al de volgende interviews. Je past je data-verzameling methode aan langs de weg. Semi-gestructureerd komt het meest voor. Je geeft wat ruimte aan de participanten om uit te wijken naar verschillende onderwerpen.
Interviews soorten
Go-along dan loop je mee. Dus je loopt een dagje mee met een college en een student. Etnografisch is als onderdeel van een grotere studie met observaties. Daar doe je ook informele gesprekken.
Rapport betekent vertrouwen creëren. Ze moeten zich vrij voelen aan jou te vertellen.
Stappen interview
Verwacht doorknob effect: als je zegt oké, dit is het interview. Camera uit, dan wordt het informeel en komen ze opeens met heel veel informatie nog.
Interview vs focusgroep
Sensitiviteit: dan maak je ook gebruik van een homogene groep.
Hoe wordt een groep gevormd? Dit zijn de fasen van een focusgroep.
Vormen van focusgroepen:
Wanneer doe je focusgroepen? Er zijn veel stakeholders: sprekers in de kerk, kerkgangers, kerkstoppers. Dan zou je een heterogene groep kunnen doen en zo kom je achter de diversiteit.
Eliciteren is het verzamelen van informatie door verschillende manieren te gebruiken.
Data-analyse:
Decoding is cognitief proces dat jij je data leest en dat je ontdekt wat wordt hier bedoeld.
Dit is hoe je op twee manieren naar een transcript kan kijken.
Grounded theory benadering.
Abductief proces
Sensitizing concepts betekent:
Dit is een beetje deductief, maar je staat ook nog open voor nieuwe codes, dus ook inductief. Daarom abductief.
Uit ruwe data wil je uiteindelijk een theoretisch model hebben. Iteratief karakter van kwalitatief onderzoek: je blijft data verzamelen.
Constant comparison: betere kwaliteit, constant iteratief karakter.
Open coderen:
Axiaal coderen:
Axiaal coderen (fase 2): van de grounded theory methode.
Derde fase is selectief coderen.
Theoretische saturatie heeft invloed op data verzamelen, het iteratieve aspect. Ook negatieve cases. Theoretische saturatie is niet meer nieuwe inzichten krijgen. Voor elke fase heb je saturatie.
Verschillende fases hebben ieder een andere indicator voor saturatie.
Rigor/trustworthiness: Hoe zeker ben ik dat dit een representatieve weerspiegeling is van de werkelijkheid.
Kwaliteitscriteria van kwalitatief onderzoek:
4 kwaliteitscriteria
Voorwaarden voor goed onderzoek
Field notes zijn data.
Memo’s niet. Dit is een logboek over reflectie, ideeën onthouden en aanpassingen/discussies.
Confirmability. Je moet niet zoeken naar je eigen conclusies → confirmation bias. Confirmability in het geding? Dan ook dependability in het geding.
Transferability: Kan je het ook toepassen op een andere populatie?
Thick description: duidelijke uitleg hoe je het onderzoek hebt uitgevoerd. De hele context waarin een onderzoek is uitgevoerd.
Twee vormen tussen transferability.
Fit tussen data en bestaande theorieën. Tussen onze theorie en bestaande theorieën. Tegensprekende theorieën? Dat heeft een lage theoretical transferability.
Theoretical sampling: je steekproefkader update naar de meest recente resultaten. Op het begin brede doelgroep. Daarna weet je wat je wil onderzoeken. Je update je steekproefkader gedurende het onderzoek. Dat geeft het meest volledige beeld van je onderzoeksvraag. Dan kan je het het beste vertalen naar andere situaties.
Goed onderzoek dmv topic list en reflexiviteit
Mixed methods:
Kwantitatief:
Kwalitatief
Mixed methods heeft meerwaarde over simpel design:
Binnen 1 onderzoeksvraag onderzoek je twee aspecten.
Informeren & ontwikkelen
De resultaten van het ene onderzoek gebruik je om het andere onderzoek te ontwerpen. Resultaten van kwalitatief onderzoek, dan kan je de survey van kwantitatief maken Resultaten van kwantitatief onderzoek, die vraag je daarna door in een verdiepend interview. Dit is een ondergeschikte functie van de ander.
