Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Boeksamenvatting bij International Organizations: The Politics and Processes of Global Governance - Karns & Mingst - 3e druk

Wat zijn de uitdagingen van Global Governance (GG)? - Chapter 1

Er is een grote diversiteit aan internationale beleidsproblemen dat de nationale grenzen overstijgt en internationaal bestuur verlangt. Denk bijvoorbeeld aan de klimaatverandering, de dreiging van terrorisme, de instorting van de financiële markten in 2008 en de gevaren van nucleaire wapens. Geen van deze problemen kan opgelost worden door soevereine staten die alleen handelen. Allen vereisen een bepaalde samenwerking tussen staten en andere actoren. Veel hedendaagse problemen vereisen bovendien nieuwe vormen van partnerschappen, bijvoorbeeld tussen organisaties als de VN en de NAVO in Libië of de AU (Afrikaanse Unie) in Somalië. Hierbij kan ook gedacht worden aan publiek-private partnerschappen tussen bijvoorbeeld de VN en de Bill & Melinda Gates stichting.

Wat is Global Governance?

Soms wordt de term global governance gebruikt als synoniem voor international organisaties. Nog vaker wordt de term gebruikt als aanduiding van de complexiteit en dynamiek van de vele collectieve pogingen van staten en niet-overheidactoren om verschillende problemen in de hedendaagse turbulente wereld te identificeren, te begrijpen en aan te pakken. In 1955 heeft de Commissie voor Global Governance een rapport gepubliceerd waarin governance gedefinieerd werd als de som van de vele manieren waarop individuen en organisaties, publiek en privaat, hun gemeenschappelijke betrekkingen regelingen.

Global governance is niet global government. Het is niet een zelfstandige wereldorde, die top-down is, met een hiërarchische structuur van autoriteit. Global Governance (GG) is een multi-level verzameling van beleidsgerelateerde activiteiten, regels en mechanismes, formeel en informeel, publiek en privaat, zoals het heden ten dage in de wereld bestaat. We spreken hierover als ‘stukken’ (pieces) van global governance.

Het concept van global governance heeft oude wortels, maar de hedendaagse visies zijn het gevolg van de ontwikkelingen sinds het einde van de Koude Oorlog. Omdat global governance ontzettend complex is, is ervoor gekozen om in dit boek enkel in te gaan op interstatelijke vormen van global governance, in het bijzonder op intergouvernementele organisaties (IGOS). Tevens wordt er aandacht besteedt aan de verschillende typen van niet-overheidsactoren (NSAs).

Waarom is er momenteel een groeiende behoefte aan global governance?

De opkomst van het concept van global governance in de jaren ’90 ging vergezeld met het groeiende bewustzijn van het snelle tempo waarin systematische veranderingen plaatsvonden in de wereld, alsmede van de snelle vermeerdering van kwesties en actoren en de ontoereikendheid van bestaande internationale organisaties ter zake van het vinden van oplossingen voor vele problemen. Deze veranderingen zijn onder meer globalisatie, technologische vooruitgang, het einde van de Koude Oorlog en de groei van het transnationalisme. Globalisering zorgt er niet alleen voor dat economie internationaal is geworden, maar ook cultuur, volk(eren), en staten komen steeds meer met elkaar in aanraking; menselijke activiteit speelt zich meer af op het mondiale vlak. Dit is echter ongelijk, de zwakke staten blijven buitenstaanders, wat de behoefte voor GG onderstreept. Het einde van de Koude Oorlog markeerde het einde van bipolaire wereld en de start van een uniepolaire wereld. Met het einde van de Koude Oorlog en de opkomende globalisering is de internationale Civil Society opgekomen. CS is meer dan alleen NGOs. Het is een verzamelterm voor alle organisaties en associaties die bestaan buiten het domein van de staat en de markt, waaronder ook doctoren, wetenschappers culturele groepen, sportclubs enzovoorts vallen. Deze organisaties communiceren met elkaar en vormen netwerken van kennis en actie die veelal niet door de staat worden gecontroleerd.

Actoren in global governance

De complexiteit van global governance schuilt niet alleen de vele vormen ervan, maar ook in de vele actoren. In intergouvernementele organisaties en veel andere vormen van global governance zijn staten de kernactoren. Voorbeelden van de vele niet-overheidactoren zijn non-gouvernementele organisaties, denkgroepen, transnationale criminelen- en drugsopsporingsnetwerken en multinationale corporaties.

Staten

Staten zijn sleutelfiguren in global goverance. Staten in hun eentje hebben soevereiniteit, welke hen autoriteit over hun eigen grondgebied en volk, maar ook over machten die gedelegeerd zijn aan internationale instituten. De realiteit van vandaag is echter dat deze soevereiniteit aangetast wordt door de zwakheden van de staat zelf, door globalisatie, door het internet, door social media en door de invloeden van internationale normen en niet-overheidactoren zoals banken en wereldwijde financiële markten. Omdat de 190 staten zo drastisch van elkaar verschillen, verschilt ook hun belang binnen global governance. Grote, machtige staten zullen een belangrijkere rol spelen dan kleine, minder machtige staten. Middelgrote staten zijn van belang om compromissen te sluiten en steun te betuigen. Zwakke staten moeten het hebben van coalities (bv. d.m.v. IGOs). De macht van grote staten is aan verschuivingen onderhevig. Historisch gezien heeft de VS zijn dominante positie na WOII gebruikt om de structuur en regels van het naoorlogse internationale systeem te veranderen, waaronder de liberale internationale economische orde. Tegenwoordig kan de VS global governance echter niet alleen veranderen, de dagen van de globale dominantie zijn voorbij. Opkomende machten als China, Brazilië en India vormen een uitdaging van de dominante positie van de VS en het Westen. Met name de opkomst van China roept vragen op voor de toekomst. Het is onvermijdelijk dat China een sleutelactor wordt. Het is echter niet erg waarschijnlijk dat China de internationale normen en regels zal nakomen, gezien zijn geschiedenis en culturele tradities. Daartegenover staan de zwakke staten, zoals Kongo en Mali.

Staten spreken niet enkel met een stem in global governance, steeds vaker komen subnationale actoren in het spel (provincies, federale staten, lokale overheidsinstellingen). Lokale overheden, vooral in democratische landen met een federale overheidsvorm, mengen zich in internationale economische onderhandelingen, regelingen op het terrein van het milieu of initiatieven inzake mensenrechten. Zo ontmoeten burgemeester van grote steden zich periodiek op globale conferenties. Zij zijn subnationale actoren in global governance geworden. Dit is vergelijkbaar met transgouvernementele netwerken van overheidsfunctionarissen, zoals politie, financiële regelgevers, rechters en wetgevers. Zij wisselen informatie uit over het opsporen van witwaspraktijken, de financiering van terroristen etc. Dergelijke netwerken maken onderdeel uit van het multilevel-karakter van global governance.

Kortom, de geconcentreerde macht in de handen van staten is voorbij. Staten delen de macht met ondernemingen, internationale organisaties en een veelheid aan groepen burgers.

Intergouvernementele organisaties (IGO)

Internationale gouvernementele organisaties bestaan uit minstens drie lidstaten, zijn actief in verschillende staten en zijn opgericht middels een formele intergouvernementele overeenkomst, zoals een verdrag of statuut. Tevens hebben zij hoofdkantoren, een bestuur en een budget. In 2013-2014 waren er zo’n 265 intergouvernementele organisaties, variërend van 3 lidstaten tot meer dan 190 lidstaten. Een intergouvernementele organisatie kan opgericht zijn met één of met meerdere doelstellingen. Intergouvernementele organisaties zijn erkend als subjecten van internationaal recht, welke los staan van hun lidstaten. Staten doen mee omdat het makkelijke overlegorganen zijn die hun belangen behartigen door kansen te bieden voor de lidstaten om internationaal invloed uit te oefenen.

Non-gouvernementele organisaties (NGO)

Net zoals internationale gouvernementele organisaties zijn non-gouvernementele organisaties kernactoren binnen global governance. NGOs zijn private vrijwilligersorganisaties wiens leden individuen of associaties zijn, welke samenkomen om een bepaald gemeenschappelijk doel te bereiken. Sommige willen een zaak, op bijvoorbeeld het gebied van mensenrechten of milieubescherming, bepleiten, anderen willen diensten verlenen, bijvoorbeeld humanitaire hulp in oorlogsgebieden. Tegenwoordig zijn NGOs in toenemende mate actief op alle levels van de maatschappij en governance. In 2013-2014 bestonden er ruim 8500 NGOs met een internationale dimensie. Er zijn miljoenen nationale NGOs. Veel grote internationale NGOs zijn transnationale federaties welke samenwerken met nationale groepen, zoals het Rode Kruis, Artsen zonder Grenzen en WWF.

Veel NGOs hebben deelgenomen aan globale conferenties en internationale onderhandelingen, waarin zij kwesties aankaarten. Ook hebben zij een belangrijke rol gespeeld in het monitoren van de implementatie van mensenrechtelijke normen en milieuregels door staten en corporaties.

Experts en epistemische netwerken

In een wereld waarin problemen gestaag groeien en complexer worden, zijn kennis en expertise cruciaal voor governance. Dit is bijvoorbeeld nodig voor het kunnen begrijpen van de wetenschap die schuilt achter milieuproblemen, zoals de klimaatverandering. Daarnaast moeten er ook kostenefficiënte alternatieve brandstoffen worden gevonden. Het IPCC is een voorbeeld van een epistemisch netwerk, waaraan honderden wetenschappers uit de wereld deel hebben genomen voor het onder de aandacht brengen van de snelle klimaatveranderingen.

Netwerken en partnerschappen

Netwerken zijn van vrijwillige aard en spelen een kernrol wat betreft informatie en studie. TANs vormen een specifieke vorm van netwerken die actief zijn binnen global governance. Zij stellen en monitoren bijvoorbeeld mensenrechtelijke standaarden.

Ook partnerschappen worden steeds vaker aangemerkt als actoren en meer specifiek als vormen van governance. Hierbij kan worden gedacht aan partnerschappen tussen de VN en bedrijven. Bij dergelijke partnerschappen zijn agentschappen van de VN en private corporaties betrokken.

Multinationals

MNCs zijn organisaties met winstoogmerk die in drie of meer landen actief zijn. MNCs komen voor in vele vormen. Ze hebben de mogelijkheden om kapitaal te investeren en dus banen te creëren, politieke actoren te beïnvloeden, te lobbyen om wetten te veranderen en kunnen dreigen om banen weg te nemen.

Processen van global governance: Multilateralisme doet er toe

Multilaterale onderhandelingen zijn de ‘management gereedschappen’ van GG geworden en daarom is een begrip van diplomatiek noodzakelijk. Diplomatie is steeds complexer geworden. Het aantal spelers is drastisch verhoogd in IGOs (zoals de EU) evenals de soorten spelers die nu van belang worden geacht. Dit brengt een vermenigvuldiging van kwesties, regels en hiërarchieën met zich mee. Hoewel het complex is, is er wel een beslissingsstructuur te ontwarren.

Hoe worden beslissingen genomen?

Beslissingen worden genomen middels stemming. Vroeger ging het hier om unanimiteit bij een one-state-one-vote systeem. Dit werd snel onwerkbaar. Nu gaat het vaker om consensus, dus dan hoeft niet iedereen vóór te stemmen, en wordt vaak gekeken naar hoeveel geld een staat inbrengt (one-dollar-one-vote bij het IMF en Wereldbank) of hoe groot de populatie van het land is (EU). De Veiligheidsraad heeft een andere vorm van gekwalificeerd stemmen, waar de vijf permanente leden een veto hebben en niet tegen moeten stemmen om een beslissing te krijgen. Consensus is echter het belangrijkste, en daarvoor zijn leiderschap en actorstrategieën van belang.

Leiderschap

Leiderschap kan van allerlei bronnen komen, en kan er uit bestaan om een winnende coalitie te formeren of om een juiste tekst te onderhandelen voor een verdrag.

Actorstrategieën

Actorstrategieën behelzen het creëren van persoonlijke banden om beter samen te werken. Dit gebeurt vaak in het informele circuit, zoals ‘in de wandelgangen’. Zo worden coalities en andere samenwerkingsverbanden gesmeed, en worden gemeenschappelijke boodschappen bedacht om later uit te dragen.

De variaties binnen global governance

Global governance omvat een variatie aan coöperatieve probleemoplossende regelingen en activiteiten, welke door staten en andere actoren worden aangegaan in een poging om conflicten op te lossen, een gemeenschappelijke doel te dienen of inefficiënties in bepaalde situaties weg te nemen. Deze vormen betreffen IGOs en NGOs, minder formele groeperingen bestaande uit staten (Gs), clubs, vriendengroepen, BRICS, internationale regels en wetten, standaards, soft law (internationale normen), ad hoc regelingen, conferenties en hybride publiek-private overheidsregelingen.

De IGO en de NGO zijn reeds ter sprake gekomen, de overige variaties komen hierna aan de orde.

  • Internationale regels en wetten. Deze categorie is flink uitgebreid sinds 1960 (vooral treaty law), maar voor GG is het problematisch dat de meeste wetten gelden voor (lid)staten, en niet internationaal geldig zijn (tenzij het gaat om oorlogsmisdaden o.i.d.). Een ander probleem is dat er geen centrale internationale handhavingsmechanismen bestaan om de wetten kracht bij te zetten. Waarom dan toch internationale regels en wetten? De kracht van internationale wetten komt vanuit de perceptie dat het nodig is om acties te coördineren en om stabiel en voorspelbaar gedrag te stimuleren (omdat staten graag een reputatie opbouwen dat ze regels opvolgen (cf. de gouden wet van internationale politiek)).

  • Normen (soft law). Het belang van normen in internationale relaties wordt steeds meer erkend. Het zijn gedeelde verwachtingen of afspraken over behoorlijk gedrag voor verschillende actoren, m.n. staten. Vb’s: pacta sunt servanda, militairen schieten niet op burgers. Sommige normen zijn sterk, andere zwak. Veel internationale juridische conferenties stellen dit soort niet-bindende afspraken op, die soms ook bindend worden gemaakt (vb.: R2P, Kyoto protocol was eerste poging om soft law te formaliseren).

  • Internationale regimes (koppeling van regels en normen), Principes, normen, regels en beslissingsprocedures zijn vaak gekoppeld aan elkaar en deze link noemen we een regime. Vb’s: proliferatie van atoomwapens, walvisvangst, voedselhulp. De landen die hier aan mee doen, evenals andere landen die niet direct betrokken zijn, erkennen dat er een norm is en proberen zich hier aan te houden.

  • Ad hoc regelingen, hybride publiek-private overheidsregelingen, internationale conferenties. Met de opkomst van multilaterale overeenkomsten zijn andere GG stukken van belang geworden die niet structureel vormgegeven zijn. Vb’s: G-7, G7-8, G20, VN conferenties. Hieruit is een complexe internationale samenwerking voortgevloeid waarin wordt aangegeven wie wat doet. Vaak is het teleurstellend voor de meest betrokkenen, omdat de oplossing vaak de least common denominator van de participerende actoren bedraagt. Toch handig, want het verhoogt het bewustzijn van kwesties.

  • Private overheid. Dit betreft een nieuw onderzoeksgebied, betreffende autoritatieve beslissingsprocedures in gebieden waar staten niet kunnen of willen handelen. Vb’s: internationale accounting standaarden (Moody’s), of arbeidsomstandigheden in een multinationaal bedrijf als Nike of Ford. Cyberspace wordt bestuurd door hybride instituties, en de meeste zijn privaat.

De politiek en effectiviteit van GG

De politiek van GG behelst (de) worstelingen om rijkdom, macht en kennis in de wereld. Machtsrelaties van staten zijn derhalve van belang, maar ook de middelen en acties van niet-statelijke actoren. Autoriteit en legitimiteit van de stukken van GG zijn van belang en staan onder druk.

Voor sommigen gaat de politiek van GG over de macht en dominantie van de VS. De VS hebben veel invloed in GG maar zeker na de inval in Irak is hun dominantie tanende en doen andere landen veel (meer) zonder hun medewerking. De politiek van GG gaat echter over meer dan wie mee doet met beslissen. Er is een groter verschil tussen de rijken en de armen, en dit kan worden toegeschreven aan economisch liberalisme, de vergrote invloed van MNCs en de grote invloed van de rijke staten zelf.

Uitdagingen van GG

Legitimiteit

Samenwerking geschiedt op het internationale vlak niet omdat men bang is voor de gevolgen van niet samenwerken, maar omdat er een bepaald geloof is in de normen en waarden die door de samenwerking worden uitgedragen en omdat er geloofd wordt dat deze instituties ook dienen te worden gehoorzaamd. Dit geloof komt onder meer van de beslissingsprocedure (denk aan één land, één stem: wanneer je iets besluit dan is het een gezamenlijk besluit dat opgevolgd dient te worden) en wordt onder meer uitgedragen door vlaggen en symbolen (denk aan blauwhelmen van de VN). Is ook sterk verweven met niet-statelijke actors en of die gehoord worden.

Verantwoording

Bij verschillende internationale stukken is de vraag gerezen naar meer verantwoording en transparantie. Soms komt dit van NGOs en Civil Society, soms van democratische overheden. Ook de Veiligheidsraad, Wereldbank, WTO, IMF, EU zijn er van beschuldigd om in het geheim te opereren. Toch is er niet een éénduidende definitie van verantwoording; het gaat er om dat er rekenschap en rechtvaardiging wordt gegeven, maar aan wie en welke actoren dit nu wel en niet moeten geven is de vraag, evenals op welke wijze er verantwoording moet wordt gegeven.

Effectiviteit

Derde uitdaging betreft de effectiviteit van GG. Wat is de uitkomst van beheer en hoe wordt die gemeten? Wat zijn successen, wat zijn mislukkingen? De complexiteit van kwesties en GG maakt het bepalen van effectiviteit extra moeilijk.

GG behelst een variatie van internationale beleidsproblemen en kwesties die beleid verlangen (die niet alle noodzakelijk op mondiaal niveau hoeven te spelen). Wat we zien is een multi-level en vaak zeer diffuus systeem van stukken van governance, met veel verschillende actoren die sleutelrollen spelen naast en samen met de bestaande staten. De behoefte voor meer stukken van GG stijgt met globalisering en andere ontwikkelingen; de processen zijn complex; de politiek is een doorgaande strijd van wie krijgt wat (zelfs in een uniepolaire wereld); en legitimiteit, verantwoording en effectiviteit vragen constant om aandacht.

Wat zijn de theoretische funderingen van Global Governance? - Chapter 2

In Internationale Betrekkingen zijn theorieën ontwikkeld over hoe individuen, staten en andere organisaties samenhangen. Internationale Betrekkingen is ook van toepassing op GG en van belang om te begrijpen hoe stukken en processen van GG samenhangen. Hieronder volgt een overzicht van de meest dominante stromingen binnen Internationale Betrekkingen.

Liberalisme

Liberalisme (in klassieke zin) poneert dat de mens van nature goed is, sociale vooruitgang mogelijk is en dat menselijke gedrag smeedbaar en te perfectioneren is door middel van instituties. Onrecht, agressie en oorlog zijn uitkomst van inadequate of corrupte instituties en onbegrip van de leiders. Ze zijn niet onvermijdbaar en kunnen worden geëlimineerd door collectieve of multilaterale actie en institutionele hervormingen. De expansie van menselijke vrijheid is een kernovertuiging, en dat kan worden bewerkstelligd door democratie en marktwerking.

Individuen zijn de belangrijkste (unitaire) actoren en daarna komen staten als de meest belangrijke (collectieve) actoren. Staten zijn pluralistische actoren, wat betekent dat hun belangen veranderen door verkiezingen, morele en ethische overwegingen, machtsrelaties en onderhandelingsposities (en dus niet vast staan). Liberalen geloven dat samenwerking mogelijk is en zal groeien op basis van twee redenen:

  1. Ze geloven dat het internationale systeem een context is waar men ‘leert’ van interacties – macht is van belang, maar wordt uitgeoefend in deze context van gemeenschappelijke afgesproken regels, normen en instituties.

  2. Liberalen geloven dat gemeenschappelijke belangen groeien naarmate de gezamenlijke afhankelijkheid toeneemt in de vorm van kennis, communicatie en de spreiding van democratische waarden.

Neoliberaal Institutionalisme of Neoliberalisme

Neoliberalen hebben een meer staat-centrische benadering dan liberalen en gaan ervan uit dat staten rationele actoren zijn in een anarchische wereld. Omdat staten hun maximale opbrengst willen verhogen hebben ze een prikkeling om samen te werken en daarmee verklaren neoliberalen de vele samenwerkingen op internationaal niveau. Door middel van instituties kunnen staten het collectieve actie probleem oplossen, dat ze zonder instituties niet zouden kunnen oplossen. Hierbij baseren ze zich op het gevangenendilemma.

Staten die continu interacteren met elkaar kiezen ervoor om samen te werken, omdat ze er in een anarchische setting van uit kunnen gaan dat toekomstige samenwerking ook zal lukken met dezelfde partners. Deze continue samenwerking geeft ook de prikkeling om instituties te creëren, die weer van invloed zijn op het gedrag van staten, een raamwerk garanderen voor interacties en een context geven voor onderhandelingen. Ze stimuleren samenwerking door aan te geven wat verwacht wordt, waardoor staten proberen dat te doen, om hun reputatie hoog te houden. Ze geven informatie die transactiekosten laag houden en daarmee wordt samenwerking gestimuleerd. Voor neoliberaleren zijn internationale instituties van belang, zonder dat daarmee de motivaties van de staten worden aangetast.

Anders dan liberalen zien neoliberalen dat niet alle vormen van samenwerking tot een goed einde hoeven te komen. Ze erkennen machtspolitiek en kunnen verklaren waarom grootschalige samenwerking slechts positief is voor een beperkt aantal landen. Uit deze stroming is een aantal middle-level theorieën gevloeid:

Functionalisme

Functionalisme heeft als uitgangspunt dat overheidsregelingen voortkomen uit de fundamentele, of functionele, behoeftes van mensen en staten. Hiermee verklaart het de opkomst en ontwikkeling van vele IGOs. Internationale economische en sociale samenwerking is een (noodzakelijke) voorwaarde voor politieke samenwerking en het uitsluiten van oorlog (oorzaken van oorlog zijn te vinden in onwetendheid, armoede, honger en ziekte). Hoe meer men samenwerkt in economie en op sociaal vlak, hoe meer deze samenwerking over zal vloeien (spill-over) in internationale politiek. Deze spill-over is zichtbaar in de Europese Unie: het succes van de Gemeenschap van Kolen en Staal leidde tot de oprichting van Euratom, dat weer tot de EEG leidde. Ook helpt het te begrijpen hoe vroege IGOs (ITU, UPU) tot stand kwamen, evenals gespecialiseerde VN organisaties (als UNICEF, WHO, ILO).

Internationale regimes

Vanuit de rechtsgeleerdheid kwam de erkenning dat veel internationale afspraken niet alleen formele stukken waren maar daarnaast ook bestonden uit meer informele normen en gedragscodes die door de tijd gecodificeerd waren en soms ook geïnstitutionaliseerd zijn. In de meest wijde definitie zijn regimes sets van impliciete of expliciete principes, normen, regels en beslissingsprocedures waaromheen de vooruitzichten van de actor samenkomen in een specifiek beleidsgebied.

Door regimes te identificeren kunnen wetenschappers meer te weten komen over samenwerking tussen staten en IGOs, IGOs en IGOs, IGOs en NGOs, en tussen niet geïnstitutionaliseerde regels en procedures die op later stadia zijn ontwikkeld. Internationale organisaties worden gekoppeld aan elkaar door te focussen op hoe beleid en organisatie ingebed zijn in normen.

Rationeel design

De rationele keuze-benadering omtrent het nemen van beslissingen ziet op een versimpelde en abstracte beschrijving van de doelen van de spelers en beperkt de verschillende typen overeenkomsten. Vele uitkomsten kunnen uitgelegd worden aan de hand van een klein aantal onafhankelijke variabelen. Dit is ook een van de doelen van een positivist.

Collectieve of publieke goederen theorie

Collectieve of publieke goederen overstijgen het individuele belang en zijn gedeeld met en tussen individuen, onafhankelijk van individuele bijdragen. Een klassiek voorbeeld is een collectieve graaszone: een aantal herders heeft verschillende kuddes schapen. Het zou rationeel zijn voor alle individuen om deze schapen zo veel mogelijk te laten grazen, om de persoonlijke kudde zo groot mogelijk te maken en zo veel mogelijk te verdienen. Maar dan zou het graasgebied overbegraasd raken en zou de groep als geheel verliezen.
De oplossing is om een gemeenschappelijk graasgebied in het leven te roepen waar alle boeren van profiteren, onafhankelijk van hun individuele bijdrage aan dit gebied: een collectief goed.

Collectieve goederen kunnen tastbaar of ontastbaar zijn, en door mensen gemaakt of niet door mensen gemaakt. De lucht die we ademen is een collectief goed, evenals de opgestelde verklaring van de rechten van de mens, het wegennetwerk of het internet. Ondanks deze voorbeelden zijn collectieve goederen makkelijker te verzorgen in kleine gemeenschappen dan in grotere. In kleinere groepen kan makkelijker free-riding en defectie worden aangepakt en in grotere groepen is de fractie van de groep die baat heeft bij het goed kleiner en zijn de organisatiekosten hoger. Hier zijn echter oplossingen voor te bedenken: zelf-determinatie, betere politiemacht, preferenties van de bevolking proberen aan te passen en mensen belasten die niet mee willen doen. Deze theorie wordt gebruikt om de rol van internationale overeenkomsten, de VN, vele IGOs, evenals internationale regimes te verklaren in het scheppen van verschillende goederen.

Realisme

Realisme vertrekt vanaf de positie dat individuen rationeel handelen om hun eigenbelang te behartigen. Binnen het internationale systeem zien realisten staten als de meest belangrijke actoren, eenheden die hun nationale belang behartigen, een belang dat doorgaans gedefinieerd wordt in termen van macht en veiligheidsvraagstukken ten opzichte van andere staten. Staten opereren in een volledig anarchisch systeem en daaruit vloeit voort dat staten volledig op zichzelf moeten vertrouwen om hun veiligheid te waarborgen door de machtsbalans in hun voordeel te doen uitslaan en door andere staten af te schrikken.

Realisten erkennen wel dat er internationale wetten zijn maar deze zijn op zijn best zwak en ze geven aan dat het uiteindelijk de staten zelf zijn die bepalen of ze mee doen aan deze afspraken of niet. Bovendien zijn deze afspraken sterk afhankelijk van de invloed van grootmachten. Derhalve kennen zij internationale organisatie geen zelfstandige invloed op het systeem toe. Realisten zien het belang van NGOs en MNCs niet in, noch erkennen ze het idee van IGOs als zelfstandige actoren. De staat is het belangrijkste orgaan in de internationale betrekkingen. Ze zien dat internationale samenwerking wel mogelijk is, maar dat er weinig prikkels zijn om dat te doen.

Neorealisme of Structurele realisme

Er zijn verschillende vormen van realisme en de meest krachtige variant is neorealisme. Het grote verschil tussen realisme en neorealisme is dat in neorealisme er nadruk wordt gelegd op de structuur van het internationale systeem. De structuur van het systeem wordt bepaald door ‘het ordende principe’: de afwezigheid van overkoepelende autoriteit (anarchie) en de distributie van macht tussen staten. Het belang van staten is redelijk constant, waar het om gaat is de relatieve distributie van machten. Zodoende kunnen staten samenwerken, omdat ze een machtsbalans aangaan tegen andere staten, of omdat een hiërarchie ontstaat tussen staten met ongelijke macht. Deze samenwerking volgt dan meer uit het systeem dan uit individuele keuze.

Strategische of rationele keuze theorie

Bij de strategische of rationele keuze theorie gaat het niet om macht, maar om economische of rationele overwegingen. Voor hun idee zijn markten de meest efficiënte mechanismen voor menselijk gedrag en daarom gebruiken ze vaak de taal der economie. Maar ze gaan er ook van uit dat er imperfecties in de markt kunnen ontstaan: informatie kan incompleet zijn, of transactiekosten kunnen te hoog zijn. In die gevallen bieden instituties een uitkomst. Op deze wijze zien rationele keuze theoretici beslissingen op het gebied van lidmaatschapsregels, breedheid van de kwesties die worden behandeld, regels voor het controleren van instituties, en flexibiliteit van regelingen als producten van rationele en strategische overdenkingen.

Theorieën van hegemonische stabiliteit en concerten van grootmachten

Theorieën van hegemonische stabiliteit gaan ervan uit dat de open markt een publiek goed is dat niet in stand gehouden kan worden zonder de acties van een dominante economie. Wanneer er een staat is die de controle heeft over ruwe materialen, kapitaal, markten, en competitieve voordelen heeft in de productie van zeer gewaardeerde goederen, dan heeft die staat de middelen om leiderschap uit te oefenen en om haar economische macht in te zetten om invloed uit te oefenen op minder sterke staten. Wanneer deze staat voorstander is van een open liberale markteconomie (maar dan moet die staat dat wel willen) dan kan die staat er zorg voor dragen dat dit collectieve goed in stand wordt gehouden. Hierbij dient deze staat een aantal rollen te vervullen, waaronder het creëren van normen en regels, voorkomen van vals spel en free-riding, het aanmoedigen van anderen om de kosten van het systeem ook op zich te nemen en om handelsbarrières weg te halen, het overdragen van kennis en technologie en het antwoorden op crises. Dit doet deze hegemonie om de eigen macht te vergroten of te behouden.

Tot op heden zijn er twee voorbeelden van deze hegemoniale leiderschap te vinden: Groot-Brittannië in de 19e eeuw, en de VS na de tweede wereldoorlog. Dit leidt sommigen ertoe zich af te vragen of een theorie op basis van twee casussen wel voldoende onderbouwd is.

Sociaal constructivisme

Het gedrag van individuen, staten, en andere actoren wordt gevormd door gemeenschappelijke overtuigingen, sociaal geconstrueerde regels en culturele praktijken. Wat actoren doen en hoe ze interrelateren verandert vervolgens de betekenis van normen. Waar realisten denken dat de belangen van de staat een gegeven zijn, zeggen constructivisten dat identiteiten ‘sociaal geconstrueerd’ zijn en ideeën, waarden, normen en gezamenlijke overtuigingen doen er toe om de belangen van de staat te definiëren. Als voorbeeld kan je kijken naar Duitsland na WOII die zich steeds meer naar multilaterale overeenkomsten ontwikkelde, en zich heeft ingebonden in verschillende IGOs.

Constructivisten geven kritiek op hoe we soevereiniteit zien (zien we als één en ondeelbaar, en onveranderbaar) en geven een uitleg van hoe een staat als Somalië toch nog lid kan zijn van IGOs terwijl het een failed state is...

Constructivisten proberen de sociale inhoud van Internationale Organisaties en de dominante normen die gedrag beheersen en belangen beïnvloeden bloot te leggen en te kijken hoe deze belangen vervolgens actoren beïnvloeden. Deze IOs kunnen dienen als makers van sociale constructen, als norm entrepreneurs die sociale begrippen proberen te veranderen, kunnen docenten van normen zijn evenals makers van normen, waarbij ze staten socialiseren om nieuwe normen en waarden aan te nemen. Volgens constructivisten hebben Internationale Organisaties dus echte macht.

De Engelse School

Deze theorie kwam op in de jaren 30 van de vorige eeuw en is herontdekt in de jaren 80. De Engelse School is een mengeling van realisme, liberalisme en constructivisme. Volgens deze theorie is de wereld in de kern dan wel een systeem van autonome, soevereine staten, maar is het zo dat deze staten onderling niet altijd antagonistisch zijn. Zij hebben juist een gemeenschappelijk systeem van regels en procedures over hoe moet worden gegaan met kwesties ontwikkeld. Dit is vergelijkbaar met bestuurders op de snelweg. Zij zijn het eens over de ‘regels van de weg’, ook al vertrouwen ze er niet perse op dat men deze altijd naleeft.

Binnen de Engelse School zijn soevereiniteit, machtenbalans, internationaal recht, diplomatie, territorialiteit en grote-machten-management de belangrijkste instituties. Een echte definitie bestaat niet. Internationale organisaties zijn gevormd door deze instituties, met name door het internationale recht.

De kritiek op deze theorie komt voornamelijk van realisten, welke stellen dat de benadering teveel gericht is op regels en normen en niet genoeg op macht. Anderen vinden het problematisch dat een duidelijke definitie van en een verhouding tussen de instituten ontbreekt.

Kritische theorieën

Critical theory geeft een tegenhanger tegen het realistische geloof in de enge focus op macht en de liberalistische positieve kijk op markten.

Marxisme en neomarxistische theorieën

Marxisme is zeer invloedrijk in ontwikkelingslanden waar kapitalisme, evt. koloniale verleden, en huidige zwakheid samen gaan met armoede en economische achterstalligheid. Gegrond in historische analyses is marxisme een theorie met als uitgangspunt dat economische krachten voorop staan in het verklaren van politieke en sociale fenomenen. Het hecht een centrale rol aan het productieproces, het particuliere karakter van kapitalisme als mondiale productiemodus, en het belang van sociale of economisch klasse in het bepalen van actoren. De evolutie van productieprocessen verklaart ook veranderingen in relaties tussen diegenen die productie controleren en diegenen die produceren, wat relaties in productie, sociale relaties en machtsverhoudingen verklaart.

Ontwikkelde landen hebben zich economisch heftig uitgebreid, waardoor ze goederen kunnen verkopen en overtollige rijkdom kunnen exporteren, waardoor ontwikkelingslanden steeds meer afhankelijk zijn geworden van de acties van andere landen.

Internationale wetgeving en internationale organisaties worden (derhalve) gezien als producten van dominante staten, dominante ideeën, en de belangen van de kapitalistische klasse. In de zienswijze van Gramsci worden internationale organisaties ingezet om anderen er toe te zetten in te stemmen met de dominantie van de kapitalistische machten.

Dependency theorie

Dit kwam op om te begrijpen waarom ontwikkelingsgeld ten goede kwam van het rijke noorden en niet het behoeftige zuiden. De standaardvormen van handel zijn ongelijk, onder meer door de geschiedenis van kolonialisme en neokolonialisme en omdat MNCs en internationale banken in ontwikkelingslanden deze landen verlamden.

Deze internationale actoren die onderdeel waren van de markt werden gezien als actoren die de landen afhankelijk maakten van het rijke noorden (en niet, zoals liberalen, als goedaardige actoren, of, zoals realisten, als marginale actoren). De oplossing zou liggen in het verbreken van alle banden met de mondiale economie, totdat er een dusdanige economische ontwikkeling zou zijn voor de landen om volledig te participeren in de wereldeconomie.

Kritisch feminisme

Een van de kritische theorieën komt van de feministen. Zij stellen dat seksestudies meer inhouden dan enkel het tellen van vrouwen in hoge posities of het catalogiseren van programma’s die gericht zijn op vrouwen. ‘Internationale relaties’ denigreert de rol van thuizen, families en gemeenschappen. In de studie naar internationale relaties wordt een groot deel van private menselijke activiteiten buiten beschouwing gelaten, ook al is dat de kern van ontwikkeling, mensenrechten, mensenbescherming en identiteit. Kritische feministen zijn voornamelijk geïnteresseerd in het onder de aandacht brengen van moderne internationale economische regels welke een last voor de vrouw vormen. Vrouwen zijn met name kwetsbaar voor exploitatie. De grote meerderheid van de mensenhandel betreft vrouwen. Kritiek op deze theorie is dat uitbuiting niet automatisch de schuld is van mannen, maar dat zowel mannen als vrouwen onderdeel van het probleem en de oplossing ervoor vormen.

Securitization studies

Een nieuwe benadering van global goverance is in eerste instantie kritiek op de toegenomen rol van veiligheid in het publieke beleid in het algemeen. Dit begon met kritiek op het militaire-industriële complex in de jaren 40 van de vorige eeuw. Gesteld werd dat staten de veiligheidsbedreigingen overdrijven zodat de partijen die wapens produceren gefinancierd konden worden. Sinds 11 september 2011 zou elk probleem als een veiligheidskwestie worden aangemerkt, vandaar de term ‘securitization’. De meest duidelijke vorm hiervan heeft betrekking op de controle door staten over telecommunicaties. Daarnaast wordt ook de aanscherping van grenscontroles onder de veiligheid geschaard, ook al spelen hierbij economische redenen.

Theorieën van organisatorische interacties

Interstatelijke interacties zijn niet de enige interacties die van belang zijn om internationale samenwerking en GG te doorgronden.

Interorganisatorische processen

Organisaties hebben gedeelde behoeften en gedeelde belangen. Dit kan leiden tot verregaande samenwerking of conflict, en interorganisatorische theoretici bestuderen wat waartoe leidt. Ze zijn ook geïnteresseerd in de afhankelijkheid van de ene organisatie van de ander. De Veiligheidsraad heeft bijvoorbeeld informatie nodig van andere organisaties en dat limiteert haar autonomie. Ook is coördinatie tussen en met verschillende IGOs een interessant probleem om te bestuderen.

Netwerken

Het is ook goed om te bestuderen hoe organisaties interacteren met netwerken in plaats van met andere organisaties. De sociologische literatuur over netwerken behandelt verschillende koppelingen tussen organisaties en individuen (privé en publiek), in het binnenland en buitenland. Internationale en binnenlandse actoren worden behandeld, en hoe ze gekoppeld zijn aan individuen en groepen en welke strategieën worden gebruikt om doelen te behalen. Zo is er vaak een linking-pin organisatie die coalities kan mobiliseren om bepaalde zaken te behartigen of het onderhandelingsproces kan bewaken.

Principal-agent interacties

Het idee hier is dat principalen (in de politiek: beslissers) autoriteit delegeren naar een agent/vertegenwoordiger (bijvoorbeeld, een bureaucratie), waarbij de agent bekrachtigd wordt om in naam van de principaal te handelen. Het voordeel voor de principaal is dat hij/zij kan genieten van de gespecialiseerde kennis van de vertegenwoordiger, er disputen kunnen worden opgelost, of geloofwaardigheid kan worden vergroot, maar het nadeel is dat de agent te veel autonomie kan krijgen.

Voor GG hebben wetenschappers bestudeerd hoe staten als collectieve principalen autoriteit en controle delegeren aan IGOs en de manieren waarin agenten (IGOs en NGOs) autonomie uitoefenen (mandaten en regels worden geherinterpreteerd, barrières tegen monitoring worden opgesteld, autonomie wordt aan derde partijen (nieuwe agents) gegeven). Net als sociaal-constructivisten zijn principal-agent theoretici de onafhankelijkheid en autonomie van internationale organisaties aan het bestuderen.

Intra-organisatorische processen

Als laatste blijft de vraag wat er gebeurt binnen organisaties zelf.

Organisatorische cultuur

Door de tijd heen ontwikkelen organisaties hun eigen cultuur, die los staat van de cultu(u)r(en) van hun leden. Op die manier worden organisaties een actor op zichzelf, met eigen normen, waarden, en culturen. Sommige wetenschappers geven bijvoorbeeld aan dat bureaucratieën voorkeuren van de staat beïnvloeden (gaat tegen realisten in, die aan geven dat statelijke voorkeuren vast staan).

Organisatorische aanpassing en lering

Ook van belang is om te kijken hoe organisaties evolueren. Organisaties kunnen zich aanpassen, door meer en nieuwe activiteiten aan hun agenda toe te voegen, zonder te kijken naar de onderliggende waarden van de organisatie. Ook kunnen organisaties leren. Hierbij worden eerder vastgestelde overtuigingen bevraagd en worden nieuwe processen in gang gezet. Leren behelst hier dus de herdefinitie van de organisatie en het herdenken van problemen, evenals het articuleren van nieuwe doelen en het veranderen van de organisatie op basis van nieuwe kennis.

Hoe hebben de intergouvermentele organisaties te maken met de funderingen van Global Governance? - Chapter 3

Door de gehele geschiedenis vinden we dat gemeenschappen normen en regels probeerden te introduceren om op een bepaalde manier met de buren om te gaan (voorbeelden: het China van Confucius, het Romeinse Rijk, de Katholieke Kerk in Europa).

Het statensysteem en haar zwakheden: het proces van de internationale organisatie

Bij het creëren van het statensysteem bij het einde van de dertigjarige oorlog en overeenkomst van West-Falen, werd vastgesteld dat staten territoriale soevereiniteit hadden, evenals het recht om religie te kiezen en werd verboden dat bovenstatelijke organisaties zoals de kerk zich met de staten zouden bemoeien. Dit werd de kern van het statensysteem, maar werd ook vanaf het begin (en tot de dag van vandaag) bestreden. Zo is er invloed van binnenuit de staat en van buiten de staat. En staten dienen op te schieten met nieuwe actoren en processen die de staat beschamen en beperken, waarmee ze de autoritiet van de staat uitdagen en dat maakt het statensysteem moeilijk om vol te houden. Dankzij deze structurele uitdaging van het statensysteem kwam GG op.

Vroege governance innovaties: de nalatenschap van de negentiende eeuw

Er worden drie grote innovies onderscheiden: het concert van Europa, publieke internationale unies, en de conferenties van Den Haag.

Het concert van Europa

Een eerste innovaties is de samenwerking van grootmachten die systeembrede beslissingen gingen maken door middel van overleg en consensus – een soort informeel intergoevernementalisme. Staten besloten om samen te werken op basis van bepaalde rechten en verantwoordelijkheden, met de verwachting van een soort van reciprociteit. Het concert van Europa werd geboren in 1815. Kwamen meer dan dertig keer samen voor de eerste wereldoorlog, hebben onder meer de onafhankelijkheid van nieuwe europese staten als Belgie en Griekenland gelegitimeerd, en delen van eerder niet gekoloniseerd Afrika opgedeeld. Hebben multilaterale consultatie, collectieve diplomatie en speciale status voor grote machten geintroduceerd in GG.

Publieke internationale unies

Door verregaande industrialisatie en technologische ontwikkelingen werden staten geconfronteerd met problemen die niet meer door staten alleen konden worden opgelost (zoals bv. reisstandaarden, regels voor schepen op de Rijn, hoe de nieuwe telegraaf te gebruiken over de grens). Hiervoor werden redelijk zelfstandige internationale unies opgericht om zich hierover te buigen (vb’s: International Telegraph Union, interational labour organization, Interpol, international chamber of commerce). Dit bracht procedurele innovaties met zich mee die van belang zijn voor hedendaagse GG. Multilaterale diplomatie was niet meer het exclusieve domein van landen of traditionele diplomaten. Deze unies begonnen ook multilaterale conventies te beleggen, ofwel overkomsten die wetten en regels bestempelden.

Het Den Haag systeem

In de 19e eeuw kwamen algemene conferenties op waar alle staten waren uitgenodigd om mee te delibereren. In 1899 en 1907 organiseerde Tsaar Nicholas II twee conferenties in Den Haag waarbij zowel Europese als niet-Europese landen voor werden uitgenodigd om oorlogen te voorkomen en onder welke condities samenwerking (arbiteren, onderhandelen, beroepen op rechten) kon worden uitgebreid. Dat deze landen samen kwamen zonder dat daar een crisis voor was, was iets vernieuwends, evenals dat het voor het eerst werkelijk internationaal was (en niet alleen maar europees). De aandacht die er was voor internationaal recht en algemene menselijkheid was een laatste bijdrage.

De League of Nations

De eerste wereldoorlog wees op de tekortkomingen van dit systeem, maar in de twintigste eeuw is het aantal IGOs en NGOs zeer ver door ontwikkeld.

De League of Nations, Volkerenbond

Al bij het prille begin van de eerste wereldoorlog waren er twee grote actiegroepen die aanpassingen wilden invoeren om vrede te bevorderen: de League to Enforce Peace in de VS, en de League of Nations in GB. De Volkerenbond had twee grote principes:

  1. Lidstaten respecteren en behouden de territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van andere (lid)staten.

  2. Lidstaten stemmen er mee in om verschillende methodes van het oplossen van disputen uit te proberen, mocht dat niet lukken dan kon de Volkerenbond besluiten forceren door middel van sancties. Het tweede principe was sterk verweven met het principe van collectieve veiligheid: agressie van één staat moet worden tegengegaan door allen als een ‘league of nations’.

Het covenant van de Volkerenbond stelde drie permanente organen in: de Raad (Council), Assemblee, en Secretariaat, smaen met twee autonome andere organisaties: Permanent Court of International Justice en International Labour Organization. Autoriteit lag bij de Raad, dat om te beginnen vier permanente leden (GB, Fr, It, Jap) had, en vier gekozen leden, maar dit wisselde door de geschiedenis.

De bond had een aantal successen: het loste conclict op tussen de Duits-Poolse grens, evenals tussen Letland en Polen, Finland en Rusland en Bulgarije en Griekenland. Het garandeerde Albeens grondgebied tegen Griekenland, Italen en Joegoslavie. Ook heeft het ontwapening na WO1 het hoofd geboden. Maar meest belangrijkste succes was dat het het eerste permanente internationale internationale organizatie was, met een continu functionerende ambtenarenapparaat. Van origine kwam de volkerenbond uit de 19e eeuw, maar belichaamde het 20e eeuwse idee dat de internationale gemeenschap kan en moet optreden tegen internationale wetsovertreders.

Toen de Volkerenbond niet kon ingrijpen wanneer Japan Manchurije binnenviel, werd de fundamentele zwakte van de bond duidelijk: de raad weigerde om beslissende actie te ondernemen, en GB en Fr waren niet van zins om zich militair of economisch te mengen met deze internationale problemen.

Het antwoord van de bond op de invasie van Italie in Ethiopie (lid van de Volkerenbond) ondermeinde het gezag verder. Er werd weinig steun betuigd aan Ethiopie, wat de kleinere lidstaten (en Rusland) afschrokken. Ook heeft de Volkerenbond zich niet bemoeid met de Spaanse burgeroorlog, of toen Hitler het Rijnland remilitariseerde en konden ze niets doen tegen de economische crisis van de jaren 30.

Het falen van de Volkerenbond is deels te verklaren door de absentie van de VS (die het Verdrag van Versaille niet hadden geratificeerd en dus niet mee konden doen) maar ook de hechte band met de onrechtvaardige vrede na de 1e wereldoorlog en te weinig aandacht voor sociaal-economische vraagstukken is ook onderdeel van het falen. Toen de raad niet kon reageren op veiligheidsvraagstukken was het gedoemd te falen. Desondanks werd het gezien als een goede manier van samen werken in GG, en derhalve werd in de tweede wereldoorlog nagedacht over een vervolgorganisatie: de Verenigde Naties.

De uitbreiding van functionele en gespecialiseerde organisaties

Samen met de Verenigde Naties is er een grote hoeveelheid IGOs opgekomen in de vorige eeuw, en dit gaat onverminderd voort. Deze organisaties worden doorgaans opgericht om een functie te vervullen in de complexe wereld met complexe vraagstukken, maar naast deze functionele rol krijgen ze ook een politieke rol, omdat ze niet alleen maar technische zaken behandelen maar soms de kern van de soevereinitiet van de staat raken – het zijn belangrijke stukken van GG.

Gezondheidszorg en de Wereldgezondheidsorganisatie

Één van de oudste gebieden van functionele activiteit is gezondheidszorg, dat geen grenzen kent. In hun eentje kunnen staten regionale of mondiale epidemieen niet tegengaan en dus is er samenwerking nodig. In 1851 werd de eerste keer samengewerkt (International Sanitary Conference, Parijs), als antwoord op een cholera epidemie in Europa. In 1907 werd de Office International d’Hygiene Publique opgericht, met een mandaat om informatie te verspreiden over cholera, de pest, gele koorts.

In 1948 werd de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) opgericht. Dit is bijna een puur functionalistische organisatie. De organisatie vormt een sterke epistemische gemeenschap gebaseerd op medische kennis. Drie grote bijdragen: ziektebeperking (tegengaan van ziekte verspreiding); ziekte controle en uitroeiing (actief strijden tegen ziekte) en ziekte verlichting (het aanpakken van neveneffecten van ziektes).

Door globalisering is er meer overdracht van ziektes en is het moeilijker geheim te houden dat er een ziekte heerst in een deel van de wereld. Dit heeft geleid tot een significante bestuurswissel: steeds meer gezondheidszorg wordt behandeld door private organisaties (nieuw: ProMED (1994), Global Public Health Intelligence Network (1997), nieuwe International Health Regulations (2007) – een good governance revolutie in ziektebestrijding). Ook is de materie uitgebreid waarvan men vindt dat het ongezond is (vb.: drugs en tabak).

Telecommunicaties

Net zoals gezondheidszaken zijn telecommunicaties dramatisch gewijzigd. Met de International Telegraaf Unie werd het mogelijk dat mensen internationaal konden communiceren. Maar dat netwerk veranderde en dus ook de vervolg organisatie, de Internale Telecommunicatie Unie. Net als bij gezondheidszaken is de ITU ook slechts één van de vele private en publieke organisaties die zich met telecommunicatie bezig houden.

Grootste wapenfeit van de ITU is dat informatie- en communicatietechnologie in de Milenniumdoelstellingen is gekomen, en er is een World Summit on the Information Society gekomen (2003, 2005) waar allerlei aandeelhouders van informatie bijeen werden gebracht. Van één organisatie is dit dus ook uitgegroeid tot een mondiaal gebied van multi-stakeholder governance. De Universele PostUnie is opgericht in 1874 en sindsdien is er weinig veranderd.

Arbeidszaken en de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO, Engels: ILO)

In de 19e eeuw werd er een organisatie opgericht om arbeiders te beschermen tegen uitbuiting. In 1913 kwam de eerste internationale organisatie op (International Federation of Trade Unions) om arbeiders te beschermen. De IAO werd in 1919 opgericht. Belangrijke principes: humanitaire, politieke en economische motivaties voor de oprichting. Belangrijkste activiteit is het zetten van een standaard voor hoe arbeiders behandeld dienen te worden. Het ILO heeft drie hoofdorganen, die allen een driedelige vertegenwoordiging hebben vanuit de staat, werkgevers en werknemers. Deze vertegenwoordiging van overheid en de private sector is uniek in een IGO, maar staat ook onder druk: in de Koude Oorlog hadden communistische staten hier geen formeel onderscheid tussen, en vanaf de jaren ’90 worden NGOs gemist (NGOs vertegenwoordigen steeds meer arbeiders die steeds minder lid zijn van vakbonden).

Onder de functionele organisaties wordt de IAO gezien als die met het meest effectieve monitoringssysteem, met de mogelijkheid tot handhaving. De processen van de IAO zijn weinig veranderd door de tijd, maar de jurisdictie is wel uitgebreid: van mannelijke arbeiders naar vrouwelijke en kinderen, evenals zelfstandigen. Discussie over relatie IAO met Wereld Handels Organisatie (WHO) (1995): veel staten geven aan dat arbeid los moet staan van handel, en zo proberen ze hun concurrentiepositie (goedkope arbeid) vast te houden; anderen geven aan dat arbeidszaken ook door de WHO moet worden behandeld, omdat die meer macht heeft (sancties).

De oorsprong van Bretton Woods instituties

Met het opkomen van de industriele revolutie kwam de behoefte op om handel, kapitaalstromen en prijsfluctuaties te beheren. In het begin was deze vorm van governance vooral privaat, maar na de Grote Depressie van de jaren ’30 werd het de staten duidelijk dat ze actief moesten ingrijpen. Deze les werd versterkt door de realisatie dat herstel en herbouwen na WOII meer geld zou kosten dan de beschadigde staten zelf konden opbrengen. Later, vanaf de jaren 50, werd duidelijk dat de oude kolonieen, die net onafhankelijk geworden waren, ook hulp nodig hadden.

Bretton Wood instituties werden geboren in een politieke strijd: Keynes stelde een mondiale centrale bank voor die kredietverlening kon faciliteren met een nieuwe internationale munt; Henry Dexter White stelde een minder sterke agent voor die internationale handel zou promoten (met de US dollar als centrale rol); White’s plan won: Internationaal Monetair Fonds werd gevormd.

Hoe handel moest worden beheerd was men het ook niet over eens en daarom werd er geen Internationale Handelsorganisatie gevormd. Toch vonden 23 van de onderhandelende landen een compromis in een tijdelijk arrangement: de General Agreement on Tariffs and Trade (GATT), die van 1949 tot 1995 leidend zou zijn in de wereldhandel, totdat de WHO het stokje van de GATT overnam.

De voedsel- en landbouworganisatie en het internationale voedselregime

De VN Voedsel- en Landbouworganisatie werd in 1945 opgericht met het doel om agriculturele productiviteit te vergroten en zodoende honger te elimineren, voeding te verbeteren, problemen te adresseren van surplussen en tekorten, gemeenschappelijke standaarden overeen te stemmen en nationaal landbouwbeleid af te stemmen met de vrije markt. In de jaren 60 heeft het geholpen met de destributie van hoogwaardige graan- en rijstgewassen waardoor er een ‘groene revolutie’ opkwam voor de ontwikkelende landen.
In 1963 werd het Wereld Voedsel Programma (WFP) opgericht en in 1977 het Internationale Fonds voor Landbouw Ontwikkeling (IFAD). Het WFP is de grootste arm in het afleveren van voedselhulp (de helft van alle voedselhulp en de meerderheid van alle voedselhulp voor noodsituaties per jaar). Dit doet het in samenwerking met meerdere NGOs.

Deze drie organisaties behandelen voedsel niet in hun eentje. Ze werken nauw samen met andere organisaties (zowel privaat, als publiek, als nationaal en internationaal) om voedsel te verschaffen en als beste kan dit dan ook als een internationaal regime worden beschouwd. Wereld Voedsel Conferenties in 1974, 1996, en 2002 hebben geprobeerd om deze verschillende organisaties bij elkaar te brengen, maar het blijft complex en soms werken organisaties elkaar tegen (vb: meer granen worden nu gebruikt voor bio-brandstoffen, waardoor de prijs van graan omhoog gaat...).

Het UNHCR en het internationale vluchtelingen regime

Hoewel vluchtelingen voor vele eeuwen een internationale aangelegenheid bij uitstek zijn geweest, werden ze niet gezien als de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap tot het einde van de eerste wereldoorlog. In 1920 werd er voor het eerst hulp geboden aan vluchtelingen. Hoewel dit gelimiteerd was (alleen administratieve hulp, en alleen aan Russen, en alleen tijdelijk) was dit wel een omslag in het denken over de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap voor mensen die ontheemd zijn geraakt. Deze eerste stappen waren ontoereikend om de grootste humanitaire crisis van de 20e eeuw aan te gaan: het vluchten van de holocaust.

Nadat er in WOII een orgaan was (UNRRA) dat zich boog op ontheemden die door de geallieerden bevrijd waren, dat in 1947 weer opgeheven werd, werd in 1950 de VN Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen opgericht (UNHCR). Sleutel voor succes en falen van de organisatie is de definitie van vluchteling (gaat om een gegronde angst voor vervolging op basis van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep, of politieke mening) en dat het was opgericht om uitbuiting van de vluchteling in het land van aankomst en gedwongen terugkeer naar het land van herkomst tegen te gaan. Deze vorm van juridische bescherming wordt steeds moeilijker om te implementeren.

Het was opgericht als tijdelijke organisatie voor de naoorlogse tijd, maar zijn er meer dan 11,4 miljoen mensen die vluchtelingenstatus opeisen en zijn er meer dan 13,7 miljoen ontheemden. Door deze uitbreiding is de UNHCR noodzakelijk veel gaan samenwerken met andere organisaties, en is er ook veel kritiek gekomen (mandaat te ver opgerekt, te veel aandacht voor repatrieering, het samenvoegen in een kamp van daders en slachtoffers van genocide).

Internationale gerechtshoven voor berechting en geschillenbeslechting

De Tweede Den Haag Conferentie, in 1907, vestigde het Permanent Court of Arbitration (PCA). Dit was het eerste instituut dat internationale geschillen kon beslechten met bindende beslissingen gebaseerde op internationaal recht. Dit heeft de basis gevormd voor zowel het Permanent Court of International Justice (PCIJ) en het International Court of Justice (ICJ). Tegenwoordig zijn er meer dan 20 permanente juridische instituties en ongeveer 70 andere internationale instituten welke juridische functies hebben.

Regionale gerechtshoven

Daarnaast is ook het aantal regionale gerechtshoven toegenomen. Denk bijvoorbeeld aan het ECJ van de EU. In Afrika, Latijns-Amerika en Europa bestaan verschillende regionale gerechtshoven. Deze drie regio’s hebben alle drie een mensenrechtenhof en meerdere economische gerechtshoven.

Gespecialiseerde tribunalen en gerechtshoven

Het IHJ wordt bijgestaan door een aantal andere internationale tribunalen. Sommige zijn verbonden aan specifieke bureaus, andere aan specifieke VN beslissingen. Van specifiek belang zijn de ‘International Centre for the Settlement of Investment Disputes’ van de Wereldbank en de ‘Dispute Settlement Body’ van de WTO. De eerste is een bankentiteit dat geschillen oplost tussen landen en/of investeerders. Deelname is vrijwilig, maar wanneer de partijen overeenstemmen om een gechil op te laten lossen kunnen ze zich niet meer terugtrekken. Dit is steeds belangrijker geworden. De DSB wordt later behandeld. Gespecialiseerde internationale gerechtshoven zijn bijvoorbeeld de ad hoc strafrechttribunalen voor het voormalige Joegoslavië en Rwanda en het International Strafgerechtshof.

Private internationale geschillenbeslechting

Private internationale geschillenbeslechting dient ook steeds vaker te gebeuren bij een globaliserende wereld. Er zijn intergouvernementele organen hiervoor, zoals ICSID, maar er zijn ook private oplossingen te vinden. Regels in dit soort organen zijn vaak flexibel en de notulen en besluiten zijn privé. Vb’s: London Court of International Arbitration, The Arbitration Institute of the Stockholm Chamber of Commerce.

Hoe vormen de Verenigde Naties de centrale rol van Global Governance? - Chapter 4

Vanaf WOII zijn de VN het centrale stuk van GG geweest. De enige IGO met mondiale blik en bijna universeel lidmaatschap, met een agenda die het meest breed is. De VN zijn eigenlijk een complex systeem met verschillende stukken. Onder de functies vallen het maken van nieuwe wetten, normen en principes; nieuwe IGOs zijn gemaakt binnen de VN evenals talloze andere comités en programma’s; het heeft mondiale conferenties en toppen gesponsord. In het kort: de VN is de centrale plek voor multilaterale diplomatie en de Algemene Vergadering van de VN is het centrale toneel.

De Algemene Vergadering is de kern van het mondiale veiligheidssysteem en de primaire legitimeerde van acties die relateren aan veiligheidsvraagstukken. Het belang van de VN en vooral de Algemene Vergadering wisselt door de tijd heen, afhankelijk van internationale politiek. Aan het begin van de 21e eeuw waren twee zaken van belang:

  1. de introductie van de Millenniumdoelen, en
  2. de Nobelprijs voor de vrede voor de secretaris-generaal Kofi Annan.

Het handvest van de VN en belangrijkste principes

Het meest fundamentele principe is de soevereine gelijkwaardigheid van staten: staten erkennen geen hogere autoriteit dan de staat en ze zijn alle gelijk als juridische entiteiten (grootte, militaire macht e.d. maakt niet uit: Rusland is gelijk aan Rwanda). Dit is de grondslag van het hebben van één stem in de Algemene Vergadering. Ongelijkwaardigheid is echter ook onderdeel van de VN en komt tot uiting in permanent lidmaatschap en vetorechten.

Gerelateerd aan het doel om vrede en veiligheid te bevorderen zijn de twee principes dat staten 1) zullen afzien van het bedreigen of gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van enig andere staat, of in ieder geval zolang dit niet consistent is met de doelen van de VN; en 2) hun geschillen beslechten met vredelievende middelen. (staten hebben zich hier lang niet altijd aan gehouden) Leden accepteren ook de verplichting om handhavingsacties te ondersteunen zoals economische sancties en om zich te weerhouden van steun verlenen aan staten waar dit soort handhavingsacties worden opgelegd.

Lidstaten hebben de collectieve verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat niet lidstaten zich in de geest van deze afspraken gedragen. Ook is van belang is de verplichting dat staten afspraken nakomen (invulling van pacta sunt servanda: afspraken zullen nagekomen worden).

Belangrijkste organen van de Verenigde Naties

De structuur van de VN, zoals het afgesproken was, behelst zes belangrijkste organen: de Veiligheidsraad, de Algemene Vergadering, de Economische en Sociale Raad, de Trustschapsraad, het Internationale Gerechtshof, en het Secretariaat. Ieder orgaan is door de tijd veranderd, met het reageren op externe werkelijkheden, interne druk, interactie met andere organen. Naast deze zes zijn er ook 19 onafhankelijk ingestelde gespecialiseerde organisaties (zie hoofdstuk 3), en daarnaast is er een groot aantal dochterorganisaties gemaakt (voorbeeld voor IGOs maken IGOs), wat de VN zeer complex maakt. Focus hier op de zes belangrijkste organisaties:

De Algemene Vergadering

Beslissingen worden hier genomen op basis van één staat, één stem. Heeft de verantwoordelijkheid om dochterorganisaties aan te sturen maar slechts de macht om advies uit te brengen aan de lidstaten. Bij interne aangelegenheden, zoals verkiezingen en het budget heeft de vergadering wel beslissingsbevoegdheid. Met het bepalen van het budget kan de vergadering verschillende dochterorganisaties bijsturen en met de verkiezingen kunnen bijv. nieuwe lidstaten aan de VN worden toegevoegd, of niet-permanente leden aan de Veiligheidsraad, ECOSOC, of de trustschapsraad worden toegevoegd, rechters kunnen tot het Internationale gerechtshof worden benoemd.

De vergadering kan iedere kwestie behandelen die door lidstaten wordt aangebracht maar in de praktijk komen jaarlijks dezelfde soorten kwesties terug, zoals het conflict tussen Israel en Palestina, mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking. Hoewel de Veiligheidsraad het belangrijkste orgaan is met betrekking tot vrede en veiligheid, kan de algemene vergadering ondervragingen en studies verrichten naar conflicten en kan het een situatie bespreken en voorschriften doen als de Veiligheidsraad niet naar behoren functioneert en heeft de vergadering informatierecht.

Ook heeft de AV de verantwoordelijkheid om internationaal recht te ontwikkelen. Hoewel het geen wereld rechtgever is, kunnen haar resoluties wel de basis vormen voor nieuw internationaal recht door nieuwe principes te articuleren (vb: de zeeën zijn benoemd tot gemeenschappelijk erfgoed voor de menselijkheid). Dit neemt vooral de vorm aan van soft law en niet snel van hard law (niet alle lidstaten zijn altijd voorstander)

Als laatste heeft de AV ook een bevoegdheid met betrekking tot het aanpassen van het handvest van de VN. Amenderingen kunnen worden voorgesteld met een tweederde meerderheid van de Vergadering.

Tweederde meerderheid van alle lidstaten, plus alle permanente leden van de Veiligheidsraad dienen daar mee in te stemmen om het handvest aan te passen. Slechts twee aanpassingen: uitbreiding leden Veiligheidsraad en ECOSOC.

Hoe de Algemene Vergadering functioneert:

  • Drie maanden in het najaar komen alle landen samen

  • Begint met ‘algemeen debat’ waar de leiders van landen de wereld toespreken; daarna nemen diplomaten het over.

  • Meeste voorbereidende werk wordt gedaan door zes functionele commissies, waarbij lidmaatschap van deze commissies de plenaire zitting weerspiegelt (evenveel landen)

  • Ieder jaar wordt een president en 17 vicepresidenten gekozen voor de AV, doorgaans uit kleine en middelgrote landen, slecht één keer een vrouw

  • Belangrijk zijn de delegaties van de landen zelf. Hoewel het maximum is vastgesteld op vijf leden per land, mogen er ook vijf vervangende delegatieleden per land mee evenals een ongelimiteerde hoeveelheid adviseurs en technische experts. De VS hebben zo 120 mensen; sommige andere landen één of twee.

  • De mensen doen mee aan sessies en borrels en pogen zo de agenda aan te passen en hun land te vertegenwoordigen. Ander soort diplomatie dan traditionele bilaterale diplomatie.

Beslissingsprocedure van de Algemene Vergadering

Blokvorming wordt gestimuleerd in de beslissingsprocedure van de AV. Ten eerste komt dit direct uit het handvest zelf: er zou naast de permanente vertegenwoordiging ook aandacht voor geografische distributie zijn, maar deze regio’s zijn niet vastgelegd. Ten tweede leidt de één-staat-één-stem beslissingsprocedure ertoe dat staten die gelijke belangen hebben elkaar opzoeken. Dit is vooral gevormd langs lijnen van Oost-West (Koude Oorlog) en Noord-Zuid (ontwikkelingsproblematiek). Verder zijn er vele regionale blokken, zoals ASEAN (Association of Sout East Asian Nations), de EU, de Arabische wereld, enzovoorts. Deze verschillende verbanden worden met verschillende kwesties op verschillende wijzen gevolgd.

Verschuivende agenda en relevantie van de Algemene Vergadering

De algemene vergadering is DE plek om agenda te bepalen op het mondiale podium. Iedere staat kan een agendapunt inbrengen. Maar het belang van de AV is sterk afgenomen, zeker omdat er steeds minder eenheid was binnen blokken. Hiermee is consensus moeilijker, en al helemaal implementatie. Veel agendastukken komen jaarlijks terug zonder oplossingen en als er een resolutie komt, dan is het vaak in te algemene bewoordingen. Kritiek op de VN is vaak kritiek op de AV. Veel van de beslissingskracht is naar de Veiligheidsraad en het secretariaat gegaan, waardoor de zwakkere landen bang zijn niet meer vertegenwoordigd te zijn. Hervorming is noodzakelijk, maar daarvoor moet de meerderheid van staten het erover eens zijn.

De Veiligheidsraad

De Veiligheidsraad heeft de belangrijkste verantwoordelijkheid voor het onderhouden van internationale vrede en veiligheid en heeft de autoriteit om te opereren namens ALLE lidstaten van de VN. In hoofdstuk Vi en VII staat uitgeschreven onder welke voorwaarden de raad dit kan doen. De Veiligheidsraad was klein gehouden om de besluitvorming efficiënt (sneller) te doen verlopen. Het is het enige VN orgaan dat permanenten leden heeft, en deze bestaan uit: de VS, het VK, Frankrijk, Rusland en China. Elk van deze landen heeft een vetomacht. De niet permanente leden (in het begin 6, nu 10) worden door de Algemene Vergadering verkozen op een wijze dat iedere regio vertegenwoordigd wordt in de Veiligheidsraad.

De Veiligheidsraad verschilt van de AV en ECOSOC in dat het geen reguliere vergaderingen heeft. De raad komt alleen bij elkaar wanneer er een bepaalde kwestie speelt. Ieder land kan een kwestie aandienen maar deze mogen worden genegeerd. De secretaris-generaal kan ook kwesties aandragen. Hier kwam in 2000 (wat) verandering in, toen thematische samenkomsten geïntroduceerd werden over bredere kwesties zoals HIV/AIDS als een bedreiging voor de vrede, kindsoldaten en samenwerking tussen de VN en regionale organisaties onder hoofdstuk VIII van het handvest. Niet-leden mogen naar vergaderingen en mogen de raad toespreken wanneer ze belang hebben bij de kwestie. Dit is nu routine geworden. Ook komen er NGOs en het hoofd van het rode kruis aan het woord. Kortom, het is niet geheel afgesloten van e rest van de wereld. Veel diplomatie en onderhandeling vindt plaats in vele informele consultaties. Voorzitterschap rouleert per maand.

Naast de verantwoordelijkheid voor de vrede en veiligheid heeft de Veiligheidsraad ook verantwoordelijkheden in het verkiezen van een secretaris-generaal, rechters bij het Internationaal Gerechtshof, en nieuwe VN leden – alle tezamen met de Algemene Vergadering. De vetomacht van de leden is nog steeds controversieel maar een minder groot probleem dan tijdens de Koude Oorlog, toen vooral de USSR veel blokkeerde. De VS deden dit toentertijd niet, hetgeen de vele vriendschappelijke relaties van de VS toen weer geeft. Het was lastig te opereren in de Koude Oorlog en vanwege deze moeilijkheid werd een volledig nieuwe notie geïntroduceerd: peacekeeping, ofwel vrede bewaren. Dit was niet gericht op het beslechten van conflict maar om het beperken van conflict, wat dit toen minder vanzelfsprekend maakte. Eind jaren 80 verbeterde de situatie, vooral doordat de Sovjet-Unie de buitenlandpolitiek sterk wijzigde. Sinds de jaren 90 heeft de Veiligheidsraad zelfs meer actie ondernomen dan ooit tevoren (in meer conflicten, met meer beslissingen, meer vredebewaringsmissies en meer types sancties). Het heeft oorlogstribunalen opgericht (nieuw), NAVO bombardementen gelegitimeerd, protectoraten opgericht, definities van bedreigingen van de vrede aangepast met terrorisme (nog voor 11 september) en heeft resolutie 1373 aangenomen waar alle staten zijn gevraagd om anti-terrorisme maatregelen te nemen. Ook is een aantal monitorlichamen geïntroduceerd.Sinds de inval van Irak en Koeweit is de Veiligheidsraad beschouwd als het meest belangrijke internationale institutie voor het geven of weerhouden van collectieve legitimiteit voor een internationale oorlog. Het voorval Irak 2003 [de VS vielen Irak binnen zonder legitimiteit van de Veiligheidsraad, red] gaf aan dat zelfs de meest machtige landen hun beleid probeerden te framen in de taal van de Veiligheidsraad en dat alle coalities van landen legitimiteit van de Veiligheidsraad als iets belangrijk zagen (aangetoond juist doordat andere staten deze invasie als illegitiem en onrechtvaardig zagen en niet mee hielpen).

Irak 2003 gaf wel een spanning aan tussen aan de ene kant de autonomie van de lidstaten en aan de andere kant internationale inbinding. De vrijwillige nakoming door staten is afhankelijk van hun percepties van de legitimiteit van de raad en haar acties – haar symbolische macht.

De Economische en Sociale Raad (ECOSOC)

Hoewel de secties van het VN handvest over ECOSOC kort en bondig zijn, is dit het meest complexe van het VN systeem. ECOSOC is het centrale forum van de VN om internationale economische en sociale kwesties te behandelen en de doelen spreiden zich van het bevorderen van hogere levensstandaarden tot oplossingen bedenken voor economische, sociale en gezondheidsproblemen en het aansporen van universeel respect voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden. Het behandelt meer dan 70% van de middelen van de middelen van het VN systeem. Bij de oprichters van de VN was het idee dat ECOSOC de activiteiten van de ILO, WHO, FAO, Wereldbank en de IMF zou coördineren, maar dat bleek in later jaren problematisch omdat vele van de activiteiten buiten de jurisdictie van ECOSOC kwamen te liggen.

Lidmaatschap begon met 18 leden, toen 27 (1965) en nu (sinds 1973) 54 leden. Leden worden door de AV gekozen in termijnen van drie jaar, op voordracht van de regionale blokken. Vier van de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad zijn continu vertegenwoordigd (China kon niet altijd mee betalen, dus die doet niet mee) en vele andere landen worden continu herkozen. ECOSOC handelt middels besluiten en resoluties die vaak door consensus of simpele meerderheidsstemmen worden afgesproken. Aanbevelingen en multilaterale conventies hebben toestemming van de Algemene Vergadering nodig.

Het ECOSOC houdt één vierwekelijkse vergadering per jaar (ene jaar New York, andere Genève), maar ook vele korte sessies en vergaderingen. In 2007 en 2008 zijn er weer andere vergaderingen bijgekomen. Sommige organisaties die onder ECOSOC vallen bestonden al voor het oprichten er van, andere kwamen er later onder te vallen. Eén van de factoren die samenwerken moeilijk maakt is dat de organisaties geografisch sterk uit elkaar liggen (hoofdkantoren zijn geplaatst in Genève (ILO, ITU, WIPO, WHO), Rome (FAO), Parijs (UNESCO), Montreal (ICAO), Washington (IMF, Wereldbank), Londen (IMO), Wenen UNIDO), Bern (UPU)); een ander is dat de organisaties relatief autonoom zijn en zich op verschillende, soms conflicterende wijzen hebben ontwikkeld. Het resultaat: constante problemen in de coördinatie.

Functionele commissies: een deel van het werk van ECOSOC wordt door negen functionele commissies gedaan: Social Development, Narcotic Drugs, de Status of Women, Science and Technology for Development, Crime Prevention and Criminal Justice, Statistics en Forests. Deze namen beslaan goed waar ze voor in het leven geroepen zijn.Naast functionele commissies zijn er ook regionale commissies, die worden in hoofdstuk 9 behandeld.

Activiteiten in het veld: één van de grootse redenen voor uitbreiding van de economische en sociale activiteiten van ECOSOC is de uitbreiding naar het operationele veldwerk, in het bijzonder technische ondersteuning. Technische ondersteuning is de kernactiviteit van de VN ontwikkelingshulp geweest (kapitaal en infrastructuur: Wereldbank) en dit (veelal opleidingen) is flink uitgebreid binnen de WHO, FAO, UNESCO, of een van de regionale commissies. Coördinatie is ook daar(door) een uitdaging.

Secretariaat van de Verenigde Naties

Dit zijn ambtenaren (zo’n 8900) die vanuit verschillende nationaliteiten zijn aangetrokken maar waarvan verwacht wordt dat ze hun nationaliteit overstijgen (maar niet opgeven) en een werkelijk internationale gemeenschap vormen.

De secretaris-generaal heeft een moeilijk te definiëren takenpakket. Hij/zij is manager van de organisatie, is verantwoordelijk om leiderschap te geven aan het secretariaat, voorbereiding van het budget van de VN, het sturen van jaarrapport naar de Algemene Vergadering, en het leiden van studies die andere organen verzoeken. Moet zich verantwoorden aan twee kiesdistricten: alle lidstaten van de VN en het secretariaat (is een moeilijke balans). Secretaris-generaal wordt voor vijf jaar verkozen, op voordracht door de Veiligheidsraad en met tweederde meerderheid van de Algemene Vergadering. Is een intens politieke aangelegenheid.

De verschillende secretarissen-generaal hebben een centrale rol gespeeld in het naar voren brengen van de VN als een centrale actor. Ze hebben de VN meer gemaakt dan de som van hun delen. Allen hebben initiatieven genomen, flexibele interpretaties gegeven van handvest provisies, en hebben waar nodig mandaten gezocht van VN beleidsorganen. De secretaris-generaal is meer dan een topambtenaar; hij/zij is een politiek figuur.

Spraakmakende secretarissen-generaal zijn:

  • Dag Hammerskjöld (2e): articuleerde de toewijding van de VN op basis van vredeshandhaving; demonstreerde de effectiviteit van de SG, om te beginnen met het vrij krijgen van VS soldaten in China (extra belangrijk, omdat China op dat moment nog geen lid was van de VN)

  • Javier Pérez de Cuéllar (5e) erfde een bijna irrelevante VN en maakte deze weer relevant door geduldig vrede en veiligheid te promoten in verschillende conflicten. Hij was de ‘ideale tussenpersoon door zijn autoriteit en discretie in te zetten’.

  • Boutros Boutros-Ghali (6e) ging verder dan zijn voorganger en dit maakte hem ongeliefd bij de VS

  • Kofi Annan (7e) was de eerste SG uit de administratie van de VN. Hij werd zelfs nog meer een activist en hij en zijn organisatie ontvingen de Nobelprijs voor de Vrede. Hij heeft uitvoerige administratieve en budgettaire hervormingen doorgevoerd en heeft stappen ondernomen om contacten met NGOs, regionale IGOs, grote bedrijfsleiders en het Amerikaanse Congres te verbeteren. Verder was hij de eerste die onafhankelijke rapporten opvroeg van falen van de VN (Srebrenica, Rwanda, Irak) en accepteerde hij publiekelijke schuld voor dat falen. Volgens sommigen heeft hij het secretaris-generaalschap tot de grootst mogelijke dimensies opgerekt.

  • Ban Ki-moon (8e) gaf aan dat hij meer wilde samenwerken met de kiesdistricten, waaronder staten, NGOs, en de zakelijke gemeenschap. Hij heeft initiatieven genomen op gebied van broeikaseffect, Darfur, en preventieve diplomatie. Heeft drie vrouwen uit ontwikkelingslanden op topposities gekregen en is aan het herorganiseren.

Kortom: meer dan in het verleden wordt de secretaris-generaal gezien als onderhandelaar, tussenpersoon en wereldfiguur.

Functies van het Secretariaat: slechts eenderde van de secretariaatleden (velen technocraten) zitten op het hoofdkantoor; de rest is in het veld. Daar implementeren ze sociaaleconomisch beleid dat veel van het tastbare resultaat van de VN omvat. Het secretariaat is ook verantwoordelijk voor het vergaren van statistische data, opdracht geven voor studies en rapporten, documenten voorbereiden, en vertalingen bieden van stukken in de zes talen van de VN. Heeft een aantal kantoren en departementen die alle een onder secretaris-generaal hebben. Ze krijgen autoriteit van hun rationeel-juridische kennis; krijgen legitimiteit van de morele doelen van de organisatie en van hun claims op neutraliteit, onpartijdigheid, en objectiviteit; ze krijgen macht van hun missies waar ze anderen helpen.

Het Internationale Gerechtshof

Het Internationale Gerechtshof heeft een gelimiteerde rol (in tegenstelling tot bovenstaande organisaties) maar is minstens even belangrijk. Het is de juridische arm van de VN. Zodanig deelt het de verantwoordelijkheid met de andere organen dat de principes van het handvest worden gevolgd. De specifieke rol die het Internationale Gerechtshof heeft is dat het staten een onafhankelijk orgaan biedt dat juridische geschillen kan beslechten in de lijn van het internationale recht (dit worden ook wel ‘contentious cases’ genoemd) en om advies te geven over juridische vraagstukken die de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad aan het hof geven.

Het Hof bestaat uit 15 rechters die voor 9 jaar zijn benoemd (iedere 3 jaar vijf nieuwe) door de AV en de Veiligheidsraad. Gezamenlijk representeren ze de belangrijkste rechtssystemen ter wereld maar zijn niet aan hun persoonlijke nationale rechtssysteem gebonden. Partijen in een conflict – alléén staten – moeten alle ermee toestemmen dat het hof een uitspraak zal doen over hun conflict. Indien staten dit niet doen, heeft het hof geen zeggenschap, maar wanneer staten dit wel doen, dan dienen ze ook de uitspraak van het hof te respecteren (er wordt hier rekening gehouden met de ‘kracht van schaamte’). Het Internationaal Gerechtshof is nooit zeer zwaar belast, maar hoe langer het bestaat, hoe meer casussen zich op hebben gestapeld en het begint nu zwaar(der) belast te zijn, de zaken die behandeld worden zijn zelden zaken van de ‘waan van de dag’ maar vaker zaken uit het verleden, omdat weinig staten de zeggenschap over een politiek probleem willen opgegeven aan juridische buitenstaanders.

26 maal heeft het hof advies kunnen leveren aan de VN. Wanneer het met het handvest van de VN te maken had, hebben ze zich altijd terughoudend (en vooral niet te activistisch) opgesteld. Het hof wordt beperkt door het gegeven dat slechts staten met zaken aan kunnen komen (uitgesloten zijn bv. terroristische groeperingen of bedrijven enz.). Ook is het idee dat de uitspraken alleen voor de twee partijen gelden en alleen voor die ene zaak. Dit heeft het hof echter niet weerhouden om vorige uitspraken ook mee te nemen in nieuwe beslissingen. Vaak heeft men het over het laag aantal zaken en dat het lang duurt om tot een beslissing te komen maar ook wordt er gezegd dat het hof een grote bijdrage levert aan het internationale wetgeving.

De Trustschapsraad

De Trustschapsraad is in het leven geroepen om gebieden te overzien die zonder leiding waren maar die niet geheel zelfstandig konden worden genoemd. Het gaat bijvoorbeeld om voormalige Duitse koloniën, die onder supervisie van de Volkerenbond waren geplaatst. Ook werd Palestina aan de VN overgedragen door de Britten nadat ze het geweld daar niet meer konden controleren. Doel van de trustschapsraad is het zelfstandig maken van deze gebieden, en daarmee te werken naar haar eigen ondergang. De zelfstandigheid van alle gebieden is gelukt, maar het bleek lastig om de trustschapsraad te ontbinden, Nu is men dus op zoek naar nieuwe functies voor de raad.

Mondiale conferenties en toppen

Los van bovenstaande structurele samenkomsten zijn er ook ad hoc evenementen die de VN sponsoren. Het gaat hier over allerlei onderwerpen, van vergrijzing, tot klimaat, tot de wetten van de zee. De hoeveelheid participanten wijzigt sterk (vb: Summit on Sustainable Development had 21,000 deelnemers uit 191 landen), evenals de input van NGOs en de duur van de conferenties (bijvoorbeeld: Law of the Sea duurde zo’n 9 jaar) . Ze zijn een platform om het algemeen bewustzijn van bepaalde problemen te vergroten, om soft law te ontwikkelen, nieuwe normen, principes en internationale standaarden. Ook is het een middel om een proces in gang te zetten waarbij overheden verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor hun acties. Conferenties bieden de mogelijkheid om te netwerken, om een internationaal zakennetwerk op te zetten, en om input van wetenschappers en andere expertgroepen, NGOs en private corporaties te krijgen. Veelal is er een NGO conferentie over hetzelfde onderwerp parallel aan de VN-conferentie, hetgeen heeft bijgedragen aan de groei van het aantal NGOs.

Mondiale conferenties worden voorbereid door voorbereidende vergaderingen (prepcoms) waar vele expert meetings zijn en waar naar schatting zo’n 60 procent van de uiteindelijke uitkomsten al onderhandeld zijn. Uitkomsten van dit soort conferenties zijn over het algemeen declaraties en actieplannen. Sommige van de conferenties in de jaren ’70 hebben ook geleid tot de introductie van een aantal nieuwe instituties om conferentiedoelen te behalen (zoals UNEP, UNIFEM, UNCED). Critici geven aan dat deze conferenties het werk doen van andere organisaties en daarin veel minder efficiënt zijn en minder goede oplossingen bieden. Het zouden vooral dure media-uitingen zijn die weinig intrinsieke waarde hebben. Om hier het hoofd aan te bieden begint een groot aantal bijeenkomsten ‘toppen’ te heten i.p.v. ‘conferenties’. Zo was het Millenniumtop, waar de millenniumdoelstellingen zijn goedgekeurd, slechts drie dagen (met het grootst aantal wereldleiders ooit, van 147 landen).

Kortom: conferenties en toppen zijn (ook) een integraal onderdeel van de VN en GG. De conferenties hebben een energie en aandacht gegenereerd op een manier die reguliere instituties niet kunnen nadoen.

Aanhoudende organisatieproblemen en de behoefte aan hervorming

Zoals vele organisaties heeft de VN aanhoudende problemen op het gebied van financiering, coördinatie, management en structurele zwakheden. Al deze problemen kunnen worden teruggevoerd op de grote uitbreiding van kwesties die de VN moeten aanpakken sinds dat ze zijn opgericht, de corresponderende uitdagingen voor de capaciteit van het systeem om deze problemen aan te pakken en de terughoudendheid van lidstaten om met de noodzakelijke middelen over de brug te komen.

Iedereen is het er over eens dat hervorming noodzakelijk is. De vraag is waarheen deze hervorming dient te leiden. De meeste voorstellen zijn opgesteld namens verborgen politieke agenda’s en beleidsdoelen, en reflecteren concurrerende nationale belangen (de rijke landen wil dat er beter management is, minder programma’s zijn en dat de organisatie meer efficiënt met de middelen omgaat; de arme landen willen dat er meer programma’s komen, meer zeggenschap, meer economische gelijkheid; NGOs willen een meer transparant en aanspreekbare organisatie, waarbij zij meer zeggenschap hebben op wat er goed en fout gaat). Met deze onenigheid is grote verandering extreem moeilijk (er is slechts twee keer iets groots veranderd in het handvest) maar kleinere veranderingen zijn mogelijk, vooral door de secretaris-generaal geïnitieerd.

Hervormingen in de Veiligheidsraad

Het is vrijwel iedereen duidelijk dat de Veiligheidsraad moet hervormen. De permanente leden reflecteren de wereld van 1945 en niet van nu (Europa is oververtegenwoordigd ten koste van Afrika, Latijns Amerika, Azië; landen als Japan en Duitsland betalen meer dan Ru, Ch, Fr en En maar zijn geen permanente leden). Ook is er ongelijkheid tussen permanente en niet-permanente leden van de Veiligheidsraad. Gekoppeld hier aan is de vraag of nieuwe leden ook vetorechten krijgen (of dat bestaande landen hun veto opgeven, wat de huidige permanente leden niet willen). Maar het is moeilijk om dat aan te passen, want landen als Frankrijk en Engeland willen hun macht niet opgeven. De VS waren voorstander van Du in de Veiligheidsraad, totdat de Duitsers de invasie in Irak veroordeelden. Op het gebied van transparantie en efficiëntie is er wel één en ander veranderd. Zo is er meer consultatie met landen die betrokken zijn bij vredesvraagstukken en zijn meer vergaderingen openbaar. Ondanks de blijvende bezwaren over representatie is de Veiligheidsraad nog wel legitiem. Landen willen er bij zijn en participatie wordt als eervol gezien.

Coördinatie en Management

Het probleem van verschillende organen die gelijke taken uitvoeren zonder coördinatie plaagt het systeem al vanaf het begin, omdat het dusdanig decentraal georganiseerd is opdat er geen politisering van bepaalde onderwerpen mogelijk is. Zo is ECOSOC te ingewikkeld geworden. Er zijn drie rapporten verschenen om ECOSOC te wijzigen en er is ook gesneden in organisaties maar met nieuwe conferenties kwamen er weer nieuwe organisaties op, en met minder geld moest er toch meer gedaan worden, wat hervorming lastig maakt. Ook zijn coördinatie en management moeilijk bij humanitaire missies. Er is hier namelijk een divisie: UNHCR doet vluchtelingenkampen, UNICEF water en sanering, WFP doet voedsel, WHO doet gezondheid, en soms is er ook nog een vredesbewakingsmissie en vrijwel altijd ook vele NGOs die mee helpen. Er is wel een coördinator aangesteld om dit alles te coördineren (in 1991) maar de bovenstaande organisaties zijn nooit formeel onder deze coördinator komen te vallen. Bij HIV/AIDS zien we ook zo’n samenwerkingsprobleem. Dit is opgelost door een plan op te stellen om begrotingen en actieplannen van 29 VN fondsen, programma’s en organisaties samen te laten werken. Dit biedt een model voor toekomstige samenwerking.

Hervormingen van het Secretariaat

Het secretariaat is gegroeid vanaf het moment dat het ontstaan is tot de jaren ‘90 (van 300 in 1946 tot 14,691 in 1994). Dit kwam door de uitbreiding van de lidstaten van de VN en uitbreiding van het aantal programma’s en activiteiten. In het midden van de jaren 90 kwam er druk vanuit de VS dat het Secretariaat kleiner moest worden en dat er minder organisaties moesten zijn. Kofi Annan heeft dit voor elkaar gekregen (heeft bv. 30 departementen samengevoegd in 4 sectorgebieden, zijn senior management eenheid functioneerde als parlement) maar in de laatste dagen van zijn ambtsperiode werden de VN geplaagd door mismanagementschandalen (meest bekend: het oil-for-food programma, waar Sadam Hoessein geld achterover kon drukken door mismanagement van de VN). Het Secretariaat dient zich dus continu aan te passen om effectiviteit en legitimiteit te behouden.

Financiering

Net zoals de VN zelf is ook de begroting van de VN complex. Er is een aantal pilaren die eigen begrotingen hebben; zo is er het reguliere budget voor administratie, grote organen en programma’s; zo is er vredebewaking voor militaire inzet en daarnaast heeft ieder agentschap ook een eigen begroting. Deze drie budgetten worden door de staten gefinancierd, en daarnaast halen de grote organen en agentschappen ook op eigen kracht geld op – vaak meer dan de staten geven.Iedere drie jaar wordt bekeken welk land hoeveel procent van het totale budget dient te betalen. Dit geschiedt op basis van hoeveel het land kan betalen, kijkend naar het nationale inkomen, inkopen per capita en economische ontwrichtingen (zoals oorlog). Op 18 landen na betaalt ieder land minder dan 1 procent van het totale VN-budget, en de top vijf landen (5 van de 192 lidstaten) betaalt 64 procent van het totale budget. Soms betalen staten niet en dan heeft de VN een crisis. Er zijn ideeën om dit te hervormen maar dat is tot op heden nog niet gelukt.

Niet-statelijke actoren integreren

De groeiende betrokkenheid van NGOs en bedrijven met de programma’s van de VN geeft een ander gebied aan dat hervorming verdient: het beter integreren van niet-statelijke actoren. Initiatieven die hiertoe genomen zijn worden elders in het boek beschreven.

De relatie van de VN met regionale organisaties

Met het ontstaan van de VN waren er nog weinig regionale organisaties. Toch was er toen ook al een spanning tussen oprichters die een mondiale organisatie wilden (Franklin Roosevelt) en mensen die meer ruimte wilden laten voor regio’s (Britse ministerie voor buitenlandse zaken). Resultaat is dat er in het handvest weinig staat over de rol van regio’s. De Veiligheidsraad heeft de hoogste verantwoordelijkheid over vrede en veiligheid en mochten regio’s hier wat aan willen doen dan dienen ze dit te melden aan de raad. Deze cryptische omschrijving (welke regio’s? Hoe moet die interactie verlopen?) was toentertijd geen probleem en ook niet tijdens de Koude Oorlog, maar na de Koude Oorlog is het aantal regionale organisaties, en met name het aantal conflicten dat door hen werd uitgevochten flink uitgebreid (eind jaren 90 hadden de regio’s meer vredesmissies dan de VN, maar dit is nu teruggedraaid). Hoe deze spanning is verlopen wordt elders in het boek uitgelegd.