Initiëren
Uitbreiden
Binnen een bestaand veld kan je meerwaarde vinden door mixed methods toe te passen. Wat kunnen we nog meer onderzoeken? Nieuwe blik op de data in het veld.
Soorten mixed methods:
Exploratory is echt verkenning van het onderzoek, dan een kwantitatieve insteek.
Ontologie = wat denk je dat er is in de wereld. Wat wil je onderzoeken.
Bronnen van informatie:
Leer de theorie-data cyclus goed!
Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek:
Het wordt gecontroleerd en gecheckt door elkaar, peer review
Probabilistisch
Er is een kans dat we het ene zien, maar toch het andere waar is. Tegenovergestelde is deterministisch: als je dit doet, gebeurt dat. Het gebeurt altijd.
Kenmerken van een goede wetenschappelijke theorie (is iets anders dan hierboven)
Als een eenvoudige theorie volstaat, is het niet nodig om deze complexer te maken.
Onderzoeksvragen
Er zijn twee soorten onderzoeksvragen:
Fundamenteel (basic)
Hier is de onderzoeker bezig met zoeken naar algemene informatie. Wat gebeurt er in het brein van een Narcist. Wat gebeurt er met de fysieke kenmerken van iemand die continu selfies aan het maken is. Dit zijn algemene processen.
Toegepast (applied)
Kunnen we instagram op een of andere manier aanpassen, zodat het minder leidt tot narcistische trekjes. Of lesprogramma’s maken voor kids met dyslexie → wat past het best voor hen. Beetje interventie maken. Een andere soort vorm van tiktok.
Translational
Van de ene over gaat in de ander. Dyslexievoorbeeld: de nieuwe lesmethode voor dyslexiekids. Waarom werkt het beter? Wat gebeurt er dan bij die kinderen? Je gaat van het ene onderzoek over in het andere onderzoek. Van lesmethode naar ‘’Hoe dan?’’
‘’Worden jongeren narcistisch van het gebruik van social media?’’
Dit is een fundamentele onderzoeksvraag, want we hebben het over social media. Het gaat nog steeds over algemene informatie of dit leidt tot narcisme. Het gaat niet over een interventie.
Een voorbeeld van een applied onderzoeksvraag is dan:
Kunnen we instagram beter inrichten zodat het minder leidt tot narcisme? De onderzoeksvraag leidt tot een onderzoeksontwerp (zie de cyclus)
Wat voor soort empirische gegevens worden er verzameld? Zijn de gegevens kwalitatief of kwantitatief? Getalletjes die je kan meten enzo dat is kwantitatief Teksten of opnames van interviews zijn kwalitatieve gegevens. Niet getalsmatig. Beelden ofzo. Kijken naar wat voor soort video’s narcisten posten.
Het voornaamste doel van kwalitatief onderzoek is om sociale fenomenen te begrijpen vanuit hun natuurlijk context.
Zo vindt je empirische patronen, die kunnen een basis vormen voor een theorie of om bij te dragen aan een bestaande theorie.
Dit zijn patronen in:
In deze bundel vind je de aantekeningen en begrippenlijsten van alle werkgroepen en hoorcolleges van het vak Toepassing en Onderzoeksmethoden en Statistiek, Psychologie, Universiteit Utrecht.
Bronnen van informatie:
Leer de theorie-data cyclus goed!
Kenmerken van wetenschappelijk onderzoek:
Het wordt gecontroleerd en gecheckt door elkaar, peer review
Probabilistisch
Er is een kans dat we het ene zien, maar toch het andere waar is. Tegenovergestelde is deterministisch: als je dit doet, gebeurt dat. Het gebeurt altijd.
Kenmerken van een goede wetenschappelijke theorie (is iets anders dan hierboven)
Als een eenvoudige theorie volstaat, is het niet nodig om deze complexer te maken.
Onderzoeksvragen
Er zijn twee soorten onderzoeksvragen:
Fundamenteel (basic)
Hier is de onderzoeker bezig met zoeken naar algemene informatie. Wat gebeurt er in het brein van een Narcist. Wat gebeurt er met de fysieke kenmerken van iemand die continu selfies aan het maken is. Dit zijn algemene processen.
Toegepast (applied)
Kunnen we instagram op een of andere manier aanpassen, zodat het minder leidt tot narcistische trekjes. Of lesprogramma’s maken voor kids met dyslexie → wat past het best voor hen. Beetje interventie maken. Een andere soort vorm van tiktok.
Translational
Van de ene over gaat in de ander. Dyslexievoorbeeld: de nieuwe lesmethode voor dyslexiekids. Waarom werkt het beter? Wat gebeurt er dan bij die kinderen? Je gaat van het ene onderzoek over in het andere onderzoek. Van lesmethode naar ‘’Hoe dan?’’
‘’Worden jongeren narcistisch van het gebruik van social media?’’
Dit is een fundamentele onderzoeksvraag, want we hebben het over social media. Het gaat nog steeds over algemene informatie of dit leidt tot narcisme. Het gaat niet over een interventie.
Een voorbeeld van een applied onderzoeksvraag is dan:
Kunnen we instagram beter inrichten zodat het minder leidt tot narcisme? De onderzoeksvraag leidt tot een onderzoeksontwerp (zie de cyclus)
Wat voor soort empirische gegevens worden er verzameld? Zijn de gegevens kwalitatief of kwantitatief? Getalletjes die je kan meten enzo dat is kwantitatief Teksten of opnames van interviews zijn kwalitatieve gegevens. Niet getalsmatig. Beelden ofzo. Kijken naar wat voor soort video’s narcisten posten.
Het voornaamste doel van kwalitatief onderzoek is om sociale fenomenen te begrijpen vanuit hun natuurlijk context.
Zo vindt je empirische patronen, die kunnen een basis vormen voor een theorie of om bij te dragen aan een bestaande theorie.
Dit zijn patronen in:
Voorwaarden van causaliteit:
Uitleg:
Deze drie voorwaarden moeten nagestreefd worden. Dit kan het best via een gerandomiseerd experiment.
Dit is een oknderzoeksopzet waarbij:
Bij een experiment wordt er een aselecte steekproef getrokken. De ene groep krijgt een bloeddrukverlagend middel, de andere groep krijgt een placebo. Wat kan misgaan: bij randomisatie wil je wel gelijke verdeling leeftijd en man/vrouw-verdeling in de groepen, dat is niet altijd het geval.
De vraag is: Wanneer is er sprake van samenhang tussen type aantekeningen en leerprestatie?
Bedreigingen bij experimenteel onderzoek:
Selectie effect:
Soms is willekeurige toewijzing niet mogelijk: niet ethisch of praktisch onhaalbaar. Double blind = ook de onderzoeker weet niet in welke groep de deelnemer zit.
Een onderzoeksvraag van een experimenteel onderzoek kun je herkennen aan de volgende elementen:
PICO:
De interventie (de experimentele conditie) en de comparison (de controlegroep) maken samen de gemanipuleerde variabele.
PICO:
Met behulp van simulatiespel (waarin men wel of niet wordt buitengesloten) wordt er gekeken of er een verschil in stemming is na afloop tussen degenen die wel en niet buitengesloten worden.
Gerandomiseerd experiment:
Inferentiële statistiek = mogen we het steekproefresultaat generaliseren naar de populatie?
NHST = nulhypothese significantietoetsing
De stappen van NHST (nulhypothese
.....read moreGravetter en Wallnau hoofdstuk 15
De sociale wetenschappen onderzoeken hoe mensen zich gedragen, waarom ze doen wat ze doen, wat ze denken en waarom ze dat denken. Als je onderzoek gaat doen op dit gebied, krijg je altijd te maken met mensen. Belangrijk is dan dat je weet hoe je deze mensen moet behandelen, en wat daarbij wel of niet geoorloofd is. Daarna ga je pas kijken naar de manier waarop je data kan verzamelen en hoe je de data kan analyseren.
Als je een onderzoek gaat doen volg je de volgende stappen:
Onderwerp kiezen
Onderzoeksvraag formuleren
Operationaliseren
Methode kiezen
Hypothesen opstellen
Techniek kiezen
Data analyseren
Conclusies trekken.