Wat is de rol van regionale organisaties in kader van internationale politiek? - Chapter 5

In de 21e eeuw zijn regio’s opgekomen als nieuwe drijvende kracht van internationale politiek. Het is een nieuw mondiaal landschap. De eerste politieke samenwerkingsverbanden waren regionaal, omdat ze beperkt waren in handel en communicatie. De VN en vele functionele organisaties waren ontworpen om mondiaal te zijn, maar er werd ook ruimte gelaten voor regio’s (hoofdstuk VIII van het VN handvest biedt ruimte voor regionale veiligheidsafspraken; ECOSOC stimuleerde regionale handelsverdragen). Nu wordt de regio gezien als één niveau (level) van governance, samen met het lokale en mondiale niveau. Kunnen langs dezelfde lijnen worden gecategoriseerd als mondiale organisaties: algemeen nut, vrede en veiligheid, economie, functioneel, en technisch. Sommige zijn vooral politiek, vele zijn vooral economisch.

Regio’s verschillen sterk in hun reikwijdte, institutionele vorm, lidmaatschap en identiteitszin. Grootste contrast is tussen Europa (vooral EU) en Azië. Europa is relatief sterk geïnstitutionaliseerd, met rechtbanken, gekwalificeerde meerderheid stemmingsprocedures, transparantie en monitoring, een hecht juridisch systeem met regels en reguleringen – een significante intrusie op de soevereiniteit van de lidstaten. In Azië is de samenwerking meer informeel en non-legalistisch waarbij staten meer vrijheid hebben. Het relatieve succes van regionale organisaties is gebaseerd op waarnemingen over of de doelen worden gehaald en problemen worden opgelost.

De wortels en dynamiek van regionalisme (regionalism)

Het idee achter regionalisme is dat staten in een gegeven geografisch gebied makkelijker en effectiever kunnen samenwerken om economische en veiligheidsproblemen aan te pakken, omdat ze dichter bij elkaar en de problemen zijn en omdat er vanuit wordt kan worden gegaan dat ze enige achtergrond en aanpak delen. Steeds vaker wordt dit in twijfel getrokken.

Regio definiëren

In de traditionele definitie van regionalisme wordt aangenomen dat de participerende staten geografische nabijheid delen en een mate van wederzijdse afhankelijkheid. Met het belang van non-statelijke actoren is de definitie ook aangepast naar voortgezette samenwerking, formeel of informeel, tussen overheden, organisaties (die niet tot de overheid behoren), of de private sector in drie of meer landen voor gemeenschappelijke winst’.

De essentialistische benadering neemt mee dat er een natuurlijke, essentiële kern van economische, veiligheid, religieuze of culture koppelingen tussen staten en mensen is die een regio definiëren. De constructivistische benadering geeft aan dat een regio een sociaal en politiek construct is met verschillende concepten, metaforen, en praktijken die determineren hoe de regio gedefinieerd is en wie er bij horen en wie niet. Het benadrukt dat regio’s gemaakt zijn en niet al te statisch zijn.

Zonder overeenstemming over hoe regio’s gedefinieerd dienen te worden zorgt er ook voor dat grenzen van regio’s moeilijk vast te stellen zijn. De constitutie van een regio reflecteert de opvattingen, vooroordelen of verlangens van staten [actoren, red.] die de kerngroep van de regio vormen. Deze kerngroep kan daarna besluiten of ze ook buitenstaanders erbij willen hebben (vb: de EU is van zes naar 27 lidstaten gegaan).

Twee golven van regionalisme

Vanaf WOII zijn er twee golven van regionalisme geweest. De eerste ging gepaard met de Koude Oorlog en Europese integratie, van 1940-midden jaren ’70. Hier werden vooral Euro-centristische theorieën gegenereerd. De tweede golf (vanaf jaren 80) ging gepaard met de introductie van de enkele interne markt en Europese Unie in Europa en de NAFTA in Noord-Amerika (en eind van Koude Oorlog). Hier werd regionalisme een mondiaal fenomeen.

Politieke factoren die regionalisme aansturen

Regionalisme gebeurt niet zomaar. Belangrijk onderdeel zijn bewuste besluiten van politiek leiders om de stroom van economische of politieke activiteit tussen een groep staten te vergroten. Is afhankelijk van machtsdynamiek, identiteit (of gedeelde opvatting van identiteit), ideologie, interne en externe bedreigingen, binnenlandse politiek, en leiderschap.

  • Machtsdynamiek: Kan belangrijk zijn, hetzij door een interne macht (Egypte in de Arabische Liga, Indonesië in Association of Southeast Asian Nations (ASEAN)); hetzij door een externe macht (de VS bij de EU). Toekomstige Aziatische samenwerking is duidelijk afhankelijk van India en China.

  • Identiteit en ideologie: Van belang om een regio te definiëren is gemeenschappelijke identiteit. Dit kan intern zijn (gedeelde religie, of gemeenschappelijke cultuur) of extern (gedeelde bedreiging in de vorm van veiligheid of economie). Zoals constructivisten aangeven kan deze identiteit wisselen (vb: Duitsland wisselde van bedreiging naar kern van Europa). Ideologie is ook van belang: NAVO en Europa baseren zich op een liberale ideologie; andere organisaties vaak rond antikolonialisme, non-interventie en ideologieën van panarabisme (Arabische Liga), panafrikanisme (Organisatie van Afrikaanse eenheid (OAU), Afrikaanse Unie (AU)) en panamerikanisme (Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS)). Ideologie kan echter ook veranderen (vb: OAS omarmde liberale democratie vanaf de jaren ’90).

  • Interne en externe bedreigingen: Gedeeld gevoel van bedreiging kan een sterke impuls geven om samen te werken (vb: bedreiging van de USSR in de Koude Oorlog, met name de uitbreiding, was belangrijk voor regionalisme in West-Europa en direct verantwoordelijk voor de oprichting van NAVO. De Amerikaanse aanwezigheid in Zuidoost Azië was stimulans voor ASEAN. Het einde van de Koude Oorlog heeft vele regionale organisaties hervormd (NAVO en Europa moesten nadenken over nieuwe invulling). Bedreigingen zijn dus gerelateerd aan machtsdynamiek. Economische crises zijn een andere vorm van bedreiging die samenwerking stimuleert (vb: 1997-1998 economische crisis in Azië heeft ASEAN aangescherpt; mislukking of handelsvrijheid te garanderen door de WTO heeft veel regionale en bilaterale handelsafspraken gegenereerd). NB. Transnationale bedreigen als terrorisme, drugshandel en criminaliteit hebben regio’s ook bedreigd (wordt later behandeld).

  • Binnenlandse politiek: Statelijke structuur en regime zijn van belang voor het initiëren van regionale governance. Wanneer staten dezelfde soort politieke en economische instituties hebben is samenwerking makkelijker (vb: EU; ASEAN laat zien dat het moeilijk samen te werken is wanneer er grote variatie is tussen statelijke systemen). Naast deze structurele factoren zijn ook politieke coalities en hun strategieën van belang. Deze kunnen onderdeel zijn van de overheid (Mercosur in Zuid-Amerika) of onderdeel van de private sector of andere organisaties (Europese Single Market). Oppositiegroepen zijn ook van belang (vakbonden, boeren, belangrijke bedrijven, politieke groepen, individuele leiders). Regionale afspraken kunnen op hun beurt weer binnenlandse politiek veranderen.

  • Leiderschap: Regionale samenwerking gebeurt niet vanzelf, daar is leiderschap voor nodig (vb’s: Jean Monnet, Fra, Du voor Europese samenwerking; Indonesië voor ASEAN; Australië en Japan voor Asia-Pacific Economic Cooperation (APEC); Egypte en Gamal Abdel Nasser voor Arabische Liga; Venezuela en Colombia voor Andean Pact; VS voor NAVO en OAS; Canada voor het vrijhandelsverdrag vóór NAFTA).

Economische factoren die regionalisme aansturen

Hoge niveaus van wederzijdse economische afhankelijkheid, met name handels- en investeringsstromen, de aanvulling van economie en politiek en het verlangen om handel te stimuleren en om buitenlandse investeringen aan te trekken zijn vaak gekoppeld aan regionale economische initiatieven. Dit omdat deze wederzijdse afhankelijkheid kosten verhoogt van niet-samenwerken (dit ligt ten grondslag aan functionalistische verklaringen van regionalisme, en veel regio’s hebben dit pad ook gevolgd (vb: EU, ECOWAS). MAARRR: wederzijdse economische afhankelijkheid hoeft voor landen niet noodzakelijk te leiden tot het gevoel tot een regio te behoren en ook kunnen regionale verbanden ontstaan zonder economische afhankelijkheid (Azië tot de jaren ’80). Economische globalisering en regionalisme zijn duidelijk aan elkaar gekoppeld.Voor Europa heeft de mondialisering van Foreign Direct Investment geleid tot verregaande integratie, maar voor vele regio’s is samenwerking gekomen om zich te beschermen tegen globalisering.

Europa’s regionale organisaties

Na WOII werd er een hecht netwerk van regionale organisaties in Europa gevormd. In Oost-Europa kwamen staten onder de invloed van de USSR samen op militair vlak door middel van het Waschau-Pact en op economisch vlak in de Council of Mutual Economic Assistance (COMECON). In West-Europa (met sterke aanmoediging van de VS) werd de Organization for European Economic Cooperation (OEEC) opgezet om Marshallhulp te verdelen en om handelsbarrières te verlagen. De Europeanen zelf zetten de Raad van Europa op (om een grotere eenheid tussen deze landen te bevorderen zodat idealen en principes kunnen worden beschermd en gerealiseerd en om economische en sociale voortgang te stimuleren [niet te verwarren met de Europese Raad]). De tekortkomingen van de OEEC leidden ertoe om de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal op te zetten (EGKS, ECSC), waarna ze ook Euratom opzetten en later de Europese Economische Gemeenschap (EEG, gemeenschappelijke markt; EEC, Common Market). Zo begon een integratieproces dat heeft geleid tot de Europese Unie zoals we die nu kennen. Het Waschau-Pact en COMECON hielden op te bestaan na het vallen van de Sovjet-Unie (1991). Tien van deze landen zijn nu lid van NAVO.

De Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)

De NAVO is de meest georganiseerde regionale veiligheidsorganisatie ter wereld. Het begon als een alliantie in de Koude Oorlog en is sindsdien uitgegroeid tot 28 participerende landen. Kern is artikel 5, waarbij wordt aangegeven dat een aanval op één van de landen van het verdrag wordt gezien als een aanval op al deze landen, waarbij alle landen worden verplicht bijstand te verlenen. Ook is de NAVO gebaseerd op de liberale ideologie van vrede, waarbij de deelnemende landen wordt opgeroepen om de vrijheid en gemeenschappelijk erfgoed en beschaving van hun bevolking te waarborgen, gebaseerd op de principes van democratie, individuele vrijheid en rechtszekerheid (rule of law).

Structuur

  • het meest belangrijke orgaan is de Noord-Atlantische Raad, die ten minste tweemaal per jaar samenkomt op ministerieel niveau (ofwel met ministers van buitenlandse zaken of defensie) en wekelijks op ambassadeniveau in het hoofdkwartier in Brussel. Periodiek komt de raad ook samen op topniveau (summit level) met staatshoofden om strategische richting te geven aan de alliantie, nieuwe initiatieven te lanceren, en om partnerschappen op te bouwen met partijen die geen lid zijn van de NAVO.

  • NAVO’s parlementaire assemblee, met 248 wetgevers uit lidstaten is niet een officieel orgaan van de NAVO maar koppelt de alliantie met wetgevers en door hen met de burger

  • NAVO militair comité bestaat uit de stafhoofden van de lidstaten en heeft een overzicht van de uitgebreide militaire commandostructuur en missies. Daar boven staat de Supreme Allied Commander Europe (SACEUR), een positie die traditioneel aan een Amerikaan is toebedeeld. Supreme Headquaters Allied Powers Europe (SHAPE) is verantwoordelijk voor alle operaties (deze zijn veranderd in de jaren van de NAVO en nu kunnen ook landen mee doen die niet lid zijn van de NAVO).

  • Probleem met de VS: de VS klagen dat de Europeanen te weinig doen en betalen; de Europeanen klagen dat de VS dingen besluiten zonder overleg.

Uitbreidingen na de Koude Oorlog

  • Achter de uitbreiding van de NAVO na de Koude Oorlog ligt de overtuiging dat de waarden van de organisatie (democratie, rechtszekerheid, individuele vrijheden) leiden tot vrede en veiligheid. Doel was daarom om de organisatie uit te breiden naar het oosten om zo meer vrede en veiligheid te garanderen. De NAVO is dus uitgebreid – tegen de wens van Rusland in.

Relaties met Rusland

  • Belangrijk bijeffect met de uitbreiding van de NAVO is de relatie met Rusland, die uitbreiding als bedreiging ziet. Samen met een beslissing tot uitbreiding in 1997 is er een verdrag ondertekend met Rusland waarmee de Permanent Joint Council werd opgericht waar Rusland ook in vertegenwoordigd wordt en waar een groot aantal kwesties worden besproken aangaande vredesmissies. Rusland is tegen uitbreiding omdat het bang is dat de eigen invloedssfeer kleiner wordt; de VS zien het als een logisch gevolg van het einde van de Koude Oorlog; Realisten zien het als een manier om relatieve winst te boeken tov Rusland; liberalen zien het als een manier om democratie te verstevigen in andere landen.

Nieuwe rollen na de Koude Oorlog: Voormalig Joegoslavië en de Balkan

  • Na het einde van de Koude Oorlog diende de NAVO zich opnieuw uit te vinden en te antwoorden aan nieuwe, meer diverse en onvoorspelbare veiligheidsvraagstukken voor de lidstaten. Zo bombardeerde NAVO in 1995 Bosnisch-Servische installaties (met VN toestemming) en dat hielp de militaire balans om te slaan, waarna er vredesbesprekingen kwamen. Dit was de eerste gezamenlijke militaire actie van de NAVO ooit. Daarna is de NAVO actief gebleven in de regio tot 2008.

Afghanistan en de oorlog tegen terrorisme

  • 11 september 2001 leidde de NAVO landen er toe om artikel 5 voor het eerst in te zetten. De landen schaarden zich achter de VS. Met de oorlog tegen terrorisme dienden de NAVO landen hun militaire capaciteiten aanpassen tegen deze nieuw soort tegenstander. Een rapid reactions force werd opgezet met 25,000 troepen (lidstaten vinden het moeilijk om aan deze eisen te voldoen naast alle andere militaire verplichtingen). In 2003 werd de eerste NAVO missie buiten Europa gestart: ISAF (International Security Assistance Force) in Afghanistan.

Het steunen van andere operaties: Irak, Darfur, Somalië, Libië

  • De oorlog in Irak (2003) splitste de geallieerden, wat resulteerde in een ware crisis van de alliantie. Europese lidstaten weigerden steun te betuigen, drie landen blokkeerden de plannen voor steun voor Turkije en voor enige aanwezigheid in Irak. NAVO heeft echter wel een rol gehad in het trainen en bevoorraden van het Irakese leger.

    De NAVO kon ook een luchtbrug verzorgen in Darfur en Somalië zodat vredesbewakers van de AU het land binnen konden, en in Somalië kon de NAVO de kust patrouilleren om piraten tegen te gaan.

De organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE, OSCE)

  • Breedste organisatie in de Europese veiligheidsarchitectuur, met 56 lidstaten in Europa en Centraal-Azië, plus de VS en Canada. Het is geëvolueerd als een belangrijk instrument voor veiligheidssamenwerking en coördinatie en conflictpreventie en –resolutie. Meest bekend door het organiseren, overzien, en monitoren van verkiezingen, evenals het verbeteren van mensenrechten en minderheidsrechten. Wortels liggen in het Oost-Europese Warschau-Pact, en de OSCE is in 1990 daaruit gegroeid. Een secretariaat was gevormd, tezamen met een Conflict Prevention Center, Office for Democratic Institutions and Human Rights, en een parlementair assemblee. Alle beslissingen worden door met consensus genomen. Ondanks de grootte van de organisatie de besluitvorming is het toch een relatief efficiënte organisatie en doet veel.

    Vanaf 2000 is het onder vuur komen te liggen door Moskou omdat de focus te veel zou liggen op landen ten oosten van Wenen en omdat ze niet geheel onpartijdig zouden zijn bij het monitoren van verkiezingen. Ook zien landen in de Centraal-Azië de OSCE meer als bedreiging voor hun eigen autoriteit. Deze organisatie had het dus makkelijker net na de koude oorlog.

De Europese Unie

Dit is een unieke entiteit welke diep geïnstitutionaliseerd is met veel meer binding dan enig andere regionale organisatie. Van zes landen naar zevenentwintig; het proces is er één van integratie, waar samenwerking op het ene vlak meer samenwerking op het andere vlak nodig maakt (spill-over) waarmee theorieën van functionalisme en neofunctionalisme worden gestaafd. Het heeft aspecten van supranationalisme en intergouvernementalisme. De ontwikkeling heeft een verbreding van het aantal landen gezien en een verdieping van inbinding met de EU. Veel van beleidsvoering in Europa is beleidsvoering van de EU. EU is 1/3 van de wereldeconomie en zestien landen hebben dezelfde munt, de euro. Complex proces van integratie:

  • Regionale en politieke samenwerking kwam op als antwoord op de rivaliteit in Europa. De VS wilden meer democratie en een meer open, kapitalistisch, economisch systeem. De dreiging van de USSR speelde ook mee, evenals het verlangen om Duitsland voor eens en voor altijd klein te houden. De VS boden stimuli door samenwerking te eisen bij het Marschall-Plan en er waren leiders met visie (m.n. Jean Monnet en Alcide De Gasperi) die droomden van een verenigde staten van Europa.

  • De Europese Gemeenschap van Kolen en Staal: toen in 1950 de Franse minister van Buitenlandse Zaken Robert Schuman voorstelde om de Frans-Duitse kolen en staal productie onder een ‘hogere autoriteit’ te stellen werd het Europese integratietraject geboren. Schuman stelde voor om de productie van kolen en staal (waar oorlogsmateriaal van wordt gemaakt) uit directe handen van Duitsland te nemen en onder te verdelen onder deze hoge autoriteit. Duitsland stemde hiermee in omdat het zo weer als gelijke aan Frankrijk werd gezien. In 1951 werd de EGKS geboren met zes leden. De EGKS was zo succesvol dat er spillover was naar Euratom en de EEG; twee ander voorstellen haalden het niet (Europese Defensiegemeenschap; Europese Politieke Gemeenschap).

  • De verdragen van Rome: Euratom en de gemeenschappelijke markt: eerste verdrag van Rome resulteerde in een gemeenschappelijke markt waarbij er geen restricties meer zouden zijn op interne handel, een gemeenschappelijke extern tarief, reducties van barrières van het vrij vervoer van personen, goederen en kapitaal, de ontwikkeling van gemeenschappelijke landbouw- en transportbeleid en het opzetten van het Europese Sociale Fonds en de Europese Investeringsbank. Het tweede verdrag van Rome maakte een gemeenschappelijke markt voor kernenergie, Euratom. Dit alles ging opmerkelijk snel, ondanks onderlinge onenigheid over wat eerst moest gebeuren.

  • Uitbreiding: langzame economische groei in de jaren ’70 pauzeerde verdere verdieping van de EEG, maar er was beweging op ander front. In 1973 kwamen Engeland, Denemarken en Ierland er bij; later werd dit aangevuld tot 27 landen (1981 Griekenland; 1986 Portugal en Spanje; 1995 Oostenrijk, Finland en Zweden; 2004 Cyprus, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije en Slovenië; 2007 Bulgarije en Roemenië). De EU is niet langer een West-Europese organisatie maar is veel diversie en beslaat nu veel van het continent. De nieuwe landen zijn armer dan de oudere, wat nieuwe spanningen geeft. Maar de grootste uitdaging is hoe deze grote Unie moet worden bestuurd (wordt later besproken).

  • Single European Act (SEA): in 1987 werd besloten dat er een enkele markt zou komen te ontstaan vanaf 1992. Dit betekende een ingewikkeld proces van het weghalen van alle laatst overgebleven barrières en verschillen tussen landen – maar lieten banken en bedrijven makkelijker handel voeren in alle landen, EC residenten om overal in de gemeenschap te leven, werken en pensioen te krijgen, en beëindigde monopolies in sectoren als elektriciteit en telecommunicatie.

  • Maastricht, Amsterdam, en institutionele verandering: volgend uit de SEA werd in Maastricht 1992 de Europese Unie geboren, met een enkele Europese markt. De Europese Gemeenschap werd de Europese Unie. De gemeenschap werd één van drie pilaren van de EU; de andere twee zijn Common Foreign and Security Policy en Justice and Home Affairs (zijn tot op de dag van vandaag echter nog grotendeels zaak van individuele landen). Maastricht gaf extra stimulans aan de ontwikkeling van een Europese muntunie met een gemeenschappelijke munt – en naar een Europees burgerschap met een Europees paspoort en het recht om overal te stemmen.

Door een vooruitblik op aanstaande uitbreiding stond er druk op institutionele hervorming. Het Verdrag van Amsterdam (1997) gaf groen licht aan verdere uitbreiding en ging over zaken als sociaal beleid, immigratie, het milieu en consumentenbescherming. In 2003 werd het Verdrag van Nice van kracht waarbij uitbreiding werd gefaciliteerd door een meer democratische EU. Ook werd een constitutie voorgesteld. Frankrijk en Nederland waren tegen deze constitutie na een referendum, waardoor al deze veranderingen niet door konden gaan. In 2008 werd het verdrag van Lissabon opgetekend, met veel van de aanbevelingen uit Nice, maar dan zonder institutionele grondslag. De toekomst van Lissabon is onduidelijk nadat Ierland nee heeft gezegd.

  • De Europese Raad [niet te verwarren met Raad van Europa]: kwam in het leven in 1974. Staatshoofden hebben regelmatig toppen om het over gemeenschapszaken te hebben en om een grotere politieke stimulus te geven aan het integratieproces. De Europese Raad houdt zich doorgaans niet bezig met regelgeving en beleid maken, maar is het belangrijkste orgaan geworden voor grote EU initiatieven zoals de enkele markt, monetaire unie, uitbreiding, buitenlandbeleid en constitutionele hervorming. Als het verdrag van Lissabon wordt goedgekeurd dan vormt de Europese Raad deel van de EU, met de nieuwe functie van President van Europa aan het hoofd van de Raad.

  • De Europese Commissie: hoewel de Europese Raad de algemene richtlijnen geeft, is de Europese Commissie het supranationale, uitvoerende en administratieve lichaam van de EU en de motor voor integratie (als we de neo-functionalistische theorie aanhouden). Het heeft de exclusieve verantwoordelijkheid om nieuwe gemeenschapswetten te initiëren en om de doelen van verdragen na te streven. De commissie werkt nauw samen met nationale bureaucratieën om er zorg voor te dragen dat wetten in die landen worden uitgevoerd, de commissie vertegenwoordigt de EU in onderhandeling over handel, maakt de begroting, en kan reguleringen invoeren over technische zaken die bindend zijn voor de lidstaten. De commissie speelt ook een belangrijke rol in het handhaven van EU recht, met het recht om lidstaten te waarschuwen als ze zich niet aan de verdragen houden, of rechtszaken aan te spannen tegen lidstaten in het Europese Hof van Justitie. De 27 lidstaten geven alle één commissaris af aan deze commissie en die dienen allen een termijn van vijf jaar, éénmalig te verlengen. Deze 27 mensen zijn dan weer leidinggevende over 28,000 ambtenaren in de EU die alle grote beleidsgebieden van de EU uitvoeren. De president van de commissie functioneert als hoofd uitvoering en vertegenwoordigt de commissie in toppen als de G7/8 (wordt voorgedragen door de Europese Raad (regeringsleiders) en goedgekeurd door het Europees Parlement).

  • De Raad van Ministers (Raad van de Europese Unie): is een raad van ministers van de lidstaten die zich met wetgeving bezig houden. Als zodanig is het net als de Europese Raad een vorm van intergouvernementalisme. De raad van ministers moet (samen met het Europese Parlement) commissievoorstellen goedkeuren voor nieuwe wetten. In het verleden was de Raad van Ministers hiermee veel krachtiger dan het parlement, maar met Maastricht is dit wat rechter getrokken. De Raad van Ministers is samengesteld met één minister per land, waarbij de samenstelling wisselt op basis van het onderwerp dat behandeld wordt (ministers voor landbouw bij een landbouwkwestie; ministers van transport voor een transportkwestie, enz). De frequentie van samenkomen is afhankelijk van het belang van de kwestie. Het presidentschap roteert iedere zes maanden, en de president kan ook Europa vertegenwoordigen. Om tot beslissingen te komen zijn er afhankelijk van het onderwerp en de samenstelling van de Raad van Ministers verschillende stemmingprocedures. Bij kwesties relaterend tot het buitenland, veiligheidsvraagstukken en defensie is unanimiteit vereist, evenals bij het handvest, belasting en uitbreiding. Met het verdrag van Lissabon komt hier wat verandering in.

Europese Parlement

Het Europese Parlement is de stem van EU burgers, als in het enige Europese orgaan dat direct door de burgers verkozen wordt. Het parlement heeft 785 leden (MEPs) die voor vijf jaar verkozen worden. Dit maakt het één van de grootste legislatieve lichamen ter wereld, en extra onhandig omdat het in 22 talen overlegt, en omdat het van Brussel naar Straatsburg en Luxemburg (waar de staf hun kantoor heeft) reist. Zetels worden over de lidstaten bedeeld maar niet per se naar rato van bevolking (Engeland ,Frankrijk en Duitsland zijn ondervertegenwoordigd, Maltezen en Luxemburgers zijn oververtegenwoordigd). MEPs krijgen een zetel naar politieke groep, niet naar nationale delegaties. Deze groepen zijn coalities van politieke partijen. De twee grootste politieke groepen (ieder meer dan 200 zetels) zijn de Socialistische groep op links en de Europese Volkspartij groep (Christendemocraten) op rechts. MEPs vanuit groene partijen en extreemrechtse partijen hebben ook intrede gedaan in het Europese Parlement.

De rol van het Parlement is uitgebreid naargelang de tijd gevorderd is, maar het parlement kan nog geen wetten initiëren, noch wetten bepalen of eigen geld verzamelen, omdat de Commissie nog steeds als enige de macht heeft om wetten te bepalen. (Lissabon zou hier wat aan veranderen). In effect vormen de Raad van Ministers en het Europese Parlement een wetgevingsorgaan met twee kamers. Het EP krijgt steeds wat meer macht. Tenslotte heeft het EP bepaalde krachten ten aanzien van andere instituties van de EU. Het debatteert over wetgeving dat voorgesteld is door de commissie en keurt de benoeming van de president van de commissie goed.

Samengevat: van een zwak adviesorgaan waarbij de leden werden verkozen door nationale parlementen is het Europees Parlement uitgegroeid tot het enige direct gekozen en aansprakelijk orgaan in de EU. Zijn macht is rustig aan uitgegroeid. Hoewel het de EU meer democratisch heeft gemaakt is het nog niet volledig democratisch: de opkomst voor de stemmen voor de EU is laag, maar het Europees Parlement is wel het enige internationale wetgevende orgaan dat direct wordt verkozen door burgers.

Europese Hof van Justitie

Het Europese Hof van Justitie draagt de verantwoordelijkheid voor het interpreteren en handhaven van EU wetgeving vanuit haar zetel in Luxemburg. Het heeft de macht om te beslissen over de grondwettelijkheid van alle EU wetten, om EU verdragen te interpreteren, om advies te geven aan nationale rechtbanken in zaken waar nationale wetgeving en EU wetgeving spelen, en om geschillen op te lossen waar andere EU instituties, staten, individuen of bedrijven in meedoen. Uniek aan het EHJ is dat de EU verdragen juridisch bindend zijn (niet zoals het handvest van de VN, bijv.)

Er zijn 28 rechters (1 per land), die soms allen aanwezig zijn, en soms een deel van hen. Om hen te ontlasten is het Court of First Instance opgericht om alle zaken door individuen en bedrijven af te handelen, en daarna het EU Civil Service Tribunal om alle interne EU-aangelegenheden met de staf op te lossen.

EHJ zaken vallen in één van twee brede categorieën: voorbereidende uitspraken waar het hof advies geeft aan nationale rechtbanken en tribunalen over hoe punten van nationale wetgeving relateren aan EU wetgeving; en directe acties die naar voren worden gebracht door een individu, bedrijf, lidstaat of EU institutie om te vragen om wetgeving te annuleren op de grond dat het illegaal is, of om landen te dwingen EU wetgeving te volgen.

Het hof is zeer succesvol en heeft een essentiële rol gehad in Europese integratie en bestuur (governance). Dit succes is deels afhankelijk van nationale rechtbanken die ervoor kiezen de uitspraken van het hof te respecteren. Staten hebben kritiek op uitspraken wanneer het eigenbelang van de staten wordt geraakt, maar geen enkele lidstaat heeft een groot vonnis genegeerd. Vanwege de unieke rol en macht van het hof wordt het hof door sommigen ook wel gezien als meest actief en invloedrijk juridisch orgaan ter wereld.

EU gemeenschappelijk beleid

Nadat de staten van Europa begonnen waren samen te werken op het gebied van handel en landbouw, is samenwerking steeds meer uitgebreid. Hoofdstuk 9 richt zich op samenwerking op economisch vlak, hier wordt ‘alleen’ ingegaan op samenwerking op sociaal vlak (1e pilaar EU), gemeenschappelijk buitenland- veiligheids- en defensiebeleid (2e pilaar EU), en Justitie en binnenlandse zaken (3e pilaar):

  • Sociaal beleid richt zich op sociale en economische ongelijkheden tussen lidstaten, op het gebied van werknemersrechten, gelijk loon voor mannen en vrouwen, vrijheid van beweging, en werk- en leefomstandigheden. Grootste voorstanders zijn vakbonden, sociaaldemocratische partijen, en de Europese Commissie. Grootste tegenstander is het bedrijfsleven dat zegt dat het arbeidskosten te hoog maakt, waardoor de concurrentiepositie van de EU wordt bedreigd.

  • Gemeenschappelijk buitenland- veiligheids- en defensiebeleid: er werd al langer gesproken over één stem vanuit de EU bij ‘buitenlandse’ zaken, en bij het creëren van de Single European Act (1987) en bij Maastricht (1992) werden er gerichte stappen gezet naar dit doel. Veelal was dit echter retoriek, want de unie is en was vaak verdeeld en er was geen gemeenschappelijk defensiebeleid. Vanaf 1999 echter kwam hier verandering in bij het openstellen van EU mogelijkheden op het gebied van humanitaire, vredebewaring, vrede enforcement en meest recent, antipiraterij operaties heeft de EU een meer actieve rol gekregen in het GG (EU gezamenlijk levert grootste bijdrage aan VN en is grootste donateur aan mondiale hulp).

    • De ontwikkeling van EU defensie mogelijkheden los van de NAVO begon in 1999 toen een top besloot om een rapid response force van de EU op te zetten met 60,000 troepen. Dit leidde tot een meer prominente rol van de EU in GG (want: humanitaire missies, vredebewaking en crisis management, veelal in samenspraak met de VN. In 2003 werd dan ook het European Security and Defense Policy (ESDP) gevormd, dat net als de Common Foreign and Security Policy (CFSP) een intergouvernementeel gebied van gemeenschappelijk beleid is. Hoewel het traag was in het ontwikkelen, maken CFSP en ESDP de EU steeds belangrijker op het internationale toneel. Tussen 2003 en 2008 zijn er 23 militaire missies geweest, en vanaf 2000 zijn er meer dan 60 CFSP missies op het gebied van democratiebevordering geweest.

    • De EU heeft een web van relaties met individuele landen en andere regionale groepen zoals ASEAN, NAFTA, Mercosur, AU en Euro-Mediterrane partners. De Lomé akkoorden (handelsakkoorden met armere landen, veelal oud-koloniën) zijn kern van ontwikkelingsbeleid. Steeds meer behartigt het buitenlandbeleid van de EU de belangen van de lidstaten – en wel de gemeenschappelijke belangen van de lidstaten (en dus niet lidstaten apart).

Justitie en binnenlandse zaken

Justitie en binnenlandse zaken is er om gemeenschappelijke praktijken te maken inzake racisme, xenofobie, corruptie, en grensoverschrijdende misdaden als terrorisme, menshandel, drugs, en wapens. Justitie en binnenlandse zaken zijn belangrijk geweest in de uitbreiding naar het Oosten en in het reageren op terroristische aanvallen in de VS (2001), Madrid (2004) en Londen (2005), mensensmokkel en wapens, en georganiseerd misdaad. Beslissingsprocedure is intergouvernementeel, omdat landelijke apparaten (veiligheid, justitie, politie) van belang worden geacht. Staten hebben dus een veto – en dat is een sein dat staten (principalen) niet te veel autoriteit willen afstaan aan een agent als de EU.

Toekomst Europese integratie; uitdagingen van verbreding en verdieping: Zowel Engeland als Denemarken zijn sterk tegen verdieping (supranationaliteit of federalisme van de EU); de mogelijke uitbreiding van de EU met Turkije heeft een flink aantal tegenstanders (Turkije zou een andere cultuur hebben, en de grote populatie zou bestaande stemmingsprocedures in de war schoppen, en burgers in lidstaten hebben problemen geopperd) maar tegelijk is het een machtig land dat lid is van de NAVO. Discussie hierover laat zien dat de toekomstige ontwikkeling van de EU lang niet zeker is en vol uitdagingen zit.

Gemenebest van Onafhankelijke Staten en de Collectieve Veiligheid Verdragsorganisatie: De GOS werd in 1991 gevormd, direct na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, met 12 van de voormalige Sovjetstaten (de Baltische staten (Letland, Estland, Litouwen) wilden er niet bij want die wilden zich richten op het westen)). Vanaf het begin miste de organisatie een richting en was er veel conflict. Men was bang voor Russische dominantie. Belangrijkste wapenfeit is dat alle nucleaire wapens in de lidstaten terug zijn gegeven aan Rusland – maar pas na Amerikaanse steun. Zes van de staten van GOS (Rusland, Armenië, Kazachstan, Oezbekistan, Kirgizstan, en Tadzjikistan) hebben de Collectieve Veiligheid Verdrag opgesteld in 1992. Deze was niet zeer effectief tot 2001 en de Amerikaanse inval in Irak, 2003. Deze landen hebben sindsdien veel meer samengewerkt op veiligheidsgebied en de Collectieve Veiligheid Verdragsorganisatie opgezet om zich tegen buitenlandse inmenging in te dekken. Analisten zien dit als voertuig voor een versterkt Rusland.

Is Europa een model voor andere regio’s? De ontwikkelingen in Europa zijn op de voet gevolgd door andere regio´s om te kijken of ze ook daar van toepassing zijn, maar het is onwaarschijnlijk dat dit ergens anders ook zo gaat gebeuren, omdat de historische omstandigheden van Europa zo uniek zijn.

Regionale organisaties in Noord- en Zuid-Amerika

Door de geschiedenis is er veel samenwerking geweest in de westelijke hemisfeer. Deze samenwerking belicht twee verschillende vormen van regionalisme: allereerst het idee van panamerikanisme, waarbij de gehele westelijke hemisfeer als eenheid wordt gezien; daarnaast is er een strategie om samenwerking en economische integratie te zien als een belangrijk hulpmiddel te zien om Latijns Amerika te ontwikkelen, ten opzichte van de VS. Beide vormen van regionalisme weerspiegelen het gigantisch grote verschil in macht tussen de VS en alle andere landen van de Westelijke hemisfeer. Van belang is dat er hier géén supranationale elementen in samenwerking naar voren komen: alles in intergouvernementeel

‘Hemisferisch’ regionalisme

De VS hebben veel aandacht gegeven aan Latijns Amerika, wat de sleutel is tot het hemisferisch regionalisme dat we zien. In de jaren ’50 en ’60 was de Amerikaanse macht het sterkst, toen ze ervoor zorgden dat alle Latijns Amerikaanse staten de anticommunistische agenda adopteerden en toen ze het Riopact gebruikten om acties te ondernemen tegen vermeend communistische praktijken in Guatemala, Cuba en de Dominicaanse republiek. Na de Cubaanse revolutie in 1959 begon de Amerikaanse macht echter te tanen, onder meer doordat de Latijns-Amerikaanse landen verdeeld raakten en omdat de VS bezig waren met politiek in Vietnam, en later in het Midden-Oosten.

De Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS)

  • Is een organisatie die in 1948 is opgericht, maar meer actief geworden is na het einde van de Koude Oorlog. Gaat onder meer om regionale vrede te waarborgen, gemeenschappelijke actie tegen agressie, en het beperken van het gebruik van conventionele wapens. Roept ook op tot democratisering en oplossingen te zoeken voor politiek, juridische en economische problemen, evenals het promoten van economische, sociale, en culturele samenwerking en het uitroeien van extreme armoede.

  • Belangrijkste organen: algemene assemblee, de permanente raad, en de inter-Amerikaanse raad voor integrale ontwikkeling, waar alle leden vertegenwoordigd zijn met één-lid-één-stem. Er is ook een inter-Amerikaans hof voor de rechten van de mens (hfdst 10) en inter-Amerikaanse ontwikkelingsbank (hfdst 9). Heeft, net als de VN, ook verschillende gespecialiseerde organisaties, waaronder Pan-Amerikaanse Gezondheidsorganisatie, Inter-Amerikaanse Drugsmisbruik Controle Commissie en de Inter-Amerikaanse Inheems Instituut.

  • Rollen van de OAS behelzen zowel collectieve verdediging tegen agressie van buiten de regio als ook vredelievende beslechting van disputen tussen de Amerikaanse staten zelf. Ten tijde van de Koude Oorlog is OAS gebruikt door de VS om hun anticommunistische beleid uit te voeren, en na 1960 om uitbreiding van Cubaans communisme tegen te gaan. 1962 was Cuba uit OAS gezet, maar in 2009 werden ze weer deels verwelkomd. De landen in Latijns-Amerika zijn steeds minder ontvankelijk geworden voor de anticommunistische politiek van de VS. De OAS heeft een belangrijke rol gespeeld in conflicten in Amerika, zoals bijv. in de oorlog tussen Ecuador en Peru (1995), maar vaak hebben de staten geen gebruik gemaakt van OAS om geschillen op te lossen en hebben nieuwe, ad hoc regionale groepen opgezet om dit te doen. Democratisering is een groot doel van de regio sinds 1936 en toen in de late jaren ‘80 en jaren ’90 een golf van democratisering door het gebied ging heeft de OAS een zeer belangrijke rol opgenomen met het verdedigen en verspreiden van democratie. Vanaf de jaren 80 tot 2001 is een flink aantal juridische normen aangenomen met betrekking tot democratie – met als hoogtepunt het Inter-American Democratic Charter (2001) waarin staat dat de mensen recht hebben op democratie en dat landen die deze verplichting van democratie niet nastreven buitengesloten kunnen worden van OAS. Vanuit deze overtuiging heeft de OAS 9 keer gehandeld tegen coups of ‘self coups’ en drie keer tegen verkiezingsmisstanden.

  • In 2009 nam de OAS de niet eerder vertoonde stap om Honduras uit de OAS te zetten na de coup daar. De democratische houding van de OAS is gemixt. Vaak zijn acties zwak en soms werd er geen actie ondernomen tegen antidemocratische handelingen. Ze maken zich sterk tegen het einde van democratie, maar niet voor het verbeteren van democratie, hetgeen ertoe leidt dat de democratieën zwak zijn.

  • Vanaf 2002 heeft de OAS democratie nog zwakker en zeer selectief verdedigd, ten dele omdat de OAS (te) weinig middelen heeft, en ten dele omdat de VS een ander ontwikkelingsbeleid heeft dan de Latijns-Amerikaanse landen (de VS willen dat OAS zich niet met ontwikkeling bezig houdt, terwijl de rest dat wel wil; de VN heeft dus relatief grote rol gespeeld in de ontwikkeling van het gebied, zie hoofdstuk 9).

  • De top van het Amerika-proces: President Clinton vroeg in 1993 aan alle 33 andere staten in de Amerika's om samen te komen. Dat gebeurde in 1994 en daar sprak men over democratisering, drugs, handel, milieu, einde van armoede, gezondheid en educatie verbeteren, en het creëren van arbeidsplekken. Uit deze top kwam een actieplan, en deze top is iedere vier jaar in deze vorm samengekomen. Het lijkt alsof ze hetzelfde doen als OAS en daarmee een concurrentiepositie hebben, maar volgens sommigen kan dit soort initiatieven ook juist de OAS nieuw leven inblazen, waarbij deze toppen de meest belangrijke macht voor hervorming kunnen worden voor de OAS.

Subregionale integratie

De regio is zeer divers en daarom is het logisch dat er subregionale samenwerkingsverbanden op zijn gekomen. In de jaren ’50 en ’60 probeerde men wel wat samen te werken, maar dit waren vaak lege hulzen. De economische moeilijkheden van de jaren 70 (oliecrisis) maakten een einde aan samenwerken tot aan de jaren ’90. Daarna kwam er een tweede golf van samenwerken op, die veel succesvoller is:

  • Noord-Amerika: North American Foreign Trade Agreement (NAFTA) (jan. 1994) dit is een vrijhandelsverdrag tussen Canada, de VS en Mexico. Was naar voren geschoven door vrijhandelsadvocaten en bedrijven in de regio, belangengroepen voor arbeiders, het milieu en andere zaken waren tegen. Als model voor vrijhandel wordt NAFTA in hoofdstuk 9 behandeld, hier wordt het unieke integratieproces belicht om aan te geven hoe belangrijk de NAFTA is voor regionalisme in Latijns Amerika. NAFTA is meer dan een handelsverdrag, het heeft de stroom mensen, culturen, voedsel muziek en sport vergroot, waarmee culturele overdracht werd bewerkstelligd. Maar de samenwerking van Mexico compliceert andere samenwerkingsverbanden in Centraal-Amerika. Bovendien hebben de landen ervoor gekozen om een minimale politieke structuur in te zetten om dit verdrag na te leven met een intergouvernementeel systeem, wat misschien meer uitbreiding verlangt.

  • Zuid-Amerika: Mercosur, de Andean Community, en de Union of South American Nations:

Mercosur laat zien wat er in een regio kan gebeuren wanneer lange conflicten zijn opgelost. Verzoening tussen Brazilië en Argentinië in de jaren ’80 leidde tot een set van bilaterale afspraken op gebied van nucleaire zaken, energie samenwerking, reductie van wapens, en handel, integratie en ontwikkeling. In 1990 wezen ze hun nucleaire programma’s af, en in 1991 ondertekenden ze een verdrag met Paraguay en Uruguay, waar Mercosur mee ontstond. Mercosur ligt tussen de gemeenschappelijke markt van de EU en vrijhandel van de NAFTA. Mercosur is zeer lichtgewicht in regels, instituties en implementatie rust bij (de relatie tussen) presidenten. Tegelijk is er ook een douane-unie en een gemeenschappelijk extern tarief vastgesteld.

Dit bevorderde de handel sterk, zodat in 1995 deze regio het op 4 na grootste handelsblok ter wereld werd. Naast handel richt Mercosur zich ook enigszins op politiek en democratisering (heeft ingegrepen in politieke crisis Paraguay). Goede van Mercosur is dat het effectief is geweest in het lager krijgen van externe tarieven, handel tussen de landen is omhoog gegaan, democratie is verdedigd, en gemeenschappelijke belangen zijn gevormd. Nadeel is dat het vaak sterk verdeeld is geweest en dat de meerderheid van besluiten niet afgedwongen zijn. Venezuela is in 2005 lid geworden, en is eerste lid dat én lid is van Mercosur en van de Andean Community.

  • De Andean Community stamt van de eerste golf samenwerking in de regio, toen heette het nog het Andean Pact. Het komt uit 1969, tussen Bolivia, Colombia, Ecuador, Peru en Venezuela. Doel was ontwikkeling stimuleren en externe kwetsbaarheid tegen te gaan met een gemeenschappelijk handelstarief gemeenschappelijk economisch beleid en liberalisering van handel binnen de regio. In de jaren 80 en 90 breidde de groep hervormingen uit (is nu deel van het Andean Integration System of Institutions, met een presidentiële raad, raad van buitenlandse ministers, hof van justitie, commissie, parlement en sociale connecties, evenals adviesorganen op gebied van zaken en arbeid).

  • Op een bijeenkomst van presidenten van de staten van Mercosur, Andean Community, en Chili, Guyana en Suriname in 2004 werd er begonnen aan de Union of South American Nations (UNASUR) gebaseerd op het Europese Unie model. Een grondwettelijk verdrag was getekend in 2008. Dit komt vanuit Brazilië en Hugo Chavez die een gezamenlijk en sterk blok willen in het zuiden. Er is al vrij vervoer van personen (2006) en doel is om in 2019 een gemeenschappelijke markt te hebben. Maar vele landen hebben ook weer nationalistisch beleid dat tegen integratie ingaat, dus het is nog een uitdaging...

Regionale organisaties van Azië

Er is geen overkoepelende Aziatische organisatie vanwege diversiteit, ideologische polarisatie, en concurrerende nationale en subregionale identiteiten. Vanaf de jaren ’90 is er zeer veel veranderd. De oudste en meest machtige samenwerking is de Association of Southeast Asian Nations (ASEAN) die in 1967 is opgericht.

In de jaren ’90 hebben lidstaten hiervan het ASEAN Regional Forum opgezet, evenals de Asia-Pacific Economic Cooperation. In 2001 werd het Shanghai Cooperation Organization opgericht. Hierover komt zo meer.

Regionalisme in Azië is vaak vergeleken met Europa, maar dit is onterecht. Aziatische instituties zijn informeel, hebben minder specifieke regels, geen bindende afspraken, kleine secretariaten, beslissingsprocedures op basis van consensus, en een sterke nadruk op proces, in plaats van op uitkomst en substantie. Dit komt door:

  • Veel staten zijn pas ontstaan na WOII, waardoor ze niet te veel autoriteit willen afgeven

  • De Koude Oorlog splitste de regio – wat nog door gaat op het Koreaanse schiereiland. Nog steeds zijn er drie communistische staten (China, Vietnam en Noord-Korea).

  • Grote diversiteit van culturen, ontwikkelingsniveaus, en distributie van rijkdom.

  • Machtsdistributie: Japan, China en de VS zijn directe concurrenten.

  • De VS hebben niet een politiek gevoerd van eenwording zoals ze dat in Europa hebben gedaan.

  • Het zijn vooral de kleine en middelgrote staten van Zuidoost Azië geweest die de leiderschap op zich namen om ASEAN op te starten. Het begon als een coalitie van zwakke staten – wat het vertrouwen van China ten goede kwam.

  • Binnenlandse politiek is ook van belang, want de meeste regimes zijn autocratieën en zorgen om legitimiteit zou verklaren dat de leiders geen sterke regionale banden aan willen gaan.

  • Transnationale links (bedrijfsleiders, economen, en veiligheidsexperts uit universiteiten en denktanks) hebben ook bijgedragen aan regionalisme.

  • ‘Triple shocks’: het einde van de koude oorlog, de financiële crisis van 1997-1998 en de terroristische aanslagen in New York, 2001. De eerste opende politieke ruimte voor het ontwikkelingen banden, de tweede gaf de kwetsbaarheid aan de van de Aziatische economieën, en de derde gaf aan dat er nieuwe vormen van bedreigingen zijn opgekomen.

ASEAN

In 1969 ontstaan met Indonesië, Singapore, Maleisië, de Filipijnen en Thailand om regionale veiligheid en economische ontwikkeling te bevorderen. Er zijn grote verschillen tussen de landen, maar externe problemen verenigden deze landen (onzekerheid over de uitkomst van Vietnam, de toekomstige inmenging van de VS, communistische opstanden die door China waren gesteund, en separatistische bewegingen).

ASEAN-leden respecteren elkaars soevereiniteit (norm van non-interventie), lossen geschillen zonder geweld op, gaan militaire allianties uit de weg, zoeken gemeenschappelijke antwoorden op gemeenschappelijke problemen en consulteren veel met elkaar. Dit is de zogenoemde ‘ASEAN way’, waarbij er wordt gezocht naar consensus op beleidsvraagstukken en als er op één bepaald vlak geen consensus is, dan gaan ze naar een ander stuk om te kijken of daar wel overeenstemming kan worden bereikt.

  • Structuur: Er is dus zeer weinig centrale beslissingsmacht, maar er is een zeer dicht netwerk van vergaderingen tussen verschillende ministers van verschillende landen om zaken te bespreken.

  • Uitbreiding van lidmaatschap: het definiëren van de regio. Tussen 1965 en 1995 kwam er maar één lid extra bij: Brunei. ASEAN heeft lidmaatschap geweigerd voor India, Sri Lanka, Australië, en Papoea Nieuw-Guinea maar wel geaccepteerd van Vietnam, Laos en Myanmar en Cambodja. Deze nieuwe leden maken de regio nog minder een eenheid omdat ze armer zijn en de mensenrechten (nog) minder respecteren. Dit heeft nadruk gelegd op een nieuwe vorm van beslissingsprocedure: “ASEAN minus X” waarbij sommige landen niet bij oplossingen betrokken zijn.

  • ASEANs op het gebied van vrede en veiligheid: in de eerste 20 jaar was de belangrijkste focus op vrede en veiligheid van de regio. Het einde van de Koude Oorlog, globalisering en andere ontwikkelingen in de jaren ’90 dwongen de regio om hun doel te herformuleren – maar vrede en veiligheid zijn nog steeds van belang. Echter, het principe van non-interventie maakt het soms moeilijk om regionale afspraken te maken. De SARS crisis van 2003 bijvoorbeeld kreeg een antwoord van de originele landen en niet de later toegevoegde (armere) landen.

  • ASEAN op het gebied van economische samenwerking: deze regio was de eerste die zich richtte op export als vehikel van economische groei, wat een groot succes was. Hieruit vloeide de vraag naar interne hervorming en handelsintegratie binnen ASEAN. Dit was echter moeilijk vanwege de focus op export, lage afhankelijkheid van de handel met evt. partners binnen ASEAN, weerstand tegen integratie door de leden, en de ongelijkheid tussen de vier nieuwe leden en de zes oudere. De economische crisis van 1997-98 gaf deze zwakheden extra pijnlijk aan. Hierna werd interne samenwerking versterkt, evenals samenwerking met Japan, China en Zuid-Korea (ASEAN plus Three). Verdere integratie kreeg vorm in 2003 met de lancering van de ASEAN Economic Communitee (AEC), een ambitieus project met institutionele veranderingen (meer autoriteit voor ASEAN secretariaat, en meer kansen voor buitenstaanders om mee te doen).

  • ASEAN, ASEAN plus three, en andere partners: één van de meest opmerkelijke dingen van ASEAN is de vele overlegpartners die ze hebben. Ze overleggen in verschillende vormen met alle regionale grootmachten, evenals Rusland, EU, VS, Canada.

  • Ontwikkelen van ASEAN’s instituties: er zijn wat stappen gezet om de instituties van ASEAN te ontwikkelen en de meest belangrijke is de visie op het ontwikkelen van de ASEAN Gemeenschap, gebaseerd op drie pilaren van: de ASEAN Economische Gemeenschap, de ASEAN Veiligheidsgemeenschap en de ASEAN Sociaal-culturele Gemeenschap. Deze zou in 2015 moeten worden opgericht, maar alles is afhankelijk van de verschillende landen. Met name de nieuwe, armere landen zijn een conservatieve factor in dit geheel.

  • Het regionale forum van ASEAN: na het einde van de Koude Oorlog werd een regionale veiligheidsorganisatie opgezet: het ASEAN Regional Forum. Bij de oprichting van dit forum dienden Japan, de VS en China in te stemmen. China was in principe tegen, totdat werd afgesproken dat de ASEAN Way ook hier werd gebruikt. Op dit moment telt de ARF 26 participanten (ASEAN leden, China, Japan, VS, Rusland, India, Canada, EU, Noord-Korea, en Mongolië). Alle beslissingen hier worden op basis van consensus gemaakt; kern is een complexe vergaderstructuur met officiële en onofficiële kanalen (track-one en track-two kanalen). Er is veel gesproken over de Zuid Chinese Zee, het terugbrengen van kernwapens, maritieme veiligheid, en zaken die vertrouwen bouwen, zoals gezamenlijke oefeningen, gezamenlijke toezichtregimes en het uitwisselen van militaire beleidsstukken. Deze jaren van geleidelijke vertrouwensontwikkeling hebben geleid tot de geleidelijke acceptatie van normen van een regionale entiteit, en meer vertrouwen tussen landen die een geschiedenis van geweld hebben.

Asia-Pacific Economic Cooperation (APEC)

Asia-Pacific Economic Cooperation (APEC) werd in 1989 opgericht om intergouvernementeel dialoog op het gebied van economische beleid te stimuleren. Belangrijk doel was ook (hoewel niet op papier gezet) om vertrouwen tussen verschillende landen te vergroten tussen landen die niet eerder ervaring hadden met multilaterale samenwerking, en die het moeilijk zouden vinden om een nieuw samenwerkingsverband op te zetten die zou concurreren met ASEAN en Japen en de VS. De deelnemers zijn niet allemaal landen (Taiwan en Hong Kong doen ook mee) en daarom worden de deelnemers ‘economieën’ genoemd.

De doelen van APEC zijn altijd een beetje ambigu geweest. Er is geen overeenstemming tussen de landen over wat het meest belangrijke zou zijn van de drie pilaren van de organisatie: liberalisering van handel en investering, faciliteren van handel, en economische en technische samenwerking. In 1994 werd er besloten om vrije handel en investering te hebben voor alle geïndustrialiseerde landen van de APEC bij 2010 en bij 2020 voor alle andere landen. De VS wilden handelsliberalisatie maar dit liep spaak op het idee van losse coördinatie van internationale zaken. Vanaf de jaren ’90 is reikwijdte van de activiteiten van de APEC uitgebreid naar energie, publieke gezondheid, en zelfs veiligheid. Na 2001 is het steeds meer over veiligheid gegaan, en in 2003 adopteerde APEC het doel van verbeteren van menselijke veiligheid – waarbij terrorisme, natuurrampen, HIV/AIDS en andere kwesties ook door de APEC konden worden opgepakt. Het is dus niet helemaal helder meer in hoeverre het nog een puur economische samenwerkingsverband is. Maar volgens de auteurs is deze organisatie in eerste instantie een organisatie die de gemeenschap helpt op te bouwen.

De Shanghai Cooperation Organization

Dit is de laatste toevoeging aan Aziatische regionale samenwerking. Dit kwam voort uit het einde van e Koude Oorlog en zorgen die China had om de 7,000 kilometer grens te bewaken met Rusland, Kazachstan, Tadzjikistan, en Kirgizstan Deze vijf landen kwamen in 1996 voor het eerst bij elkaar en, ook al hadden ze geen geschiedenis van samenwerken, hadden vijf jaar later een nieuwe regionale organisatie gecreëerd.

Vanaf 1996 kwamen de landen jaarlijks bij elkaar, om te beginnen om zelfvertrouwen te bouwen, en daarna om gezamenlijk militaire aanwezigheid te verminderen in de regio. Vanaf 1998 werd de veiligheidsagenda uitgebreid met extremisme, separatisme en terrorisme en werd naast de agenda met veiligheidsvraagstukken ook economische samenwerking geïntroduceerd in de vorm van drugsbestrijding.

Voor China is dit de eerste keer dat het land breekt met bilaterale verdragen en een multilateraal diplomatieverband opzet, en hier zelfs de naam aan verbindt en de eerste secretaris-generaal voor heeft geleverd. Ook is de SCO bijzonder omdat twee grootmachten (Rusland en China) de organisatie dragen (beide geven ieder 24% van het budget). Het SCO is hogelijk geïnstitutionaliseerd in een korte tijdspanne (permanent secretariaat, regionaal anti-terrorisme structuur, drie raden (staatshoofden, premiers, en ministers van buitenlandse zaken) evenals bijeenkomsten van verschillende anderen. Leden beslissen kwesties met consensus, zonder veto.

Sinds het begin is de veiligheidstak flink uitgebreid. Terrorisme, extremisme en separatisme staan nog steeds centraal, maar de aanwezigheid van de VS in Oezbekistan, Tadzjikistan en Kirgizstan baart de leden zorgen. Economische samenwerking is trager ontwikkeld. China en Rusland zijn vooral bezig met veiligheid, terwijl de kleinere landen gebrand zijn op economische ontwikkeling. Daarom wordt ook wel gezegd dat de SCO functionalisme op zijn kop heeft gezet: van samenwerken op veiligheidsgebied komt er nu spill-over naar economische zaken, terwijl de EU andersom was.

Regionale organisaties van Afrika

Het ideaal van eenheid van de bewoners van het Afrikaanse continent was een belangrijke reactie op slavernij, imperialisme en kolonialisme van Afrika door de Europese machten. In de 19e eeuw was de roep om eenheid vooral gebaseerd op raciale gronden, in de 20e eeuw werd het gebaseerd op het afwerpen van dominantie van buitenlandse machten en het verkrijgen van onafhankelijkheid. (op pan-Afrikaanse top in Manchester, Engeland in 1945 werd het recht op politieke vrijheid en onafhankelijkheid door het hele continent bestendigd).

Eind jaren ’50 kwam een pan-Afrikaans forum voor onafhankelijkheid op gang onder de leiding van Kwame Nkrumah (president Ghana). Er was echter onenigheid tussen panafrikanen en mensen die een meer regionale aanpak wilden. En bij de panafrikanen was er onenigheid over deze eenheid minimalistisch moest zijn (samenwerken tussen staten) of een politieke unie van staten moest vormen. Degenen die wonnen kozen voor een losse, maar continentbrede organisatie van de Afrikaanse staten.

Van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid naar de Afrikaanse Unie

Mei 1964 werd de Organization of African Unity (OAU) opgericht. Het reflecteerde de tijdsgeest van onafhankelijkheid met de volgende drie kernprincipes: 1. Alle staten zijn soevereine gelijken. Elke staat heeft dezelfde macht, ongeacht grootte van de staat; 2. Staten stemden er in toe dat ze niet in de binnenlandse politiek van andere staten zouden interfereren; 3. Territoriale grenzen waren heilig, zonder enige ruimte voor aanpassen van de status quo.

Door de tijd werd elk van deze principes uitgedaagd: bij het eerste principe werd duidelijk dat sommige staten veel sterker waren dan andere en ook beter leiderschap zouden kunnen bieden dan andere; bij de tweede werd duidelijk dat, vooral in de jaren ’90, er ingegrepen moest worden bij grove mensenrechtenschendingen; en bij de derde zijn grenzen aangepast, bijv. bij de onafhankelijkheid van Eritrea van Ethiopië. De OAU had wel wat successen: het Assemblee van Staatshoofden werd regelmatig gebruikt om disputen op te lossen, en militaire missies werden gesteund door de OAU om met succes conflicten op te lossen. Op gebied van economie en ontwikkeling was de OAU stil en liet het werk over aan de Economische Commissie van de VN.

In 2002, na 2 jaar van onderhandelen, werd de OAU vervangen door de Afrikaanse Unie. In de AU is er meer aandacht voor de vele problemen die Afrika plagen en om Afrika als continent meer één te laten zijn om zich te kunnen weren tegen globalisering. De principes van gelijke soevereiniteit en respect voor landsgrenzen zijn hetzelfde gebleven, maar nu mogen staten zich inmengen bij andere staten bij ernstige problemen, zoals bijv. oorlogsmisdaden, genocide en misdaden tegen de mensheid. Ook hebben AU lidstaten beloofd good governance, democratische principes, en respect voor mensenrechten te steunen, en wijzen expliciet regimewisseling af op basis van geweld. De lidstaten geven ook aan disputen vreedzaam te beslechten en om gebalanceerde economische ontwikkeling te krijgen.

De principes achter de AU zijn dus veel breder dan de OAU. Er kwamen ook nieuwe organen bij: het jaarlijkse assemblee van staatshoofden en overheid is het hoogste orgaan. Dit lichaam moet interventie goedkeuren en richting geven aan de Uitvoerende Raad. Beide opereren op basis van consensus. De voorzitter van de AU (niet een secretaris-generaal) is hoofd van de commissie. In 2004 werd het Pan-Afrikaanse parlement gecreëerd, met vijf parlementsleden per land, waarvan er minstens één vrouw moet zijn. Is nu nog zwak maar er wordt verwacht dat dit parlement zich ontwikkeld als het Europees Parlement. De Economische, Sociale en Culturele Raad is als adviesorgaan in het leven geroepen om een stem te geven aan NGOs en lidstaten te adviseren. Het Afrikaanse Hof van Justitie is opnieuw ingericht. Nog steeds zwak.

Er komen ook een Afrikaanse Centrale Bank, Afrikaans Monetair Fonds, en Afrikaanse Investeringsbank. Ook is het Peace and Security Counsil opgericht om vrede en veiligheid te waarborgen. Deze heeft het helaas zwaar omdat er weinig middelen zijn, omdat er geen grote Afrikaanse troepenmacht is en omdat er geen vroege waarschuwingen worden gegeven.

Subregionale initiatieven

  • De Economic Community of West African States (ECOWAS). (15 lidstaten en meer dan 250 miljoen mensen) Een van de grootste en wellicht een van de meest ambitieuze regionale organisaties. In 1975 opgericht met het expliciete doel om een gemeenschappelijke markt te vormen. Er is vooruitgang geboekt in het maken van wegen en telecommunicatie tussen de staten, maar verder is vooruitgang traag gegaan. Er zijn instituties neergezet, maar deze zijn nu nog een lege huls. Sinds 1990 is er verschuiving richting een veiligheidsagenda.

  • De South African Development Community (SADC): toen in 1994 Apartheid ophield in Zuid-Afrika had dit een grote inslag in de regio. Zuid-Afrika kon bij de SADC en werd leider. SADC heeft nu 15 landen en 233 miljoen mensen. Het heeft brede economische, sociale en milieutechnische doelen opgezet. Van origine was het een ontwikkelingsorganisatie en sindsdien heeft het een vrije markt benadering geadopteerd met grotere handelsliberalisatie en plannen om een douane-unie te zijn in 2010. Hoewel externe handelstarieven laag zijn, is handel tussen de lidstaten laag en het succes en de impact van de SADC dus niet heel hoog.

Regionale organisaties in het Midden-Oosten

Van alle regio’s in de wereld heeft het Midden-Oosten waarschijnlijk de zwakste vorm van regionale organisatie, ondanks herhaalde pogingen om te verenigen achter Panarabisme. Hoewel een gemeenschappelijke taal, geschiedenis, cultuur, en panarabisme de regio bindt, is er veel dat de landen scheidt.

De League van Arabische staten

  • De Arabische Liga is gevormd in 1945, drie maanden voor de VN. Is opgezet als manifestatie van Arabische eenheid, in een tijd dat deze landen net onafhankelijk waren geworden en machtig wilden worden. De AL bestaat uit een raad van alle ministers van buitenlandse zaken, en komen twee keer per jaar bij elkaar. Iedere combinatie van twee landen kan de Liga ook bij elkaar roepen. Ook komen staatshoofden regelmatig samen. Het heeft een secretaris-generaal en een aantal permanente comités. Alle lidstaten hebben gelijke stem en de meeste resoluties gaan met een simpele meerderheid. Een resolutie is pas bindend als een staat heeft meegestemd.

  • Is historisch altijd tegen de agressie van Israël geweest en heeft boycot op Israël geplaatst. Heeft Egypte even eruit gegooid na de Kamp David akkoorden. Is het eens met de VN wanneer het over kolonialisme gaat.

  • Omdat de Liga zo verdeeld is, is het niet effectief geweest. Het heeft oorlogen tegen Israël niet gecoördineerd, en is onsuccesvol geweest met andere conflicten in de regio (Burgeroorlog Jemen, oorlog Irak-Iran, Irak's invasie in Koeweit, VS inval in Irak 2003).

  • Ondanks dat is de organisatie sterk geïnstitutionaliseerd, maar dus niet effectief vanwege onenigheid.

De Gulf Cooperation Council

Economisch, politiek en cultureel zijn Bahrein, Koeweit, Oman, Qatar en Saudi-Arabië de meest homogene landen ter wereld. Alle zijn monarchieën en olieproducerende landen. Ondanks dat is de GCC geplaagd met onenigheid en botsende visies die de samenwerking tegengingen. Koeweit zou een enkele markt willen, Oman een militaire alliantie en Saudi-Arabië een losse organisatie. Dit kwam samen in de GCC, die door externe bedreigingen werd opgericht in 1981. Hoogste orgaan is de Supreme Council met de staatshoofden van de zes landen. Beslissingen moeten hier unaniem gemaakt worden. Veel werk wordt gedaan door de Ministeriële Raad, waar de ministers van buitenlandse zaken in zitten. Om de bevolking meer te laten participeren is er het Raadgevende Commissie ontstaan in 1997.

De effectiviteit van de GCC is lastig vast te stellen. Politiek gezien zijn problemen met de VS eerder bilateraal opgelost dan via dit orgaan, maar economisch gezien is er ene vrijhandelszone en gezamenlijke extern tarief vastgesteld voor alle lidstaten. Ook komt er een enkele valuta vanaf 2010. Gezamenlijk burgerschap laat burgers vrij bewegen in de regio, maar een groot deel van de burgers heeft dat privilege niet. Ondanks de potentie die de regio heeft, is onderlinge onenigheid en afhankelijkheid van bilaterale afspraken met de VS niet goed voor regionale samenwerking.

Wat zijn de consequenties van regionalisme?

Regionale organisaties zijn deel van de belangrijkste stukken van GG en sinds het einde van de Koude Oorlog is mondiale regionalisatie een duidelijke trend geworden. Regionale organisaties variëren sterk in termen van hun organisatorische structuren, de types van verplichtingen die ze opleggen aan hun lidstaten, hun middelen, en de reikwijdte van hun activiteiten – van de formele en supranationale Europese Unie tot de losse, informeel politieke samenwerking van APEC en ASEAN. Over het algemeen gesproken zijn instituties in ontwikkelingslanden meer ‘soevereiniteit behoudend’ dan ‘soevereiniteit eroderend’ – hoewel dit volgens sommige andere studies weer iets te sterk is.

Over regionalisme heen

Veel kwesties eisen meer dan regionale samenwerking. Een andere trend is dus transregionale samenwerking, zoals EU-ASEAN. Vaak is dit niet meer dan diplomatiek gepraat, maar het geeft wel het belang aan dat regio’s hechten aan andere regio’s.

Wat is de rol van niet-statelijke actoren in kader van internationale politiek? - Chapter 6

Niet-statelijke actoren in actie

Niet-statelijke actoren kunnen politieke veranderingen initiëren. In de jaren ’90 van de vorige eeuw was de tabaksmarkt aan verandering onderhevig. De verkoop in ontwikkelde landen daalde door toenemende overheidsregelingen en rechtszaken waarin tabaksbedrijven werden ontmaskerd: zij hadden wetenschap van de gevaarlijke effecten van roken. Een van de gevolgen hiervan was een samenvoeging van tabaksbedrijven. Rond 2000 werd 70% van de sigaretten wereldwijd verkocht door nog maar 4 bedrijven. Om de verminderde verkoop te compenseren, richtten de tabaksbedrijven zich op de landen in ontwikkeling, waar de kennis over de gevolgen van roken en de overheidsregelingen een stuk minder was. Het aantal rokers in de delen van de wereld die in ontwikkeling waren werd dan ook groter dan het aantal roker in de ontwikkelde wereld, ondanks de relatief hoge kosten.

De rechtsgeleerde professor Allyan Taylor benaderde Judith MacKay, de leider van een Aziatische anti-tabak NGO. Zij hebben de Wereldgezondheidsorganisatie benadert met het voorstel om een nieuw bindend verdrag omtrent de tabaksregulatie op te stellen. Op NGO conferenties bleek hier animo voor te zijn. Experts en anderen hebben bij hun eigen overheden gelobbyd. In 1998 noemde de nieuwe WGO directeur-generaal de tabaksregulatie een van haar twee topprioriteiten. In 2005 trad het Kaderverdrag inzake tabakscontrole in werking. In begin 2015 was dit verdrag reeds door 180 staten geratificeerd, welke 95% van de wereldbevolking huisvesten.

Doorgaans wordt er gefocust op dit soort positieve uitkomsten van niet-statelijke actoren, maar terroristische organisaties zijn ook niet-statelijke actoren. Er zit dus ook een ‘donkere kant’ aan niet-statelijke organisatie. Voor ons is het de uitdaging om te het diverse karakter van deze vorm van organiseren te begrijpen, evenals de rol die ze vervullen, de strategieën die ze gebruiken en de manieren waarop hun snelle toename internationale en binnenlandse politiek hervormt.

De reikwijdte van niet-statelijke actoren

  • NGOs: Vrijwilligersorganisaties die opgezet en georganiseerd zijn door private individuen, en die opereren op het lokale, nationale, of internationale niveau. Streeft gemeenschappelijke doelen en / of beleidsposities na. Er is debat over of de activiteiten het algemene nut moeten dienen of niet (vb’s: Oxfam, Rotary, Artsen zonder grenzen).

  • Transnationale netwerken en coalities: Informele en formele koppelingen tussen NGOs en ad hoc groeperingen ten behoeve van een zekere kwestie (vb: Third World Network, Landmine Survivors Network). Transnationale aanbevelingsnetwerken zijn er om ‘’en bepaald doel na te streven (vb: International Campaign to Ban Landmines).

  • Experts en epistemische gemeenschappen: Experts die van overheden, onderzoeksinstituten, internationale organisaties en non-gouvernementele gemeenschappen komen (vb.: experts op het gebied van de Mediterraanse Zee, of Klimaatverandering).

  • Fondsen (foundations) en globale denktanks: Type non-profit organisatie die opgezet zijn door individuen, families, of bedrijven om goede doelen of gemeenschappelijke doelen na te streven (vb.: Ford Foundation, Bill and Melinda Gates Foundation, Wellcome Trust). Een globale denktank zijn hoofdzakelijk onderzoeksinstituties, die zich richten op binnenlandse en internationale beleidsproblemen. Het Internationaal Instituut voor de Vrede heeft echter een andere taak, zoals het trainen van militair en burgerlijk personeel in vredebewaring.

  • Multinationale corporaties: Private actoren die zaken doen in drie of meer landen met als doel om winst te maken (vb’s: Nike, Shell Oil Company, Sony).

  • Partnerschappen: Een samenvoeging van actoren die geïnteresseerd zijn in en betrokken zijn bij een kwestie of beslissing. Dit kunnen IGOs, NGOs, professionele associaties, bedrijven, experts, overheden, fondsen en individuen zijn (vb’s: World Commission on Dams, Consultative Group on International Agricultural Research en Unicef).

  • Sociale bewegingen: Grote, vaak informele coalitie van de massa’s, individuen, en organisaties die betrokken zijn bij grootschalige sociale verandering (veranderen van de status qua, bijvoorbeeld wat betreft klasse, sekse of religie). (vb.: Dwaze moeders, Dolle Mina's).

Een globale civiele maatschappij?

In de wereld worden NGOs vaak gelijk gesteld met het maatschappelijk middenveld (Civil Society), maar dat is niet terecht. Het maatschappelijk middenveld is een breder concept, waarin alle organisaties en associaties die buiten de staat en de markt bestaan toe worden gerekend. Meest belangrijke aspect is dat het maatschappelijke middenveld individuen aan elkaar koppelt; het is een gebied waar burgers spontaan (kunnen) handelen om doelen te behalen. De vraag is of er nu een mondiale civil society is of niet; velen zeggen ja, omdat er meer contact is tussen mensen die meer samenwerking nastreven, anderen zeggen nee omdat staten nog steeds het belangrijkst zijn.

De groei van niet-statelijke actoren

Sinds WOII is het aantal NGOs exponentieel gegroeid. Op dit moment zijn er zo’n 7,500 INGOs en een aantal miljoen nationale en inheemse NGOs. Eén verklaring geeft aan dat dit komt door bottom-up sociale veranderingen: communicatie en transport zijn veranderd, evenals socialisme. Andere verklaring geeft aan dat dit komt door de oprichting van internationale instituties, waarmee ook internationale organisatie mogelijk en noodzakelijk werd. Toch bestaan NGOs al meer dan 200 jaar.

Een historisch perspectief op de groei van de invloed van NGOs

De eerste instantie van NGO-actie was de campagne om slavernij af te schaffen (begon in 1787-1788 en was actief in de 19e eeuw in Pennsylvania, Engeland en Frankrijk, deze geschiedenis wordt in hfdst 10 behandeld). In Europa en in de VS kwamen vredesverenigingen (peace societies) op in de 19e eeuw. Een groep hiervan had hun eerste bijeenkomst in 1849, en ontwikkelden het eerste plan van wat later het Permanent Court of Arbitration zou worden. In 1900 waren er 425 vredesverenigingen in de wereld. De 19e eeuw zag ook transnationale vakbonden opkomen, evenals onder meer het International Committee of the Red Cross.

In de 20e eeuw waren vredesgroepen zoals de League to Enforce Peace en de League of Nations Society London belangrijk voor het ontwikkelen van ideeën die ten grondslag lagen aan de League of Nations en later de VN. De League of Nations nodigde NGOs actief uit om mee te helpen aan internationale politiek.

De invloed van NGOs nam af tussen 1930-1945, vooral omdat overheden bezig waren met stijgende veiligheidsbedreigingen en omdat de rol van de Leage of Nations minder sterk werd. Na WOII werden NGOs weer belangrijk – en vanaf de jaren ’70 ging kwamen er vele tot stand.

De versnelde groei van niet-statelijke actoren verklaren

Doordat er steeds meer globalisering opkwam, werden mensen steeds meer met elkaar in contact gebracht, wat wederzijdse afhankelijkheid weergaf. Dit gaf behoefte aan NGOs. Ook is met het einde van de Koude Oorlog het ideaal van democratisering verder verspreid, waarmee er ook vele NGOs opkwamen. Dit was in hfdst 1 al behandeld; nu twee andere ontwikkelingen:

  • Mondiale conferenties die gesponsord waren door de VN: dit soort conferenties hebben steeds vaker en steeds meer de participatie van NGOs gezien vanaf de jaren ’70. Deze willen de agenda bepalen en onderhandelingen bepalen (van 250 NGOs in 1972 tot 3200 NGOs in 2002). Iedere conferentie kan eigen grenzen stellen aan het aantal NGOs – en vanaf 2000 zijn er meer grenzen gesteld – maar we zien een groeiende invloed.

  • De communicatierevolutie: bovenstaande face-to-face besprekingen zijn belangrijk, maar communicatie met de fax en bovenal internet zijn minstens zo belangrijk. Ze gebruiken internet voor: interne communicatie en communicatie met partner NGOs; om de publieke opinie te sturen; om services aan leden te vergroten; om informatie te verspreiden; om politieke participatie te stimuleren; en om innovatieve ideeën te realiseren.

Rollen van NGOs

NGOs kunnen de beste plekken vinden om druk uit te oefenen en kwesties te presenteren, kunnen nieuwe ideeën genereren, en teksten opstellen voor multilaterale verdragen, ze kunnen onderhandelaars van overheden helpen om de wetenschap achter de milieukwesties te begrijpen. Ontwikkelingsorganisaties hebben vaak het voordeel om ter plaatse te zijn, neutraal te zijn en om het ‘onmogelijke mogelijk te maken (dat wat overheden niet kunnen, kunnen zij wel).

Relaties van NGOs met IGOs

Wanneer NGOs invloed willen uitoefenen op beleid, dan moeten ze een bepaalde invloed hebben op staten, die vaak in IGOs samenkomen om het te hebben over de zaken die NGOs aangaan. NGOs ondernemen vijf types activiteiten om deze invloed op staten uit te oefenen:

  1. Consultatie in het creëren van regimes en implementatie van regimes

  2. Lobbyen

  3. Surveilleren / overzien van overheidsactiviteiten

  4. Betrokkenheid bij internationale programma implementatie

  5. Participatie in het maken van beslissingen

Druk op staten om NGOs mee te laten doen komt van NGOs zelf.

De Verenigde Naties

Hoewel de leden van de VN staten zijn, heeft de VN lange tijd het belang van NGOs onderkend. ECOSOC (maar niet de Algemene Vergadering) mag consultatieve status verlenen aan NGOs. Zo’n 3900 NGOs hadden in 2014 deze status, en deze hebben de breedst mogelijke toegang tot de VN: ze mogen overleggen met mensen van het Secretariaat, kunnen agendapunten toevoegen op de agenda’s van ECOSOC en andere functionele organisaties, naar vergaderingen gaan, statements maken, en mondelinge presentaties geven (met permissie). Andere organisaties hebben wat minder toegang tot de VN, zij mogen naar vergaderingen en ook presentaties geven, maar alleen op uitnodiging van de VN.

NGOs hebben ook toegang gekregen tot verschillende andere commissies van de AV, en de Veiligheidsraad heeft ook een aantal maal consultaties gehad met NGOs. Bijeenkomsten zijn informeel, en ‘off the record’. NGOs blijven lobbyen voor meer invloed in de VN (met een coalitie die CONGO heet), maar er is grote verdeeldheid tussen NGOs en staten over hoe ver deze invloed zou moeten reiken (staten vrezen voor te veel druk vanuit deze NGOs; NGOs die al toegang hebben willen die beperkt houden, NGOs die nog geen toegang hebben willen deze open gooien).

VN agentschappen

In de 19 gespecialiseerde agentschappen van de VN zijn NGOs veel meer structureel ingebed. Zo is met de unieke vertegenwoordiging in de ILO er een permanente vertegenwoordiging van het maatschappelijke middenveld (zie hfdst 3). De meeste agentschappen met veldwerk werken nauw samen met NGOs. Deze NGOs hebben coalities gesmeed en werken weer samen met het Inter-Agency Standing Committee. Deze organisaties hebben ook toegang tot de secretaris-generaal. Artsen zonder grenzen is uniek in dat het humanitaire principes waarborgt en vrijwel nooit oordeelt in conflicten waar het helpt.

Er zijn wel vaak spanningen tussen VN-NGO samenwerking, omdat ze beide vissen naar dezelfde subsidie, en met hetzelfde bezig zijn maar met andere standaarden en met andere kiesdistricten waar ze verantwoording aan af moeten leggen. NGOs werken met minder oordelen over soevereiniteit, overheidstoestemming e.d. maar de VN heeft de middelen niet om alles zelf op te knappen. Er is dus betere samenwerking nodig.

Belangrijkste economische instituties

Er is ook meer druk vanuit NGOs gekomen op grote economische instituties, iets wat niet voorzien was in de Bretton Woods institutie. In 1994 benadrukte de Wereldbank participatoire ontwikkelingsbeleid, wat meer legitimiteit gaf aan NGOs, want samenwerking met NGOs werd gezien als manier om efficiënter ontwikkelingsbeleid te voeren. Het IMF is daarentegen zeer terughoudend geweest met het ontwikkelen van formele banden met NGOs. Pas na zeer grote druk werd er een beetje samengewerkt met NGOs. In de WTO wordt weer wel redelijk veel samengewerkt met NGOs (in tegenstelling tot de GATT). Dit alles wordt verder uitgediept in hfdst 9.

Deelname van NGOs aan mondiale conferenties gesponsord door de VN

Er is een patroon waar te nemen in hoe NGOs deelnemen aan conferenties: voordat deze beginnen zijn er grootschalige publiciteitscampagnes van de NGOs. Ten tijde van de conferenties doen de NGOs het volgende: ze geven informatie aan deelnemers die niet op de hoogte zijn van kwesties die spelen (doorgaans de kleinere landen), organiseren gezamenlijke activiteiten, lobbyen met overheden en organiseren parallelle activiteiten voor NGOs zelf om publieke gewaarwording te creëren. De impact van wat NGOs doen is (echter) moeilijk te meten...

NGO invloed en effectiviteit

Het is moeilijk om de invloed en effectiviteit van NGOs en andere niet-statelijke actoren te meten. Het grote aantal organisaties en hun diversiteit maakt vergelijken moeilijk, en het is ook moeilijk om je te distantiëren van de uitspraken van NGOs over hun eigen effectiviteit zelf (die vaak positiever zijn dan hun echte invloed).

Invloed van NGOs

NGOs hebben geen hard power (militaire macht, veel geld) en moeten het hebben van soft power. Dat betekent voor belangengroepen: geloofwaardige informatie en morele autoriteit dat het mogelijk maakt dat overheden, bedrijfsleiders en het publiek naar ze luistert, hun belangen heroverwegen en tot actie over gaan. Voor operationele of service gerichte groepen betekent dit de middelen hebben om staf snel naar crisisgebieden te verplaatsen, sterke donor bases, of connecties met grassroot bewegingen die het mogelijk maakt om lokaal te opereren. Om invloedrijk te zijn moeten NGOs dus strategisch denken over hoe ze opereren, hun keuze van strategie en hun middelen.

Het meten van invloed is moeilijk. Dit kan worden gedaan door de uitbreiding van de activiteiten of de toename van het aantal NGOs te bestuderen. Ook kan je kijken naar internationale erkenning, zoals bijv. de Nobelprijs voor de Vrede die al dan niet aan NGOs wordt toegekend. Het is echter mogelijk dat invloed cyclisch is en afhankelijk van de tijd(sgeest), waarbij het van belang is wat overheden nodig hebben en wat NGOs kunnen.

Effectiviteit van NGOs

Net als bij het meten van de macht en invloed van mondiale overheidsinstellingen kan de effectiviteit van NGOs worden vastgesteld door te kijken naar wat er geprobeerd wordt, karakteristieken van deze doelen, strategieën die worden gebruikt om deze doelen te behalen, management en leiderschapskwaliteiten en de middelen die zijn aangewend om dit te bewerkstelligen. Dit speelt op drie niveaus: in een binnenlandse en internationale constitutionele context, en hoe vaardigheden en strategieën van NGOs zelf zijn.

De analyse van de effectiviteit van belangengroepen is daarom dus anders dan die van service-gerelateerde groepen (waar de focus ligt op hoeveel en welke hulp er is aangekomen). Uiteindelijk gaat het echter niet om of bepaalde teksten zijn goedgekeurd of niet, maar om hun impact op mensen en problemen. Heeft het verbod op ivoor invloed gehad op het aantal olifanten? Heeft ontwikkelingsgeld ook echt leefomstandigheden verbeterd? Hier wordt later op ingegaan.

Grenzen aan NGO invloed en effectiviteit

NGOs hebben niet dezelfde machtsmiddelen als staten, wat ze erg limiteert. Ook zijn er vaak NGOs voor beide zijden van een dilemma, waardoor ze elkaar tegenwerken en waardoor hun effectiviteit ook gelimiteerd wordt. Ook missen NGOs vaak belangrijke mensen in hun manier van werken. Als ze bottom-up werken missen ze de mensen aan te top, en als ze top-down werken missen ze de mensen op de grond. Geld is een ander probleem, en het krijgen van geld is bijzonder moeilijk zonder de mogelijkheid om belasting te heffen. Ook is het een lopend probleem dat bestaande NGOs zeer bureaucratisch kunnen worden. De professionalisering en standaardisering van vele NGOs heeft als gevaar dat de organisatie minder flexibel of innovatief is, of om informatie achter te houden.

NGOs: een afkoelende liefdesrelatie?

NGOs worden steeds vaker gezien als normale organisaties. Omdat er zoveel NGOs zijn die humanitaire doelen nastreven, zijn ze elkaar sterk aan het beconcurreren, waardoor ze lange-termijn doelen soms uit het oog moeten verliezen om geld binnen te halen. NGOs kunnen soms ook te agressief marketen. Erger nog, veldpersoneel van NGOs zijn beschuldigd van ernstige misstanden (vb.: voedsel geven aan vluchtelingen in de burgeroorlog van Sierra Leone, maar alleen in ruil voor seksuele diensten en later het verbergen van dit schandaal). NGOs handelen (en mishandelen) als andere organisaties.

Ook kan het handelen van NGOs ongewilde gevolgen hebben. Zo wordt de burgeroorlog in Rwanda gekoppeld aan eerder gegeven hulp. Ook worden NGOs vaak geassocieerd met conflict en oorlog en worden de hulpverleners vaak door landen of milities ingezet om het conflict te ondersteunen. Of NGOs het willen of niet, zodoende worden ze vaak betrokken bij conflict en verliezen ze (de schijn van) onpartijdigheid.

Representatie, transparantie en verantwoording

Landen kunnen vaak bogen op de representatie van hun bevolking, maar NGOs niet. Kritiek die wordt gegeven luidt dan ook vaak dat het een elitegroep uit het noorden is die spreekt voor de armen uit het Zuiden. Deze kritiek is nu minder gegrond omdat NGOs het zuiden vaker als partner hebben maar nog wel van belang. Belangrijk is of zij waarvan gezegd wordt dat ze worden gerepresenteerd ook echt een stem hebben. Probleem is ook dat een handjevol NGOs de meeste kwesties domineren. Zijn deze per definitie de meest representatieve, omdat ze meer geld hebben?

Transparantie is een andere uitdaging voor NGOs. Zeer weinig NGOs geven openheid over hun organisatie. Zouden ze dezelfde druk voor openheid moeten krijgen als overheden?

Beide uitdagingen zijn gekoppeld aan de verantwoording die NGOs zouden moeten afleggen. NGOs leggen lang niet zo veel verantwoording af als staten. Dit zou moeten verbeteren om de legitimiteit van deze organisaties te vergroten en om het democratisch tekort van global governance te verkleinen.

Het algemene nut dienen?

NGOs doen goede zaken voor het algemene nut. Bewijs is het institutionaliseren van mensenrechten, het geven van humanitaire hulp, en milieubescherming, bijvoorbeeld. Maar we moeten oppassen voor ongegronde generaliseringen.

Soevereiniteit van de staat en de invloed van niet-statelijke actoren

De snelle uitbreiding van niet-statelijke actoren en hun toenemende invloed tast de soevereiniteit van staten aan, maar verschillende theoretische stromingen geven verschillende maten van aantasting aan.

  • Liberalen: NGOs zijn steeds belangrijker, soevereiniteit staat sterk onder druk

  • Constructivisten: NGOs zijn van belang voor het creëren van normen en ideeën en hiermee worden de belangen van de staat beïnvloed.

  • Realisten: NGOs zijn geen enkele bedreiging voor de soevereiniteit. Zij zijn nauwelijks internationale actoren te noemen.

Waar leidt de zoektocht naar vrede en veiligheid naartoe? - Chapter 7

De behoeften van global governance

Een groot deel van het boek bestaat uit deel drie, waar de behoefte aan GG wordt uitgelegd. Er wordt ingegaan op vier specifieke beleidsgebieden waar veel mee is gedaan in de afgelopen tijd: vrede en veiligheid, ontwikkeling en economisch welzijn, mensenrechten, en het milieu. In het onderstaande wordt in grove lijnen geschetst wat de meest belangrijke punten zijn. Hierbij wordt het meest gekeken naar hoe de stukken van GG zich bezig houden met de behoeften van GG.

Oorlogen: genesis voor veiligheid en governance

Oorlog is het meest fundamentele probleem in internationale betrekkingen. Oorlog is ook een belangrijke factor geweest in het creëren van vele IGOs. Hoewel de vorige eeuw de meest destructieve eeuw was, heeft het ook vele IGOs en stukken van GG voortgebracht. Maar de aard van oorlog en conflict zijn de afgelopen zestig jaar sterk veranderd, evenals de definities van conflicten. Er is een scherpe daling in interstatelijke oorlogen (tussen twee of meer staten); daartegenover staat dat interstatelijke oorlog (intern in één land) drastisch is gestegen (vanaf jaren ’50 tot ’90, daarna een lichte daling).

Er is debat of de daling in interstatelijke oorlog te verklaren valt doordat er minder nieuwe conflicten opkomen, of omdat bestaande conflicten sneller opgelost worden.

Na de Koude Oorlog zijn veel interstatelijke conflicten gepaard gegaan met humanitaire rampen. Vroeger gingen interstatelijke conflicten de internationale gemeenschap niet aan, want het systeem van Westfalen ging over de veiligheid van de staat (grenzen, controle over bevolking, vrijheid van inmenging van buitenaf) maar steeds meer werd er gesproken over veiligheid van de mens in de staat in plaats van de staat zelf. Dit gaf groen licht aan ‘responsibility to protect (R2P)’ wat legitimiteit gaf aan legers die een land binnenvielen om mensen te beschermen tegen geweld.

De veranderlijke natuur van conflicten en complexe humanitaire rampen zijn twee uitdagingen voor de veiligheid in de 21e eeuw; twee andere zijn massavernietigingswapens (chemisch, biologisch, nucleair) en terrorisme. Geen enkele uitdaging is nieuw.

IGOs en veiligheid

Het idee van een mondiale interstatelijke organisatie die de vrede en veiligheid zou ondersteunen lag in het hart van de Volkerenbond en de Verenigde Naties, maar ook in dat van de de EU, ECOWAS, SADC, CSTO, ARF, SCO en de AU.

NGOs en veiligheid

Er zijn grote verschillen tussen NGOs die zich op veiligheid richten. Sommige zijn denktanks, andere richten zich actief op het terugdringen van wapens, en weer andere richten zich op het verlichten van humanitaire rampen.

Normen die gaan over het gebruikt van geweld

  • Oorlog uitbannen: het gebruik van geweld om gebied te annexeren tegenwoordig vrijwel altijd illegitiem. Maar... geweld gebruiken om jezelf te beschermen kan weer wel.

  • Menselijke veiligheid en humanisme bevorderen: je mag ook geweld gebruiken om de veiligheid van de medemens te waarborgen. Deze humanitaire regels komen van de vier Geneva Conferenties, die de kern vormen van internationale humanitaire wetgeving. Dit geeft nieuwe uitdagingen aan de VN. Om deze uitdagingen aan te gaan is de R2P ontwikkeld, het recht om in te grijpen wanneer er grote hoeveelheid aan levens verloren gaat (in het echt of zo beschouwd, met intentie genocide te plegen of niet) wat het product is van weloverwogen actie van de staat, of veronachtzaming van de staat, of onmogelijkheid voor de staat om te handelen, of een failed state situatie, of bij een grootschalige ‘etnische zuivering’ (in het echt of zo beschouwd) door het doden, gedwongen uitzetting terreurdaden of verkrachting. R2P heeft de kwestie doen opspelen wie legitiem humanitaire actie kan vragen en het antwoord was de Veiligheidsraad.

Theorieën van internationale relaties koppelen aan veiligheidsbeleid

  • Realisten

  • Harde variant: er is geen groot verschil tussen de dynamiek die ten grondslag ligt aan inter- en interstatelijk conflict. Het gaat om de machtsbalans en die speelt zowel internationaal als in binnenlandse politiek. Mocht er een derde partij bij een conflict spelen, dan is dit altijd de VS als grootmacht.

  • Zachte variant: diplomatie en bemiddeling kunnen ook bijdragen tot het oplossen van conflicten. Ook geven ze toe dat er een rol is weggelegd voor internationale organisaties en staten die geen grootmacht zijn om conflicten op te lossen.

  • Liberalen: internationale wetgeving en organisatie zijn traditioneel gezien als manieren om vrede te krijgen en het meeste werk op het gebied van veiligheid governance is gebaseerd op liberale theorie. Zien NGOs en IGOs evenals individuen, staten, en ad hoc groepen onder meer als actoren die een conflict van buitenaf kunnen oplossen.

  • Constructivisme: hebben laten zien hoe normen over bijvoorbeeld massavernietigingswapen zijn veranderd en dat dit van invloed is geweest op internationaal beleid.

Mechanismen voor het vredig oplossen van disputen

[NB: Het vredig oplossen van een conflict hoeft niet geweldloos te zijn; soms is geweld noodzakelijk en efficiënt.]

Bemiddeling / mediation

Mediation is een manier van onderhandelen waarin derde partijen de twee partijen helpen om een oplossing te vinden die ze op zichzelf niet kunnen vinden. Om te werken dient het conflict de stage hebben bereikt van een ‘pijnlijk gelijkspel’ of ‘rijpheid’: partijen moeten de kosten inzien van het door laten lopen van het conflict en moeten inzien dat deze kosten groter zijn dan wat ze ervoor terug krijgen. Bemiddelaars kunnen van machtige staten, middelgrote staten of ad hoc groepen van staten, IGO of NGO komen. Soms kunnen prominente individuen deze rol ook vervullen. Sinds het eind van de jaren ’80 is het duidelijk geworden dat ook dit werkt (hoewel natuurlijk niet in alle gevallen alle tijd)

Preventieve diplomatie: is diplomatie om ervoor te zorgen dat bestaande conflicten niet uitgroeien tot gewelddadige conflicten en om de spreiding van gewelddadig conflict te beperken wanneer het zich voordoet. Het is erop gericht om de calculus te veranderen van de betrokken. Realisten zijn sceptisch, maar er is voldoende bewijs dat aangeeft dat het werkt. Dit is veel makkelijker te doen aan het begin van een conflict dan aan het einde en scheelt ook geld: kosten van afwachten zijn over het algemeen veel hoger dan wanneer er preventief wordt ingegrepen. Meer mensen willen dus meer aandacht aan preventieve diplomatie schenken.

Berechting en arbitrage: dit zijn juridische oplossingen voor conflict en bestaan er uit om een onafhankelijke derde partij (tribunaal) in te roepen om een bindend besluit te nemen. Deze methoden benadrukken het vinden van een basis voor het oplossen van een geschil in internationaal recht. De twee methoden verschillen van elkaar in of het tribunaal permanent is, hoe ver hun jurisdictie reikt, en in hoeverre de partijen controle kunnen uitoefenen over de arbiters of rechters. Arbitrage heeft betrekking op de beslechting van een geschil op basis van bepaalde wettelijke criteria door individuen die bevoegd zijn om beslissingen op ad hoc basis te nemen. Tussen 1800 en 190 zijn ongeveer 450 internationale arbitrages tot stand gekomen. Het ICJ en andere internationale gerechtshoven hebben één voordeel boven arbitragetribunalen: zij bestaan al en de internationale gemeenschap betaalt de kosten van de procedures.

Collectieve veiligheid, handhaving en sancties

Collectieve veiligheid gaat uit van het principe dat vrede niet deelbaar is en dat alle staten een collectief belang hebben om agressie tegen te gaan, waar dat zich ook voordoet. Het gaat er van uit at potentiële agressors tegengehouden kunnen worden door een gezamenlijke bedreiging van tegenkracht die gemobiliseerd kan worden door een internationale organisatie zoals de VN of de Volkerenbond. Wanneer handhaving nodig is dan is een brede reikwijdte van economische en diplomatieke sancties mogelijk, evenals militaire inzet.

Opmerkelijke voorbeelden van collectieve veiligheidsinzet waar militaire middelen werden in gezet waren onder andere:

  • Korea (1950)

  • De Golfoorlog (1990)

  • Bosnië en Kosovo (1992)

  • Afghanistan (2001)

  • Libië (2011)

  • Antipiraterij (2000 e.v.)

Handhaving en sancties

Sancties worden over het algemeen gezien als een goedkopere mogelijkheid dan militaire middelen om een geschil te beslechten. Vooral bij economische sancties wordt ervan uitgegaan dat staten snel luisteren naar rede. Het zijn manieren van dwang en van straffen, maar niet altijd even makkelijk.

  • Irak (ten tijde van de Golfoorlog en daarna, langst lopende sancties ooit) gaf aan hoe moeilijk het is om collectieve sancties op te leggen. De kosten gingen gepaard met grote humanitaire problemen, de bevolking leed onder de sancties in plaats van het regime, en in interstatelijke conflicten waren sancties niet erg effectief. Sancties moeten dus op maat gemaakt worden en goed gemonitord..

  • Angola was naast Irak ook zeer lang. Eerst waren de sancties een mislukking, daarna werden ze meer toegespitst op wapens en benzine en werd het een succesverhaal.

  • Internationaal terrorisme: de EU en VN hebben sancties opgelegd aan verschillende landen, en de VS hebben unilaterale sancties opgelegd. Grootste set maatregelen kwam na 11 september 2001 toen de VN aan alle landen vroegen om vermogen van terreurgroepen te bevriezen. Nog steeds is het een uitdaging om sancties te doen werken.

Vredesoperaties

  • Onderscheid maken tussen handhaving (enforcement) en vredebewaking (peacekeeping): ligt in drie principes: toestemming van de partijen, onpartijdigheid, en gebruik van militair geweld alleen als laatste redmiddel. Maar in meer ‘gespierde’ operaties wordt deze lijn vaak overschreden en is het moeilijk om onderscheid te maken.

  • Vredesoperaties organiseren: wordt georganiseerd dor de UN Departments of Peacekeeping Operations en Field Support. Zij schrijven een hoeveelheid troepen voor en de staten proberen deze op te vullen (er is nog geen VN militaire macht die zich met vredesoperaties bezig houdt). Vaak wordt het aantal troepen niet gehaald.

  • Traditionele vredebewaring (nog steeds belangrijk): is een relatief lichtbewapende troep vredeshandhavers die zich vaak tussen twee partijen bevindt en wapenstilstanden controleert, een bufferzone creëert, en / of overtredingen rapporteert. Door de kleine macht kan het niet een partij tegenhouden die wil aanvallen.

  • Complexe, multidimensionale vredebewaking: is een combinatie van militaire middelen, politiemacht, en burgeracties om vrede te krijgen. Gaat vaak om een situatie van ‘peacebuilding’ (net) na het conflict. Moeilijk te coördineren, moeilijk om voor lange tijd de internationale aandacht te houden, maar er is nu (sinds 2006) wel het Peacebuilding Commission van de VN.

  • Humanitaire interventie: het dilemma van R2P: het idee is om grootschalige humanitaire crises te verlichten. Problemen zijn: selectiviteit (ene land wordt wel geholpen, andere niet, afhankelijk van of en hoe de media rapporteert en nationale belangen), too little, too late (Rwanda) en controverse bij sommige ontwikkelingslanden die het niet eens zijn met internationale normen, en het uitblijven van een internationale militaire vredesmacht.

  • Regionale organisaties en vredesmissies: in de jaren ’90 werd aan regionale organisaties gevraagd te helpen met vredesmissies omdat de VN het niet meer aan kon. Dit deden ze. Maar dit heeft wel vragen opgeroepen, omdat in het handvest van de VN staat dat de Veiligheidsraad het enige orgaan is dat het gebruik van geweld kan autoriseren. Vaak is deze autoriteit gedelegeerd aan de organisaties.

  • Het succes en falen van vredesmissies evalueren: het is moeilijk om het succes van een vredesmissie te definiëren. Daarom moet dit altijd gekoppeld zijn aan de situatie waar de missie mee bezig is.

  • In interstatelijk conflict is het relatief duidelijk dat vredesmissies het risico van verdere gevechten verlagen

  • In interstatelijke conflicten en burgeroorlogen is het duidelijk dat complexe multidimensionale missies geweld verminderen, en dat handhavingsmissies geassocieerd kunnen worden met instabiliteit. Maar er is een grote kans op oplaaiend geweld.

  • MAAR: al dit soort missies worden in de meest moeilijke omstandigheden uitgevoerd (burgeroorlog / failed state / geen duidelijke militaire overwinning, enz.) en hebben daarom überhaupt een zeer kleine kans van slagen: vredebewaking in zijn algemeenheid ligt nu sterk onder vuur.

Wapencontrole en ontwapening

  • Op de agenda: hoewel de VN natuurlijk het grootste orgaan is dat gaat over internationale zaken en vele instituties heeft opgericht om over ontwapening te praten (het internationale atoomagentschap is een vrucht van de allereerste resolutie van de Veiligheidsraad!) worden de meest baanbrekende beslissingen over ontwapening over het algemeen genomen buiten de VN, door de relevante grote machten. De recente casussen van landmijnen en clustermunitie geven aan dat middenmachten en coalities van NGOs leiderschap kunnen bieden in ontwapening.

  • Het begrenzen van de proliferatie van kernwapens: gaat om drie ‘pilaren’: normen, verdragen en dwang. Cruciaal waren vroege afspraken tussen de VS en de SU. Kern van non-proliferatie is een akkoord tussen de kernmachten en de staten die geen kernmacht zijn. de laatste gaven aan dat ze geen kernmacht wilden worden en de eerste gaven aan dat ze ooit hun kernwapens zouden opgeven en de laatste zouden helpen met nucleaire technologie. IAEA is van groot belang in de controle van kernwapens: vooral de inspecties die de organisatie houdt en de openheid die dit geeft is goed voor transparantie (wordt kernmateriaal echt gebruikt voor energie?). In 2008 is het World Institute for Nuclear Security (WINS) opgericht, naast het hoofdkantoor van IAEA, om een forum te bieden voor professionals op gebied van nucleaire veiligheid om informatie uit te wisselen over hoe diefstal te blokkeren. Ook is het van belang om de kernmachten tegen te houden wanneer ze willen testen. Hiervoor is de Comprehensive Test Ban (1996).

  • Laatste stuk van het non-proliferatie-regime is de regionale kernwapenvrije zone die op basis van een verdrag worden gecreëerd (Latijns Amerika, Zuidoost Azië, Zuiden van de Pacifische zee, en Centraal Azië, met een vijfde in Afrika onderweg). Hier wordt afgesproken dat er geen kernwapens worden geplaatst (door de kernmachten) in het territorium van deze staten.

  • Verbod op chemische en biologische wapens: het taboe op dit soort wapens bestaat al langer dan 100 jaar (Den Haag conferentie, 1899, verbood verstikkende granaten). Grootst verschil met kernwapens is dat alle staten het eens zijn dat deze dingen verboden zouden moeten worden. In andere woorden: er is geen systeem met twee klassen zoals bij kernwapens (kernmachten en de rest). Maar het is moeilijk om landen ertoe te zetten om te ontwapenen (vijf landen hebben nog chemische wapens: VS, Rusland, India, Libië en mogelijk Zuid Korea).

  • Landmijnen en clusterbommen verbieden: de international campaign to ban landmines wilde landmijnen tegen gaan. Uniek hier is dat NGOs zoveel hebben gedaan om dit voor elkaar te krijgen. De VN werd gepasseerd en landen kwamen zelf samen om een verdrag te tekenen. Een zelfde proces wordt geprobeerd uit te voeren met clusterbommen, waar zo’n 300 NGOs samen komen om tegen clusterbommen te vechten.

Omgaan met terrorisme als een bedreiging voor globale vrede en veiligheid

Terrorisme vormt een aloude bedreiging voor een individu, een staat en voor de regionale veiligheid. Het is nu wereldwijd erkent als een bedreiging voor de globale vrede en veiligheid. Sinds 1980 is het aantal op religie gebaseerde terroristengroeperingen significant gestegen. Vooral de opkomst van al-Quaeda is een belangrijke ontwikkeling geweest. In 2014 zei VN Secretaris-generaal Ban Ki-Moon dat de wereld te maken heeft met een dramatische evolutie van de terroristische dreiging. Sinds 2011 is het aantal terroristische aanslagen en het aantal vermoorde mensen dramatisch gestegen. Daarnaast is er sprake van een significante verschuiving van de plaatsen waar de aanvallen plaatsvinden. In 2013 werden 9.814 aanvallen in 87 landen gerapporteerd. Dit is een toename van 60% wat betreft het aantal landen dat te maken had met 50 of meer doden sinds het jaar daarvoor. Enkel vier groepen waren verantwoordelijkheid voor de meeste aanslagen tussen 2000 en 2013: al-Quaeda, de Taliban (in Afghanistan en Pakistan), Boko Haram (Nigeria) en ISIS. De snelle opmars van ISIS in 2014 heeft een nieuwe en gevaarlijke dimensie tot terrorisme met zich mee gebracht. Terrorisme verspreidt zich wereldwijd. Dit stelt global governance voor grote uitdagingen, voornamelijk wat betreft het ontwikkelen van governance reacties op nationaal, internationaal en regionale niveaus.

Internationale reacties op terrorisme

De VS heeft primair een militaire benadering voor het omgaan met terrorisme. De UK richt zich vooral op counterterrorisme, samen met o.a. Interpol en verschillende lichamen van de EU. Tussen 1963 en 2014 heeft de Algemene Vergadering van de VN en de International Civil Aviation Organisation 14 internationale verdragen en 4 aanvullende protocollen uitgevaardigd, welke het hart vormen van het globale wettelijk regime tegen terrorisme. Op vier na zijn deze allemaal in werking getreden aan het eind van 2014. Er zijn normen tot stand gebracht welke betrekking hebben op o.a. vluchtvelden, diplomaten en nucleaire materialen. Zij richten zich tevens op de problemen omtrent bombardementen, de financiering van terroristen en nucleair terrorisme.

Er is nog geen gemeenschappelijk verdrag tegen terrorisme, omdat het altijd lastig is geweest het eens te worden over een definitie. Deze discussie wordt gedomineerd door twee kwesties: of officiële gedragingen door legers van staten ook onder de definitie van terrorisme valt, en of gewelddadige gedragingen in de strijd tegen buitenlandse inbezitneming hieronder valt.

De kern van counterterrorisme bestaat uit het aanpakken van de bronnen die terroristische activiteiten financieren en het daaraan gerelateerde witwassen en financiële misdrijven. Interpol en Europol zijn belangrijk als het gaat om het opsporen en het aanhouden van terroristen. De EU richt zich voornamelijk op de strafrechtelijke benadering.

De uitdagingen van menselijke veiligheid

Traditioneel gezien betekende veiligheid in GG de veiligheid van staten; na de Koude Oorlog zien we veel meer dat veiligheid de menselijke veiligheid betekent. Daarom wordt in de volgende hoofdstukken deze veiligheid behandeld. Als altijd zijn de huidige stukken van GG slecht voorbereid op nieuwe, onvoorziene, problemen en de uitdaging is om de effectiviteit van bestaande stukken te vergroten en om met lopende problemen om te gaan en om nieuwe oplossingen te bedenken voor nieuwe problemen.

Wat houdt global economische governance in? - Chapter 8

Casus: de globale financiële crisis van 2008

In het najaar van 2008 kwam het globale financiële systeem dichtbij een ineenstorting, hetgeen leidde tot een van de grootste uitdagingen voor de globale economische sinds de Grote Depressie in de jaren ’30 van de vorige eeuw. De aandeelmarkten kelderen wereldwijd, een van ’s werelds grootste banken stortte in, de wereldhandel nam af en de werkloosheid steeg enorm. In de VS verdubbelde de werkloosheid zelfs. Ook in 2014 waren de gevolgen van de crisis nog duidelijk merkbaar. De wijze waarop de crisis van 2008 de wereld rond ging, gaf aan hoe de globale economie te maken heeft met onderlinge afhankelijkheid, ook al werden de gevolgen van de crisis niet overal in de wereld gelijk gevoeld. De VS en Europa werden het hardst geraakt, de ontwikkelingslanden minder. Landen zoals China en Japan, die afhankelijk zijn van de export naar de VS en Europa, zagen hun markten eveneens inkrimpen. De olieprijzen daalden met 69%, hetgeen de olie-exporterende landen als Saudi Arabië en Rusland raakte. In opkomende markten in Oost-Europa nam het aantal private buitenlandse investeerders af met ruim de helft. Aan het einde van 2008 werd IJsland het eerste slachtoffer toen het bankenstelsel daar instortte. De snelheid en diepte van de instorting van de globale financiële markten en internationale handel was weergaloos.

De crisis had veel oorzaken, waaronder het onverantwoordelijk verstrekken van lenen in de VS en Europa, bankiers en andere regelgevers die riskante praktijken toelieten, de overvloed aan besparingen in Azië die leiden tot toegenomen rentepercentages, jaren van een lage inflatie en een stabiele groei welke zorgde voor overmoedigheid.

De aanvankelijke reacties op de financiële crisis waren vooral unilateraal. Zowel de VS als verschillende EU-landen schoten de banken en verzekeraars te hulp om de kredietmarkten weer op gang te krijgen. De centrale banken hebben actie ondernomen, door te snijden in de rentepercentages en de kredietmogelijkheden uit te breiden. Deze acties hebben echter tot een diepere crisis geleid. In 2008 en 2009 hebben alle grote economieën verschillende stimulansen ingebracht om de werkloosheid en de afgenomen investeringen een halt toe te roepen.

Het IMF reageerde op de crisis door het beschikbaar stellen van bijna 250 biljoen dollar. Dit bedrag werd verdriedubbeld in 2009. IJsland was het eerste Westerse land sinds 1976 dat geld leende van het IMF. Andere landen volgden.

Geen van de bestaande instituties heeft echter de taak van het coördineren van reacties op de crisis op zich genomen. Niet alleen de korte termijn noodreacties waren nodig, maar ook een internationaal supertoezicht op financiële instellingen op de lange termijn, globale normen voor accounting en bankenregulatie en voor de wereldeconomie een systeem dat vroeg waarschuwt. Deze tekortkomingen en de behoefte aan een nieuwe benadering werd erkend door het besluit van VS president Bush (2008) om voor de eerste keer de leiders van de G-20 landen bijeen te roepen. Hieruit bleek ook dat een oplossing voor de crisis alleen bereikt kon worden door ook ontwikkelingslanden als India, China, Brazilië en Mexico erbij te betrekken. De crisis bracht dus tevens een grote geopolitieke verschuiving met zich mee. In een periode van 10 maanden komen de G-20 leiders drie keer bijeen, waardoor de reputatie van de G-20 als eerste actienemer werd gevestigd. Zij hebben een aantal grote initiatieven genomen, waaronder grote nationale stimulanspakketten en nieuwe geldmiddelen voor het IMF en de Wereldbank. Dit zorgde voor een opleving van het IMF en zorgde voor een vroeg-waarschuwingssysteem ingeval van toekomstige crisissen.

Een belangrijk punt in de mogelijkheid van de G-20 om snel actie te ondernemen waren de verschillende vergaderingen tussen de ministers van financiën van de leden. Leiders hadden de mogelijkheid om verplichtingen aan te gaan, deals te sluiten en toezeggingen te doen.

Een globale economie in ontwikkeling

Door de duidelijke economische problemen is het lastig te bedenken dat de internationale economische relaties tegenwoordig erg verschillend zijn in vergelijking met 1945, aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, laat staan in vergelijking met 1900. In 1945 waren er bijvoorbeeld maar 50 soevereine staten en waren economieën grotendeels nationaal. Er was sprake van slechts een beperkte onderlinge afhankelijkheid. Ook waren er slechts vier theorieën en economische systemen in de wereld. In de Sovjet Unie bestond het socialistische model en een geleide economie, welke werd beheerst door een centrale planning en staatseigendommen. Daarnaast waren er enkele liberale markten, geleid door de VS. De meeste Europese koloniale machten hadden een imperialistisch voorkeurssysteem, zij onderhielden bevoorrechte relaties tussen hun economieën en kolonies. Tot slot had het merendeel van de landen een mercantilistisch economiebeleid.

Tegenwoordig zijn er 193 soevereine staten. Bijna alle nationale economieën zijn tot op zekere hoogte open en hebben te maken met onderlinge afhankelijkheid. Hieronder valt een wereldwijde productie in sommige industrieën, globale financiële markten en wereldhandel. Naast staten zijn multinationale corporaties, internationale banken en markten belangrijke actoren. Daarnaast zijn NGOs in toenemende mate van belang. De liberale (of neoliberale) marktkapitalisme is de meest dominante vorm.

De globalisatie van liberale economische normen

Liberale economische normen kennen een lange geschiedenis; zij stammen af van de Britse econoom Adam Smith uit de achttiende eeuw. Aan deze normen ligt de gedachte ten grondslag dat mensen zich rationeel gedragen om hun zelfbelang te maximaliseren. Als gevolg hiervan zijn markten ontwikkeld om te produceren, distribueren en te consumeren. Dit heeft het voor mensen mogelijk gemaakt hun eigen welvaart te verbeteren. Concurrentie in de markten zorgt ervoor dat de prijzen zo laag mogelijk blijven. Overheidsinstanties zorgen voor orde, faciliteren een vrije handelsstroom en maximaliseren economische betrekkingen. Op het internationale niveau geldt, dat wanneer nationale overheden en internationale instituties de vrije commerciële stroom aanmoedigen en de efficiënte verdeling van middelen door de marktwerking niet verstoren, het toenemen van de onderlinge afhankelijkheid tussen economieën zal leiden tot een grotere economische ontwikkeling voor alle staten.

Niet alle staten hebben te maken met dezelfde problemen en ook hebben zij niet allemaal de liberale economische normen in dezelfde mate of wijze overgenomen. Sommige staten hebben deze zelfs afgewezen. Veel staten, waaronder een groot aantal ontwikkelingslanden, worstelen er nog mee. Een groep van opkomende economieën, waaronder de BRICS, ASEAN staten en Mexico, hebben een significante economische vooruitgang geboekt, ook al hebben niet alle inwoners van deze landen hiervan geprofiteerd. Rusland leek aanvankelijk richting een marktsysteem te gaan in de jaren ’90, maar de rol van de overheid in de economie is verstrekt en de economie is sterk afhankelijk geworden van de export van olie en gas. China is eveneens van een communistisch systeem naar een meer marktgeoriënteerd stelsel verschoven, maar de staatsbedrijven en banken blijven een groot onderdeel van de economie vormen. Het liberaal economische systeem dat aan het einde van de Tweede Wereldoorlog onder leiding van de VS tot stand is gekomen ziet er tegenwoordig wat anders uit.

Een grote uitdaging voor economisch liberalen kwam vanuit het statistisch mercantilisme, welke de rol van de staat en de ondergeschiktheid van alle economische activiteit aan het doel van staatsvorming benadrukt. Waar liberalen de wederzijdse voordelen van internationale handel zien, stellen merkantilisten dat staten met elkaar concurreren om hun eigen economisch potentie te verbeteren. Statisten vinden nationale zelfvoorziening belangrijker dan onderlinge afhankelijkheid, zijn voor een beperkte import van buitenlandse goederen als vervanging van binnenlandse producten en beperkte buitenlandse investeringen. De ‘tijgers’ van Oost-Azië, zoals Zuid-Korea en Taiwan, hebben deze benadering succesvol toegepast op hun economische ontwikkeling gedurende de jaren ’80 en ’90. Veel staten die de statistische benadering in de vroege stadia van hun ontwikkeling hebben toegepast, hebben echter de centrale rollen van de Bretton Woods instituties in de globale economische governance geaccepteerd.

De Bretton Woods Instituten: de kern van de liberaaleconomische orde

De Bretton Woods instituten zijn integraal geweest voor de groei van een liberaal-economische orde. In de beginperiode namen de instituten een soort Keyneaanse benadering aan: een sterke rol is weggelegd voor overheden voor het bevorderen van liberale handel en investeringsbeleid als ook voor het stimuleren van groei in periodes van een economische achteruitgang. Deze combinatie was bedoeld te zorgen voor een zich immer uitbreidende globale markt en diende als verzekering dat degenen die overweldigd werden door internationale krachten werden geholpen zich aan te passen aan hun nieuwe omgeving. Kernpunten van dit sociale contract waren volledige tewerkstelling, een gelijkstelling van inkomen en een sterk sociaal vangnet.

In de jaren ’90 ontstond er een nieuwe variant van de liberaal-economie theorie, namelijk de Washington Consensus. Volgens deze theorie konden staten alleen economische ontwikkeling bereiken wanneer het ‘correcte’ economische beleid werd gevolgd. Onderdelen van deze consensus betroffen fiscale discipline, privatisering van de industrie, liberalisering van handel en directe buitenlandse investeringen, deregulatie door de overheid in het belang van een vrije concurrentie en een belastinghervorming. De Washington Consensus werd de leidende ideologie, welke de basis vormde voor de internationale leningsontwikkeling en de hulp door het IMF aan landen die te maken hadden met financiële en schuldencrisissen.

De Washington Consensus viel uiteen als de Bretton Woods instituten en veel staten zagen de beperkingen van een dergelijke benadering omtrent schulden. De wereldwijde crisis in 2008 heeft geleid tot hervormingen binnen de Bretton Woods instituten. Sinds 2010 heeft de G-20 een pro-groei strategie gevolgd.

De rol van multinationale corporaties (MNCs)

MNCs vormen de voorhoede van de liberale orde. Zij zijn de belichaming van het liberale ideaal van een onafhankelijke wereldeconomie. Voor liberalen vormen MNCs het meest efficiënte mechanisme voor economische ontwikkeling en een verbetering van het welzijn. Zij investeren wereldwijd een vermogen, openen nieuwe markten, introduceren nieuwe technologieën, zorgen voor banen en zetten financiële projecten op die de agrarische productie industrialiseert en verbetert. Zij zijn van groot belang voor vermogen, ideeën, economische groei en zijn belangrijke onderdelen van globale economische governance.

Het belang van multinationale corporaties moet niet onderschat worden. In 2007, voor de wereldwijde crisis, was er meer dan 2 triljoen dollar geïnvesteerd door private ondernemingen in overzeese landen. Ongeveer 80% van de directe buitenlandse investeringen komen vanuit ontwikkelde landen, maar steeds meer investeringen komen van bedrijven die gevestigd zijn in ontwikkelingslanden, zoals China.

Private internationale financiering

Het belang van private internationale financieringen in de hedendaagse wereldeconomie mogen eveneens niet onderschat worden. Hieronder vallen banktransacties, beleggingsfondsen, bedrijven, overheden en transacties op de aandelenmarkt. Elke dag steekt er zo’n 4,5 triljoen dollar de buitenlandse grenzen over. De meeste entiteiten zijn actief in de ontwikkelde wereld, maar een steeds groter deel van de transacties vind plaats in het Zuiden van de wereld, met name in de BRICS. De drie grootste corporaties in de wereld zijn Chinese banken, met 7 triljoen dollar aan activa in 2014.

Verschuiving van de globale economie en de politieke macht

De opkomst van China als een globale economische macht, de opkomst van de BRICS en de relatieve achteruitgang van de VS veranderen hoe regels zijn vormgegeven en worden gehandhaafd. De economische strategie van China, waarbij de nadruk ligt op een door de staat geleide export, vormt een direct uitdaging voor de Bretton Woods modellen. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot een oproep om de stemstructuren van de Bretton Woods instituten te wijzigen of te vervangen voor organisaties die de veranderende machtsbetrekkingen weerspiegelen. De BRICS hebben reeds in 2014 twee nieuwe financiële instituties opgericht: de Nieuwe Ontwikkeling Bank en een monetair reservefonds, welke zullen gaan concurreren met de Wereldbank en het IMF. Omdat de BRICS landen van mening verschillen met het Westen over vele zaken, zoals markttoegang en regulering van investeringen, en zij weinig gemeen hebben, is het onduidelijk op welke termijn en in hoeverre de nieuwe instituten beginnen te functioneren.

Omdat de internationale financiering en handel sinds de Tweede Wereldoorlog gedomineerd worden door ontwikkelde landen, heeft ook governance voornamelijk betrekking op de grote Westerse economische machten. Door de opkomst van China en andere economieën vindt er een verschuiving plaats binnen de globale economische governance.

Governance van globale financiering

Globale valuta governance: van de Gouden Standaard naar de Float, BIS en IMF

Tegenwoordig zijn staten, markten, bedrijven, banken en internationale instituten actoren in de governance omtrent internationale financiën. In het algemeen geven zij de voorkeur aan stabiele munteenheden. De valutakoersen reageren op marktwerking. Handelaars zijn uiteraard bereid meer te betalen voor de munteenheid van een lang met een grote, goed georganiseerde economie en wanneer de economie van een land een bepaalde kant op beweegt, zal de waarde van de munteenheid stijgen of dalen.

In vroegere tijden was goud de spil van het globale valutastelsel. Gedurende de jaren ’20 was de waarde van de Amerikaanse dollar gekoppeld aan goud. Dit gold ook voor enkele andere munteenheden, maar de Grote Depressie maakte dit onhoudbaar. Na de Tweede Wereldoorlog keerde de Amerikaanse Dollar terug naar de goudstandaard. Deze ‘dollar-goud’ standaard heeft meegeholpen de rol van de VS als ’s werelds kredietverstrekker en manager van het internationale financiële systeem. Voor een periode van 25 jaar waren de valutawisselkoersen relatief stabiel en had men een groot vertrouwen in de dollar. Dit zorgde voor een langdurige internationale investering en het naoorlogse herstel van Europa en Japan.

De Amerikaanse Dollar is in 1971 van de goudstandaard gehaald door spanningen in de economie wegens toegenomen handelstekorten. De VS liet toe dat de vrije markt een wisselkoers voor de dollar vaststelde. Dit zorgde voor een financiële crisis. De wisselkoersen zijn gestabiliseerd met behulp van wereldbankiers en het IMF. Het nieuwe valutasysteem bleek overigens flexibeler te zijn dan het systeem dat verbonden was aan de goudstandaard, daar de wisselkoersen stijgen en dalen met de fluctuaties in de grote economieën.

De Bank voor Internationale Betalingen (BIS)

Twee internationale instituten zijn belangrijk geweest: de BIS (Bank voor Internationale Betalingen) en het IMF. De BIS was de eerste publieke internationale financiële instelling, welke in 1930 is opgericht door centrale bankiers uit de VS, Japan en verscheidene Europese staten in het kader van coördinatie. Al snel moest de bank ingrijpen om een groeiend aantal instortende valuta’s te redden. Ook al was het niet in staat de Grote Depressie tegen te houden, de bank bleef in stand en is actief geweest totdat het IMG in de jaren’50 leningen begin te verstrekken. Hierna heeft de BIS een secundaire rol gekregen. De BIS is nog wel een belangrijke adviesbron.

Het Internationale Monetaire Fonds (IMF)

Aanvankelijk was de doelstelling van het IMF om geld uit te lenen aan landen om korte termijn fluctuaties in wisselkoersen op te vangen, om stabiele wisselkoersen in stand te houden. Leden dragen bij aan het Fonds aan de hand van quota die elke vijf jaar werden vastgesteld. Het IMF 2.600 sterk gekwalificeerde mensen in dienst.

In 1982 heeft het IMF de rol van bemiddelaar in onderhandelingen tussen landen (schuldeiser-schuldenaar) op zich genomen. Daarna is het ook leningen uit gaan geven voor structurele veranderingen en reddingen. In ruil voor financiële hulp dient de ontvanger aan de gestelde vereisten te voldaan en bepaalde doelstellingen te bereiken.

Critici vragen zich af welke belangen het IMF dient en anderen stellen dat meer geld en minder voorwaarden ervoor zouden zorgen dat landen sneller uit een crisis geraken. Enkele critici pleiten daarnaast voor een grotere transparantie, gelet op de geheimzinnigheid rond onderhandelingen tussen het Fonds en lidstaten.

In de late jaren ’70 heeft het IMF een toezichtprocedure geïntroduceerd. Het doel hiervan is te anticiperen op risico’s omtrent de stabiliteit van de wisselkoersen en te adviseren over beleidswijzigingen voordat een crisis uitbreekt. Sinds 2000 zijn de toezichtfuncties van het IMF in belang toegenomen en uitgebreid.

Handelsgovernance

Van de GATT naar het WTO

Volgens de liberale economie theorie is handel de motor van de economische groei. In de twee decennia na de Tweede Wereldoorlog is de internationale handel sterk gegroeid.

Het derde onderdeel van het Bretton Woods systeem was de Internationale Handelsorganisatie. In 1948 werd de Algemene overeenkomst inzake tarieven en handel (GATT) gesloten. De contractpartijen waren aanvankelijk de grootste ontwikkelde landen, met uitzondering van de Sovjet Unie. Pas in de jaren ’80 en ’90 sloten ontwikkelingslanden zich aan bij de GATT. Pas in 1995 kwam een echte wereldwijde handelsorganisatie tot stand: de Wereld Handelsorganisatie (WTO). Door de toetreding van onder meer China en Rusland is het aantal leden uitgekomen op 160. Nog 24 staten werken toe naar een lidmaatschap. De GATT had een zwakke link met de VN, maar het WTO heeft er geen enkele.

De GATT en zijn opvolger, het WTO, zijn gebaseerd op een aantal belangrijke principes die integraal zijn aan het internationale handelsregime. Dit zijn onder meer non-discriminatie, wederzijdse erkenning, transparantie en handhaving van de verplichtingen. Dit laatste is een mechanisme voor lidstaten om zaken voor het WTO te brengen ter beslechting.

De meest belangrijke organisatorische innovatie van de WTO is de ‘Dispute Settleement Unit’. Dit betreft eveneens een periodiek toezicht op de activiteiten van de lidstaten gebaseerd op de periodieke rapporten van de lidstaten. In dit forum kunnen staten elkaar ondervragen over handelspraktijken en leren hoe zij handelsregelingen kunnen opstellen. De Unit kent twee verschillende lichamen: het ‘Dispute Settlement Body’ en het ‘Appellate Body’. Het eerste lichaam is samengesteld uit vertegenwoordigers uit alle WTO leden en probeert een diplomatische mogelijkheden te vinden ter oplossing van een geschil. Zijn alle opties uitgeput, dan wordt een ad hoc panel bestaande uit drie door de partijen gekozen experts in het leven geroepen. Na zes maanden zal dit panel een rapport uitbrengen over de kwestie.

Het tweede lichaam betreft een orgaan dat is samengesteld uit zeven personen. De beslissingen van dit lichaam zijn alleen bindend wanneer deze middels consensus zijn aangenomen in het Dispute Settlement Body. Na deze twee-stappen-procedure zijn de partijen verplicht de aanbevelingen te implementeren.

Macro-economische beleidscoördinatie: de rollen van de OECD, G-70 en G-20

Door de groei van de internationale economische onderlinge afhankelijkheid is ook de behoefte aan de coördinatie van economische beleidsvormen toegenomen. Hierna zal besproken worden welke rollen de OECD, G-7 en de G-20 in dit proces hebben gespeeld.

De Organisatie voor Economische Coöperatie en Ontwikkeling

De OECD (Organization for European Economic Cooperation) werd na de Tweede Wereldoorlog opgericht om de VS Marshall Plan hulp te helpen verdelen over de Europese landen. In 1960 werd de organisatie uitgebreid met de VS, Canada, Turkije en Japan en diende het als een economisch beleidsforum voor ’s werelds grootste industriële landen. Na verloop van tijd stonden ook het bevorderen van economische groei en financiële stabiliteit op de agenda van de OECD. Op enig moment heeft bijna elk onderwerp, uitgezonderd militaire kwesties, op de agenda gestaan. De organisatie is uitgegroeid tot 34 leden.

De OECD heeft ook bewezen van waarde te zijn op het gebied van de coördinatie van beleidsvormen van ontwikkelde landen. Er zijn zelfs richtlijnen opgesteld die konden worden overgenomen door niet-OECD staten. Het OECD heeft in het bijzonder een belangrijke rol gespeeld wat betreft de regulatie van MNCs in de ontwikkelde wereld.

De G-7

De macht en dominantie van het Noorden en het liberalisme in de governance van globale economische betrekkingen blijken overduidelijk in de G-7. Dit is een echte ‘club van de rijken’. Het betreft een informele institutie zonder verdrag, een beperkte bureaucratische structuur en zonder permanent secretariaat. De leden van de G-7 zijn de zelf-aangewezen leiders van global economische governance.

In 1975, ten tijde van een financiële crisis, werd begonnen met jaarlijkse ontmoetingen tussen staats- en overheidshoofden van de zeven leidende industriële landen. De aanvankelijke sessies waren informele ontmoetingen van enkel de leiders. Na verloop van tijd werden vertegenwoordigers aangewezen om voorbereidingen te treffen en werden er stappen genomen om van de G-7 een instituut te maken. In 1977 werd besloten jaarlijks ontmoetingen te hebben en vertegenwoordigers het voorbereidende werk te laten doen. Daarnaast werd ook besloten tot regelmatige ontmoetingen tussen ministers van buitenlandse zaken, financiën en handel.

Welke rol speelt de G-7 in de internationale economische governance? De waarde van de G-7 is gelegen in het high-level overleggen om crisissen te beheersen, het verhelpen van nieuwe kwesties in een vroeg stadium, in het porren van andere instituten zoals het IMF en de Wereldbank om actie te nemen en tot slot in het oprichten van nieuwe instituten wanneer dit nodig is. Bovendien is het ook waardevol gebleken voor het tot stand brengen van persoonlijke relaties tussen de leiders en het leren van elkaars ervaringen.

De G-20

De wereldwijde financiële crisis in 2008-2009 maakte het duidelijke dat veel van de normen in de bank- accountants- en verzekeringswereld niet adequaat waren of niet worden gehandhaafd. Daarnaast maakte de crisis duidelijk dat de wereldeconomie niet langer beheerst werd door de G-7 leden. Zij konden dus niet meer in hun eentje de regels bepalen.

De beperkingen van de G-7 waren echter al veel eerder duidelijk geworden, tijdens de Aziatische financiële crisis in 1998. Toen werd een groep van 19 ministers van financiën uit leidende industriële landen en in ontwikkeling zijnde economieën én de EU bijeengeroepen. De G-20 was geboren. Sinds 1999 hebben deze ministers elkaar jaarlijks ontmoet. Pas sinds de financiële crisis van 2008 komen de leiders bijeen. Net als de G-7 is ook de G-20 informeel van aard, bestaan er werkgroepen en is er sprake van periodieke ontmoetingen tussen staatshoofden en ministers of hun vertegenwoordigers. Ook de G-20 heeft geen hoofdkwartiers of permanent personeel. Het leiderschap roteert tussen de lidstaten.

Niet alle belangrijke economische spelers zijn lid van de G-20. Zo is het bankenland Zwitserland niet van de partij. De afwezigheid van Israel en Iran suggereert dat de groep politieke debatten wil vermijden. Ook Pakistan, Nigeria en Bangladesh, die samen goed zijn voor een bevolking van een half biljoen, zijn niet uitgenodigd om deel te nemen aan de G-20.

De kernrollen van functionele instituten en regimes

Er is een lange lijst aan functionele organisaties. Twee hiervan zijn direct gerelateerd aan internationaal handel: intergouvernementele regimes in het (lucht en water)transport en het non-gouvernementele instituut inzake productnormen: de Internationale Organisatie voor Standaardisatie (ISO).

Functionele regimes in transport

Handel kan niet plaatsvinden zonder de transport van goederen. Er bestaan dan ook sterke internationale regels en normen omtrent zeevervoer en luchttransport.

Door de VN is de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) in het leven geroepen. Verschillende comités gaan over de goedkeuring van technische normen en regelgevingen omtrent ongevallen en vergoedingen. Daarnaast zijn ook private initiatieven belangrijk, zoals het Internationale Maritieme Bureau dat data verzamelt over piratenaanvallen en dit doorlevert aan scheepvaartbedrijven, verzekeringsbedrijven en de IMO.

De meeste luchtvaart- en luchttransportnormen zijn vastgesteld door de Internationale Civiele Luchtvaart Organisatie (ICAO) en de Internationale Luchtvervoer Associatie (IATA). De eerste is opgericht door de VN in 1944 en de tweede door de luchtvaartmaatschappijen in 1945.

De Internationale Organisatie voor Standaardisatie (ISO)

De ISO is een unieke, non-gouvernementele paraplu organisatie bestaande uit 165 nationale normengevende lichamen. Sinds 1946 geeft de ISO technische specificaties voor producten en diensten voor de meeste industrieën. Experts vanuit de hele wereld ontwikkelen deze normen. De ISO en haar partnerinstelling stellen samen 85% van de productnormen in de wereld vast. Het gaat om jaarlijks 1.500 nieuwe internationale industriële normen.

Producten die ISO gecertificeerd zijn zorgen ervoor dat consumenten geloven in de betrouwbaarheid van deze producten. Bedrijven die aan de normen voldaan mogen de markt op met hun producten. Bedrijven die niet aan de vereisten voldaan waren uitgezonderd van de markt. Omdat het aannemelijker is dat ontwikkelingslanden niet voldoen aan de ISO-normen, worden aan hen trainingen e.d. gegeven.

Private governance

Private economische governance komt voor in verschillende vormen. Een voorbeeld van private governance is een producentenkartel, zoals het diamantenkartel. Zelfregulatie is reactie op informele en formele druk van aandeelhouders, NGOs en soms zelf van overheden die dreigen met strengere regelgeving. Dit leidt ertoe dat corporaties zelf beperkingen stellen omtrent koopovereenkomsten, arbeidsomstandigheden en milieunormen. Sinds 2005 eist Walmart bijvoorbeeld dat haar leveranciers strikte milieunormen naleven.

Er zijn zoveel voor- als nadelen als het gaat om private governance boven staat- en IGO governance. Een voordeel is dat bedrijven in de loop der tijd relaties met elkaar ontwikkelen en vaak in staat zijn sneller te reageren op veranderende voorwaarden dan een overheid is. Ook al zijn de beslissingen niet wat als democratisch wordt beschouwd, dit maakt niet uit als de resultaten beter aansluiten bij de behoeften van mensen. De normen die Walmart en ISO stellen zijn wellicht beter voor de gezondheid van Chinezen dan de normen van de overheid. Een kritiekpunt is dat het mogelijk is dat private actoren alleen verantwoording jegens zichzelf schuldig zijn en er teveel macht in hun eigen handen ligt.

De regionalisatie van economische governance

Regionale governance heeft zich verspreid door de uitbreiding van de EU en de oprichting van onder meer de AFTA en de NAFTA. Sinds 2008 zijn er honderd nieuwe regionale handelsovereenkomsten in werking treden, waardoor het totaal in 2014 uitkwam op bijna 380.

Kritiek op governance instituties in handel en financiering

Ontwikkelingslanden hebben het internationale liberale economische systeem lang bekritiseerd. Zij hebben kritiek op de centrale actoren in economische governance, wilden een regulatie van MNCs en hebben hervormingsvoorstellen gedaan. De meeste critici omtrent het liberaal-economische model richten zich op MNCs. Zij stellen dat deze een te vooraanstaande positie innemen zonder dat zij onderworpen zijn aan adequate internationale of staatscontrole. Bepalen wat precies gereguleerd moet worden en zelfs hoe MNCs gedefinieerd moeten worden heeft regulatie altijd lastig gemaakt.

Het IMF en haar critici

Conservatieve critici stellen dat het IMF teveel ingrijpt in economieën, zij vinden dat de vrije markt economie efficiënt werkt zonder ingrijpen. Liberale feministen stellen dat er meer vrouwen in beleidsmakende positie moeten komen. En de meeste liberale critici vinden dat de vastgestelde kaders hervormt moeten worden. De instituten en regels zouden anders ingericht moeten worden.

De WTO en haar critici

Ook al heeft elk WTO lid een stem in de consensus procedure, sommige critici zijn van mening dat beslissingen vaak voortkomen uit chaotische onderhandelingen en dat er een ongelijke koppeling tussen de landen is. De ontwikkelde landen komen hierdoor beter uit de bus. Andere critici menen dat het gevolg van het verminderen van handelsgrenzen zal leiden tot globalisatie. Weer anderen wijzen op een gebrek aan transparantie in WTO procedures. Tot slot wordt ook wel eens gesteld dat de WTO de voorkeur geeft een economische liberalisatie boven sociale waarden.

Wat kan de menselijke ontwikkeling en economisch welzijn bevorderen? - Chapter 9

Het hoofdstuk begint met een case study van Afrika. Het begint met economische globalisering, dat slecht is geweest voor het continent en dat voor velen voelbaar is geworden. Maar ook wordt aangegeven dat het continent hard bezig is met economische en politieke (democratische) ontwikkeling. Vooral de economische bijdrage van China aan het continent wordt genoemd, evenals dat mensen in Afrika (leiders en bevolking) steeds meer het eigen initiatief nemen om te groeien.

De evolutie van het concept ontwikkeling

De literatuur over ontwikkeling werd in het verleden beheerst door economen die zich vooral richtten op het proces van de economische ontwikkeling, in plaats van op het bredere proces van economische, sociale en culturele vooruitgang. In de loop der tijd is echter meer aandacht gevestigd op vragen omtrent mensenrechten, duurzaamheid en sekse, met name door de VN.

De liberaal-economische theorie en ontwikkeling

De liberaal-economische theorie ziet op de rol van de markt in het bevorderen van zowel individuele als van collectieve economische groei, namelijk de economische groei van de staat. Overheidsinstanties zorgen voor orde en stabiliteit en faciliteren in een vrije handelsstroom. Volgens economisch liberalen wordt het meest efficiënte mechanisme voor economische ontwikkeling en het verbeteren van het welzijn gerepresenteerd door MNCs.

In de liberaal-economische theorie visie op ontwikkeling ligt de nadruk op staatsontwikkeling, gemeten door de groei van het GNP (bruto nationaal product) of het GDP (bruto binnenlands product) per inwoner. Deze indicator weergeeft een sterke differentiatie tussen het ontwikkelde Noorden en het in ontwikkeling zijnde Zuiden. Het gemiddelde inkomen per inwoner van in ontwikkeling zijnde landen is in een periode van 50 jaar verdubbeld, in sommige economieën is het GNP zelfs vervijfvoudigd. Deze trend zal zich voortzetten. Volgens economisch liberalen leidt economische groei tot ontwikkeling.

Uitdagingen voor het economisch liberalisme

De Dependency School en de Nieuwe Internationale Economische Orde

In de jaren ’50 van de vorige eeuw begonnen economen van de ECLA (VN) het liberaal economische model in twijfel te trekken. Zij waren aanhanger van de ‘dependency school’ en stelden dat de in ontwikkeling zijnde wereld permanent ondergedompeld was in armoede en niet in staat was te groeien. Kapitalistische economische stelsels hebben hulp nodig van de ontwikkelde wereld om te kunnen groeien. Willen ontwikkelingslanden hun economische positie verbeteren, dan is een fundamentele verandering in het internationale systeem vereist. Zo niet, dan blijft de ongelijkheid tussen het ontwikkelde Noorden en het in ontwikkeling zijnde Zuiden permanent bestaan. Deze kritiek van ECLA werd de basis voor de oprichting van de VN Conferentie inzake Handel en Ontwikkeling (UNCTAD) in de jaren ’60 en voor de Nieuwe Internationale Economische Orde (NIEO) in de jaren ’70.

Toen de NIEO werd opgericht in 1964, vormden veel afhankelijke staten uit Afrika, Azië en Latijns-Amerika de Group van 77 (G-77). Volgens hun visie kon het ongelijke internationale liberale handelssysteem niet gelijkwaardig worden gemaakt zonder grote veranderingen. In 1974 zorgde de G-77 ervoor dat de Verklaring omtrent de vestiging van een Nieuwe Economische Orde door de AV van de VN werd aangenomen.

De G-77 richtte zich op veranderingen in vijf grote gebieden van internationale economische relaties: handelsprijzen, regulatie van MNCs, verbeterde middelen voor de technologieoverdracht, meer buitenlandse hulp en verbeterde handelsvoorwaarden. Er zijn enkele toezeggingen gedaan wat betreft handelsrelaties, zoals de erkenning van het beginsel van een voorkeursbehandeling omtrent de export van ontwikkelingslanden, maar het Noorden weigerde te onderhandelen over de meeste andere onderwerpen.

Actoren die een rol spelen in het bevorderen van ontwikkeling

Staten en internationale instituten kunnen hier wat orde in brengen en de vrije stroom van goederen faciliteren. In principe zouden alle staten kunnen profiteren van kapitalisme, maar niet alle staten hebben dezelfde problemen en inkomsten. Er is een groot gat tussen de rijken en de armen (landen, maar ook delen van bevolking van landen) en dit gat dient te worden gedicht, bijvoorbeeld door infrastructuur te bouwen in een land. Het Bretton Woods instituut was één manier om dit gat te dichten.

Bretton Woods Institutions

De Washington Consensus en verder: De Wereldbank, IMF en GATT zijn de hoekstenen van de liberale economische orde en van belang geweest in het verspreiden van de norm van de liberale economische orde. Hebben in de loop der tijd wel hun focus verlegd.

De rol van multinationale corporaties

MNCs zijn de voorhoede van de liberale orde en vertegenwoordigen (voor liberalen) het meest efficiënte mechanisme voor economische ontwikkeling en verbeterd welzijn. Ze verspreiden kapitaal, ideeën en economische groei en zijn een belangrijk stuk van GG. Zijn er lang geweest maar sterk gegroeid vanaf de jaren ’60.

Criticasters van liberale economische normen

De VN-commissie Economic Commission for Latin America was één van de eerste die de toepasbaarheid van liberale economie voor de ontwikkeling van ontwikkelingslanden bevraagde. Ze gaven aan dat wanneer ontwikkelingslanden zich in de liberale economie zouden storten ze voor altijd afhankelijk zouden zijn van de rijkere landen. Dit leidde tot het opzetten van de UN Conference on Trade and Development (UNCTAD) in de jaren ’60 (en een voorstel om een New International Economic Order op te zetten, maar dat mislukte). UNCTAD werd in 1964 opgericht, waar de groep van 77 ontstond (77 landen uit Afrika, Azië en Latijns-Amerika). Ze wilden verandering brengen in: internationale handel, grotere zeggenschap over natuurlijke hulpbronnen en buitenlandse investeringen in hun landen, betere middelen om technologieën over te brengen, meer buitenlandse hulpmiddelen en betere voorwaarden die aan hulp verbonden waren. Verder wilden ze schuldenverlichting en een herstructurering van de internationale financiële instituties. De NIEO kwam nooit, en de landen van de G-77 raakten versplinterd en ze adopteerden de neoliberale normen, dus tegenwoordig is het minder van belang, maar ze gaven wel de eerste fundamentele en langdurige kritiek op het dominante liberaal-economische ideologie. Een andere uitdaging kwam van statistisch mercantilisme, waarbij economie volledig ondergeschikt wordt gemaakt aan het bouwen van een staat. Liberalen zien gemeenschappelijke voordelen van internationale handel, maar merkantilisten zien staten als entiteiten die in competitie met elkaar zijn. Het gaat bij hen dus om nationale zelfredzaamheid en niet om wederzijdse afhankelijkheid, gelimiteerd import van buitenlandse goederen door verwisseling met binnenlandse goederen en hoge tarieven en buitenlandse directe investeringen aan banden leggen. De Oost-Aziatische ‘tijgers’ hebben deze benadering succesvol gebruikt om te ontwikkelen.

Ondanks deze uitdagingen heeft economisch liberalisme getriomfeerd. De kwestie nu is om de gevolgen van liberalisme zo zacht mogelijk te maken: de UNDP heeft de Human Development Index gemaakt om te laten zien dat economisch welzijn meer is dan economische ontwikkeling. De norm lijkt dus te verschuiven naar menselijk welzijn.

Stukken van mondiale economische governance

Ontwikkeling en financiering: de Wereldbank, het IMF, het VN systeem en NGOs.

Wereldbank

De begintaak van de Wereldbank was om herbouwen te faciliteren in het Europa van na WOII. In de jaren ’50 verschoof die taak naar ontwikkeling i.p.v. opbouwen. De bank verstrekt leningen, met rente en met voorwaarden aan de gelden, aan staten om projecten te kunnen afronden die de private sector niet zou willen sponsoren. Om de bank te helpen is in 1956 de International Finance Corporation opgericht (1e van 4 onderliggende organisaties van de Wereldbank) om leningen aan ontwikkelingslanden te geven van 1 tot 100 miljoen dollar. De International Development Association was opgericht in 1960 om renteloze leningen te verstrekken aan ontwikkelingslanden... Sinds de jaren ’50 zijn er grote verschuivingen geweest in het denken over ontwikkeling. In de jaren ’50 en ’60 was er aandacht voor grote infrastructurele projecten (dammen, elektra, telecommunicatie). In e jaren ‘70 onder het leiderschap van Robert McNamara ging de aandacht naar basisbehoeften (gezondheid, educatie, huizen). In de jaren ’80 werd de private sector betrokken en was er aandacht voor duurzame ontwikkeling (sustainable development) waarbij ontwikkeling armoede moet verlichten, gemarginaliseerde bevolkingen moet helpen en goed voor het milieu zijn. Twee aspecten hiervan zijn het meest belangrijk: de private sector wordt nu betrokken (dit was in het begin nog niet zo) en de Wereldbank praat nu ook over good governance (tegen corruptie bijvoorbeeld). Hiermee wordt de bank politieker.

Het IMF

Van origine had het IMF de taak om geld kortstondig uit te lenen aan staten waarvan de valuta sterk schommelde. Dit zorgde er voor dat de valuta uitwisselingsratio's redelijk stabiel bleven. Het was dus niet een ontwikkelingsorgaan, maar de rol in ontwikkelingslanden is gegroeid, voor zover er daar valuta stabiliteit nodig is om handel te voeren en te ontwikkelen. Omdat sommige van deze landen langdurige economische problemen hebben is de rol van het IMF veranderd: ze geven nu ook langer lopende leningen uit, met daaraan gekoppelde voorwaarden. Het IMF heeft nu ook een surveillanten proces geïntroduceerd dat exchange-rates beoordeelt. De resultaten van het IMF zijn gemixt met relatief veel negatieve uitkomsten. Daarom was het fonds ook stil in het begin van de mondiale economische crisis van 2008-2009. Ook van belang voor IMF en Wereldbank is het verlichten van schulden. Sommige staten vallen in een schulden val, waar ze niet meer uit kunnen komen. Sommige schulden zijn nu kwijtgescholden.

Samenwerking met NGOs

De Wereldbank en het IMF waren elite-organisaties, die niet samen werkten met NGOs. Dit veranderde vanaf 1988, toen ze gezamenlijk besloten om meer NGOs te betrekken. In 2007 waren NGOs betrokken bij zo’n 70% van alle projecten van de WB. Ook hebben NGOs meer zeggenschap gekregen in het ontwerpen van beleid van de Wereldbank. NGOs bij het IMF hebben minder voet aan de grond gekregen en daarom is er meer kritiek op het IMF.

Criticasters op de Wereldbank en het IMF

Gaat over kwesties van governance en effectiviteit. Governance: de organisaties worden geleid door een Europeaan (IMF) en een Amerikaan (WB), en de medewerkers zijn veelal economen die in het westen zijn opgeleid. Deze governance structuur is verouderd, geen goede weergave van de hedendaagse geopolitiek en arme landen voelen zich niet vertegenwoordigd. Ook hebben de leiders schandalen gehad: dit is een probleem van legitimiteit. Effectiviteit is ook een probleem: veel van de programma’s zijn disproportioneel slecht geweest voor gemarginaliseerde groepen mensen en zijn vaak gekoppeld aan rellen in de landen waar programma’s zich afspeelden. We moeten dus ontwikkeling herdenken.

De aanpak van de VN van economische ontwikkeling

De VN heeft een andere aanpak dan de Bretton Woods instituties en net als deze instituties is de aanpak geëvolueerd door de tijd heen. De BW instituties hebben de algemene verantwoordelijkheid voor economische ontwikkeling, en de VN heeft twee algemene functies naar zich toe getrokken: normatief en operationeel. Normatief heeft de Algemene Assemblee een algemene richting ontwikkeld en overzicht voor economische activiteiten gehouden dankzij hun Tweede Comité. Op operationeel vlak heeft de VN een serie van regionale commissies gemaakt om planning en programma’s te decentraliseren, en heeft de VN zich verbonden aan technische assistentie als meest belangrijke bijdrage aan ontwikkeling. De VN heeft echter weinig middelen en heeft dus niet echt een grote economische impact gehad. Wel nuttig, want: heeft nieuwe ideeën voortgebracht, heeft informatie verzameld en verspreid, en heeft de internationale agenda gewijzigd met vrouwenemancipatie vooraan.

Partnerschap en de Millennium Ontwikkelingsdoelen

De Wereldbank begon met partners in de jaren ’80, maar in de jaren ’90 werd partnerschap een wijdverspreide aanpak om ontwikkelingskwesties aan te pakken. Terwijl publieke actoren zich realiseerden dat armoede onacceptabel was, realiseerden private actoren dat armoede slecht voor de handel is. De private sector ging dus meedoen aan armoedebestrijding. De millenniumdoelen zijn in 2000 vastgesteld, en zijn een product van de conferenties van de jaren ’90 waarin werd gezegd dat ontwikkelingsproblemen in verschillende gebieden aan elkaar gekoppeld zijn. Het is een unieke vorm van samenwerken voor de Bretton Woods instituties en de VN. Het zijn 8 doelen, die in 2015 bereikt zouden moeten zijn: extreme honger en armoede de wereld uithelpen, universele primaire educatie verkrijgen, mannen en vrouwen gelijk, kindersterfte verminderen, de gezondheid van moeders vergroten, HIV/AIDS, malaria en andere ziektes tegengaan, houdbaarheid van het milieu verzekeren, en een mondiaal partnerschap voor ontwikkelingszaken creëren. Consensus van deze doelen en nieuwe vormen van samenwerken zijn uniek, maar garanderen geen resultaat: geld is van belang. Worden de doelen behaald? Sommige wel, andere niet. Vooral (sub Sahara) Afrika ligt achter. Ook worden doelen bijgesteld omdat ze te ambitieus zouden zijn, en worden er andere meetmethodes toegepast om ze toch te behalen.

Bilaterale hulp, a.k.a. officiële ontwikkelingsassistentie

Sinds WOII is er meer dan een half biljoen dollars aan dit soort hulp gegeven, maar dit is vaak hulp die politiek interessant is voor de gevers van de hulp (VS geeft vooral aan Egypte, Israël en Pakistan) en die vaak bestemd zijn voor één specifiek doel (HIV/AIDS, geen schoon water). Toch is het effectief en goed.

Private internationale financiering

Private internationale financiering is steeds meer een rol gaan spelen in internationale ontwikkeling en heeft langzamerhand multilaterale en bilaterale leningen voorbij geschoven (in 2006: 600 miljard private financiering vs. 100 miljard hulp van landen). Was van groot belang voor de ontwikkeling van de Aziatische tijgers maar is zeer volatiel en daarom riskant voor arme landen.

NGOs en ontwikkelingshulp

NGOs hebben het concept van duurzame ontwikkeling mede helpen ontstaan waarmee ze de termen van discourse hebben veranderd en nieuwe agendapunten hebben bepaald. In de jaren ’90 gin NGOs belangrijke kanalen geworden voor assistentie, door hun eigen missies uit te voeren en als onderaannemers voor overheden. Naar schatting hebben NGOs zo’n 27 miljard aan hulp gegeven in 2005, vergeleken met een totale hulp van 84 miljard. Microkrediet is bijzonder aantrekkelijk: kleine leningen aan veelal vrouwen om zich te emanciperen. De terugbetaling is zo’n 97%, dus dat wordt nu veel gedaan.

De chaos van ontwikkelingshulp? Er zijn veel NGOs en ook vele hulpprojecten die door bilaterale donoren worden opgezet. Dit is zeer gefragmenteerd en de vraag is of dit leidt tot inefficiëntie of juist niet.

Handel

Van GATT naar WTO

Internationale handel is belangrijk en is sterk gegroeid vanaf de jaren ’60 – 2008 (gemiddeld 9% per jaar). GATT en WTO principes en operaties zijn voor handelsliberalisatie, waarbij producten vrij kunnen worden verhandeld, de lidstaten geen quota’s invoeren, transparant zijn, ervoor zorgen dat niet-economische zaken ook goed geregeld zijn (gezondheid), en dat disputen kunnen worden opgelost door de WTO. In het hart van de GATT liggen acht rondes van internationale besprekingen om handelsbarrières te verlagen. In 1995 verving de WTO de GATT als de scheidsrechter van handelsregels, wat de eerste formele organisatie voor handel werd.

WTO governance innovaties

Hoogste beslissingsorgaan is de Ministeriële Raad, die minstens iedere twee jaar samenkomt. De Algemene Raad die open is voor alle 152 leden komt een paar keer per jaar samen. WTO is een staat, een stem systeem maar beslissingen worden over het algemeen genomen op basis van consensus. De zwakke staten worden vaak genegeerd door de sterke staten, die kunnen dreigen om kwesties naar een andere agenda te verplaatsen of een nieuwe organisatie op te zetten. Er zijn nu coalities (G-20, groep middenlanden geleid door China, India en Brazilië, en G-90, de armste landen) die beslissingsprocedures moeilijker maken maar wel machtsverschillen een beetje nivelleren. Meest belangrijke innovaties zijn de Trade Policy Review Mechanism (gaat bij staten na of ze zich wel de handelsregels houden) en de Dispute Settlement Unit (geschillen kunnen hier worden opgelost. Twee organen: Dispute Settlement Body, waar diplomatieke oplossing wordt gevonden, en de Appelate Body, waar mensen in beroep kunnen). De dispute settlement body is druk, en de VS en EU zijn bij de meeste zaken betrokken als verdediger of aanklager.

WTO beleidsgebieden zijn onder andere intellectuele eigendom en handel in diensten. WTO onderhandelingen zijn zeer complex, met verschillende belangen die tegenstrijdig zijn. Doha ronde is bijvoorbeeld mislukt na 8 jaar onderhandelen. Ook is het moeilijk om nieuwe landen bij de organisatie toe te voegen (Vietnam werd een lid in 2007, Rusland is het (nog) niet, ondanks 16 jaar onderhandelen).

Criticasters van de WTO

De WTO wordt door vele organisaties gezien als het toonbeeld van alles dat verkeerd is aan globalisering, het aanmatigen van statelijke soevereiniteit, binnenlandse belangen, en individuen zelf en het voortrekken van de ontwikkelde wereld ten koste van de ontwikkelingslanden. De WTO zou ten koste gaan van soevereiniteit, arbeidsstandaarden worden naar beneden gehaald om vrijhandel te garanderen en de WTO zou slecht voor het milieu zijn. toch hebben NGOs de agenda van de WTO vaak kunnen bepalen.

Macro-economisch beleid oriëntatie

De rol van de G-7. De macht en dominantie van het noorden komt niet alleen naar voren in de Bretton Woods instituties maar ook in de groep van 7. Zijn de VS, Frankrijk, Duitsland, Engeland, Italië, Canada en Japan, met een de president van de EU als vertegenwoordiger vanuit de EU. Dit is een informele institutie zonder handvest, geen permanent secretariaat, maar wel een handig overlegorgaan om lopende zaken te bespreken en internationale onderhandelingen voor te bereiden. Ook hebben deze landen instituties opgericht voor problemen waar nog geen IGO voor was (drugs, bijvoorbeeld) of waar ze de Bretton Woods Instituties niet voor vertrouwden (de financiële (banken) sector, bijvoorbeeld). De financiële crisis liet zien dat veel van deze standaarden niet kloppen en dat de G-7 ook de hulp nodig heeft van BRIC, en dat de G-7 in de toekomst dus misschien minder machtig zal worden of uitgebreid met landen van de G-20.

Functionele regimes in transport

Er zijn sterke regels over oceaanvervoer en luchtvervoer. 95% van alle goederen in termen van gewicht (2/3 in termen van waarde) worden via de zeeën vervoerd. Wie gaan hierover? De International Maritime Organization is vanuit de VN de organisatie die regels maakt. Private initiatieven zijn ook belangrijk, zoals the International Maritime Bureau die gegevens verzamelt over piraterij. Voor luchtverkeer is de International Civil Aviation Organization de partij die vanuit de VN regelgeving initieert (de International Association of Transport Airlines zou informatie geven, maar de dominantie van de VS heeft deze organisatie lam geslagen).

Intergouvernementele hulpbron kartels

Er is geen internationaal functioneel regime voor de hulpbronnen, staten houden hier hun eigen soevereiniteit. Zo’n 40% van de wereld olie productie komt van de twaalf leden van de Organization of Petroleum Exporting Countries (OPEC) – een internationale productie kartel. Was in 1960 opgericht om de staten te beschermen tegen oliemaatschappijen die de olie domineerden. In 1974 gebruikten de OPEC leden een embargo om staten die Israël steunden geen olie te geven (wat tot economische problemen leidde in de VS en Nederland). De macht van OPEC was groot en is nu kleiner, omdat er meer olieproducerende landen zijn dan voorheen. Maar nog steeds hebben ze 60% van alle olievoorraden.

Private governance

Bedrijven werken ook samen om economische activiteiten te ontplooien. Dit wordt door sommige commentators private governance genoemd. Met privatisering wordt dit steeds normaler. Heeft verschillende vormen, waarvan er drie worden behandeld in het boek [op p. 425 zeggen de auteurs dat ze er 4 gaan behandelen, maar in werkelijkheid behandelen ze er drie:

  1. Coördinatie tussen bedrijven door gedragsregels (vb.: Moody’s Investors Service, en Standard and Poor’s). Geven informatie en bieden transparantie en leggen gedragsregels vast – alle functies van governance.

  2. Productie-allianties of producentenkartelvorming is ook een vorm van private governance. Eén van de meest succesvolle kartels is de diamantenkartel: meer dan 80% van de diamanthandel gaat via De Beers en Rusland.

  3. Bedrijven of handelsassociaties komen samen om regels op te stellen die voor de gehele industrie gelden. (vb.: thee of koffie sector). Zelfregulatie.

De regionalisering van economische governance

Regionale organisaties zijn snel opgekomen, en ook zijn er vele regionale handelsovereenkomsten gekomen (in de tijd van de Doha onderhandelingen zijn er meer dan 100 regionale verdragen ondertekend). Twee debatten zijn opgelaaid: allereerst is er de vraag of regionale handelsovereenkomsten handel bevorderen of juist wegjagen (wanneer er afspraken worden gemaakt dan bevordert dit de handel tussen de landen die de afspraken hebben gemaakt maar het wordt moeilijker voor buitenstaanders om handel te voeren met deze landen). Daarnaast is er de vraag of regionale handelsovereenkomsten nu een opstap zijn naar mondiale handelsovereenkomsten, of eerder een struikelblok daarvoor (ze maken het aantal spelers kleiner, dus makkelijker om mondiale afspraken te maken, maar aan de andere kant kunnen de grotere economieën hun macht uitoefenen en hebben lobbyorganisaties meer macht wat besluitvorming weer moeilijker maakt).

  • De enkele markt van de EU: met veel pijn en moeite is er een enkele markt gemaakt van de landen van de EU. Dit is een integratieproces van jaren geweest, met drie fasen: in de eerste fase probeerden lidstaten interne tarieven te elimineren, in de tweede fase werd het aantal leden uitgebreid en werden er belangrijke institutionele veranderingen doorgevoerd, maar diepere integratie bleef uit, en in de derde fase werd de Single European Act geadopteerd om een enkele markt te creëren en een gemeenschappelijke munt te hebben.

    • Handelsbarrières zijn langzaam maar zeker verwijderd. Dit heeft wel veel moeite gekost, en bij landbouw is dit nog niet gelukt

    • Landbouw: vanaf het begin was dit anders, omdat het van belang is voor het overleven van de bevolking en dan wil je niet afhankelijk zijn van anderen. Dus werd het Common Agricultural Policy opgezet. Hier worden overschotten van de landbouw opgekocht door de EU om ervoor te zorgen dat boeren niet bankroet gaan. Maar omdat deze overschotten tegen de marktwaarde worden ingekocht, die in Europa relatief hoog ligt, kan dit lang niet altijd tegen winst worden doorverkocht. Dus wordt dit voedsel vaak gedoneerd aan voedselhulpprogramma’s. Maar met de laatste uitbreiding van de EU is het aantal boeren en de hoeveelheid landbouwgrond verbreed, en nu is de dreiging reëel dat de CAP de EU tot faillissement kan drijven als er niets verandert.

    • Naar monetaire integratie: vanaf de jaren ’60 werd er al gesproken over een monetaire unie, en met het verdrag van Maastricht werd dit de werkelijkheid: de euro kwam (voor bedrijven vanaf 1998, voor consumenten vanaf 2002). In het algemeen heeft de euro het beter gedaan dan verwacht, maar met de crisis van 2008-9 ligt de euro onder vuur.

  • NAFTA: is model voor vrijhandel. Drijvende kracht waren MNCs die productie wilden verplaatsen naar goedkope Mexico. Het verdrag dat NAFTA in leven riep is relatief lang (700 pagina’s) met veel details. Er is geen politieke unie zoals in de EU, enkel handelsafspraken. Er zijn ook niet vele commissies of instituties, enkel de Free Trade Commission. Ten grondslag is het ideaal om alle tarieven te verwijderen, en dit is gelukt. Handel is dan ook verdrievoudigd tussen de landen die eraan meedoen (Canada, VS, Mexico). Waar de EU breed en diep is, zeer geïnstitutionaliseerd en zeer gelegaliseerd met verschillende sectoren met sociale, economische en politieke aspecten is de NAFTA veel minder breed in focus en zwak geïnstitutionaliseerd. De NAFTA is dan weer wel zeer gelegaliseerd. De ASEAN vrijhandel gebied is dan een leuk contrast omdat het noch zeer geïnstitutionaliseerd is, noch zeer gelegaliseerd.

  • Het ASEAN vrijhandelsgebied (AFTA): hier is het doel dat tarieven verwijderen en dat handel geheel vrij wordt bij leden van ASEAN. De verklaring is relatief kort, en heeft geen bindende verplichtingen, wat ironisch is omdat het gebied zo afhankelijk is van internationale handel. Maar het gaat de goede kant op.

Kritiek op governance instituties inzake financiering en handel

Ontevredenheid met beleid van de Wereldbank en schaarste van ontwikkelingsfondsen voor regionale projecten in het einde van de jaren ’50, ’60 en ’70 leidde er toe dat ontwikkelingslanden in Azië, Latijns Amerika, Afrika, het Midden-Oosten en de Caribbean regionale ontwikkelingsbanken oprichtten. De European Bank for Reconstruction and Development werd opgericht in 1991, na de val van communisme en de behoefte om oude Sovjetstaten te helpen. Deze banken zijn ontworpen om regionale programma’s te steunen en om meer gevoelig te zijn voor regionale behoeften en zorgen. Vier worden in het boek behandeld: de inter-American Development Bank, de Asian Development Bank, de African Development Bank, en de European Bank for Reconstruction and Development.

Historisch gezien zijn vooral de armere landen de grootste criticasters geweest. Dit was geworteld in Marxisme en in dependencia-theorie. Andere kritiek wordt gemotiveerd door gelijkheid, eerlijkheid en sociale rechtvaardigheid. Nu kijken we naar de schuldenlast van arme landen, globalisering, en het reguleren van MNCs.

  • Uitdagingen vanuit massale sociale bewegingen: in het midden van de jaren ’90 leidde toegenomen bewustzijn van de gevolgen van schuld van de armere landen tot de oprichting van de organisatie Jubilee 2000, een coalitie van ontwikkelingsgerichte NGOs, kerkgroepen, en arbeidersgroeperingen die hun campagne in Engeland begonnen. Ze wilden dat alle schuld werd opgeheven. Ze waren goed in het simpel maken van een complex probleem, het te plaatsen in een moreel kader, en om grote groepen mensen te mobiliseren. En deels hebben ze gewonnen doordat er grote schulden werden kwijtgescholden. Anti-globaliseringsgroepen hebben ook vele mensen weten te mobiliseren om tegen de WTO te protesteren, of tegen de G7/8.

  • MNCs: van reguleren naar partnerschap: er is al lange tijd onvrede over de rol van MNCs, die veel macht hebben maar weinig gereguleerd worden. Maar het is moeilijk om MNCs te definiëren, te bepalen wat de regels zouden moeten zijn, en hoe breed deze regels zouden moeten gelden.

Hoe kunnen mensenrechten worden beschermd? - Chapter 10

Casus: mensensmokkel

Ook al is de officiële slavernij verdwenen aan het einde van de 19e eeuw, er zijn tegenwoordig nog steeds praktijken gaande zoals gedwongen arbeid en mensensmokkel. Door het snelle tempo van de globalisatie is mensensmokkel groter probleem aan het worden. Veel van de slachtoffers betreft vrouwen en kinderen die een beter leven beloofd zijn en vervolgens tegen hun wil worden vastgehouden om lange uren te werken. Wereldwijd zouden er zo’n 12 miljoen mensen het slachtoffer zijn van mensensmokkel. Mensensmokkel wordt zowel aangemerkt als een kwestie van mensenrechten, als een transnationaal misdrijf. Dit betekent dat er twee verschillende acties ondernomen kunnen worden. De plaats in het kader van de mensenrechten betekent dat er normen worden gesteld en dat verzekerd wordt dat slachtoffers recht hebben op rechts- en rehabilitatiemiddelen. De VN heeft zich hier lang mee bezig gehouden. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ziet ook op het recht om vrij te zijn van slavernij. In 1951 trad het Verdrag inzake de Onderdrukking van de Mensenhandel in werking. Hierin werd de handel van mensen voor de prostitutie verboden. In 1956 heeft de Algemene Vergadering van de VN ook praktijken die lijken op slavernij geschaard tussen kinderarbeid en mensenhandel. Het ILO verbood gedwongen arbeid in een verdrag uit 1957 en het misbruiken van migrantenarbeiders in een verdrag uit 1975. Daarnaast heeft de VN ook verschillende verdragen uitgevaardigd die betrekking hebben op vrouwen, kinderen en migrantenarbeiders.

Door mensensmokkel ook onder het strafrecht te brengen door het aan te merken als een misdrijf, is er sprake van preventie en vervolging van smokkelaars. In 1997 is de Algemene Vergadering van de VN begonnen met het opstellen van een nieuw verdrag inzake transnationaal georganiseerde misdrijven. Dit verdrag, dat een aanvullend protocol inzake mensensmokkel heeft, is in 2000 aangenomen door de Vergadering en trad in 2003 in werking. Deze staat ook wel bekend als het Palermo Verdrag en Protocollen. In 2014 waren 163 staten partij bij het protocol.

De in Genève gevestigde VN organen inzake de mensenrechten blijven hun anti-mensensmokkel activiteiten voortzetten. De Mensenrechtenraad van de VN houdt zich bijvoorbeeld bezig met monitoren en aankaarten van mensenrechten door landen te bezoeken, ontvangt klachten van individuen, stuurt rapporten naar andere VN lichamen en communiceert met overheden. Het jaar 2004 werd uitgeroepen als het Internationale Jaar van de Strijd tegen Slavernij.

De focus op mensensmokkel weergeeft ook de toegenomen aandacht voor mensenrechten sinds de Tweede Wereldoorlog.

De wortels van mensenrechten en humanitaire normen

De vraag wie en hoe zij beschermt moeten worden heeft zich eeuwenlang afgespeeld. Dit vraagstuk begon in de negentiende eeuw met de verbanning van slavenhandel. Voormalige slaven kregen toen bescherming en rechten. In de twintigste eeuw kwam het kolonialisme tot een eind, waardoor Afrikanen en Aziaten mensenrechten verkregen.

De Holocaust was een belangrijke impuls voor de ontwikkeling van de moderne mensenrechtenbeweging. Zo zijn bijvoorbeeld degenen die verantwoordelijk waren voor oorlogsmisdrijven en zich schuldig maakten aan misdrijven tegen de mensheid en genocide die plaatsvonden in Bosnië en Rwanda terechtgesteld. Ook de televisiebeelden van uitgehongerde kinderen in Somalië zorgden voor een roep om actie.

In elk geval heeft de revolutie van de communicatietechnologieën de verschrikking van de gebeurtenissen vergroot door het uitzenden van beelden van genociden, kindersoldaten en de hongersnood. De media kaart de misbruiken door overheden en onderdrukte groepen 24/7 aan. Internet, Facebook en Twitter worden gebruikt voor het oproepen van reacties.

Het feit dat meer dan 100 van de 193 VN lidstaten nu democratieën zijn vergroot de noodzaak voor mensenrechten governance. Liberalisatie en globalisatie hebben eveneens bijgedragen aan de erosie van de staatssoevereiniteit en de geleidelijke acceptatie van internationale verantwoordelijk voor de manier waarop staten hun burgers behandelen.

De wortelen van mensenrechten en humanitaire normen kunnen worden gevonden in alle grote religies en in ver uiteenlopende filosofische tradities.

Religieuze tradities

Het hindoeïsme, Jodendom, christendom en de Islam komen allemaal op voor de waardigheid van individuen en de verantwoordelijkheid van mensen voor hun medemens. Hindoes verbieden het toebrengen van fysieke of mentale pijn aan anderen. Joden wijzen op de heiligheid van individuen en de verantwoordelijkheid van het individu om een andere persoon in nood te helpen. De waarden die religies uitdragen mogen van elkaar verschillen, maar de vroegere ideeën over algemene mensenrechten werden door allen gedeeld. Deze ideeën werden in veel culturen in veel landen aangehangen, maar werden uitgedrukt op verschillende manieren.

De filosofen en politieke theoretici

Net zoals ’s werelds religieuze denkers, hebben ook filosofen en de politieke theoreticus mensenrechten geconceptualiseerd. John Locke is een voorbeeld van een liberale mensenrechtenfilosoof. Hij stelt dat individuen gelijk en autonoom zijn, wiens natuurlijke rechten voortkomen uit zowel het nationale als het internationale recht. Publieke autoriteiten zijn er om deze rechten te verzekeren. Belangrijk historische documenten waarin deze rechten zijn weergeven is het Engelse Magna Carta uit 1215, de Franse Verklaring inzake de Rechten van de Mensheid uit 1789 en de Amerikaanse ‘Bill of Rights’ uit 1791.

Volgens liberale theorieën verdienen politieke en burgerlijke rechten, zoals de vrijheid van spreken, vrije vestiging, vrije pers en de vrijheid van religie, de meeste bescherming. Deze rechten worden beschouwd als de eerste-generatie mensenrechten. Volgens sommige theoretici zijn dit niet alleen de kernmensenrechten, maar ook de enige erkende mensenrechten.

Theoretici als Karl Marx en andere socialistische denkers stellen dat de staat verantwoordelijk is voor het verschaffen van deze rechten. Het is de plicht van de staat om zorg te dragen voor het welzijn van zijn burgers. Deze benadering ligt de nadruk op minimale materiële rechten voor de burgers. Dit worden ook wel de tweedegeneratie mensenrechten genoemd. Hieronder vallen het recht op onderwijs, gezondheidszorg, sociale zekerheid en huisvesting. Socialistische theoretici stellen dat politieke en burgerlijke rechten zonder deze garanties betekenisloos zijn.

Sommige moderne schrijvers richten zich op mensenrechten voor specifieke groepen, zoals kinderen, vrouwen, migrantenarbeiders, gehandicapten, vluchtelingen en sinds kort ook homoseksuele en transseksuele personen. Verschillende VN resoluties bevestigen tevens bepaalde collectieve rechten, waaronder het recht op ontwikkeling, een schoon milieu en democratie. Dit worden ook wel de derde generatie mensenrechten genoemd.

Het hedendaagse debat gaat over de relatieve prioriteit die wordt gegeven aan de drie generaties van rechten. In het Westerse liberale denken wordt een hogere status toegekend aan de politieke en burgerlijke rechten. In andere delen van de wereld ligt de prioriteit echter bij economische en sociale of collectieve rechten. Deze meningsverschillen verklaren het gebrek aan de politieke wil om internationale rechten te handhaven en te implementeren. Net zoals het Westen de economische betrekkingen domineert, beheerst het ook het stellen van de mensenrechtenstandaards. Het grootste deel van de internationale en regionale mensenrechten governance mechanisme ziet dan ook op politieke en burgerlijke rechten. De overige twee generaties rechten krijgen minder aandacht, deels ook omdat het lastiger is om normen voor economische, sociale en collectieve te stellen.

Het debat over universalisme en cultureel relativisme

Zijn alle mensenrechten werkelijk universeel en fundamenteel voor elke persoon? Zijn ze noodzakelijk om te kunnen leven? Zijn ze afhankelijk van cultuur?

Sinds de jaren ’70 van de vorige eeuw hebben sommige Islamieten vraagtekens gezet bij de universele mensenrechten. Hierbij spelen twee kwesties: de rechten van Moslims ten opzichte van niet-Moslims en de rechten van mannen ten opzichte van vrouwen. In de vroege jaren ’90 stelde een aantal Aziatische landen dat de beginselen die zijn neergelegd in de Universele Verklaring en andere documenten de Westerse waarden weerspiegelen, welke aan hen zijn opgelegd. Daarnaast zou het Westen zich bemoeien met hun interne kwesties door hun eigen definitie van mensenrechten. Tot wordt gesteld dat de voorkeur wordt gegeven aan de rechten van het individu boven dat van het welzijn van de gemeenschap. Dit zou tegenstrijdig zijn met verschillende culturele tradities.

Het grote deel van het debat is politiek van aard en vindt plaats tussen autoritaire staten die bang zijn dat mensenrechten interveniëren met hun binnenlandse zaken en Westerse democratische staten die een politieke verandering ambiëren. Het debat over universalisme vs. cultureel relativisme ziet op religie, de status van de vrouw, kinderbescherming, familieplanning, echtscheiding en praktijken als vrouwenbesnijdenis.

De evolutie van humanitaire normen

Net zoals mensenrechten zijn opgekomen en veranderd in de loop der tijd, geldt dit ook voor humanitaire normen. Deze stammen uit de negentiende eeuw en zijn ontwikkeld om levens te redden in oorlogsgebieden. Humanitaire beginselen zijn apolitiek en neutraal van aard.

De kernrol van staten: beschermers en misbruikers van mensenrechten

Staten zijn primair verantwoordelijk voor de bescherming van mensenrechten binnen hun eigen jurisdictie. Veel liberaal-democratische landen baseren mensenrechten op politieke en burgerlijke vrijheden. Socialistische staten daarentegen hebben socio-economische waarborgen ontwikkeld. Sinds het eind van de jaren’70 hebben meer dan 100 staten nationale en subnationale mensenrechteninstituten opgericht.

Staten zijn echter niet alleen ‘beschermers’ van mensenrechten, maar ook de primaire schenders van mensenrechten. In het algemeen is het aannemelijker dat autoritaire of autocratische staten de politieke en burgerlijke rechten van burgers schenden. Voor de minst ontwikkelde staten kan het onmogelijk zijn om aan de basisverplichtingen te voldoen of de sociale en economische dan wel collectieve rechten na te leven wegens een gebrek aan middelen.

In sommige situaties, zoals ingeval van terrorisme, krijgt staatsveiligheid voorrang boven individuele rechten. In het Internationale Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke rechten is erkend dat staatshoofden sommige politieke en burgerlijke vrijheden mag ‘intrekken’ wanneer er sprake is van een bedreiging van de nationale veiligheid. De VS is bijvoorbeeld beschuldigd van het schenden van mensenrechten door het detineren van personen die te maken hadden met de 9/11 aanslagen in Guantanamo Bay.

Internationale mensenrechteninstituten- en mechanismen

IGOs, in het bijzonder de VN, en NGOs hebben kernrollen gespeeld in het proces van de globalisering van mensenrechten. Zij hebben onder andere normen vastgesteld en instituten opgericht. Er zijn in de loop der tijd veel mensenrechtelijke verdragen opgesteld en campagnes gevoerd.

Non-gouvernementele organisaties hebben zich lange tijd bezig gehouden met mensenrechtenactiviteiten. Anti-slavernijgroepen waren aan het einde van de achttiende eeuw de eerste en meest actieve organisaties. Ook al waren deze groepen niet machtig genoeg om een verandering teweeg te brengen, de groep in Groot-Brittannië was echter wel sterk genoeg om het parlement in 1807 te dwingen de slavenhandel af te schaffen voor Britse burgers.

NGOs zijn erg actief op het gebied van mensenrechten, maar het zijn nog geen gelijke partners in vergelijking met staten wat betreft mensenrechten governance. Hun successen zijn grotendeels het gevolg van de mogelijkheden die hen zijn geboden door de Volkenbond en de VN.

Het proces van de mensenrechten governance

In een periode zeven eeuwen is een internationaal mensenrechtenregime opgericht. Mensenrechtelijke normen zijn geformuleerd en gecodificeerd in verdragen, wettelijke besluiten en practices. IGOs en NGOs houden zich bezig met het monitoren en rapporteren van data omtrent mensenrechten van landen. De anti-slavernij beweging in de negentiende eeuw was een van de eerste voorbeelden van NGO activiteit. In 1990 ontstond de groep Anti-Slavernij Internationaal. In de loop der jaren hebben veel organisaties zich gericht op de mensenrechten, waarbij een hoofdrol is weggelegd voor de VN. Enkele voorbeelden zijn de ILO, Amnesty International en Human Rights Watch.

Handhaving van internationale mensenrechtelijke normen

Handhaving is het meest problematische onderdeel van de mensenrechten governance. Staten houden zich hier niet erg mee bezig en internationale instituten hebben een beperkte bevoegdheid om nakoming van de mensenrechtelijke normen af te dwingen. Ook al onderneemt de internationale gemeenschap steeds meer handhavingsacties, staten zelf blijven de grootste schenders van mensenrechtelijke normen. Staten die mensenrechten willen handhaven in andere landen kunnen twee wegen bewandelen: nationale gerechten en dwangmaatregelen.

Een grote stap wat betreft het handhaven van mensenrechten ziet op de uitbreiding van het internationale strafrecht en terechtzittingen waarin individuen oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de mensheid ten laste werd gelegd in ad hoc tribunalen, in hybride gerechtshoven en via het Internationaal Strafhof.

De eerste tribunalen inzake oorlogsmisdrijven vonden plaats na de Tweede Wereldoorlog: het Nuremberg en het Tokio tribunaal. De Veiligheidsraad van de VN heeft in 1993 het Internationaal Straftribunaal voor het voormalige Joegoslavië (ICTY) opgericht en in 1994 eenzelfde tribunaal voor Rwanda (ICTR).

In 2002 en 2008 zijn twee hybride gerechtshoven ingesteld als gevolg van een overeenkomst tussen de VN en de overheden van Sierra Leone en Cambodja.

Toen het ad hoc karakter van de tribunalen voor Joegoslavië en Rwanda problematisch bleek te zijn, is het Internationale Strafhof opgericht. Het ICC is officieel erkend als een onafhankelijke permanente juridische institutie, maar het rapporteert over zijn activiteiten aan de Secretaris-Generaal van de VN, heeft de toezichtstatus in de Algemene Vergadering en kan de Veiligheidsraad aanspreken. Het ICC trad in werking in 2002, de eerste rechters (18) en aanklagers werden gekozen in 2003. In 2014 hadden 122 staten het Rome Statuut geratificeerd, waaronder alle Europese en Zuid-Amerikaanse staten. Toch wordt maar een klein deel van de wereldbevolking gerepresenteerd. Prominente landen die ontbreken zijn China, India, Irak, Turkije en de VS. Misschien het meest controversieel was het besluit van Palestina om zich aan te sluiten bij het gerechtshof in 2015.

Het ICC werd in het begin het meest ambitieuze initiatief in de geschiedenis van het moderne internationale recht genoemd. Het heeft zowel verplichte rechtsbevoegdheid als jurisdictie over individuen, in tegenstelling tot het ICJ. Het gerechtshof heeft jurisdictie als er sprake is van ‘ernstige’ oorlogsmisdrijven waaruit blijkt van een ‘beleid of een plan’. Het gaat dus niet om willekeurige gedragingen in oorlogstijd. Er zijn vier typen misdrijven die onder de rechtsbevoegdheid van het Strafhof vallen:

  • Genocide (het aanvallen van een groep mensen en hen vermoorden wegens hun ras, etniciteit of geloof);

  • Misdrijven tegen de mensheid (moord, slavernij, martelen etc.);

  • Oorlogsmisdrijven;

  • Agressiemisdrijven.

Er bestaat geen immuniteit voor individuen, waaronder dus ook staatshoofden en militaire leiders vallen.

Het ICC functioneert als een gerechtshof dat dient als laatste instantie. Alleen wanneer nationale gerechten de kwestie niet kunnen of willen beslechten, zal de zaak voor het Strafhof komen. Strafvervolging is verboden ingeval van misdrijven die gepleegd zijn voor 1 juli 2002 (de datum waarop het ICC in werking trad) en verder geldt als vereiste dat de individuen aanwezig moeten zijn tijdens het strafproces. Iedereen, een individu, overheid, groepering of de VN Veiligheidsraad, kan een zaak voor het ICC brengen.

In het begin van 2015 stonden er 25 zaken op de agenda van het ICC, allen Afrikaanse zaken. De eerste processen zijn begonnen in 2009, na een voorbereidend periode van bijna 7 jaar.

De kwestie VS en het ICC is het waard om te bespreken. De VS heeft in het verleden de internationale verantwoording voor oorlogsmisdrijven gesteund, maar toch is het Rome Statuut niet ondertekend. Een van de grootste bezwaren was dat het ICC Amerikaanse militairen of zelfs de president konden vervolgen, zonder Amerikaanse toestemming. Meer in het algemeen stelt de VS dat het ICC teveel inbreuk maakt op haar soevereiniteit en dat het als een wereldmacht ‘exceptionele’ internationale verantwoordelijkheden heeft, waardoor haar militaire en burgerlijke leiders immuun zouden moeten zijn voor de rechtsmacht van het ICC. De VS had liever een internationaal gerechtshof gezien wier bevoegdheden afhankelijkheid waren van toestemming van de VN Veiligheidsraad. Om zichzelf in te dekken tegen de rechtsmacht van het ICC, heeft de VS met meer dan 100 landen bilaterale immuniteit en strafvrijstelling afgesproken. Het niet tekenen van een dergelijke overeenkomst zou leiden tot een opschorting van de financiële hulp aan het betreffende land.

Regionale handhaving

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (ECHR) is het enige regionale gerechtshof dat handhavingsmechanismen kent. Het ECHR heeft jurisdictie over 47 lidstaten en 800 miljoen personen. In de loop der tijd is de hoeveelheid zaken aanzienlijk gestegen. Jaarlijks worden 50.000 verzoeken ingediend, al is het zo dat 90% hiervan niet-ontvankelijkheid wordt verklaard. Tussen 1958 en 2011 heeft het gerechtshof 14.940 bindende beslissingen gegeven. De zaken hebben betrekking op politieke en burgerlijke rechten.

De beslissingen van het ECHR kunnen direct ten uitvoer worden verklaard door nationale gerechten van de lidstaten. Staten zijn verplicht de Europese Raad te informeren over de actie die zij naar aanleiding van de beslissing hebben ondernemen. De beslissingen kunnen inhouden dat een vergoeding moet worden betaald of dat de nationale wetgeving of praktijk in kwestie moet worden aangepast.

Een ander erg actief regionaal gerechtshof is het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens. Dit Hof heeft te maken met 20 lidstaten en ook met individuen. Jaarlijks worden er 1.500 petities ingediend. 22 van de 35 lidstaten hebben de verplichte jurisdictie geaccepteerd. Tussen 1979 en 2011 heeft het Hof 239 bindende beslissingen gegeven en 20 adviezen opgesteld.

Het Afrikaanse Hof voor de Rechten van de Mens is operationeel geworden in 2006, nadat het in werking trad in 2004. Tussen 2008 en 2014 heeft het 28 zaken voorgeschoteld gekregen, waarvan er 23 zijn afgehandeld. Slechts de helft van de 50 AU-leden heeft zich aangesloten bij het Hof.

Globale mensenrechten en humanitaire governance in actie

Van de vele mensenrechten en humanitaire kwesties zijn er 4 in het bijzonder – genocide en etnische zuivering, geweld tegen vrouwen, LGBT rechten en vluchtelingen - die de sterke kanten en successen, als ook de zwakke kant en de mislukkelingen, van de globale mensenrechten governance in actie illustreren.

Genocide en etnische zuivering

Ondanks het veel gehoorde ‘nooit weer’, kosten genociden nog veel mensenlevens. De Holocaust tijdens de Tweede Wereldoorlog was in dit kader een belangrijke gebeurtenis. Maar hiervoor en erna kwamen genociden voor.

De Algemene Vergadering van de VN heeft in 1948 het Verdrag inzake de Preventie en Bestraffing van Genocide aangenomen. Hierin wordt de term genocide voor het eerst gedefinieerd. Ook geeft het een lijst van verboden gedragingen en bespreekt het de straffen voor daders.

Het Genocide-Verdrag werd snel ondertekend en geratificeerd, en was wereldwijd erkend als een belangrijke vooruitgang in de internationale mensenrechtenwetgeving.

De interpretatie en handhaving van het verdrag was echter problematisch. Zo was het niet duidelijk hoeveel mensen vermoord moesten zijn, wilde er sprake zijn van genocide. Het verdrag spreekt enkel over de vernietiging van ‘een groep mensen’. Ook was er geen permanent verdragslichaam dat situaties in de gaten hield of op tijd waarschuwde voor (de dreiging van) genocide. Bovendien leek het verdrag gedurende een lange tijd weinig effect te hebben. De internationale gemeenschap negeerde verschillende situaties waarin sprake leek te zijn van genocide.

Tijdens de burgeroorlog in Joegoslavië ontstond de term ‘etnische zuivering’. Dit was het systematisch ‘verwijderen’ van andere groepen van het grondgebied. Het wilde echter niet zeggen dat de gehele groep of een groot deel weggevaagd werd. In december van 1995 waren er 200.000 doden gevallen en waren miljoenen mensen vermist of dakloos. De Veiligheidsraad had echter geen directe actie ondernomen. Het was de vraag of de etnische zuivering gelijk was aan genocide. De meningen verschilden. Feit was echter dat de leden van de Veiligheidsraad niet de politieke wil hadden om het moorden te stoppen. In 2007 oordeelde het ICJ dat Servië geen genocide had gepleegd. Er was volgens de rechters onvoldoende bewijs voor het moedwillig vernietigen van de Bosniërs als een groep of als een onderdeel. De controversie bleef echter voortduren. In 1999 werd Servië opnieuw voor het gerecht gesleept voor genocide, maar de beslissing van het ICJ in 2015 was opnieuw dezelfde.

Het bewijs van genocide in Rwanda is een stuk sterker. In 1994 werden in een periode van 10 weken meer dan 800.000 mensen vermoord (van de minderheid Tutsy door de Hutu extremisten). Het verzoek aan de VN om hulptroepen te sturen werd afgewezen. Later werd de VN toch gedwongen om buitenlanders te evacueren. Opnieuw greep de internationale gemeenschap niet in.

In het begin van 2003 sloegen duizenden mensen op de vlucht in het westen van Darfur in Soedan voor militanten die door de overheid werden gesteund. Tussen 2003 en 2008 werden meer dan 300.000 mensen vermoord, 2,3 miljoen mensen waren verhuisd en nog eens 250.000 waren op de vlucht. Ondanks dat de internationale gemeenschap en de VN humanitaire hulp verleenden, zond de Veiligheidsraad Soedan slechts lichte waarschuwingen. Door sommigen werden deze gebeurtenissen aangemerkt als genocide.

De drie hierboven besproken gevallen tonen aan dat het handhaven van de internationale norm welke genocide verbiedt faalt. Ingeval van de twee zaken die in Afrika speelden geldt dat het onduidelijk was of er sprake van burgeroorlogen of van echte genociden. Bovendien was ingrijpen praktisch gezien lastig. In alle drie de zaken miste de politieke wil om op te treden bij de Veiligheidsraad. Om de zwakke punten te compenseren werd in 2004 een speciaal adviesorgaan opgericht door de VN dat informatie moest verzamelen over mogelijke toekomstige genociden en aanbevelingen aan de Veiligheidsraad over het nemen van acties moet doen. Ondertussen doen andere gevallen van mogelijke genocide zich opnieuw voor. Zo heeft het UNHCHR in begin 2015 gemeld dat ISIS mogelijk genocide en oorlogsmisdrijven tegen de minderheid Yazidi pleegt in Irak. De Veiligheidsraad is opgeroepen deze kwestie door te verwijzen naar het ICC.

Geweld tegen vrouwen

Geweld tegen vrouwen vormt reeds eeuwenlang een probleem. Tot enige tijd geleden bleven deze kwesties verborgen in de privésfeer van families en gemeenschappen. Lokale autoriteiten en nationale overheden grepen niet in en de internationale gemeenschap kneep een oogje dicht.

Onder geweld tegen vrouwen vallen onder andere gedwongen huwelijken op jonge leeftijd, fysieke mishandeling door echtgenoten waaronder ook verkrachting valt, besnijdenis, prostitutie en eerwraak.

Pas tegen de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw kwam er aandacht voor vrouwenrechten als mensenrechten. In 1993 nam de Algemene Vergadering van de VN de Verklaring inzake geweld tegen vrouwen aan. In 1994 kwam het Inter-Amerikaanse Verdrag inzake geweld tegen vrouwen tot stand.

Het streven naar LGBT rechten

Er is steeds meer aandacht gekomen voor rechten die gebaseerd zijn op de seksuele oriëntatie en de geslachtsidentiteit van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transseksuelen. Sinds 1981 wordt er gelobbyd voor het legaliseren van dergelijke rechten. Sommige landen, waaronder Nederland, Frankrijk en Canada, hebben de LGBT rechten als mensenrechten erkend en het huwelijk voor deze personen gelegaliseerd.

De uitdaging is groter in ontwikkelingslanden en in naties waarin traditionele religies en sociale structuren dominant zijn. In dat soort gevallen staan nationale wetten toe dat gediscrimineerd wordt op grond van de seksuele oriëntatie. Dergelijke wetten zijn vooral in de Islamitische wereld gewoon.

De humanitaire uitdagingen voor vluchtelingen en IDPs (internally displaced persons)

Het vluchtelingenprobleem is wereldwijd sterk toegenomen. Mensen vluchten voor oorlog, genocide en economische omstandigheden. De reikwijdte van het probleem heeft er een ernstige global governance uitdaging van gemaakt.

Aan het einde van 2014 was er sprake van 51.2 miljoen vluchtelingen en intern ontheemden. Het grootste aantal vluchtelingen is afkomstig uit Afghanistan, Syrië, Irak, Somalië en Soedan. De toename heeft vooral te maken met het conflict in Syrië, als ook met het geweld in Zuid-Soedan. Veel van de vluchtelingen vragen asiel aan in Europese landen.

Het is de verantwoordelijkheid van het UNHCR om mensen die aangemerkt kunnen worden als vluchteling te beschermen door hen tijdelijk onderdak te verschaffen, totdat zij asiel verleend krijgen of naar terug naar huis kunnen. Wanneer een persoon als vluchteling kan worden aangemerkt volgt uit het Verdrag inzake de Status van Vluchtelingen uit 1951. Het meest significante recht dat een vluchteling heeft, is dat het niet kan worden gedwongen terug te keren naar het land van herkomst.

Intern ontheemden, mensen die gedwongen zijn te verhuizen binnen hun eigen land, worden niet beschouwd als vluchteling volgens het verdrag. In het begin van 2000 is er een internationale wettelijke basis voor het verschaffen van hulp aan deze personen tot stand gekomen. Het UNHCR heeft hiervoor de verantwoordelijkheid op zich genomen.

De globalisatie van de mensenrechten en de rol van de Verenigde Staten

Staten blijven de kernactoren in de geglobaliseerde wereld van mensenrechten, ook al spelen IGOs, NGOs, experts en netwerken een belangrijke rol in het vormen, monitoren en promoten van normen. Geen enkele staat is waarschijnlijk zo cruciaal als de VS. In het verleden was de VS de leider in het ondersteunen van mensenrechten en internationale verantwoordingsmechanismen. Desondanks heeft de VS een groot aantal mensenrechtelijke verdragen niet geratificeerd. De VS is recordhouder als het gaat om het niet toewijden aan de internationale mensenrechtelijke normen. De redenen hiervoor variëren. Zo zijn bepaalde verdragen strijdig met de doodstraf en wenst de VS immuniteit voor militaire en burgerlijke leiders.

Hoe zijn milieuproblemen,veiligheids- economische en mensenrechten met elkaar verwoven? - Chapter 11

Casus: klimaatverandering

In 2013 werd een rapport uitgebracht over de klimaatverandering door het IPCC. Hieronder kwam bijvoorbeeld de opwarming van de aarde aan de orde, mede veroorzaakt door de mens. Dit is vooral merkbaar op Antarctica. De erkenning van het probleem van de klimaatverandering stamt reeds uit 1988, toen het IPCC is samengesteld. De doelstelling was de staten te informeren over klimaatverandering aanbevelingen te doen omtrent te ondernemen acties.

In 1992 werd tijdens de VN Conferentie voor het Milieu en Ontwikkeling te Rio de Janeiro, een VN Kaderverdrag inzake Klimaatverandering (UNFCC) ondertekend door meer dan 100 landen. Dit was de eerste stap in de richting van regime ter beheersing van de klimaatveranderingen. Kaderverdragen worden gehanteerd in situaties waarin de onderhandelaars het erover eens zijn dat er een probleem is, maar zij het tegelijkertijd niet eens zijn over het aangaan van wettelijk bindende verplichtingen. In 1997 werd het UNFCC aangevuld met het Kyoto Protocol. Dit Protocol richt zich op het stabiliseren van de CO2-uitstoot. Hiervoor is vereist dat ontwikkelde landen hun uitstoot van schadelijke gassen vermindert. Het Kyoto Protocol is in werking getreden in 2005 en werd geratificeerd door 156 staten, welke 55% van de co2-uitstotende landen betreft. De VS had ernstige bedenkingen en is geen partij bij het Protocol. In de EU is het Protocol populairder: 15 lidstaten hebben zich hierbij aangesloten. Zij hebben de doelstellingen die hen gesteld zijn ruimschoots gehaald.

Sinds 2007 houdt de VN jaarlijkse conferenties ter heronderhandeling en uitbreiding van het Kyoto Protocol. Een van de grootste uitdagingen vormt het aan boord krijgen van de top drie uitstoters: China, de VS en India. China stelt echter dat zij als een ontwikkelingslanden geen actie hoeft te ondernemen. India weigert de uitstoot te verminderen, omdat de prioriteit ligt bij het vergroten van de economische groei. Aan het eind van 2014 sloten de VS en China een overeenkomst, waarin China akkoord ging met het tegenhouden van de toenemende uitstoot.

Zoals te verwachten valt hebben ook milieurechtelijke NGOs zich laten horen gedurende dit proces. Greenpeace en het WWF maken zich sterk voor een verminderde uitstoot van schadelijke gassen.

Milieukwesties

Verschillende milieukwesties zijn integraal aan elkaar verbonden en hebben ook hun weerslag op de economie. Zo zal economische achteruitgang het lastiger maken om de kosten van het verminderen van de uitstoot te betalen. Bovendien betekent economische ontwikkeling dat er een grote vraag ontstaat naar natuurlijke bronnen en energie. Economische groei kan dus de kwaliteit van het milieu aantasten.

Milieukwesties hebben niet alleen een connectie met de economie, maar ook met mensenrechten. Milieuactivisten hebben te maken met hardnekkige tegenstand, intimidaties en geweld. Zo werd de leider van de Greenbelt beweging in Kenya opgesloten voor haar activiteiten ter bescherming van de open ruimten in Nairobi. Een andere activist, Ken Saro-Wiwa, die streed tegen uitbuiting door de Nigeriaanse overheid en Shell werd zelfs vermoord.

Tot slot vormt ook het gebrek aan of de onderlinge handel in cruciale bronnen een bedreiging voor de veiligheid van een staat. Kortom, kwesties die voorheen werden gezien als louter milieutechnisch, hebben ook gevolgen voor de economie, mensenrechten en de veiligheid.

De opkomst van het milieu als een probleemgebied

Internationale milieukwesties staan pas sinds de laatste vijf decennia op de publieke agenda. Dit is grotendeels het gevolg van twee grote lange termijn tendensen:

  • De geleidelijke uitbreiding van wetenschappelijke kennis, welke het mogelijk heeft gemaakt dat mensen data zijn gaan verzamelen, waaruit een milieutechnische tendens tevoorschijn is gekomen;

  • De opkomst van civiele belangenverenigingen op het gebied van het milieu, zoals de Vereniging van de Vogelbescherming (1889) en de Sierra Club (1892).

De evolutie van global milieu governance

Internationale conferenties die door de VN zijn gesponsord hebben een grote rol gespeeld in de evolutie van global milieubeheer. Dit geldt ook voor NGOs en epistemische gemeenschappen. Zij hebben milieukwesties op de internationale agenda gezet en kaders gevormd voor onderhandelingen en institutionalisering.

  • In 1972 werd in Stockholm de VN Conferentie inzake de Menselijke Leefomgeving gehouden (UNCHE). Dit heeft de Stockholm Verklaring opgeleverd, een soft-law verklaring bestaande uit 26 beginselen. Staten waren verplicht het milieu te beschermen en mogen de leefomgeving van anderen niet beschadigen.

  • In 1992 werd in Rio de Janeiro de VN Conferentie inzake het Milieu en Ontwikkeling gehouden (UNCED of Earth Summit). Deze conferentie volgde na de ontdekking van het ozongat, het groeiende bewijs van het broeikaseffect en het verlies aan biodiversiteit. Het UNCED was destijds de grootste door de VN gesponsorde globale conferentie, zowel wat betreft het aantal deelnemers als ook het aantal agendapunten. De resultaten van de conferentie: de 800 pagina tellende Agenda 21, het VN Verklaring inzake Biodiversiteit en het VN Kaderverdrag inzake Klimaatverandering.

  • In 2002 vond in Johannesburg een nieuwe VN conferentie plaats. Het was de bedoeling dat deze zou voortbouwen op de agenda van Rio. Dit leverde een teleurstelling op en had weinig resultaten tot gevolg.

  • In 2012 vond wederom een VN conferentie in Rio de Janeiro plaats. Ook weinig succes.

De rol van NGOs in milieubeheer

NGOs hebben reeds sinds de 19e eeuw een belangrijke rol gespeeld in milieuzaken. Sinds de jaren ’60/’70 is het aantal NGO toegenomen in aantal en in reikwijdte. Momenteel bestaan er tienduizenden milieuorganisaties. NGOs geven burgers een stem in milieubeheer. Veel NGOs zijn ook goed bekend, zoals Greenpeace, de Sierra Club, het World Wide Fund en Earthwatch.

Allereerst dienen NGOs op het gebied van het milieu als gegeneraliseerde internationale critici. Zij zijn niet afhankelijk van staten voor middelen en kunnen verschillende kritische posities innemen, zoals Greenpeace. Sommige NGOs leveren meer gerichte kritiek, zoals het Rainforest Action Network dat zich specifiek richt op het Amazonegebied. Er wordt gebruik gemaakt van verschillende middelen, van boycots tot mediacampagnes, maar de impact is meestal gering. Ten tweede zijn bepaalde NGOs soms verbonden aan epistemische gemeenschappen, zoals het WWF. Ten derde zijn NGOs vaak werkzaam via IGOs, zoals UNEP. Zij werken samen met niet-overheid belanghebbers (bedrijven, boeren, wetenschappers etc.) op verschillende terreinen. Tot slot, en misschien het meest belangrijke, is dat NGO proberen het milieubeleid van staten rechtstreeks te beïnvloeden. Zij beschikken over wetenschappelijk personeel en leveren waardevolle informatie aan beleidsmakers.

Globale milieuregimes en instituten

De door de VN gesponsorde globale conferenties hebben niet alleen geleid tot de profilering van NGOs, maar ook tot de vaststelling van kernbeginselen, nieuwe normen en actieprogramma’s. De kernbeginselen en normen zijn ontwikkeld gedurende een periode van een eeuw.

Twee beginselen zijn algemeen erkend als gewoonterecht. Het eerste kernbeginsel is ‘geen significante schade toebrengen’. Staten hebben de verantwoordelijkheid om te verzekeren dat activiteiten die binnen hun jurisdictie vallen geen milieuschade toebrengen aan anderen. Het tweede beginsel is dat van een ‘goede buur samenwerking’. Staten moeten samenwerken wanneer milieutechnische problemen opdoemen.

Het grootste deel van milieurecht betreft soft law. Ook al is dit niet-bindend, het kan wel een uitgangspunt bieden voor het overeenkomen van sterkere normen. Daarnaast is soft law ook vaak een voorbode voor hard law in de toekomst.

In 2013 waren er bijna 1.200 multilaterale milieuovereenkomsten en 1.500 bilaterale overeenkomsten. In het algemeen zien deze overeenkomsten op een specifieke kwestie en hebben zij betrekking op vrijwillige beperkingen op nationale activiteiten die leiden tot transnationale schade. Daarnaast zijn er ook verscheidene globale en regionale milieuovereenkomsten gesloten, zoals het Verdrag inzake de Internationale Handel in Bedreigde Diersoorten.

Het ‘United Nations Environment Programma’ (UNEP)

In 1972 werd het UNEP opgericht, na de Stockholm Conferentie. UNEP onderhield de nieuwe milieuagenda en was het eerst VN agentschap dat gevestigd was in een ontwikkelingsland (Kenia). UNEP is opgericht om de internationale samenwerking op het gebied van het milieu te bevorderen en te dienen als een vroeg-waarschuwingssysteem ingeval van milieugevaren voor de internationale gemeenschap.

UNEP heeft vier grote verantwoordelijkheden:

  • Het speelt een kernrol in onderhandelingen inzake internationale milieuovereenkomsten.

  • Het houdt het internationale milieu in de gaten (monitoren).

  • Het houdt toezicht op het Regional Seas Program ter bescherming van de 13 regionale zeeën.

  • Het leidt het Dams and Development Program.

Critici noemen als belangrijke tekortkomingen van UNEP onder meer het volgende:

  • Afwezigheid in het debat over klimaatverandering;

  • Het kan geen internationale milieuactie coördineren;

In 1991 is de Global Environment Facility (GEF) opgericht. Dit is de meest prominente financier van milieuprojecten in lage- en gemiddelde inkomenslanden.

Publieke en private partnerschappen rondom milieubeheer

Een van de eerste publiek-private partnerschappen is het Global Environmental Facility’s Small Grants Program. De WCD verschaft een goed voorbeeld. Het WCD is in 1998 opgericht als een onafhankelijk internationaal lichaam dat is samengesteld uit 12 commissarissen. Zij moesten een review geven over de ontwikkeling en effectiviteit van 125 dammen en daarnaast sociale, economische en milieutechnische criteria stellen voor toekomstige constructies. Deze Commissie bood een belangrijk model voor publiek-private governance.

Private governance en het stellen van regels

Een goed voorbeeld van private milieubeheer en het stellen van regels verschaft de Forest Stewardship Council (FSC). Zij richten zich op de bescherming van bedreigde tropische wouden. Dit probleem stond al langere tijd op de internationale agenda, gelet op de sterkere vermindering van de regenwouden. De FSC werd in 1993 gevormd door een groep van 300 individuen, die tezamen waren gebracht door het WWF en Greenpeace. Het is een onafhankelijk en vrijwillig gezelschap dat normen stelt voor de industrie die producten van het regenwoud maakt. Dit biedt consumenten door middel van certificering de mogelijkheid om milieuoverwegingen mee te nemen in hun aankoopbeslissingen. Een andere private governance organisatie dat normen stelt is de International Organization for Standardization 14001. Dit is beter bekend als ISO (van de ISO certificering, zoals eerder besproken).

Regionaal milieubeheer

Veel milieukwesties vragen om een regionale reactie, in plaats van een reactie op globaal niveau. Een aantal regionale IGOs, zoals de EU, NAFTA en ASEAN, houdt zich bezig met milieukwesties.

De EU heeft het sterkste en meest innovatieve milieubeleid. De milieubeginselen van de VN zijn gebaseerd op twee algemene kernbeginselen:

  • De vervuiler moet betalen om het milieu te herstellen.

  • Er moet preventieve actie worden ondernemen ingeval van een bedreiging van het milieu.

Het EU milieurecht beslaat inmiddels 6 milieuactieprogramma’s, 300 wetgevingshandelingen (waaronder 80 richtlijnen vallen). Daarnaast zorgt de EU er ook voor dat consumenten de mogelijkheid om weloverwogen keuzes te maken. Zo bestaan er verschillende EU eco-labels voor milieuvriendelijke producten. Tevens is in 1993 het European Environment Agency opgericht, welke data verzamelt zodat nieuwe beleidsvormen ontwikkelt kunnen worden. Tot slot zijn er verschillende mechanismen ontwikkeld om het milieubeleid te ondersteunen door middel van financiering. Een voorbeeld vormt het Financial Instrument for the Environment (LIFE).

De uitdagingen van implementatie, naleving en effectiviteit

Er is een levendig debat gaande tussen academici en beleidsmakers over de behoefte aan een herstructurering van milieu governance instituties. Aan de ene kant staan zij die pleiten voor een centralisatie in een global milieuorganisatie. Zo zou een World Environment Organization opgericht kunnen worden. Anderen stellen dat dit af zou leiden van de beleidskwesties. Daarnaast spelen er vragen als ‘hebben de staten maatregelen genomen ter implementatie van bestaande internationale overeenkomsten en komen zij de bepalingen hieruit na?’. Vooral ontwikkelingslanden lukt het niet altijd om deze te implementeren en na te leven. Meer in het algemeen vraagt men zich af of de verschillende milieumaatregelen effectief zijn. Zo zouden er maar een paar zaken zijn die duidelijk aantonen dat er een verbetering van het milieu heeft plaatsvonden. Voor het antwoord op deze vraag is een uitgebreid verder onderzoek vereist.

Wat zijn de dilemma’s binnen global governance? - Chapter 12

Wat maakt GG anders?

Drie kwaliteiten van global governance. Ten eerste: beleidsproblemen gaan over verschillende terreinen en kunnen dus niet gecategoriseerd worden als economische, politieke of sociale problemen die door de betreffende instituten kunnen worden opgelost. Ten tweede zien we dat staten en IGOs niet langer de enige belangrijke actoren zijn op het gebied van deze internationale problemen. Het maatschappelijk middenveld, NGOs, transnationale belangengroepen en sociale bewegingen eisen dat ze worden betrokken in beleidskwesties over een groot bereik van verschillende kwesties. Expertgroepen en epistemische gemeenschappen zijn onontbeerlijk voor de kennis en expertise die ze mee nemen op milieugebied en andere kwesties. Private corporaties zijn steeds belangrijkere partners geworden en hebben veelal de middelen die overheden vaak niet willen (uit)geven. Partnerships coalities en netwerken zijn dus van belang voor GG. Dit vereist nieuwe vormen van leiderschap, kunnen in potentie spanningen veroorzaken tussen de spelers en dit vraagt dus om goede coördinatie. Ten derde is er niet een enkel model van GG om alle kwesties en beleidsproblemen op te lossen, noch is er een enkele structuur van gg maar juist een veelheid van stukken die niet samen te passen zijn in een algehele puzzel. Dit is de natuur van GG die in dit boek is verkend.

Wat kunnen global governance actoren doen?

Actoren in global governance kunnen verschillende taken uitoefenen. Er zijn zes gebieden waarbinnen deze actoren significante bijdragen kunnen leveren voor global governance:

  • Het ontwikkelen van nieuwe ideeën. De VN vormt het centrum van global governance. De VN heeft een lijst van ideeën opgesteld waaruit de meest significante bijdragen van de VN blijkt. Deze ideeën zijn afkomstig van lidstaten, van het Secretariaat, NGOs, experts en consultanten. Een van de ideeën is bijvoorbeeld vredebewaring. Daarnaast kan gedacht worden aan de veiligheid van de mens, duurzaamheid, ontwikkeling van de mens, mensenrechten.

  • Het opvullen van gaten in kennis en het verzamelen van data.

  • Het stellen, promoten en monitoren van doelen.

  • Opstellen van agenda’s in internationale gebieden.

  • Het vermogen om aan te passen en te hervormen.

  • Innovatie: nieuwe variaties van governance

Wat kunnen global governance actoren niet doen?

  • Handhaving. De VN en andere IGOs doen in het algemeen alleen aanbevelingen. De VN Veiligheidsraad kan een machtiging geven voor sancties en militair ingrijpen, maar militaire handhaving komt zelden voor.

  • Snel reageren in tijden van crisis.

  • Het managen van langdurige en grote projecten.

  • Het coördineren van activiteiten van agentschappen.

  • Het omgaan met de ‘duistere kant’ van staten.

Uitdagingen voor de toekomst

Innovatieve nieuwe benaderingen voor GG hebben nog steeds te maken met legitimiteit, verantwoording en effectiviteit. Dit speelt op twee niveaus: individuele actoren moeten deze legitiem zijn, verantwoording afdragen en effectief zijn, en gg in het algemeen dient dit ook te doen.

  • De uitdaging van legitimiteit: om legitiem te zijn dienen stukken van GG zo veel mogelijk deelnemers hebben, het moet democratisch zijn. participatie geeft mensen een gevoel van ownership en dat ze deel hebben aan de uitkomst. Ook dienen actoren zelf democratisch te worden, wat moeilijk is in een wereld waar (nog) niet alle landen democratisch zijn. GG moet een werkelijk mondiaal gegeven zijn en niet alleen een westers of Amerikaans iets. Als laatste moet ook de grote ongelijkheid tussen landen weg worden gehaald om GG legitiem te houden.

  • De uitdaging van verantwoording: in een democratie kan de bevolking de regering afstraffen maar dat gaat niet lukken in GG. Dus moet er een vorm van verantwoording worden ingebouwd in GG. Is ook van belang omdat de reikwijdte en structuur van sommige organisaties niet helder is. Is goed om meer transparantie te krijgen in GG.

  • De uitdaging van effectiviteit: vrijwel alle organisaties proberen effectiever te zijn, maar het is lastig. Het is moeilijk omdat globalisering nu eenmaal ongelijkheid teweeg brengt en als je doel is om deze weg te poetsen moet je hard werken. Een benadering is om te proberen te leren, zowel door organisaties als door individuen. Lessen die de ene actor hebben geleerd kunnen door andere worden overgenomen.

De uitdagingen van legitimiteit, verantwoording en effectiviteit, met hun samenhangende aspecten van gelijkheid, eerlijkheid en rechtvaardigheid vragen om een continue worsteling tussen evoluerende setjes van deelnemers door de tijd heen.

De behoefte om opnieuw na te denken over GG

Omdat we nu governance hebben zonder governments (overheden), moeten we opnieuw gaan nadenken over hoe GG functioneert.

Abonneechapter met online BulletPoints van International Organizations: The Politics and Processes of Global Governance - Karns & Mingst - 2e druk

Hoofdstuk 1

  • GG = multi-level verzameling van beleidsgerelateerde activiteiten, regels en mechanismes, formeel en informeel, publiek en privaat, zoals het heden ten dage in de wereld bestaat. We spreken hierover als ‘stukken’ (pieces) van global governance

  • De ‘stukken’ van GG zijn samenwerkingsverbanden binnen GG. OA:

    • Intergouvernementele organisaties (IGOs),

    • Internationale Non-gouvernementele organisatie (NGOs)

    • Internationale regels en wetten

    • Normen (soft law)

    • Internationale regimes (koppeling van regels en normen),

    • Ad hoc regelingen, hybride publiek-private overheidsregelingen, internationale conferenties

    • Private overheid

  • Naast de vele stukken van GG zijn er ook veel actoren. Deze actoren kunnen niet los van elkaar worden bestudeerd, maar hier is een opsomming van verschillende soorten actoren:

    • Staten

    • Subnationale en lokale jurisdicties

    • Transnationale en transgouvernementele netwerken van actoren

    • IGOs

    • NGOs

    • Experts en epistemische gemeenschappen (epistemic communities)

    • Multi-aandeelhouders (multistakeholders)

    • Multinationale corporaties

  • Er is MEER behoefte aan GG. Dit komt door globalisering en het einde van de Koude Oorlog. Globalisering zorgt er voor dat menselijke interactie zich steeds meer op het mondiale vlak af speelt. Einde van de Koude Oorlog geeft nieuwe uitdagingen aan GG.

  • Civil society (opgekomen na einde Koude Oorlog) is meer dan alleen NGOs.
    Civil Society = verzamelterm voor alle organisaties en associaties die bestaan buiten het domein van de staat en de markt, waaronder ook doctoren, wetenschappers culturele groepen, sportclubs enzovoorts vallen. Het grote verschil zit ‘m in de band met burgers: NGOs worden door de elite gerund en hebben vage banden met de bevolking, Civil Society is veelal verweven met de bevolking

  • Deze trends dagen soevereiniteit van staat uit; niet langer is het zeker dat de staat interne autonomie en externe authoriteit heeft.

  • Multilaterale onderhandelingen zijn de ‘management gereedschappen’ van GG geworden. Diplomatie is steeds complexer geworden; beslissingen zijn doorgaans niet meer one-state-one-vote, maar gebaseerd op consensus (niet iedereen hoeft vóór te stemmen), er wordt vaak gekeken naar inleg van geld, en soms ook naar de grootte van de bevolking van een land. Permanente leden veiligheidsraad hebben veto

  • Leiderschap kan van allerlei bronnen komen, en kan er uit bestaan om een winnende coalitie te formeren of om een juiste tekst te onderhandelen voor een verdrag

  • De politiek van GG behelst (de) worstelingen om rijkdom, macht en kennis in de wereld. Machtsrelaties van staten zijn derhalve van belang, maar ook de middelen en acties van niet-statelijke actoren. Autoriteit en legitimiteit van de stukken van GG zijn van belang en staan onder druk.

  • Legitimiteit van samenwerkingsverbanden is belangrijk en vraagt constant om aandacht, want het zorgt er voor dat afspraken worden nagekomen.

  • Verantwoording afleggen wordt continut om gevraagd maar er is niet een éénduidige definitie dus het is lastig te bepalen hoe dit gedaan dient te worden.

  • Effectiviteit van GG staat continu ter discussie. Wat is de uitkomst, en hoe wordt die gemeten? De complexiteit van kwesties maakt dit moeilijk vast te stellen.

Hoofdstuk 2

  • Liberalisme: de mens is van nature goed, sociale vooruitgang is mogelijk en menselijke gedrag smeedbaar en te perfectioneren door instituties. Onrecht, agressie en oorlog zijn uitkomst van inadequate instituties en onbegrip van de leiders. Zijn niet onvermijdbaar en kunnen worden geëlimineerd door collectieve of multilaterale actie en institutionele hervormingen. De expansie van menselijke vrijheid is een kernovertuiging, en dat kan worden bewerkstelligd door democratie en marktwerking. Individuen zijn de belangrijkste (unitaire) actoren en daarna komen staten als de meest belangrijke (collectieve) actoren. Staten zijn pluralistische actoren, wat betekent dat hun belangen veranderen door verkiezingen, morele en ethische overwegingen, machtsrelaties en onderhandelingsposities (en dus niet vast staan).

  • Neoliberaal Institutionalisme, of Neoliberalisme: staat-centristische benadering waar staten rationele actoren zijn in een anarchische wereld. Omdat staten hun maximale opbrengst willen verhogen hebben ze een prikkeling om samen te werken en daarmee verklaren neoliberalen de vele samenwerkingen op internationaal niveau. Door middel van instituties kunnen staten het ‘collectieve actie probleem’ oplossen, dat ze zonder instituties niet zouden kunnen oplossen. Hierbij baseren ze zich op het gevangenendilemma. Instituties stimuleren samenwerking door aan te geven wat verwacht wordt, waardoor staten proberen dat te doen, om hun reputatie hoog te houden. Ze geven informatie die transactiekosten laag houden en daarmee wordt samenwerking gestimuleerd.

    • Functionalisme: overheidsregelingen voortkomen uit de fundamentele, of functionele, behoeftes van mensen en staten. Hiermee verklaart het de opkomst en vooral ook de ontwikkeling van vele IGOs. Hoe meer men samenwerkt in economie en op sociaal vlak, hoe meer deze samenwerking over zal vloeien (spill-over) in internationale politiek (klassiek vb: EU).

    • Internationale regimes: veel internationale afspraken niet alleen formele stukken waren maar daarnaast ook bestonden uit meer informele normen en gedragscodes die door de tijd gecodificeerd waren en soms ook geïnstitutionaliseerd zijn. In de meest wijde definitie zijn regimes sets van impliciete of expliciete principes, normen, regels en beslissingsprocedures waaromheen de vooruitzichten van de actor samenkomen in een specifiek beleidsgebied.

    • Collectieve of publieke goederen theorie: deze goederen overstijgen het individuele belang en zijn gedeeld met en tussen individuen, onafhankelijk van individuele bijdragen (klassiek vb: collectieve graaszone). Kunnen tastbaar of ontastbaar zijn, en door mensen gemaakt of niet door mensen gemaakt. Zijn makkelijker te verzorgen in kleine gemeenschappen dan in grotere. In kleinere groepen kan makkelijker free-riding en defectie worden aangepakt en in grotere groepen is de fractie van de groep die baat heeft bij het goed kleiner en zijn de organisatiekosten hoger.

  • Realisme: uitgangspunt is dat individuen rationeel handelen om hun eigenbelang te behartigen. Binnen het internationale systeem zien realisten staten als de meest belangrijke actoren, eenheden die hun nationale belang behartigen, een belang dat doorgaans gedefinieerd wordt in termen van macht en veiligheidsvraagstukken ten opzichte van andere staten. Staten opereren in een volledig anarchisch systeem en daaruit vloeit voort dat staten volledig op zichzelf moeten vertrouwen om hun veiligheid te waarborgen door de machtsbalans in hun voordeel te doen uitslaan en door andere staten af te schrikken.

    • Neorealisme of structurele realisme wordt meer belang gehecht aan de structuur van het internationale systeem. De structuur van het systeem wordt bepaald door ‘het ordende principe’: de afwezigheid van overkoepelende autoriteit (anarchie) en de distributie van macht tussen staten. Hieruit volgt machtsbalans of hierarchie, waardoor staten gemotiveerd worden samen te werken.

    • Strategische of rationele keuze theorie: gaat niet om macht maar om econoimsche of rationele overwegingen. Markten zijn de meest efficiënte mechanismen voor menselijk gedrag maar er kunnen imperfecties in de markt ontstaan: informatie kan incompleet zijn, of transactiekosten kunnen te hoog zijn. In die gevallen bieden instituties een uitkomst.

    • Theorieën van hegemonische stabiliteit en concerten van grootmachten: de open markt is een publiek goed dat niet in stand gehouden kan worden zonder de acties van een dominante economie. Wanneer er een dominante economie is (controle over ruwe materialen, kapitaal, markten enz) dan kan deze staat leiderschap uitoefenen over andere staten. Wanneer deze staat een open liberale markteconomie wil dan kan dit publieke goed van een open markt in stand worden gehouden (slechts twee voorbeelden: GB 19e eeuw; VS na WOII)

  • Sociaal constructivisme: Het gedrag van individuen, staten, en andere actoren wordt gevormd door gemeenschappelijke overtuigingen, sociaal geconstrueerde regels en culturele praktijken. Wat actoren doen en hoe ze interrelateren verandert vervolgens de betekenis van normen. Identiteiten zijn ‘sociaal geconstrueerd’ en ideeën, waarden, normen en gezamenlijke overtuigingen doen er toe om de belangen van de staat te definiëren (vb: Du na WOII)

  • Critical theorieën: tegenhanger tegen het realistische focus op macht en de liberalistische positieve kijk op markten.

    • Marxisme en neomarxistische theorieën: economische krachten staan voorop in het verklaren van politieke en sociale fenomenen. De evolutie van productieprocessen verklaart veranderingen in relaties tussen diegenen die productie controleren en diegenen die produceren, wat relaties in productie, sociale relaties en machtsverhoudingen verklaart. Internationale wetgeving en internationale organisaties worden gezien als producten van dominante staten, dominante ideeën, en de belangen van de kapitalistische klasse. (is dominante theorie in ontwikkelingslanden)

    • Dependencia theorie: de standaardvormen van handel zijn ongelijk door kolonialisme en neokolonialisme. Internationale actoren die zouden helpen hebben niet geholpen en worden gezien als actoren die het zuiden afhankelijk maken van het noorden (anders dan liberalen!). Oplossing zou liggen in het verbreken van contact totdat de landen in het zuiden sterk genoeg zijn om te participeren in de wereldeconomie.

  • Theorieën van organisatorische interacties (het gaat niet alleen om staten!)

    • Interorganisatorische processen: Organisaties hebben gedeelde behoeften en gedeelde belangen. Dit kan leiden tot verregaande samenwerking of conflict, en interorganisatorische theoretici bestuderen wat waartoe leidt.

    • Netwerken: de sociologische literatuur over netwerken behandelt verschillende koppelingen tussen organisaties en individuen (privé en publiek), in het binnenland en buitenland. Zo is er vaak een linking-pin organisatie die één en ander kan bewerkstelligen.

    • Principal-agent interacties: principalen (in de politiek: beslissers) delegeren autoriteit naar een agent/vertegenwoordiger (bijvoorbeeld, een bureaucratie), waarbij de agent bekrachtigd wordt om in naam van de principaal te handelen. Voordeel principaal: agent neemt werk uit handen; nadeel principaal: agent kan teveel autonomie krijgen.

  • Intra-organisatorische processen (nu binnen organisaties zelf)

    • Organisatorische cultuur: eigen cultuur, die los staat van de cultu(u)r(en) van hun leden. Organisaties worden zo een actor op zichzelf, met eigen normen, waarden, en culturen.

    • Organisatorische aanpassing en lering: aanpassen: meer en nieuwe activiteiten ontplooien; leren: herdefinitie van organisatie en herdenken van problemen, waarna er meer en nieuwe activiteiten worden ontplooid

Hoofdstuk 3

  • Statensysteem = West-Faalse systeem = (kern): staten hebben territoriale soevereiniteit, evenals het recht om religie te kiezen en het is verboden dat bovenstatelijke organisaties zoals de kerk zich met de staten bemoeien. Staat onder druk door binnen- en buitenland, ofwel door GG.

  • Bestuurlijke innovaties 19e eeuw

    • Het concert van Europa: soort informeel intergoevernementalisme. Staten besloten om samen te werken op basis van bepaalde rechten en verantwoordelijkheden, met de verwachting van een soort van reciprociteit. Begon in 1815.

    • Pubieke internationale unies: verregaande industrialisatie en technologische ontwikkelingen levert problemen op die niet meer door staten alleen kunnen worden opgelost. Hiervoor worden redelijk zelfstandige unies opgericht (vb’s ILO, Interpol)

    • Het Den Haag systeem: In 1899 en 1907 organiseerde Tsaar Nicholas II twee conferenties in Den Haag waarbij zowel Europese als niet-Europese landen voor werden uitgenodigd. Deze samenstelling, zonder crisis als aanleiding, is vernieuwend.

  • Multilateralisme in de 20e eeuw: in de twintigste eeuw is het aantal IGOs en NGOs zeer ver door ontwikkeld. Het gaat hier doorgaans om functionele organisaties, die in een bepaalde tastbare behoefte voldoen. Om deze taak te vervullen krijgen deze organisaties ook vaak (zonder dat van te voren te willen) een politieke rol, omdat ze soms de kern van de soevereiniteit van de staat raken (vgl. spill-over van functionalisme; vgl. statensysteem)

    • Volkerenbond: twee grote principes: 1. Lidstaten respecteren en behouden de territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van andere (lid)staten; 2. Lidstaten stemmen er mee in om verschillende methodes van het oplossen van disputen uit te proberen, mocht dat niet lukken dan kon de Volkerenbond besluiten forceren door middel van sancties (collectieve veiligheid).

    • Gezondheidszorg en de Wereld Gezondheids Organisatie: één van de oudste gebieden van functionele activiteit is gezondheidszorg; in hun eentje kunnen staten regionale of mondiale epidemieen niet tegengaan en dus is er samenwerking nodig. In 1851 werd de eerste keer samengewerkt. 1948 is WHO opgericht. Vormt een sterke epistemische gemeenschap gebaseerd op medische kennis. Drie grote bijdragen: ziektebeperking (tegengaan van ziekte versprijding); ziekte controle en uitroeiing (actief strijden tegen ziekte) en ziekte verlichting (het aanpakken van neveneffecten van ziektes). Globalisering geeft meer contact, en dus meer ziekteoverdracht en moeilijker geheim houden van ziektes, dus grotere rol WHO en andere gezondheidsorganisaties.

    • Posterijen en telecommununicaties: telecommunicatie is net als gezondheid drastisch veranderd, en dus zijn ook organisaties gewijzigd; posterijen zijn niet gewijzig en de organisatie is veelal hetzelfde gebleven.

    • Arbeidszaken en de Internationale Arbeidsorganisatie: IAO (1919) belangrijkste principes: humanitaire, politieke en economische motivaties voor de oprichting. Belangrijkste activiteit is het zetten van een standaard voor hoe arbeiders behandeld dienen te worden. Vertegenwoordigers van staat, werkgevers en werknemers. Overheid en de private sector worden beide vertegenwoordigd, wat uniek is in een IGO, maar dit staat ook onder druk: in de Koude Oorlog hadden communistische staten hier geen formeel onderscheid tussen, en vanaf de jaren ’90 worden NGOs gemist. Discussie over relatie IAO met Wereld Handels Organisatie (WHO) (1995): veel staten geven aan dat arbeid los moet staan van handel, en zo proberen ze hun concurrentiepositie (goedkope arbeid) vast te houden; anderen geven aan dat arbeidszaken ook door de WHO moet worden behandeld, omdat die meer macht heeft (sancties). Het gaat in deze discussie om eigenbelang van staten.

    • Evoluerend economisch governance: origine van Bretton Woods instituties: Bretton Wood instituties werden geboren in een politieke strijd: Keynes stelde een mondiale centrale bank voor die kredietverlening kon faciliteren met een nieuwe internationale munt; Henry Dexter White stelde een minder sterke agent voor die internationale handel zou promoten (met de US dollar als centrale rol); White’s plan won: Internationaal Monetair Fonds werd gevormd. Hoe handel moest worden beheerd was men het ook niet over eens en daarom werd er geen Internationale Handelsorganisatie gevormd. Uit die mislukte onderhandelingen kwam wel de General Agreement on Tariffs and Trade (GATT) voort, met 23 van de landen.

    • Internationale Vluchtelingen regime: 1920 voor het eerst hulp aan vluchtelingen. Was gelimiteerd maar wel een omslag in denken: internationale gemeenschap had nu een verantwoordelijkheid voor mensen die ontheemd zijn. In 1950 wordt de VN Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen opgericht (UNHCR) opgericht. Sleutel voor succes en falen van de organisatie is de definitie van vluchteling; deze vorm van juridische bescherming wordt steeds moeilijker om te implementeren. Door onvoorziene uitbreiding van het aantal vluchtelingen is de UNHCR veel samen gaan werken met andere organisaties.

    • Het internationale voedselregime: De VN Voedsel- en Landbouworganisatie werd in 1945 opgericht met het doel om agriculturele productiviteit te vergroten en zodoende honger te elimineren, voeding te verbeteren, problemen te adresseren van surplussen en tekorten, gemeenschappelijke standaarden overeen te stemmen en nationaal landbouwbeleid af te stemmen met de vrije markt. Heeft in de loop der tijd twee andere organisaties ter ondersteuning erbij gekregen en werkt nauw samen met andere organisaties.

    • Trends in functionele organisaties: sommige organisaties scoren hoog op technische en functionele specificiteit, en andere laag. Ook heeft er in de jaren 60-70 een verschuiving plaats gevonden van functionaliteit naar ontwikkelingsmentaliteit

    • Internationale gerechtshoven voor berechting en geschillenbeslechting: meer dan 80. Bij het oprichten van de Volkerenbond (1922) werd ook het Permanent Hof van Internationale Justitie opgericht. Dit hof was (voor het eerst) permanent, met eigen regels, oordelen die bindend waren voor de partijen en openbare notulen (proceedings). Het HIJ was niet gelieerd aan de Volkerenbond (je kon lid zijn van de één en niet van de ander). Het HIJ heeft niet veel zaken gehad, maar de jurispundentie is van belang en wordt nog steeds gebruikt voor de opvolger: het Internationale Hof van Justitie, dat in Den Haag gevestigd is en waar alle leden van de VN ipso facto lid van zijn. Net zoals het HIJ biedt het IHJ lidstaten een onafhankelijk orgaan om juridische disputen op te lossen.

    • Het IHJ wordt bijgestaan door een groot aantal andere internationale tribunalen. Sommige zijn verbonden aan specifieke bureaus, andere aan specifieke VN beslissingen. Weer andere zijn regionale hoven en er is ook een opkomst in private internationale geschillenbeslechting. Deze manieren van geschillenbeslechting hebben een groeiend belang gekregen (vgl. stukken van GG in hfdst 1).

Hoofdstuk 4

  • Vanaf WOII zijn de VN het centrale stuk van GG geweest. De enige IGO met mondiale blik en bijna universeel lidmaatschap, met een agenda die het meest breed is. Onder de functies vallen het maken van nieuwe wetten, normen en principes; nieuwe IGOs zijn gemaakt binnen de VN evenals talloze andere commitees en programma’s; het heeft mondiale conferenties en toppen gesponsord. De Algemene Vergadering van de VN is het centrale toneel.

  • Het belang van de VN en vooral de Algemene Vergadering wisselt door de tijd heen, afhankelijk van internationale politiek. Aan het begin van de 21e eeuw waren twee zaken van belang: de introductie van de Milenniumdoelen, en de nobelprijs voor de vrede voor de secretaris-generaal Kofi Annan.

  • Het handvest van de VN en belangrijkste principes: Meest fundamentele principe is de soevereine gelijkwaardigheid van staten: staten erkennen geen hogere autoriteit dan de staat en ze zijn alle gelijk als juridische entiteiten (grootte, militaire macht e.d. maakt niet uit: Rusland is gelijk aan Rwanda). Ongelijkwaardigheid is echter ook onderdeel van de VN en komt tot uiting in permanent lidmaatschap en vetorechten.

  • Belangrijkste organen:

    • De Algemene Vergadering: beslissingsprocedure: één staat, één stem; heeft de verantwoordelijkheid om dochterorganisaties aan te sturen maar slechts de macht om advies uit te brengen aan de lidstaten. Bij interne aangelegenheden, zoals verkiezingen en het budget heeft de vergadering wel beslissingsbevoegdheid. De algemene vergadering is DE plek om agenda te bepalen op het mondiale podium. Iedere staat kan een agendapunt inbrengen. Ook heeft de AV de verantwoordelijkheid om internationaal recht te ontwikkelen. Hoewel het geen wereld rechtgever is, kunnen haar resoluties wel de basis vormen voor nieuw internationaal recht door nieuwe principes te articuleren. Als laatste heeft de AV ook een (deel)bevoegdheid met betrekking tot het aanpassen van het handvest van de VN.

    • De Veiligheidsraad: beslissingsprocedure: kan namens alle staten van de VN beslissen, maar de permanente leden van de Veiligheidsraad hebben een veto-stem (ze moeten er dus niet mee tegenstemmen, impliciete instemming). Heeft geen reguliere vergaderingen maar komt tezamen wanneer er een kwestie speelt. Ieder land en de secretaris-generaal kunnen kwesties aandragen, maar die kunnen genegeerd worden door de VR. Niet-leden mogen naar vergaderingen en mogen de raad toespreken wanneer ze belang hebben bij de kwestie. ook komen er NGOs en het hoofd van het rode kruis aan het woord. Kortom, het is niet geheel afgesloten van de rest van de wereld. Heeft de belangrijkste verantwoordelijkheid voor het onderhouden van internationale vrede en veiligheid, volgend op hoofdstuk VI en VII van het handvest van de VN.

Naast de verantwoordelijkheid voor de vrede en veiligheid heeft de veiligheidsraad ook verantwoordelijkheden in het verkiezen van een secretaris-generaal, rechters bij het Internationaal Gerechtshof, en nieuwe VN leden – alle tezamen met de Algemene Vergadering. Vetomacht controversieel; Irak (2003) gaf aan dat de Veiligheidsraad nog legitimiteit heeft, want de staten waren het niet eens met de eenzijdige inval van de VS en ondersteunden dat land niet.

    • De Economische en Sociale Raad (ECOSOC): Hoewel de secties van het VN handvest over ECOSOC kort en bondig zijn, is dit het meest complexe van het VN systeem. ECOSOC is het centrale forum van de VN om internationale economische en sociale kwesties te behandelen en de doelen spreiden zich van het bevorderen van hogere levensstandaarden tot oplossingen bedenken voor economische, sociale en gezondheidsproblemen en het aansporen van universeel respect voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden. Het behandelt meer dan 70% van de middelen van de middelen van het VN systeem. Problemen met coordinatie, vanwege: geografisch uiteenliggende dochterorganisaties en strategisch conflicterende dochterorganisaties.

    • Secretariaat van de VN: ambtenaren (zo’n 8900) die vanuit verschillende nationaliteiten zijn aangetrokken maar waarvan verwacht wordt dat ze hun nationaliteit overstijgen (maar niet opgeven) en een werkelijk internationale gemeenschap vormen. De secretaris-generaal heeft een moeilijk te definieren takenpakket. Moet zich verantwoorden aan secretariaat en aan alle lidstaten van VN (moeilijk combineren). Meer dan in het verleden wordt de secretaris-generaal gezien als onderhandelaar, tussenpersoon en wereldfiguur. (vb: Kofi Annan heeft uitvoerige hervormingen uitgevoerd, eerste die rapporten opvroeg voor het falen van de VN in Srebrenica, Rwanda, Irak, en heeft contacten met bedrijfsleven en NGOs en IGOs sterk aangehaald). Taken: slechts een-derde van de secretariaatleden (velen technocraten) zitten op het hoofdkantoor; de rest is in het veld. Daar implementeren ze sociaal-economisch beleid dat veel van het tastbare resultaat van de VN omvat. Secretriaat krijgt autoriteit van hun rationeel-juridische kennis; krijgen legitimiteit van de morele doelen van de organisatie en van hun claims op neutraliteit, onpartijdigheid, en objectiviteit; ze krijgen macht van hun missies waar ze anderen helpen.

    • Het Internationale Gerechsthof: gelimiteerde rol (in tegenstelling tot bovenstaande organisaties) maar is minstens even belangrijk. De juridische arm van de VN. Zodanig deelt het de verantwoordelijkheid met de andere organen dat de principes van het handvest worden gevolgd. Het biedt staten een onafhankelijk orgaan dat juridische geschillen kan beslechten - in lijn van het internationale recht - en om advies te geven over juridische vraagstukken die de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad aan het Hof geven. Bestaat uit 15 rechters. Partijen in een conflict – alléén staten – moeten alle ermee toestemmen dat het hof een uitspraak zal doen over hun conflict. Indien staten dit niet doen heeft het hof geen zeggenschap, maar wanneer staten dit wel doen, dan dienen ze ook de uitspraak van het hof te respecteren (er wordt hier rekening gehouden met de ‘kracht van schaamte’).

    • De Trustschapsraad: Is in het leven geroepen om gebieden te overzien die zonder leiding waren maar die niet geheel zelfstandig konden worden genoemd. Het gaat bijvoorbeeld om voormalige Duitse kolonieen, die onder supervisie van de Volkerenbond waren geplaatst of om Palestina. Doel is zelfstandig maken van deze gebieden (en zichzelf dus overbodig maken). De zelfstandigheid van alle gebieden is gelukt, maar het bleek lastig om de trustschapsraad te ontbinden, Nu is men dus op zoek naar nieuwe functies voor de raad. (vgl functionalisme)

    • Mondiale conferenties en toppen: los van bovenstaande structurele samenkomsten zijn er ook ad hoc evenementen die de VN sponsoren. Het gaat hier over allerlei onderwerpen, van vergrijzing, tot klimaat, tot de wetten van de zee. Is een platform om het algemeen bewustzijn van bepaalde problemen te vergroten, om soft law te ontwikkelen, nieuwe normen, principes en internationale standaarden. Ook is het een middel om een proces in gang te zetten waarbij overheden verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor hun acties

  • Zoals vele organisaties heeft de VN aanhoudende problemen op het gebied van financiering, coordinatie, management en structurele zwakheden. Al deze problemen kunnen worden teruggevoerd op de grote uitbreiding van kwesties die de VN moeten aanpakken sinds dat ze zijn opgericht, de corresponderende uitdagingen voor de capaciteit van het systeem om deze problemen aan te pakken en de terughoudendheid van lidstaten om met de noodzakelijke middelen over de brug te komen.

    • Hervorming is noodzakelijk maar moeilijk omdat er aan de status quo zoveel politieke belangen kleven. De meeste voorstellen voor hervorming zijn opgesteld namens verborgen politieke agenda’s en beleidsdoelen, en reflecteren concurrerende nationale belangen. (vb: Veiligheidsraad: Europa is oververtegenwoordigd, en koste van Afrika, Azië en Latijns-Amerika; landen als Japan en Duitsland betalen meer dan Ru, Ch, Fr en En maar zijn geen permanente leden) maar landen als Fr en En willen macht niet opgeven, dus verandering intens moeilijk).

    • Coordinatie en management: moeilijk. Verschillende organisaties doen hetzelfde (vb: ECOSOC). Bij HIV-AIDS zijn de begrotingen en actieplannen van 29 VN samenstellingen samengevoegd om alles op HIV/AIDS te richten. Dit biedt een model voor de toekomst.

    • Secretariaat blijft zich continu aanpassen om legitimiteit te behouden

    • Begroting: is net als de VN complex. Net als de VN is de begroting van de VN complex. Er is een aantal pilaren die eigen begrotingen hebben (reguliere budget voor administratie, grote organen en programma’s; vredebewaking voor militaire inzet en daarnaast heeft ieder agentschap ook een eigen begroting). Geld krijgt de VN van staten en de grote organen halen zelf ook geld op, vaak meer dan de staten. Politiek is hier echter ook van belang, want soms weigeren staten om geld te geven en dan heeft de VN een crisis. Hervormingen op dit gebied zijn nog niet gelukt.

    • Ander gebied van hervorming is integratie met niet-statelijke actoren (NGOs en bedrijfsleven)

  • VN en regionale organisaties: bij ontstaan van VN waren er nog niet veel regionale organisaties en de invulling van de relatie met dit soort organisaties is open gehouden. Er is hier wat spanning, want het is moeilijk om te gaan met initiatieven van de regio’s wanneer het gaat om vrede en veiligheid en wanneer de veiligheidsraad denkt hier verantwoordelijk over te zijn. Dit is vooral opgekomen na de Koude Oorlog, want toen kwamen de regionale organisaties op.

Hoofdstuk 5

  • In de 21e eeuw zijn regio’s opgekomen als nieuwe drijvende kracht van internationale politiek. Het is een nieuw mondiaal landschap.

  • Regio’s verschillen sterk in hun rijkweidte, institutionele vorm, lidmaatschap en identiteitszin. Grootste contrast is tussen Europa (vooral EU) en Azië Europa is relatief sterk geïnstitutionaliseerd, met rechtbanken, gekwalificeerde meerderheid stemmingsprocedures, transparantie en monitoring, een hecht juridisch systeem met regels en reguleringen – een significante intrusie op de soevereiniteit van de lidstaten. In Azië is de samenwerking meer informeel en non-legalisitsch waarbij staten meer vrijheid hebben. Het relatieve succes van regionale organisaties is gebaseerd op waarnemingen over of de doelen worden gehaald en problemen worden opgelost.

  • Het idee achter regionalisme is dat staten in een gegeven geografisch gebied makkelijker en effectiever kunnen samenwerken om economische en veiligheidsproblemen aan te pakken, omdat ze dichter bij elkaar en de problemen zijn en omdat er vanuit wordt kan worden gegaan dat ze enige achtergrond en aanpak delen. Steeds vaker wordt dit in twijfel getrokken.

  • Regio’s zijn moeilijk te definiëren Essentialistische benadering neemt mee dat er een natuurlijke, essentiële kern van economische, veiligheids, religieuze of culture koppelingen tussen staten en mensen is die een regio definiëren; Constructivistische benadering geeft aan dat een regio een sociaal en politiek construct is met verschillende concepten, metaforen, en praktijken die determineren hoe de regio gedefinieerd is en wie er bij horen en wie niet. Het benadrukt dat regio’s gemaakt zijn en niet al te statisch zijn.

  • Regionalisme gebeurt niet zomaar. Is afhankelijk van machtsdynamiek, identiteit (of gedeelde opvatting van identiteit), ideologie, interne en externe bedreigingen, binnenlandse politiek, en leiderschap.

  • Twee golven van regionalisme: na WOII en vanaf jaren ’80. De tweede golf was het meest succesvol.

Europese regionale organisaties:

  • Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)

    • meest georganiseerde regionale veiligheidsorganisatie ter wereld. Het begon als een alliantie in de Koude Oorlog en is sindsdien uitgegroeid tot 28 participerende landen. Kern is artikel 5, waarbij wordt aangegeven dat een aanval op één van de landen van het verdrag wordt gezien als een aanval op al deze landen, waarbij alle landen worden verplicht bijstand te verlenen. Ook is de organisatie gebaseerd op de liberale ideologie van vrede, waarbij de deelnemende landen wordt opgeroepen om de vrijheid en gemeenschappelijk erfgoed en beschaving van hun bevolking te waarborgen, gebaseerd op de principes van democratie, individuele vrijheid en rechtszekerheid (rule of law).

  • De organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE, OSCE)

    • Breedste organisatie in de Europese veiligheidsarchitectuur, met 56 lidstaten in Europa en Centraal-Azië, plus de VS en Canada. Het is geevolueerd als een belangrijk instrument voor veiligheidssamenwerking en coordinatie en conflictpreventie en –resolutie. Meest bekend door het organiseren, overzien, en monitoren van verkiezingen, evenals het verbeteren van mensenrechten en minderheidsrechten. Wortels liggen in het Oost-Europese Warschau-Pact, en de OSCE is in 1990 daaruit gegroeid. Een secretariaat was gevormd, tezamen met een Conflict Prevention Center, Office for Democratic Institutions and Human Rights, en een parlementair assemblee. Alle beslissingen worden door met concensus genomen. Ondanks de grootte van de organisatie de besluitvorming is het toch een relatief effeciente organisatie en doet veel.

  • Europese Unie

    • Unieke entiteit dat diep geinstitutionaliseerd is met veel meer binding dan enig andere regionale organisatie. Van zes landen naar zevenentwintig; het proces is er één van integratie, waar samenwerking op het ene vlak meer samenwerking op het andere vlak nodig maakt (spill-over) waarmee theorieën van functionalisme en neofunctionalisme worden gestaafd. Het heeft aspecten van supranationalisme en intergouvernementalisme. De ontwikkeling heeft een verbreding van het aantal landen gezien en een verdieping van inbinding met de EU. Veel van beleidsvoering in Europa is beleidsvoering van de EU. EU is 1/3 van de wereldeconomie en zestien landen hebben dezelfde munt, de euro.

  • Gemenebest van Onafhankelijke Staten en de Collectieve Veiligheid Verdragsorganisatie.

    • De GOS werd in 1991 gevormd, direct na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, met 12 van de voormalige Sovjetstaten (de Baltische staten (Letland, Estland, Litouwen) wilden er niet bij want die wilden zich richten op het westen)). Vanaf het begin miste de organisatie een richting en was er veel conflict. Men was bang voor Russische dominantie. Belangrijkste wapenfeit is dat alle nucleaire wapens in de lidstaten terug zijn gegeven aan Rusland – maar pas na Amerikaanse steun. Zes van de staten van GOS (Rusland, Armenië, Kazachstan, Oezbekistan, Kirgizstan, en Tadzjikistan) hebben de Collectieve Veiligheid Verdrag opgesteld in 1992. Deze was niet zeer effectief tot 2001 en de Amerikaanse inval in Irak, 2003. Deze landen hebben sindsdien veel meer samengewerkt op veiligheidsgebied en de Collectieve Veiligheid Verdragsorganisatie opgezet om zich tegen buitenlandse inmenging in te dekken. Analisten zien dit als voertuig voor een versterkt Rusland.

Noord- en Zuid-Amerikaanse regionale organisaties:

  • De Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS)

    • Is een organisatie die in 1948 is opgericht, maar meer actief geworden is na het einde van de Koude Oorlog. Gaat onder meer om regionale vrede te waarborgen, gemeenschappelijke actie tegen agressie, en het beperken van het gebruik van conventionele wapens. Roept ook op tot democratisering en oplossingen te zoeken voor politiek, juridische en economische problemen, evenals het promoten van economische, sociale, en culturele samenwerking en het uitroeien van extreme armoede. Rollen van de OAS behelzen zowel collectieve verdediging tegen agressie van buiten de regio als ook vredelievende beslechting van disputen tussen de Amerikaanse staten zelf.

  • Noord-Amerika: North American Foreign Trade Agreement (NAFTA)

    • dit is een vrijhandelsverdrag tussen Canada, de VS en Mexico. Was naar voren geschoven door vrijhandelsadvocaten en bedrijven in de regio, belangengroepen voor arbeiders, het milieu en andere zaken waren tegen. NAFTA is meer dan een handelsverdrag, het heeft de stroom mensen, culturen, voedsel muziek en sport vergroot, waarmee culturele overdracht werd bewerkstelligd. Maar de samenwerking van Mexico compliceert andere samenwerkingsverbanden in Centraal-Amerika. Bovendien hebben de landen ervoor gekozen om een minimale politieke structuur in te zetten om dit verdrag na te leven met een intergouvernementeel systeem, wat misschien meer uitbreiding verlangt.

  • Mercosur

    • Mercosur ligt tussen de gemeenschappelijke markt van de EU en vrijhandel van de NAFTA. Mercosur is zeer lichtgewicht in regels, instituties en implementatie rust bij (de relatie tussen) presidenten. Tegelijk is er ook een douane-unie en een gemeenschappelijk extern tarief vastgesteld. Dit bevorderde handel sterk, zodat in 1995 deze regio het op 4 na grootste handelsblok ter wereld werd. Naast handel richt Mercosur zich ook enigszins op politiek en democratisering (heeft ingegrepen in politieke crisis Paraguay). Goede van Mercosur is dat het effectief is geweest in het lager krijgen van externe tarieven, handel tussen de landen is omhoog gegaan, democratie is verdedigd, en gemeenschappelijke belangen zijn gevormd. Nadeel is dat het vaak sterk verdeeld is geweest en dat de meerderheid van besluiten niet afgedwongen zijn. Venezuela is in 2005 lid geworden, en is eerste lid dat én lid is van Mercosur en van de Andean Community

  • Andean Community

    • Het komt uit 1969, tussen Bolivia, Colombia, Ecuador, Peru en Venezuela. Doel was ontwikkeling stimuleren en externe kwetsbaarheid tegen te gaan met een gemeenschappelijk handelstarief gemeenschappelijk economisch beleid en liberalisering van handel binnen de regio.

  • Union of South American Nations (UNASUR)

    • Samenwerkingsverband tussen Mercosur, Andean Community, Chili, Guyana en Suriname. Grondwettelijk verdrag getekend in 2008.

Regionale organisaties in Azië:

Er is geen overkoepelende Aziatische organisatie vanwege diversiteit, ideologische polarisatie, en concurrerende nationale en subregionale identiteiten. Vanaf de jaren ’90 is er zeer veel veranderd. De oudste en meest machtige samenwerking is de Association of Southeast Asian Nations (ASEAN) die in 1967 is opgericht. In de jaren ’90 hebben lidstaten hiervan het ASEAN Regional Forum opgezet, evenals de Asia-Pacific Economic Cooperation. In 2001 werd het Shanhai Cooperation Organization opgericht

  • ASEAN

    • In 1969 ontstaan met Indonesië, Singapore, Malaysie, de Filipijnen en Thailand om regionale veiligheid en economische ontwikkeling te bevorderen. Er zijn grote verschillen tussen de landen, maar externe problemen verenigden deze landen. ASEAN-leden respecteren elkaars soevereiniteit (norm van non-interventie), lossen geschillen zonder geweld op, gaan militaire allianties uit de weg, zoeken gemeenschappelijke antwoorden op gemeenschappelijke problemen en consulteren veel met elkaar. Dit is de zogenoemde ‘ASEAN way’, waarbij er wordt gezocht naar consensus op beleidsvraagstukken en als er op één bepaald vlak geen consensus is, dan gaan ze naar een ander stuk om te kijken of daar wel overeenstemming kan worden bereikt.

  • Asia-Pacific Economic Cooperation (APEC)

    • werd in 1989 opgericht om intergouvernementeel dialoog op het gebied van economische beleid te stimuleren. Belangrijk doel was ook (hoewel niet op papier gezet) om vertrouwen tussen verschillende landen te vergroten. Maar doelen ambigu.

  • De Shanghai Cooperation Organization

    • Dit kwam voort uit het einde van e Koude Oorlog en zorgen die China had om de 7,000 kilometer grens te bewaken met Rusland, Kazachstan, Tadzjikistan, en Kirgizstan. Vanaf 1996 kwamen de landen jaarlijks bij elkaar, om te beginnen om zelfvertrouwen te bouwen, en daarna om gezamenlijk militaire aanwezigheid te verminderen in de regio. Vanaf 1998 werd de veiligheidsagenda uitgebreid met extremisme, separatisme en terrorisme en werd naast de agenda met veiligheidsvraagstukken ook economische samenwerking geïntroduceerd in de vorm van drugsbestrijding.

      • Sinds het begin is de veiligheidstak flink uitgebreid. Terrorisme, extremisme en separatisme staan nog steeds centraal, maar de aanwezigheid van de VS in Oezbekistan, Tadzjikistan en Kirgizstan baart de leden zorgen. Economische samenwerking is trager ontwikkeld. China en Rusland zijn vooral bezig met veiligheid, terwijl de kleinere landen gebrand zijn op economische ontwikkeling. Daarom wordt ook wel gezegd dat de SCO functionalisme op zijn kop heeft gezet: van samenwerken op veiligheidsgebied komt er nu spill-over naar economische zaken, terwijl de EU andersom was.

Regionale organisaties van Afrika

  • Organization of African Unity (OAU)

    • Het reflecteerde de tijdsgeest van onafhankelijkheid met de volgende drie kernprincipes: 1. Alle staten zijn soevereine gelijken. Elke staat heeft dezelfde macht, ongeacht grootte van de staat; 2. Staten stemden er in toe dat ze niet in de binnenlandse politiek van andere staten zouden interfereren; 3. Territoriale grenzen waren heilig, zonder enige ruimte voor aanpassen van de status quo.

  • African Union (AU)

    • In 2002, na 2 jaar van onderhandelen, werd de OAU vervangen door de Afrikaanse Unie. In de AU is er meer aandacht voor de vele problemen die Afrika plagen en om Afrika als continent meer één te laten zijn om zich te kunnen weren tegen globalisering. De principes van gelijke soevereiniteit en respect voor landsgrenzen zijn hetzelfde gebleven, maar nu mogen staten zich inmengen bij andere staten bij ernstige problemen, zoals bijv. oorlogsmisdaden, genocide en misdaden tegen de mensheid. Ook hebben AU lidstaten beloofd good governance, democratische principes, en respect voor mensenrechten te steunen, en wijzen expliciet regimewisseling af op basis van geweld. De lidstaten geven ook aan disputen vreedzaam te beslechten en om gebalanseerde economische ontwikkeling te krijgen. De principes achter de AU zijn dus veel breder dan de OAU.

  • De Economic Community of West African States (ECOWAS). (15 lidstaten en meer dan 250 miljoen mensen)

    • In 1975 opgericht met het expliciete doel om een gemeenschappelijke markt te vormen. Er is vooruitgang geboekt in het maken van wegen en telecommunicatie tussen de staten, maar verder is vooruitgang traag gegaan

  • De South African Development Community (SADC)

    • heeft brede economische, sociale en milieu-technische doelen opgezet. Van origine was het een ontwikkelingsorganisatie en sindsdien heeft het een vrije markt benadering geadopteerd met grotere handelsliberalisatie en plannen om een douane-unie te zijn in 2010. Hoewel externe handelstarieven laag zijn, is handel tussen de lidstaten laag en het succes en de impact van de SADC dus niet heel hoog.

Regionale organisaties in het Midden-Oosten

  • De Arabische Liga

    • 1945, drie maanden voor de VN. Is opgezet als manifestatie van Arabische eenheid, in een tijd dat deze landen net onafhankelijk waren geworden en machtig wilden worden. Heeft een gezamenlijke stem tegen Israël maar is verder in het algemeen zeer verdeeld.

  • De Gulf Cooperation Council

    • Politiek gezien zijn problemen met de VS eerder bilateraal opgelost dan via dit orgaan, maar economisch gezien is er een vrijhandelszone en gezamenlijke extern tarief vastgesteld voor alle lidstaten. Ook komt er een enkele valuta vanaf 2010. Gezamenlijk burgerschap laat burgers vrij bewegen in de regio, maar een groot deel van de burgers heeft dat privilege niet. Ondanks de potentie die de regio heeft, is onderlinge onenigheid en afhankelijkheid van bilaterale afspraken met de VS niet goed voor regionale samenwerking

Kortom: Regionale organisaties zijn deel van de belangrijkste stukken van GG en sinds het einde van de Koude Oorlog is mondiale regionalisatie een duidelijke trend geworden. Regionale organisaties variëren sterk in termen van hun organisatoire structuren, de types van verplichtingen die ze opleggen aan hun lidstaten, hun middelen, en de rijkweidte van hun activiteiten – van de formele en supranationale Europese Unie tot de losse, informeel politieke samenwerking van APEC en ASEAN. Over het algemeen gesproken zijn instituties in ontwikkelingslanden meer ‘soevereiniteit behoudend’ dan ‘soevereiniteit eroderend’ – hoewel dit volgens sommige andere studies weer iets te sterk is.

Het Gemenebest (the Commonwealth)

Een van de oudste transregionale groepen is het gemenebest, voortvloeiend uit het oude Britse Rijk. Dit is een uniek netwerk van netwerken waarin zowel het intergouvernementele en het non-gouvernementele wordt geïncorporeerd.

Hoofdstuk 6

  • Niet-statelijke actoren kunnen zeer effectief zijn. vb: de International Campaign to Ban Landmines)

  • Doorgaans wordt er gefocust op dit soort positieve uitkomsten van niet-statelijke actoren, maar terroristische organisaties zijn ook niet-statelijke actoren. Er zit dus ook een ‘donkere kant’ aan niet-statelijke organisatie.

  • De reikwijdte van niet-statelijke actoren is BREED.

  • In de wereld worden NGOs vaak gelijk gesteld met het maatschappelijk middenveld (Civil Society), maar dat is niet terecht. Het maatschappelijk middenveld is een breder concept, waarin alle organisaties en associaties die buiten de staat en de markt bestaan toe worden gerekend. Meest belangrijke aspect is dat het maatschappelijke middenveld individuen aan elkaar koppelt; het is een gebied waar burgers spontaan (kunnen) handelen om doelen te behalen.

  • Sinds WOII is het aantal NGOs exponentieel gegroeid

  • Doordat er steeds meer globalisering opkwam, werden mensen steeds meer met elkaar in contact gebracht, wat wederzijdse afhankelijkheid weergaf. Dit gaf behoefte aan NGOs. Ook is met het einde van de Koude Oorlog het ideaal van democratisering verder verspreid, waarmee er ook vele NGOs opkwamen.

  • Ook van belang: Mondiale conferenties die gesponsord waren door de VN en de communicatierevolutie

  • Rol van NGOS: NGOs kunnen de beste plekken vinden om druk uit te oefenen en kwesties te presenteren, kunnen nieuwe ideeën genereren, en teksten opstellen voor multilaterale verdragen, ze kunnen onderhandelaars van overheden helpen om de wetenschap achter de milieukwesties te begrijpen. Ontwikkelingsorganisaties hebben vaak het voordeel om ter plaatse te zijn, neutraal te zijn en om het ‘onmogelijke mogelijk te maken (dat wat overheden niet kunnen, kunnen zij wel).

  • NGOs ondernemen vijf types activiteiten om deze invloed op staten uit te oefenen:

  • Consultatie in het creëren van regimes en implementatie van regimes

  • Lobbyen

  • Surveilleren / overzien van overheidsactiviteiten

  • Betrokkenheid bij internationale programma implementatie

  • Participatie in het maken van beslissingen

  • NGOs en de VN: Hoewel de leden van de VN staten zijn, heeft de VN lange tijd het belang van NGOs onderkend. ECOSOC (maar niet de Algemene Vergadering) mag consultatieve status verlenen aan NGOs. In de 19 gespecialiseerde agentschappen van de VN zijn NGOs veel meer structureel ingebed. Er zijn wel vaak spanningen tussen VN-NGO samenwerking, omdat ze beide vissen naar dezelfde subsidie, en met hetzelfde bezig zijn maar met andere standaarden en met andere kiesdistricten waar ze verantwoording aan af moeten leggen. NGOs werken met minder oordelen over soevereiniteit, overheidstoestemming e.d. maar de VN heeft de middelen niet om alles zelf op te knappen. Er is dus betere samenwerking nodig.

  • NGOs en EU: De EU biedt verschillende mogelijkheden om input te geven. In 1957 werd bijvoorbeeld het Economische en Sociale Comité opgezet om werkgevers, werknemers en andere belangengroepen een plaats te bieden in Europa

  • Veiligheidsorganisaties zijn over het algemeen zeer terughoudend in het betrekken van NGOs in besluitvorming. De NAVO bv

  • Het is moeilijk om de invloed en effectiviteit van NGOs en andere niet-statelijke actoren te meten

  • De snelle uitbreiding van niet-statelijke actoren heeft invloed op de soevereiniteit van staten, maar verschillende theoretische stromingen geven verschillende mates van invloed aan:

  • Liberalen: NGOs zijn steeds belangrijker, soevereiniteit staat sterk onder druk

  • Constructivisten: NGOs van belang voor het creëren van normen en ideeën en hiermee worden de belangen van de staat beïnvloed.

  • Realisten: NGOs zijn geen enkele bedreiging voor de soevereiniteit. Zijn nauwelijks internationale actoren te noemen.

Hoofdstuk 7

  • Hoewel niet-statelijke actoren snel zijn gegroeid in aantal en invloed, blijven staten de meest belangrijke actoren in GG.

  • Realisten zien de voorkeuren en gedrag van staten als reflecties van hun positie in het internationale systeem [grootmacht of niet, red.] en van hun nationale belang.

  • Neoliberale institutionalisten benadrukken het belang van instituties, normen en netwerken voor de bereidheid om te participeren in collectieve actie en voor het gedrag van staten.

  • Constructivisten benadrukken het belang van internationale normen en hoe NGOs en IGOs ons kunnen socialiseren en hoe NGOs en IGOs staten normen kunnen aanleren en op die manier het gedrag van staten kunnen beïnvloeden.

  • Principaal-agent theoretici focussen op de complexe interacties tussen staten en IGOs.

  • Belangrijke landen: de VS, Sovjet-Unie, GB en Frankrijk, China, Duitsland en Japan, India en Brazilië, middelmatig machtige landen, en kleine staten en ontwikkelingslanden.

  • Strategieën van staten: forum shopping, coalities bouwen, ad hoc multilateralisme

  • Beleid en strategieën kan je verklaren door te kijken naar: systeem, binnenlandse politiek en stukken van GG.

  • Uitdagingen voor multilaterale diplomatiek liggen op het gebied van onderhandelen met verschillende culturen en leiderschap en overeenstemming verkrijgen.

Hoofdstuk 8

  • Oorlog is het meest fundamentele probleem in internationale betrekkingen. Oorlog is ook een belangrijke factor geweest in het creëren van vele IGOs. Hoewel de vorige eeuw de meest destructieve eeuw was, heeft het ook vele IGOs en stukken van GG voortgebracht. Maar de aard van oorlog en conflict zijn de afgelopen zestig jaar sterk veranderd, evenals de definities van conflicten. Er is een scherpe daling in interstatelijke oorlogen (tussen twee of meer staten); daartegenover staat dat intrastatelijke oorlog (intern in één land) drastisch is gestegen (vanaf jaren ’50 tot ’90, daarna een lichte daling).

  • Vroeger gingen intrastatelijke conflicten de internationale gemeenschap niet aan, want het systeem van Westfalen ging over de veiligheid van de staat (grenzen, controle over bevolking, vrijheid van inmenging van buitenaf) maar steeds meer werd er gesproken over veiligheid van de mens in de staat in plaats van de staat zelf. Dit gaf groen licht aan ‘responsibility to protect (R2P)’ wat legitimiteit gaf aan legers die een land binnenvielen om mensen te beschermen tegen geweld.

  • Er zijn grote verschillen tussen NGOs die zich op veiligheid richten. Sommige zijn denktanks, andere richten zich actief op het terugdringen van wapens, en weer andere richten zich op het verlichten van humanitaire rampen

  • Realisten

  • Harde variant: er is geen groot verschil tussen de dynamiek die ten grondslag ligt aan inter- en intrastatelijk conflict. Het gaat om de machtsbalans en die speelt zowel internationaal als in binnenlandse politiek. Mocht er een derde partij bij een conflict spelen, dan is dit altijd de VS als grootmacht.

  • Zachte variant: diplomatie en bemiddeling kunnen ook bijdragen tot het oplossen van conflicten. Ook geven ze toe dat er een rol is weggelegd voor internationale organisaties en staten die geen grootmacht zijn om conflicten op te lossen.

  • Liberalen: internationale wetgeving en organisatie zijn traditioneel gezien als manieren om vrede te krijgen en het meeste werk op het gebied van veililgheids governance is gebaseerd op liberale theorie. Zien NGOs en IGOs evenals individuen, staten, en ad hoc groepen onder meer als actoren die een conflict van buitenaf kunnen oplossen.

  • Constructivisme: hebben laten zien hoe normen over bijvoorbeeld massavernietigingswapen zijn veranderd en dat dit van invloed is geweest op internationaal beleid.

  • Mechanismen voor het vredig oplossen van disputen [NB: het vredig oplossen van conflict hoeft niet geweldloos te zijn; soms is geweld noodzakelijk en efficiënt.]: Preventieve diplomatie, bemiddeling, toekenning en arbitering.

  • Collectieve veiligheid gaat uit van het principe dat vrede niet deelbaar is en dat alle staten een collectief belang hebben om agressie tegen te gaan, waar dat zich ook voordoet. Het gaat er van uit at potentiele agressors tegengehouden kunnen worden door een gezamenlijke bedreiging van tegenkracht die gemobiliseerd kan worden door een internationale organisatie zoals de VN of de Volkerenbond.

  • Sancties worden over het algemeen gezien als een goedkopere mogelijkheid dan militaire middelen om een geschil te beslechten. Maar het is een uitdaging om sancties te doen werken.

  • Onderscheid maken tussen handhaving (enforcement) en vredebewaking (peacekeeping): ligt in drie principes: toestemming van de partijen, onpartijdigheid, en gebruik van militair geweld alleen als laatste redmiddel. Maar in meer ‘gespierde’ operaties wordt deze lijn vaak overschreden en is het moeilijk om onderscheid te maken.

  • Traditionele vredebewaring (nog steeds belangrijk): is een relatief lichtbewapende troep vredeshandhavers die zich vaak tussen twee partijen bevindt en wapenstilstanden controleert, een bufferzone creëert, en / of overtredingen rapporteert. Door de kleine macht kan het niet een partij tegenhouden die wil aanvallen.

  • Complexe, multidimensionale vredebewaking: is een combinatie van militaire middelen, politiemacht, en burgeracties om vrede te krijgen. Gaat vaak om een situatie van ‘peacebuilding’ (net) na het conflict. Moeilijk te coördineren, moeilijk om voor lange tijd de internationale aandacht te houden, maar er is nu (sinds 2006) wel het Peacebuilding Commission van de VN.

  • Humanitaire interventie: het dilemma van R2P: het idee is om grootschalige humanitaire crises te verlichten. Problemen zijn: selectiviteit (ene land wordt wel geholpen, andere niet, afhankelijk van of en hoe de media rapporteert en nationale belangen), too little, too late (Rwanda) en controverse bij sommige ontwikkelingslanden die het niet eens zijn met internationale normen, en het uitblijven van een internationale militaire vredesmacht.

  • Proliferatie van kernwapens: gaat om drie ‘pilaren’: normen, verdragen en dwang

  • Verbod op chemische en biologische wapens: er is geen systeem met twee klassen zoals bij kernwapens (kernmachten en de rest). Maar het is moeilijk om landen ertoe te zetten om te ontwapenen (vijf landen hebben nog chemische wapens: VS, Rusland, India, Libië en mogelijk Zuid Korea).

  • Landmijnen en clusterbommen: de international campaign to ban landmines wilde landmijnen tegen gaan. Uniek hier is dat NGOs zoveel hebben gedaan om dit voor elkaar te krijgen.

Hoofdstuk 9

  • Het hoofdstuk begint met een case study van Afrika. Het begint met economische globalisering, dat slecht is geweest voor het continent en dat voor velen voelbaar is geworden. Maar ook wordt aangegeven dat het continent hard bezig is met economische en politieke (democratische) ontwikkeling

  • Tegenwoordig hebben we 192 soevereine staten met relatief open economieën die op complexe wijzen van elkaar afhankelijk zijn, waar één idee heerst: liberaal (of neoliberaal) markt kapitalisme. Vroeger was dit anders. Dit hoofdstuk zoomt in op hoe ideeën over economie economische ontwikkeling hebben behandeld en hoe verschillende stukken van GG zijn gecreëerd.

  • Markten zijn het toonbeeld van economische efficiëntie: ontwikkelen om goederen te produceren, distribueren en consumeren, wat ervoor zorgt dat mensen hun eigen welzijn kunnen verbeteren. Competitie binnen markten zorgt ervoor dat prijzen laag blijven.

Stukken van mondiale economische governance:

  • De Bretton Woods instituties (Wereldbank, IMF, GATT en de daaruit volgende WTO) zijn de hoekstenen van de liberale economische orde en van belang geweest in het verspreiden van de norm van de liberale economische orde.

    • Werelbank: langdurige leningen

    • IMF: kortstondige leningen om valuta’s stabiel te houden, maar nu ook langere leningen.

    • WTO: voor handelsliberalisatie (Meest belangrijke innovaties zijn de Trade Policy Review Mechanism (gaat bij staten na of ze zich wel de handelsregels houden) en de Dispute Settlement Unit (geschillen kunnen hier worden opgelost.)

  • De Wereldbank, het IMF, het VN systeem en NGOs zijn alle veranderd door de tijd heen, met verschillende uitdagingen mee. Hebben alle kritiek gehad maar zijn alle ook effectief geweest, als is het moeilijk om effectiviteit te meten.

  • MNCs zijn de voorhoede van de liberale orde en vertegenwoordigen (voor liberalen) het meest efficiënte mechanisme voor economische ontwikkeling en verbeterd welzijn. Ze verspreiden kapitaal, ideeën en economische groei en zijn een belangrijk stuk van GG.

  • G-7: VS, Frankrijk, Duitsland, Engeland, Italië, Canada en Japan, met een de president van de EU als vertegenwoordiger vanuit de EU. Ook hier komt macht van rijke noorden naar voren

  • Functionele regimes in transport: er zijn sterke regels over oceaanvervoer en luchtvervoer. De VN en private initiatieven gaan hier over

  • Intergouvernementele hulpbron kartels: er is geen internationaal functioneel regime voor de hulpbronnen, staten houden hier hun eigen soevereiniteit. Zo’n 40% van de wereld olie productie komt van de twaalf leden van de Organization of Petroleum Exporting Countries (OPEC) – een internationale productie kartel.

  • Private governance: bedrijven werken ook samen om economische activiteiten te ontplooien.

Regionalisering van economische governance:

  • Regionale organisaties zijn snel opgekomen, en ook zijn er vele regionale handelsovereenkomsten gekomen (in de tijd van de Doha onderhandelingen zijn er meer dan 100 regionale verdragen ondertekend).

  • EU, NAFTA, AFTA

  • Regionale multilaterale ontwikkelingsbanken: deze banken zijn ontworpen om regionale programma’s te steunen en om meer gevoelig te zijn voor regionale behoeften en zorgen.

  • Historisch gezien zijn vooral de armere landen de grootste criticasters geweest. Dit was geworteld in marxisme en in dependencia-theorie. Andere kritiek wordt gemotiveerd door gelijkheid, eerlijkheid en sociale rechtvaardigheid. Nu kijken we naar de schuldenlast van arme landen, globalisering, en het reguleren van MNCs.

Hoofdstuk 12

  • Wat maakt GG anders? Ten eerste: beleidsproblemen gaan over verschillende terreinen en kunnen dus niet gecategoriseerd worden als economische, politieke of sociale problemen die door de betreffende instituten kunnen worden opgelost. Ten tweede zien we dat staten en IGOs niet langer de enige belangrijke actoren zijn op het gebied van deze internationale problemen. Ten derde is er niet een enkel model van GG om alle kwesties en beleidsproblemen op te lossen, noch is er een enkele structuur van gg maar juist een veelheid van stukken die niet samen te passen zijn in een algehele puzzel.

  • Innovatieve nieuwe benaderingen voor GG hebben nog steeds te maken met legitimiteit, verantwoording en effectiviteit. Dit speelt op twee niveaus: individuele actoren moeten deze legitiem zijn, verantwoording afdragen en effectief zijn, en gg in het algemeen dient dit ook te doen.

  • Omdat we nu governance hebben zonder governments (overheden), moeten we opnieuw gaan nadenken over hoe GG functioneert.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2352