In de cursus MTS 2 komen verschillende nieuwe onderzoeksmethoden aan de orde. Bij een survey stel je vragen aan mensen over gevoelens, opinies en ervaringen. Bij een experiment probeer je verschillen of relaties aan te tonen door manipulatie. Wanneer je mensen in de natuurlijke setting gaat observeren, is er sprake van kwalitatief onderzoek. Tot slot kun je ook gebruik maken van bestaande gegevens in je onderzoek. Bij deze nieuwe onderzoeksmethoden horen ook nieuwe statistische technieken. Bij een survey wordt vaak de correlatietechniek gebruik en bij experimentele data wordt de variantieanalyse gebruikt.
Het herkennen van het meetniveau en de variabelen is erg belangrijk. In een correlatiestudie wordt er gekeken of er een relatie is tussen twee variabelen. Bijvoorbeeld of er een relatie is tussen het aantal uren dat je voor het tentamen leert en je tentamen cijfer. Of is er een relatie tussen het aantal Facebook-vrienden en de studiecijfers? Dit kan worden beantwoord aan de hand van een correlatiestudie.
Deze studies kijken naar lineaire relaties tussen twee variabelen. Deze relatie wordt beschreven aan de hand van een correlatiecoëfficiënt voor de sterkte, richting en significantie van de correlatie. Er bestaan twee vormen, namelijk 2 variabelen van interval/ratio meetniveau wat de Pearson correlatie genoemd wordt. 2 variabelen van ordinaal meetniveau wordt de Spearman correlatie genoemd.
Bij een correlatiestudie wordt er alleen bekeken of er een relatie is en niet of de ene variabele de andere variabele beïnvloedt of veroorzaakt.
Als we naar een correlatie gaan kijken moet er eerst een grafiek gemaakt worden van de data. Er moet een spreidingsdiagram gemaakt worden. Wanneer deze diagram is gemaakt, moet er gekeken worden naar de vorm van een relatie; is het lineair of.....read more
Wetenschappelijk onderzoek: goede vragen stellen, proberen iets te leren. Hoe je die vragen beantwoord leer je bij MTS.
Normale kennis (alledaagse kennis) vs. Wetenschappelijke kennis (onderzoek doen)
Kenmerken voor goede wetenschappelijke kennis / onderzoek:
Systematiek
Creatief
Theorie
Objectief
Waarnemingen
Ontologie: zijnsleer. Voordat je gaat onderzoeken moet je wel weten dat het geen wat je onderzoekt bestaat, anders ga je er geen onderzoek naar doen.
Epistemologie: ‘Hoe gaan we het onderzoeken?’
Benaderingen bij sociale wetenschap:
Empirisch-analytische benadering: basis in natuurwetenschappen. Herhaalbaar, controleerbaar, reductie, waardenvrij, kwantitatief (met cijfers). Bijv. The asch experiment, vragenlijst, CBS.
Interpratieve benadering: Verzet tegen emprisch-analytische benadering. Begrijpen, holistisch, waardenverheldering, kwalitatief onderzoek (tekst en beeld). Draait om interpretatie: wat zie ik, wat neem ik waar?
Kritisch-emancipatoire benadering: Gericht op verbetering, waardengebonden. Benadering is geworteld in de marxistische traditie. Bijv. het verbeteren van…. of feministisch onderzoek.
Onderzoeksethiek: Soms kan je niet zomaar experimenteren want dat kan schade toebrengen of er ontstaan implicaties. Er moet dus altijd toestemming zijn.
Empirisch-analytisch: Experiment, survey, bestaande bronnen
Interpretatie onderzoek: Inhoudsanalyse
Kritisch-emancipatoir onderzoek: (etnografisch) Veldonderzoek
Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek: doel is kennis verzamelen.
Hierbij hoort de empirische cyclus. Deze doorloop je wanneer je fundamenteel wetenschappelijk onderzoek op de juiste manier wilt doen.
Het begint met Observatie (startpunt onderzoek), daarna komt Inductie (voorlopige conclusies en theorie). Dit wordt gevolgd door Deductie (vanuit theorie een voorspelling formuleren). Daarna komt toetsing en ten slotte evaluatie (Kennisprobleem opgelost?) en begin je weer van vooraf aan.
Toegepast wetenschappelijk onderzoek/ praktijkgericht: doel is om een oplossing te vinden voor problemen in de praktijk.
Hierbij hoort de regulatieve cyclus: Zelfde als empirische cyclus maar bij evaluatie maak je een keuze voor de maatschappij i.p.v. dat je je afvraagt of het kennisprobleem is opgelost.
Later zal er nog verder op deze soorten onderzoek en cyclus in worden gegaan.
Als je je aan de stappen van deze cyclus houdt wordt onderzoeken makkelijker. En andere onderzoeken kan je hiermee controleren.
Observatie: startpunt van het onderzoek
Inductie: op basis van wat je ziet een voorlopige conclusie trekken, er is dus theorievorming.
Deductie: vanuit theorie een voorspelling formuleren.
Toetsing: Kijken of gegevens de voorspelling ondersteunen.
Evaluatie: Kennisprobleem opgelost?
Aangezien we het boek.....read more
Je kunt op allerlei manieren data verzamelen, maar je moet het ook kunnen samenvatten. Als we dat doen heeft dat beschrijvende statistiek (descriptive statistics).
Wanneer je statistiek gaat beschrijven heb je een populatie nodig die je wilt bestuderen. De grootte wordt aangegeven door de letter N. Maar je kunt het bijna nooit doen onder alle mensen in de populatie, daarom doe je een steekproef en daarvan verzamel je data. Deze is representatief voor de populatie. De grootte van de steekproef wordt aangegeven door de letter n.
Parameter: Een getal (numerieke waarde) dat de gehele populatie beschrijft.
Statistiek: Een getal (numerieke waarde) dat alleen de steekproef beschrijft.
We gaan leren wat je kunt met statistieken. Dus wat we met deze numerieke waarden kunnen en hoe kan je dit terugkoppelen naar de hele populatie, dat is:
Inductieve statistiek: het generaliseren van resultaten uit de steekproef naar de gehele populatie.
Wanneer je dingen wilt gaan meten heb je 2 soorten kenmerken:
Fysieke kenmerken: lengte, gewicht, haarkleur
Abstracte kenmerken (constructs): Moeilijk te meten, bijvoorbeeld agressie, stress, angst.
Dit soort abstracte kenmerken moet je leren meten, dat leer je bij Methoden.
Een variabele is een eigenschap of conditie dat per individu anders kan zijn.
Een variabele is direct te meten, kan je aangeven met bijvoorbeeld X of Y.
Er zijn twee soorten numerieke variabelen:
Discreet (discrete): een beperkt (finite) aantal waarden die de variabele aan kan nemen of de waarden zijn telbaar: ‘Iets wat we kunnen tellen’.
Continu (continuous): Er is een oneindig (infinite) aantal waarden: ‘Iets wat we (nauwkeurig) kunnen meten’.
Frequentietabel: Elke keer als we de waarden die een variabele kan aannemen samen met hoe vaak de variabele deze waarde aanneemt in een tabel zetten.
Proportie/ percentage: welk deel een bepaalde waarde aangeeft
Gegroepeerde frequentietabel: Dan zet je meerdere waarden samen, zodat je niet enorm veel gegevens onder elkaar krijgt. Bij continue scores begin je met de interval waarbij [ gesloten/inclusief betekend en ) open/inclusief.
Je kunt allerlei verschillende grafieken maken:
Histogram: Frequentie verticaal, X horizontaal. De staven liggen tegen elkaar aan. Het is belangrijk de waarden goed te verdelen, anders krijg je hele lage of hele hoge staven.
Polygoon: ‘Een samenvatting van een histogram’. In het midden van elke staaf van een histogram zet je een puntje en daar trek je dan lijnen tussen. Een polygoon begint en eindigt altijd op de x-as! Wanneer je intervallen gebruikt zet je de stippen
In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Kennismaking met Onderzoeksmethoden en Statistiek, Psychologie Utrecht jaar 1.
Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar de Samenvattingen Shop Psychologie Bachelor 1 - UU op JoHo.org.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution