Deze samenvatting bij European Union Politics van Cini is geschreven bij de 4e druk in 2014 en gedoneerd aan JoHo WorldSupporter
- Hoofdstuk 1: Inleiding tot de Europese Unie
- Hoofdstuk 2: De Europese Gemeenschap van 1945 tot 1985
- Hoofdstuk 3: De oprichting en ontwikkeling van de Europese Unie
- Hoofdstuk 4: De Europese Grondwet, het Verdrag van Lissabon en de toekomst van de EU
- Hoofdstuk 5: Europese integratie theorie neo-functionalisme
- Hoofdstuk 6: Europese integratie theorie intergouvermentalisme
- Hoofdstuk 7: Alternatieve Europese integratietheorieën
- Hoofdstuk 8: Governance en de Europese Unie
- Hoofdstuk 9: Europeanisering
- Hoofdstuk 10: De Europese Commissie
- Hoofdstuk 11: De Raad van de Europese Unie en de Europese Raad
- Hoofdstuk 12: Het Europees Parlement
- Hoofdstuk 13: De rechterlijke instanties van de Europese Unie
- Hoofdstuk 14: Belangengroepen en de Europese Unie
- Hoofdstuk 15: Beleidsvorming in de Europese Unie
- Hoofdstuk 16: Externe relaties van de EU
- Hoofdstuk 17: Uitbreiding van de EU
- Hoofdstuk 18: EU beleid voor buitenlandse zaken, veiligheid en defensie
- Hoofdstuk 19: De interne markt
- Hoofdstuk 20: De sociale dimensie van de Europese Unie
- Hoofdstuk 21: EU-beleid betreffende vrijheid, veiligheid en recht
- Hoofdstuk 22: De Economische en Monetaire Unie
- Hoofdstuk 23: Het gemeenschappelijk landbouwbeleid
- Hoofdstuk 24: Het milieubeleid van de Europese Unie
- Hoofdstuk 25: Democratie en legitimiteit binnen de EU
- Hoofdstuk 26: Publieke opinie in de EU
- Hoofdstuk 27: De EU en de economische crisis
Hoofdstuk 1: Inleiding tot de Europese Unie
Wat is de Europese Unie?
De Europese Unie (EU) kan gezien worden als een verzameling van liberaal-democratische landen die binnen een institutioneel raamwerk van besluitvorming gezamenlijk handelen. Dit samenwerkingsverband begon oorspronkelijk met zes leden, maar is inmiddels uitgegroeid tot 28 leden met ruim 500 miljoen inwoners. Het is geen traditionele internationale organisatie, maar het kan ook niet getypeerd worden als een staat. De EU zit er ergens tussenin. De EU bestaat uit verschillende instituties die allemaal onafhankelijk van elkaar zijn. De belangrijkste instituties zijn; de Europese Commissie, Het Europees Parlement, De Raad van de EU, de rechterlijke instanties, de Europese Raad en de Centrale Bank van Europa. De lidstaten behouden in deze wirwar van instituties nog altijd een cruciale rol, omdat zij de macht hebben het institutionele raamwerk te veranderen.
Waarom is de Europese Unie opgericht?
Om de vrede te garanderen en de staten in West Europa er weer economisch bovenop te helpen, werd direct na de Tweede Wereldoorlog een afspraak gemaakt voor een interstatelijk samenwerkingsverband. Europa moest zich aanpassen aan de veranderede wereldorde door samen te gaan werken en doordat de wereld nog steeds aan het veranderen is, moet ook de EU zich geregeld aanpassen.
Wie mag toetreden tot de Europese Unie?
Er zijn bepaalde criteria voor wie er mag toetreden tot de EU. Ten eerste moeten de staten Europees zijn en beschikken over een liberale democratie, een werkende markteconomie en gereed zijn de verantwoordelijkheden en verwachtingen van de EU op zich te nemen. Door de verschillende uitbreidingsrondes van de EU zijn deze criteria steeds strenger geworden. Desondanks is uitbreiding van de EU te bestempelen als één van de successen van Europese integratie
Wie betaalt er voor de EU?
De EU heeft een eigen budget. Dit Europese budget is afkomstig uit verschillende bronnen. Onder andere de lidstaten dragen bij aan de begroting, maar ook inkomsten van douanerechten en een deel van opgelegd BTW. Het opstellen van de begroting gebeurt voor een aantal jaar en heeft vaak een controversieel en technisch karakter.
Wat doet de Europese Unie?
De EU maakt en beheert beleid dat op Europees niveau wordt gevormd. Er zijn vele verschillende manieren om tot het beleid te komen. Dit kan op een intergouvermentele manier, maar ook op een supranationale manier. Het zijn complexe procedures met verschillende spelers, zoals de Europese Commissie, de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement. Naast deze institutionele driehoek spelen ook belangengroepen een belangrijke rol in het besluitvormingsproces. De EU heeft ook de taak geld te distribueren onder verschillende fondsen en beurzen.
Welke rol heeft de burger in de Europese Unie?
De oprichting van de EU en verdere integratie heeft de dagelijkse levens van de Europese burgers sterk beïnvloed. Hier komt bij, dat de burgers een democratisch tekort ervaren binnen de EU. Ze voelen zich niet betrokken bij het proces. Als antwoord hierop formuleerde het Verdrag van Maastricht het Europese burgerschap die de burgers bepaalde privileges schonk. In de loop van de bekrachtiging van het Verdrag van Nice en het Verdrag van Lissabon werd duidelijk tijdens het houden van nationale referenda dat een deel van de Europese burgers het niet langer eens was met de vergaande integratie die in de EU plaats vond.
Hoofdstuk 2: De Europese Gemeenschap van 1945 tot 1985
De nasleep van de Tweede Wereldoorlog
Voor 1945 waren er al gemeenschappen waar de Europese staten deel van konden uitmaken. Zo was er The League of Nations opgericht in 1918, maar deze viel uiteen toen de oorlog uitbrak. Na de oorlogsjaren besloten de West-Europese landen dat een dergelijke oorlog nooit meer mocht gebeuren en ze besloten met elkaar samen te gaan werken in plaats van elkaar tegen te werken. De scherpe scheiding tussen het westen en het oosten van Europa en de economieën van de Europese staten die in zwaar weer verkeerden, zorgden voor grote betrokkenheid van de VS op het Europese continent. Onder andere de Truman Doctrine en de oprichting van de NAVO in 1949 moesten West Europa sterker maken.
Het gemeenschapsidee
Het Schuman Plan van Robert Schuman was de blauwdruk voor het oprichten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). De achterliggende gedachte draaide om de verzoening tussen Duitsland en de geallieerden, zoals Jean Monnet al eerder had aangegeven. De formatie van de EGKS kan worden toegeschreven aan het samenkomen van nationale belangen, de internationale omstandigheden en ambitieuze integratie ideeën van koplopers zoals Monnet en Schuman. De integratie diende sectoraal te verlopen. Het idee om een Europese Defensie Gemeenschap op te richten, werd niet goed ontvangen door angst voor te vergaande integratie en immers was daar de West-Europese Unie al voor in het leven geroepen in 1948. Uiteindelijk werd er pas in1955 weer nieuw leven geblazen in de EGKS.
Het Verdrag van Rome
Dit gebeurde in de vorm van de ondertekening van het Verdrag van Rome in 1957. De Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM) werd in het leven geroepen en de Europese Economische Gemeenschap (EEG) eveneens. De gemeenschappen stelden een plan op voor een toekomstige douane-unie en interne markt. In de loop van de jaren 60 ontstond er grote spanning tussen de belangen van Frankrijk en de rest van de leden met betrekking tot verdere integrtratie. Dit ontaarde uiteindelijk in de Empty Chair Crisis die werd opgelost door het Luxemburg Compromis. Daarnaast werden de bovengenoemde gemeenschappen in 1967 samengevoegd tot de Europese Gemeenschappen.
Topbijeenkomsten
Tijdens de topbijeenkomst van de lidstaten in Den Haag in 1969 werd er over uitbreiding gesproken. Nieuwe lidstaten, een economische en monetaire unie en verder gemeenschappelijk beleid moest voor verdere integratie zorgen. De eerste uitbreidingsronde vond plaats in 1973 en in 1974 werd het gebruik van topbijeenkomsten geïnstitutionaliseerd. Door onder andere de verhoogde concurrentie op de wereldmarkt werd de roep om een interne markt steeds sterker. Daarnaast was politieke integratie nodig om het ooit zo krachtige internationale beeld van de West-Europese staten te herstellen.
Hoofdstuk 3: De oprichting en ontwikkeling van de Europese Unie
De Europese Akte
De EU is pas formeel een “unie” sinds 1993. Een unie staat voor saamhorigheid en uniformiteit. De EU bestaat echter uit vele verschillende structuren en uitzonderingen. Met zicht op de uitbreidingsrondes heeft men geprobeerd de EU uniformer te maken. Dit blijkt uit de vier verdragen die van kracht werden tussen 1986 en 2003. De Europese Akte getekend in 1986 introduceerde nieuwe bevoegdheden op EU niveau. Daarnaast werd de creatie van een interne markt verder aangemoedigd en werd gekwalificeerde meerderheid toegepast op aanvullend beleid.
Het Verdrag betreffende de Europese Unie
Het belangrijkste aspect van het Verdrag betreffende de EU (ook wel Verdrag van Maastricht genoemd) uit 1993 was de formele vaststelling van de EU. De originele gemeenschappen en de nieuwe beleidsgebieden het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB) van de EU en justitie en binnenlandse zaken werden ondergebracht in drie pilaren die gezamenlijk de EU vormden. De eerste pilaar bestond uit de supranationale gemeenschappen. De tweede en derde pilaar omvatte het intergouvermentele beleid. Hierdoor kreeg de EU een zeer gefragmenteerd imago. Bovendien leek de pilarenstructuur het besluitvormingsproces de communautaire methode te ondermijnen en zo ontstonden opt-outs voor lidstaten. De opt-outs waren een duidelijk teken dat de EU geen “echte” unie was.
Verdrag van Amsterdam
Door het Verdrag van Amsterdam ontstond er communautarisering. Dit houdt in, dat bevoegdheden die voorheen onder de derde pilaar vielen naar de eerste pilaar worden verplaatst en dus supranationaler worden van aard. Verder kregen de lidstaten die wel intensievere samenwerking beoogden hier de mogelijkheid toe met het nauwere samenwerkingsprincipe. Daarnaast werd voor de GBVB een Hoge Vertegenwoordiger ingesteld en werden de Petersberg Taken gedefinieerd. Ook de EP kreeg meer invloed om zo de burgers meer te betrekken bij de Europese zaken.
Het Verdrag van Nice
Met oog op verdere uitbreiding van de EU moest de Unie verdere institutionele veranderingen doorvoeren. De WEU zou geïntegreerd worden in de EU als een stap richting een gezamenlijk defensiebeleid. Gekwalificeerde meerderheid werd nog verder uitgebreid, maar bleef wel een ingewikkeld proces.
Toekomstige verdragen
Na het ondertekenen van het Verdrag van Nice in 2001 wordt het debat over de toekomst van Europa gelanceerd. Voor de toekomstige verdragen was het dan ook nodig de achtergebleven kwesties, zoals de transparantie en legitimiteit van de EU na te streven en de effectiviteit van de pilarenstructuur te heroverwegen.
Hoofdstuk 4: De Europese Grondwet, het Verdrag van Lissabon en de toekomst van de EU
Het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa
Het gebrek aan institutionele aanpassingen voor het toekomstige Europa in het Verdrag van Nice, zorgde voor veel ontevredenheid onder de EU elites, die dan ook voor verdere constitutionalisering pleitte. Tijdens het debat over de toekomst van Europa werd een grondwet opgesteld die transparanter en geïntegreerder moest worden dan de voorgaande verdragen. Elementen van de Europese Grondwet waren het afschaffen van de pilarenstructuur, het introduceren van een permanente President van de Raad van de EU en een Unie Minister voor Buitenlandse Zaken. Bovendien worden de richtlijnen en verordeningen herbenoemd tot wetten en wordt de omvang van de EP en de Commissie ingeperkt en dient de Europese Grondwet alle voorgaande verdragen te vervangen.
De periode van reflectie
Het ratificeren van de Europese Grondwet verliep in het begin probleemloos, maar een “nee” op het referendum van Frankrijk en Nederland maakten pijnlijk duidelijk dat niet alle Europese burgers zaten te wachten op een overkoepelende grondwet. De EU werd in een constitutionele crisis gestort en een “periode van reflectie” brak aan. De oplossing lag in het veranderen van de Europese Grondwet in een amenderend verdrag. Onder het Portugese presidentschap werd het Verdrag van Lissabon getekend.
Het Verdrag van Lissabon
De achterliggende gedachte van het Verdrag van Lissabon was gebaseerd op het tevreden stellen van de Europese burgers. De constitutie-elementen zoals een EU vlag, een Minister voor Buitenlandse Zaken en het gebruik van de benaming “wetten” worden in het Verdrag van Lissabon achterwegen gelaten. De EU wilde de burgers duidelijk maken, dat de EU geen “superstaat” is en dat de macht bij de lidstaten blijft liggen. De gewone wetgevingsprocedure zou worden toegepast in ruim 50 andere beleidsgebieden. Daarnaast zou de EP meer macht krijgen en er zouden voorzieningen worden gemaakt voor burgerinitiatiefmogelijkheden. Een Ierse “nee” op het referendum betreffende het Verdrag van Lissabon werd snel gesust en in 2009 was het verdrag door alle lidstaten getekend.
De toekomst van de EU na het Verdrag van Lissabon
Het Verdrag van Lissabon is een verdrag dat wanneer nodig gewijzigd kan worden. Hier is gebruik van gemaakt toen de wereldwijde financiële een economische crisis uitbrak. De EU heeft een aantal wijzigingen aangebracht met betrekking tot de euro zone crisis, waaronder het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM).
Hoofdstuk 5: Europese integratie theorie neo-functionalisme
De Geschiedenis van neo-functionalisme
Het neo-functionalisme was de eerste poging om de regionale samenwerking in Europa na de Tweede Wereldoorlog theoretisch te verklaren. Het was bedoeld om als grand theory te dienen. Zo zou de theorie niet alleen de regionale samenwerking in Europa moeten verklaren, maar ook soortgelijke situaties in andere delen van de wereld. In de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw, de beginperiode van neo-functionalisme, werd de theorie als toonaangevend beschouwd. In de jaren 70 nam het belang van neo-functionalisme af, doordat er te weinig bewijs was om de beweringen van de theorie te ondersteunen. In de jaren 90 werd de neo-functionele benadering herontdekt.
Spillover
Één van de belangrijkste kenmerken van deze theorie is het principe van spilllover. Dit is het optreden van onverwachte gevolgen. Het bereiken van integratie in een bepaald gebied kan ervoor zorgen dat er verdere integratie plaats vindt op andere gebieden.
Er is sprake van functionele spillover als integratie van het ene beleid tot gevolg heeft dat ander beleid ook genoodzaakt is om verder te integreren, om zo integratie van het eerste beleid te verzekeren. Een voorbeeld hiervan was de oprichting van de interne markt en de nationale regelgeving op het gebied van veiligheid en gezondheid. De nationale regelgeving moest aangepast worden om de interne markt naar behoren te laten functioneren.
Politieke spillover doet zich voor wanneer de politieke elite en belangengroepen het er over eens zijn, dat samenwerking op een supranationaal niveau wenselijk is om tot bepaalde oplossingen te komen.
Gecultiveerde spillover komt voornamelijk voor wanneer een Europese supranationale speler zich opstelt als een bevorderaar van politieke integratie. Zo kan de Europese Commissie het integratieproces bevorderen door alleen gewicht te geven aan argumenten van staten die voorstander zijn van verdere politieke integratie.
Elitaire socialisatie
Elitaire socialisatie is het fenomeen dat zich voordoet, wanneer de loyaliteit van mensen die langdurig met Europese zaken bezig zijn, zich verplaatst van de staat naar de Europese instituties. Men wil gezamenlijk tot een oplossing komen en dit kan beste op supranationaal niveau worden bereikt.
Supranationale belangengroepen
Belangengroepen zijn zich er bewust van dat ze meer kunnen bereiken als ze zich richten tot de spelers op Europees niveau. Door de toenemende integratie op economisch en politiek gebied moeten de belangengroepen zich aanpassen. Een voorbeeld hiervan is Greenpeace die zijn pijlen vaker richt op instituties die het nationale karakter overstijgen.
Voorspelling Europese instituties
Het neo-functionalisme voorspelt dat de Europese Commissie en het Europees Gerechtshof zich steeds meer als een bevorderaar van politieke integratie zullen gedragen. Daarnaast zal een groot deel van de leden van het Europees Parlement een loyaliteit ontwikkelen voor het “Europese idee”. Hoewel de Europese Raad het orgaan zal blijven waar de nationale belangen het felst worden verdedigd, zullen ook hier de gevolgen van spillover niet uitblijven.
Kritiek op neo-functionalisme
De kritiek op het neo-functionalisme had onder andere een empirische basis. Vanaf de jaren 70 werd duidelijk dat de oorspronkelijke voorspellingen van de theorie niet uitgekomen waren. Zo was er weinig sprake van politieke integratie en leidde de Franse boycot in de jaren 60 zelfs tot een soort spillback. Er was ook kritiek op de theoretische kern van het neo-functionalisme. Andere theorieën uit die tijd, gebaseerd op inter-dependance, leken beter empirisch onderlegd te zijn. Het derde punt van kritiek stelt dat de theorie te veel nadruk legt op het belang van supranationale aspecten en daarbij de staten en de verdediging van nationale belangen verwaarloosd en de grenzen van integratie negeert.
Opleving van neo-functionalisme
Herontdekking van neo-functionalisme: Met de komst van de Single European Act en de oprichting van de interne markt werden elementen van het neo-functionalisme in de jaren 90 herontdekt. De voorspellingen van Haas waren tot op zekere hoogte toch gerealiseerd. Het neo-functionalisme werd niet in zijn geheel overgenomen, maar alleen bepaalde aspecten die van pas kwamen.
Hoofdstuk 6: Europese integratie theorie intergouvermentalisme
Kenmerken van het intergouvermentalisme
Neo-functionalisme vormt een dichotomie met intergouvermentalisme sinds de jaren 60. Ze staan lijnrecht tegenover elkaar. Intergouvermentalisme kent de nationale staat een centrale rol toe bij de verklaring van Europese integratie. Dit is een element dat met de opvatting van het realisme overeenkomt. Daarnaast stelt het intergouvermentalisme dat de soevereiniteit bij de staten zelf ligt en dat ze de soevereiniteit alleen delen met andere staten en organen van de EU als dit het staatsbelang ten goede komt. Hierbij worden de supranationale instanties beschouwd als tussenpersonen van de lidstaten bij het bereiken van hun doelen.
Klassiek intergouvermentalisme
Hoffmann was de grondlegger van het oorspronkelijke intergouvermentalisme. Hij formuleerde het als een reactie op het neo-functionalisme, nadat Europa niet integreerde zoals het neo-functionalisme voorspelde. Hoffmann maakte een duidelijk onderscheid tussen “high” en “low” politieke kwesties. Hij argumenteerde dat integratie in de minder controversiële beleidsgebieden (economisch) aannemelijker zou zijn dan integratie in de beleidsgebieden die een meer controversiële aard hebben, zoals veiligheid en defensie. In tegenstelling tot het realisme gaat het intergouvermentalisme uit van een staat die bestaat uit gemeenschappen en belangen die nagestreefd worden.
Kritiek op klassiek intergouvermentalisme
Kritiek op de theorie van Hoffmann richtte zich op het onderscheid dat hij maakte tussen “high” en “low” politieke kwesties en het feit dat dit niet empirisch werd ondersteund door bijvoorbeeld de opkomst van een gezamenlijk Europees defensiebeleid. Bovendien zou de theorie geen rekening houden met de complexiteit en de nieuwheid van het fenomeen Europese integratie.
Confederalisme, domestic politics approach en het insluiten van staten
Aanpassingen aan het intergouvermentalisme hebben geleid tot nieuwe vormen. Het confederalisme erkent het institutionele karakter van de Europese Unie en breid zo het intergouvermentalisme uit. Daarnaast houdt de domestic politics benadering zich bezig met de betekenis van beleidsvoering binnen de lidstaten voor het Europese integratie proces. Bovendien kiezen staten er vaak niet zelf voor om te integreren, maar raken ze gevangen in het proces door verschillende factoren. De invloed van deze factoren worden uitgelegd door onder andere de fusion hypothesis, path dependence theorie en de joint decision trap theorie.
Liberaal intergouvermentalisme
Het Liberaal intergouvermentalisme (LI) dat vanaf de jaren 90 ontstond maakte gebruik van “two-level games” waarbij zowel gekeken werd naar het vormen van het nationaal belang (vraag) als naar onderhandelen tussen staten op internationaal niveau (aanbod). Volgens Moravcsik heeft economisch belang van een staat de grootste invloed op het uiteindelijke standpunt dat een staat inneemt tijdens de onderhandelingen tussen staten.
Kritiek op liberaal intergouvermentalisme
Het LI zou zich te weinig bezighouden met dagelijkse politieke beslissingen en het multilevel karakter van de EU. Ze zouden zich alleen richten op rigoureuze institutionele veranderingen. Verder miskent de theorie het gewicht van Europese instituties tijdens de onderhandelingen. Bovendien is het LI eerder een benadering dan een theorie, omdat het veeleer als een analytisch kader gebruikt wordt.
Hoofdstuk 7: Alternatieve Europese integratietheorieën
De grenzen van de klassieke theorieën en een nieuw begin
De traditionele dichotomie neo-functionalisme tegenover intergouvermentalisme zou achterhaald zijn en vragen om nieuwe benaderingen. Dit verouderde debat zou zich het complexe en genuanceerde karakter van de politieke realiteit van de EU niet realiseren. Bovendien heeft het debat zich misschien wel onterecht losgemaakt van de uitgangspunten van internationale betrekkingen. Daarnaast is niet meer duidelijk of de EU in de sociale wetenschap gezien moet worden als het fenomeen dat bestudeerd wordt of als een factor die andere fenomenen verklaard.
Nieuwe institutionalisme en de EU
Het nieuwe institutionalisme bestaat uit drie grote varianten. Het rationeel keuze institutionalisme richt zich op de verschuivingen van macht tussen de verschillende spelers wanneer zich veranderingen voordoen in de institutionele structuur. Het historische institutionalisme onderzoekt de effecten op lange termijn van beslissingen die de institutionele structuur veranderen. Het sociologische institutionalisme houdt zich bezig met de culturen van instituties, zoals deze tot stand komen door formele en informele omgangsvormen.
Sociaal constructivisme en de EU
Het sociale constructivisme wordt op de EU toegepast door te kijken hoe de identiteit van de EU zich heeft ontwikkeld in de vorm van geldende normen en waarden binnen de institutionele kaders.
Nieuw regionalisme en de EU
Om de globalisatie het hoofd te bieden hebben staten zich volgens het nieuw regionalisme overeenkomstig hun regio’s verenigd om zo hun belangen optimaal te kunnen behartigen. Volgens deze gedachtegang wordt ook de totstandkoming en het functioneren van de EU uitgelegd.
EU als internationale speler
De EU wordt gezien als een volwaardige speler in de internationale arena. Echter omdat de EU geen soevereine entiteit is in de traditionele zin door zijn supranationale karakter, maar wel meespeelt in de internationale politiek, wordt de traditionele benadering van internationale betrekkingen op de proef gesteld. De traditionele benadering gaat ervan uit, dat staten centraal staan in de wereld politiek.
EU en de internationaal politieke economie
De internationaal politieke economie benadert de EU als een entiteit die zich in een proces bevindt waarbij de economische markten steeds verder integreren. De vraag doet zich dan voor of de EU als institutie wel bestand is tegen economische crisissen en als tegenwicht kan dienen voor de verder opkomende neoliberale wereldmarkt.
Kritische theorieën en de EU
De kritische theorieën leveren voornamelijk kritiek op de beperkte oplossingsgerichte bestaande conventionele theorieën van Europese integratie. De kritische theorieën richten zich juist op de mogelijke veranderingen om oplossingen te vinden voor bepaalde vraagstukken. Voorbeelden van kritische theorieën zijn onder andere het feminisme, het Marxisme en poststructurele uitgangspunten.
Hoofdstuk 8: Governance en de Europese Unie
Governance als concept
Het concept governance wordt doorgaans gedefinieerd als een manier van besturen zonder de hiërarchische traditionele overheid aan het roer. Het erkent de vele lagen en actoren die onderdeel kunnen zijn tijdens het besturen. Door de complexiteit van de structuur en het functioneren van de EU leent het governance concept zich uitstekend om de overgang in beleidsvorming in de EU te verklaren. Dit wordt verder versterkt door het feit, dat de EU evengoed geen volledige staat is en geen volledige internationale organisatie. Governance ziet de EU als een onafhankelijke variabele en niet als een afhankelijke variabele. De drie voornaamste vormen van governance zijn het multilevel governance, de regulerende staat en nieuwe vormen van bestuur.
Multilevel governance
Multilevel governance vond vooral houvast in de jaren 90 na de hervorming van de structurele fondsen voor de EU regio’s. De actoren van de verschillende beleidsniveaus werden erkend als belangrijke belanghebbenden in het beleidsvormingsproces van de EU. Voornamelijk de invloed van de regio’s worden uitgebreid bestudeerd door onderzoekers. Tijdens de agendavormingsfase en de implementatiefase blijken de regio’s de meeste inspraak te hebben. Dit kan verklaard worden door onder andere de verder gedecentraliseerde executieve en administratieve systeem van de EU.
De EU als een regulerende staat
De regulerende staat houdt zich niet bezig met klassieke vraagstukken betreffende uitgaven en belastingen. De EU heeft dan ook geen herverdelende taak meer, maar eerder een regulerende taak, waarbij onafhankelijke en non-majoritarian instituties de herverdelingsvraagstukken op zich nemen. Voorbeelden van deze instituties in de EU zijn onder andere de centrale banken, die met behulp van technocraten pareto-optimale oplossingen proberen te bereiken.
Governance en normatieve vragen
Het gebruik van deze onafhankelijke instituties roepen niet te verwaarlozen vragen op over de legitimiteit en aansprakelijkheid van deze beleidsmakers. Voordelen van governance zijn de grotere betrokkenheid van alle belanghebbenden tijdens het beleidsvormingsproces en de gedepolitiseerde oplossingen die dankzij de technocraten tot het beste resultaat moeten leiden. Tegenstanders van governance daarentegen waarschuwen voor rigiditeit en dogmatisme tijdens beleidsvorming wanneer dit geheel aan experts wordt overgelaten.
Hoofdstuk 9: Europeanisering
Wat is europeanisering?
De meest toegankelijke definitie van europeanisering luidt als volgt; “…de interactie tussen de Europese Unie en de lidstaten of derde landen (met inbegrip van toetreding en het nabuurschapsbeleid)” (Börzel, T. A and D. Panke, 2013: 116). Europeanisering kan bestudeerd worden vanuit twee benaderingen, namelijk vanuit een top-down perspectief en een bottom-up perspectief. De benadering die deze twee perspectieven met elkaar verbindt is de sequentiële benadering.
Wat zijn de gevolgen van europeanisering?
Europeanisering wordt gezien als één van de belangrijkste onderdelen van Europese integratie. Hier wordt dan vooral aandacht gevestigd op de bevoegdheden die de EU heeft verkregen in de loop der jaren en welke actoren en coalities hierbij de grootste rol hebben gespeeld. Daarnaast moet ook gekeken worden naar de invloed van de EU op nationale structuren en systemen en het dagelijks leven van de EU burgers in zowel de lidstaten als derde landen. Externe europeanisering heeft vooral door principes van conditionaliteit (aandringen op democratie, privatisering en good governance) en het Europees landbouwbeleid onbedoelde gevolgen met zich meegebracht voor derde landen.
Top-down europeanisering
De top-down benadering bestudeert de manier waarop de EU veranderingen veroorzaakt in lidstaten en niet-EU landen. Wanneer staten Europees beleid moeten implementeren of “downloaden” in hun nationale regelgeving kan dit tot discrepanties leiden en tot een zogenaamde misfit. Wanneer de misfit te groot is, doordat de nationale instituties en processen niet bedacht zijn op het opnemen van EU beleid, heeft dit verandering in de nationale structuur tot gevolg. Het rationeel keuze institutionalisme stelt dat het downloaden van EU beleid politieke actoren de mogelijkheid verschaft bepaalde gewenste hervormingen door te voeren. Een voorbeeld hiervan is de steun die een Britse vrouwenorganisatie kreeg na het invoeren van een Europese richtlijn. Het sociologisch institutionalisme benadrukt het overnemen van nieuwe normen en waarden met social learning als gevolg.
Bottom-up europeanisering
Het tegenovergestelde van downloaden is “uploaden” dat verklaard wordt door de bottom-up benadering. Hierbij zijn het de lidstaten die hervorming in de EU teweeg brengen. Door het verdedigen van nationale belangen op EU niveau verkleint dit de mate van misfit wanneer het beleid gedownload wordt. Rationalisten beweren dat lidstaten voornamelijk gebruik maken van hun economische positie en hun stemrecht. Constructivisten benadrukken het belang van goede argumentatie en overredingskracht. Volgens hen kunnen zo ook kleinere lidstaten slagen in het uploaden van hun belangen.
De sequentiële benadering van europeanisering
De sequentiële benadering analyseert de wisselwerking tussen de twee voorgaande verklaringen. Het succesvol uploaden van nationale belangen zou tot gevolg hebben, dat er geen sprake van misfit zou zijn tijdens het downloaden van het EU beleid. Mocht dit toch het geval zijn, zullen de lidstaten geneigd zijn alsnog hervorming in het EU beleid zelf te weeg te willen brengen. Dit fenomeen biedt nog veel kansen voor toekomstig onderzoek.
Hoofdstuk 10: De Europese Commissie
Het takenpakket
De Europese Commissie (EC) is een onafhankelijk uitvoerend lichaam. Het heeft een politieke tak en een bestuurlijke tak. Daarnaast treedt de EC op als bemiddelaar tussen de lidstaten onderling en het Europees Parlement (EP) en de Raad van de Europese Unie (de Raad). De EC is betrokken bij bijna elke stap van het creëren van nieuw beleid in de EU. Ze houden zich bezig met het opstellen van wetgeving die de het EP en de Raad vervolgens moeten goedkeuren. Hierdoor heeft de EC een belangrijke rol in de agendavorming. Tijdens de implementatie controleren ze of het Europees beleid in de lidstaten naar behoren wordt uitgevoerd en stellen eventueel samen met de lidstaten concretere regelgeving (gedelegeerde regelgeving) vast om de implementatie zo soepel mogelijk te laten verlopen. Op het gebied van Europese veiligheid en defensie heeft de EC een beperkte functie.
Invloed van de EC
De EC wordt door aanhangers van het intergouvermentalisme gezien als een onbelangrijk orgaan. De EC is doordrongen met nationale belangen en de macht van de EC wordt bepaald door de lidstaten. De commissie heeft daardoor geen autonome macht. De aanhangers van het neo-functionalisme daarentegen erkennen de invloed van de Commissie in het beleidvormingsproces. De EC heeft zich bij gelegenheid opgesteld als een leider, zoals de totstandkoming van de interne markt heeft aangetoond. Daarnaast is de EC het orgaan dat zich het meest bezighoudt met de dagelijkse beleidsvorming. Volgens de neo-functionalisten bestaat de EC uit individuele actoren die uit eigen belang en uit loyaliteit het supranationale belang nastreven.
De politieke tak
Het politieke leiderschap van de EC wordt bepaald door het College van Commissarissen. Deze commissarissen worden aangesteld door de lidstaten zelf en beheren portefeuilles. De President is de politieke leider en heeft het gezag om geselecteerde commissarissen af te wijzen en de portefeuilles te verdelen. De aangestelde commissarissen dienen onafhankelijk te handelen, maar bevinden zich in tegenstrijdige rol verwachtingen door loyaliteit aan hun thuisland. Kabinetten zijn de persoonlijke medewerkers van elke commissaris. De taken bestaan uit het voorbereiden van speeches en vergaderingen, maar ook het monitoren wat er in de andere departementen gebeurt. Ze bestaan uit ongeveer zeven adviseurs en een handvol administratieve staf. Sinds Prodi president van de EC was, is de nationale samenstelling van de kabinetten aanzienlijk multinationaler geworden.
De bestuurlijke tak
De directoraten-generaal (DG) zijn ingedeeld volgens sector en functie. Zo zijn er DGs van onder andere de DG Landbouw en de DG Justitie, maar ook DGs die betrekking hebben op een bepaalde functie, zoals de DG Budget, DG Personeelszaken en het Secretariaat-Generaal (SG). De ambtenaren worden gekozen op basis van meritocratie. Daarnaast is geografische samenstelling van deze ambtenaren zo diffuus mogelijk om het begunstigen van bepaalde nationale belangen te voorkomen. Het voorbereidende werk wordt ondersteund door commissies van experts. De comitologie commissies hebben als taak de gedelegeerde regelgeving te controleren en zelfs in gevallen te corrigeren. Daarnaast ontstaan er steeds meer probleemgerichte netwerken
Hoofdstuk 11: De Raad van de Europese Unie en de Europese Raad
De Raad van de Europese Unie
De Raad van de Europese Unie (de Raad) is een hybride vorm tussen een intergouvermenteel en een supranationaal besluitvormingsorgaan. Het heeft tien afdelingen voor de verschillende beleidsgebieden. Aan deze beleidsgebieden zijn de ministers van de lidstaten verbonden. Ze worden bijgestaan door een groot team ondersteunende medewerkers. Dit zijn onder andere het Generaal-secretariaat, de Coreper en de werkgroepen. Samen met de ministers zijn er ruim 40000 nationale ambtenaren die op verschillende niveaus bijeenkomsten houden en verantwoordelijk zijn voor het EU beleid in de lidstaten zelf. De ministers zijn gemachtigd te stemmen om zo het nationaal belang te kunnen behartigen op Europees niveau. Tijdens de bijeenkomsten wordt gestreefd naar consensus. De vormen van wetgeving die de Raad kan aannemen zijn verordeningen, richtlijnen en in het geval van het Gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB) een gezamenlijke actie of gezamenlijk standpunt.
De Coreper, werkgroepen en de administratieve ondersteuning
De Coreper kan opgedeeld worden in Coreper I en Coreper II. De eerste bestaat uit de afgevaardigde permanente vertegenwoordigers die zich bezighouden met de technischere bijeenkomsten. De EU ambassadeurs van Coreper II genieten meer aanzien en houden zich bezig met het voorbereiden van bijeenkomsten met een sterk politiek of horizontaal karakter, zoals buitenlandse zaken. Onder de Coreper vallen de werkgroepen. Deze bestaan uit duizenden nationale experts die de technische details van beleidsvoorstellen behandelen. Tot slot beschikt de Raad over een Generaal-secretariaat. Zij gaan over de administratieve klussen, zoals het vertalen van documenten.
Stemmen in de Raad
Het is de norm in de Raad om te streven naar consensus en stemmen is dan ook niet populair. Daar stemmen toch nodig is om tot een concreet antwoord te komen, gebeurt dit zo “eerlijk” mogelijk. Het systeem van gewogen stemming of Qualified majority voting (QMV) is gebaseerd op twee principes. Meerderheid wordt bereikt bij ten minste 55% van de lidstaten en als ten minste 65% van de totale populatie van de EU vertegenwoordigd wordt.
Het roterende voorzitterschap
De Raad staat onder leiderschap van een president, aldus een lidstaat die elke zes maanden afgewisseld wordt. Het roterende presidentschap heeft onder andere een egaliserende functie van de machtsverhoudingen tussen de grotere en de kleinere lidstaten.
Relatie met andere EU instanties en transparantie
Tussen de Raad en de EC zijn spanningen sinds het Verdrag van Lissabon werd ondertekend. Er werd toen een hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het GBVB geïntroduceerd die de Commissie nog minder macht gaf op het gebied van buitenlandse- en veiligheidszaken. Het EP heeft in de loop der jaren steeds meer wetgevende macht gekregen en staat nu meer op gelijke voet met de Raad door de medebeslissingsprocedure. De besluitvormingsprocedures blijven voor de burgers van de EU ondoorzichtig, omdat pogingen om het transparanter te maken kunnen leiden tot verstoringen van het onderhandelingsproces als de spelers te veel rekening gaan houden met hun achterban.
Nieuwe uitdagingen
Uitbreiding van de lidstaten kan tot gevolg hebben dat de onderhandelingen in de Raad geen uitsluitsel zullen geven, omdat het bereiken van consensus nog moeilijker wordt naarmate er meer uiteenlopende nationale belangen meespelen. Ook een nauwere samenwerking tussen de lidstaten heeft niet alleen voordelen. Er kan een “clubjesmentaliteit” ontstaan.
De Europese Raad
Tot de Europese Raad behoren de staatshoofden van de lidstaten. Zij stippelen tijdens de topbijeenkomsten de algemene lijn uit van het EU beleid. Sinds het Verdrag van Lissabon worden ze erkend als een onafhankelijke institutie met een permanente president en een hoge vertegenwoordiger van de EU voor het GBVB die tegelijk de vicepresident is van de EC.
Hoofdstuk 12: Het Europees Parlement
Kennismaking met het Europees Parlement
Het EP heeft in de loop der jaren door de hervormingsverdragen geleidelijk steeds meer macht gekregen ten opzichte van de Raad en de EC. Van een praatclub is het EP geëvalueerd in een gelijkwaardige wetgevende partner.
De macht van het Europees Parlement
Op het gebied van begroting heeft het EP meer bevoegdheden gekregen. Samen met de Raad vormen ze een tweekamerstelsel. Daarnaast heeft het EP het recht gekregen om zowel de president van de EC en het College van Commissarissen aan te stellen, maar ook te ontslaan en te ontbinden. Bovendien is de macht van het EP het verst doorgedrongen in de besluitvormingsprocedure van de Europese regelgeving. Na te zijn begonnen met de consultatie procedure in de jaren 70, waarbij de mening van het EP eenvoudig ter zijde kon worden geschoven, gaf de Europese Akte het EP meer macht. De coöperatie procedure gaf ze het recht van de tweede lezing en een voorwaardelijke veto als de lidstaten in de Raad het niet unaniem oneens waren met het EP. Met de komst van het Verdrag van Maastricht en het Verdrag van Lissabon ontstond de medebeslissingsprocedure, tegenwoordig de gewone wetgevingsprocedure. Dit betekent dat zowel de Raad als het EP het eens moeten zijn met het beleidsvoorstel eer het aangenomen wordt. Daar het EP en de Raad steeds nauwer met elkaar samenwerken en informele bijeenkomsten houden, gaat dit ten koste van de transparantie naar het Europese volk toe.
Interne politiek van het Europees Parlement
De leden van het EP bevinden zich in transnationale politieke partijen. Ze stemmen overeenkomstig de overtuiging en ideologie van de partij waar ze bij aangesloten zijn en niet zozeer met het nationaal belang als lijdraad. Er zijn zeven politieke groepen waarvan de European People’s Party (EPP) en de Social and Democratic Alliance (S&D) de grootste zijn. De rapporteurs van de verschillende commissies spelen een leidende rol in het vormen van standpunten van de partijen en het naar buiten toe uitdragen in onder andere de medebeslissingsprocedure. Verder beschikt het EP over een president die de plenaire vergaderingen voorzit en als vertegenwoordiger optreed naar buiten toe. Ook een vicepresident en commissievoorzitters nemen een plekje in.
Verkiezingen
Elke vijf jaar worden de leden van het EP afkomstig uit de lidstaten gekozen door het Europese volk. De opkomst bij de verkiezingen zijn over het algemeen lager dan wanneer het om de nationale verkiezingen gaat. De Eurobarometer houdt bij hoezeer de Europese kwesties leven onder bevolking in de Europese lidstaten.
Hoofdstuk 13: De rechterlijke instanties van de Europese Unie
Een korte geschiedenis
Tot de rechterlijke instanties van de Europese Unie behoren het Hof van Justitie (van de Europese Unie), het Gerecht (van de Europese Unie) en het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie. In de loop der jaren hebben de rechterlijke instanties steeds verder reikende jurisdictie gewonnen. Dit was mogelijk, doordat het beleid van de EU zich heeft uitgestrekt naar nieuwe gebieden, zoals het GBVB.
Samenstelling en procedures
Het Hof van Justitie bestaat uit één rechter per lidstaat en acht permanente advocaten-generaal. De advocaten-generaal geven onpartijdig en onafhankelijk hun menig over een zaak die de rechter vervolgens kan negeren, maar dit vaak zwaar laat meewegen in de uitspraak. De kamers bestaan uit drie of vijf rechters en een Grote Kamer met 13 rechters is ook mogelijk voor hele belangrijke zaken of als een lidstaat hierom vraagt.
Het Gerecht is opgericht om de werklast van het Hof te verminderen. Ook deze instantie bestaat uit één rechter per lidstaat, maar beschikt niet over permanente advocaten-generaal. De zaken van het Gerecht zijn over het algemeen niet politiek gevoelig. Ze kunnen zich dan ook bezighouden wettelijke feiten en hoeven doorgaans niet te bemiddelen. De samenstelling van de kamers van het gerecht is gelijk aan die van het hof.
Het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie is aangesloten bij het Gerecht en bestaat uit zeven rechters. Onder de taken vallen het overnemen van de werklast van het Gerecht en het beslechten van geschillen aangaande de ambtenaren van de EU.
Er kan in beroep gegaan worden tegen de uitspraken van het Gerecht en het Gerecht voor ambtenarenzaken op basis van rechtsvragen. Dit is niet het geval voor het Hof.
Jurisdictie
Zaken kunnen de rechterlijke instanties op twee verschillende manieren bereiken. Dit kan via rechtstreekse acties, waarbij de rechtspersonen zoals lidstaten, bedrijven en EU instituties meteen bij de EU rechtbanken aankloppen. Er zijn drie verschillende soorten rechtstreekse acties, namelijk inbreukprocedures, schadevergoedingsacties en vorderingen tot rechterlijke toetsing. De tweede manier waarop een zaak bij de EU kan komen is via prejudiciële beslissingen. De rechterlijke instanties delen dan hun bevindingen met de betreffende nationale rechtbanken die dan zelf uitspraak kunnen doen.
Activisme van de rechterlijke macht
Het Hof van Justitie heeft jurisdictie over alle handelingen van de EU, behalve waar dit expliciet geweerd wordt in de verdragen. Deze rechterlijke instantie heeft zeker geen passieve instelling ingenomen tegenover verdere integratie van de EU. Om de eigen macht van het Hof verder te vergroten, maken ze vaak gebruik van de vaagheid van verdragen en onenigheid tussen de lidstaten om als bemiddelaar op te treden en zo de uitkomst in hun eigen voordeel te sturen.
Hoofdstuk 14: Belangengroepen en de Europese Unie
Relatie tussen de EU en de belangengroepen
Het terrein van de belangengroepen die zich bezighouden met EU beleid heeft een sterk pluralistisch karakter. Het dynamische karakter van de EU met de consensuscultuur, het multilevel karakter en complexe beleidsvorming vormt een politieke mogelijkhedenstructuur voor de belangengroepen. Het geeft ze de mogelijkheid om hun belangen uit te dragen door te lobbyen. De EC is het belangrijkste lichaam voor de belangengroepen tijdens de agendavormingsfase. De Raad van de EU, Europese Raad en het EP worden doorgaans tijdens het besluitvormingsproces benaderd. Het Hof van Justitie daarentegen wordt door de belangengroepen amper ingeschakeld. Overleggen met belangengroepen zijn sinds de jaren 90 geïnstitutionaliseerd. Belangengroepen kunnen door de EU gebruikt worden om hun input legitimiteit en output legitimiteit te vergroten. De EP waarschuwt echter ook voor de gevaren door het gebrek aan transparantie tijdens de lobbyactiviteiten en het feit dat ze niet verkozen zijn door de EU burgers.
De structuur van de belangengroepen
Het verschil tussen nationale belangengroepen en op Europees niveau gebaseerde belangengroepen ook wel Eurogroepen genoemd, is gebaseerd op het grensoverschrijdende karakter van de Eurogroepen. Zij zetten zich in voor een bepaalde sector en zijn bovendien ook zichtbaarder, maar wel minder mondig dan hun nationale tegenhangers.
Belangengroepen van het bedrijfsleven vs. overige belangengroepen
Er zijn veel meer belangengroepen voor het bedrijfsleven dan belangengroepen die zich sterk maken voor andere sectoren of zaken. Sinds het Verdrag van Rome bestaan er al organisaties die verbonden zijn met werkend Europa. Deze belangengroepen kunnen zowel om een bepaalde sector draaien of industrie-overschrijdend van aard zijn. Daarnaast hebben tegenwoordig grote ondernemingen ook een eigen belangengroep die de EU rechtstreeks benadert. Volgens sommigen dreigt het gevaar van elite pluralisme. De overige belangengroepen hebben vaak een brede reikwijdte, maar daardoor ook vaak diffuse belangen, waardoor collectieve actie regelmatig uitblijft. Deze belangengroepen worden gesponsord door de EU instituties om zo het gebrek aan evenwicht enigszins aan te pakken.
Europese integratie en de belangengroepencultuur
De europeanisering zorgt ervoor, dat de nationale belangengroepen gaan inzien, dat beleid voor een groot deel op Europees niveau wordt gemaakt en dat ze beter hun inspanningen daar op kunnen richten. Dit kan zorgen voor meer samenwerking tussen nationale overheden en nationale belangengroepen om zo het nationaal belang optimaal te kunnen behartigen. Het is nog onduidelijk of verdere Europese integratie de belangengroepen of juist de staten versterken.
Hoofdstuk 15: Beleidsvorming in de Europese Unie
Verdeling van bevoegdheden
Het vormen van Europees beleid is een complex proces. De belangrijkste spelers zijn Europese instituties, maar ook vakbonden, NGOs en belangroepen proberen invloed uit te oefenen op het beleidsvormingsproces. De Raad en het EP delen de wetgevende macht. De Commissie heeft grotendeels de uitvoerende macht. Deze verdeling is de horizontale verdeling van de macht. De verticale verdeling van de macht verwijst naar de verdeling van bevoegdheden in de EU. Het subsidiariteitprincipe geeft de lidstaten de zekerheid dat de EU alleen bevoegdheid krijgt over een bepaald beleidsgebied als de lidstaat zelf aangeeft, dat het beleid effectiever zal zijn wanneer het op Europees niveau wordt gevormd. Onder de exclusieve bevoegdheid voor de Unie vallen onder andere het monetair beleid binnen de eurozone en de douane unie. De EU is dan de enige instantie die juridisch bindende wetten mag aannemen. De lidstaten mogen dit alleen met toestemming van de EU. Gedeelde bevoegdheid met de lidstaten wordt toegepast bij onder andere de interne markt en het milieu. De lidstaten en de EU vullen elkaars bevoegdheden aan. Aanvullende bevoegdheid voor de Unie heeft betrekking op onder meer het Volksgezondheidsbeleid en het toerismebeleid. Deze laatste vorm van bevoegdheid geeft de EU het recht om de lidstaten te ondersteunen bij het uitoefenen van hun competentie. De Commissie heeft dus een stuk minder autorisatie over deze beleidsgebieden.
De communautaire methode
De communautaire methode is de meest voorkomende manier om het dagelijks beleid te vormen op Europees niveau. Het heeft met de verschillende verdragen ontwikkelingen meegemaakt. Het begon als een duidelijke scheiding tussen de twee grootse machten, de Raad en de Commissie. In de Raad werden wetsvoorstellen alleen aangenomen met unanimiteit. In de loop der jaren heeft dit plaatsgemaakt voor QMV op bepaalde beleidsgebieden en ook heeft het EP een belangrijke rol gekregen in de procedure.
De gewone wetgevingsprocedure
Tegenwoordig heeft deze aangepaste communautaire methode een aparte benaming gekregen. De gewone wetgevingsprocedure geeft de Commissie een hoofdzakelijk agendavormende rol door haar bevoegdheid om wetsvoorstellen in te dienen. De wetsvoorstellen moeten door zowel de Raad als het EP goedgekeurd worden. Mocht dit niet het geval zijn, kan het voorstel net zo lang worden aangepast tot beide partijen het eens zijn. Tijdens dit proces kan gebruik worden gemaakt van een verzoeningscommissie als de partijen er niet uitkomen.
De opencoördinatiemethode
De opencoördinatiemethode (OCM) is één van de nieuwe vormen van governance. Het vormen van beleid gebeurt dan op een meer informele manier met veelvuldig overleggen en onderhandelen. Het wordt gebruikt in de beleidsgebieden waar de lidstaten exclusieve bevoegdheid bezitten. Het OCM hecht waarde aan de participatie van verschillende actoren afkomstig uit de verschillende lagen van het politieke systeem. Daarnaast dient beleidsbesluitvorming in de laagste laag van het politieke systeem plaats te vinden en bevordert flexibiliteit een spoedige aanneming van beleid. Overleg, benchmarking en peer review zorgen voor nieuwe inzichten die het hele proces soepeler kunnen laten verlopen.
OCM in het beleid educatie en training
Een voorbeeld van de toepassing van OCM op beleidsvorming binnen de EU wordt duidelijk bij de totstandkoming van het beleid Educatie en Training. Door veelvuldig raadplegen van verschillende actoren en niet alleen de EU instituties, ontstond verdere harmonisatie en integratie van het beleid. De toepassing van OCM vraagt voor elk beleidsgebied een aparte benadering.
Hoofdstuk 16: Externe relaties van de EU
Het gemeenschappelijk handelsbeleid van de EU
De EU beschikt over voldoende grondgebied, menselijk potentieel en economische middelen om op het wereldtoneel samen met grootmachten zoals Japan, de VS en China tot een economische macht te worden gerekend. Het gemeenschappelijk handelsbeleid moet dan ook een balans zien te vinden tussen het bevorderen van handel tussen de EU en de rest van de wereld en het beschermen van de handel die plaatsvindt binnen de Unie. De EU en de lidstaten hebben gedeelde bevoegdheid over dit beleidsgebied en gebruiken hiervoor de OCM.
Het monetair beleid van de EU
Het monetair beleid van de EU bestrijkt weliswaar niet alle lidstaten, maar de euro is zonder twijfel een belangrijke speler in het internationaal monetair beheer. De Europese Centrale Bank (ECB) is één van de belangrijkste instituties van de EU die toezicht houdt op het Europese monetaire beleid. De wereldwijde financiële crisis is een goed voorbeeld van de tegenstrijdige eisen waar het beleid mee te maken krijgt. Intern wordt monetaire stabiliteit verwacht, terwijl de globale economie veranderd en de EU genoodzaakt is zich aan te passen om de turbulente tijden te kunnen overleven.
De EU en ontwikkelingssamenwerking
De EU heeft op het gebied van ontwikkelingssamenwerking een leidende rol in de wereldpolitiek, maar krijgt hierdoor ook steeds vaker te maken met tegenstrijdige behoeften van de internationale instanties, de ontwikkelingslanden en het EU-beleidskader. Typische problemen die voor deze spanningen zorgen, zijn het groeiende belang van de bescherming van het milieu en de mensenrechten.
De hindernissen en de toekomst in de wereldeconomie
De EU ondervindt verschillende hindernissen bij het bereiken van een invloedrijke positie in de mondiale economie. Deze hindernissen worden onder andere veroorzaakt door de interne complexiteiten die ontstaan door de uiteenlopende belangen binnen de EU. Hierdoor is de Unie geneigd unilateraal op te treden en samenwerking met de overige economische grootmachten te vermijden. Ondanks de niet geringe obstakels biedt de toekomst de EU leiderschapsmogelijkheden in nieuwe opkomende beleidsgebieden, zoals het milieu en humanitaire hulp.
Hoofdstuk 17: Uitbreiding van de EU
Uitbreiding van de EU door de jaren
De EU begon oorspronkelijk met zes leden en is ondertussen uitgegroeid tot een Unie met 27 lidstaten. Er zijn vier toetredingsrondes geweest. De uitbreiding van de noordelijke staten van Europa (het VK, Ierland, Denemarken en Noorwegen) in 1973 verliep niet zonder slag of stoot. Noorwegen haakte af na een negatieve uitkomst van een landelijk referendum. Het VK werd in eerste instantie niet toegelaten door een veto van Frankrijk. De Mediterrane uitbreidingsronde in 1981 en 1986 liet Griekenland, Spanje en Portugal toetreden. Turkije werd geweigerd. In 1995 vond de EFTA uitbreiding plaats. Zweden, Oostenrijk en Finland traden toe zonder problemen. De uitbreiding van de oostelijke landen van Europa verliep beduidend moeizamer en in twee fasen. In 2004 werden Slovenië, Slowakije, Polen, Malta, Litouwen, Letland, Hongarije, Estland, Tsjechië en Cyprus toegelaten. In 2007 was het de beurt aan Bulgarije en Roemenië.
Het toetredingsproces
Wat alle rondes gemeen hadden, was de asymmetrische relatie tussen de lidstaten en de kandidaat-lidstaten. Dit werd vooral duidelijk tijdens de oostelijke uitbreidingsronde van het voormalige communistische blok met zijn jonge democratie en de toelating van de EU-sceptische landen zoals het VK en Denemarken. De kern van het uitbreidingsproces draait om het voldoen aan de Kopenhagen voorwaarden. Dit is een lijst met criteria die door de kandidaat-lidstaten behaald moeten worden eer ze toegelaten zullen worden. Zo moet er stabiele landelijke instituties zijn die de democratie, mensenrechten, de rechtsgang en bescherming van minderheden waarborgen. Daarnaast dient de staat een werkende markteconomie te hebben die bestand is tegen de druk die van binnen de Unie komt. Bovendien moet de kandidaat-lidstaat bereid zijn politieke en economische verplichtingen als lidstaat na te komen. Het toetredingsproces is gebaseerd op merite om zo politieke willekeur van de EU tegen te gaan en het toelatingsproces zo eerlijk mogelijk te laten verlopen. Dit wil echter niet zeggen, dat politieke overwegingen van de lidstaten geen rol spelen bij de beoordeling in de praktijk. Het uiteindelijke toelatingsbesluit ligt bij de lidstaten met gebruik van QMV en de Commissie heeft een voornamelijk toezichthoudende rol, waardoor het toetredingsproces hoofdzakelijk een intergouvermentele aangelegenheid is.
Uitbreiding volgens de integratietheorieën
Het neo-functionalisme stelt de Commissie in een centrale ondernemende rol en vestigt de aandacht op de invloed van Europese belangengroepen en de incrementele aard van het proces. Het liberale intergouvermentalisme daarentegen beredeneerd, dat de socio-economische voorkeuren van de lidstaten de doorslaggevende factor zijn. Het sociaal constructivisme legt uit, dat lidstaten uitbreiding van de EU toestaan, omdat dit onder andere de collectieve identiteit van de EU versterkt.
De toekomstige uitbreiding van de EU
De toekomst voor verdere uitbreiding van de EU is onzeker. De effecten van de wereldwijde financiële crisis, het gevaar van uitbreidingsmoeheid en de afname van geloofwaardigheid van de conditionaliteitseisen van de EU zullen de toekomstige toetreding van onder andere Kroatië en Turkije kunnen hinderen.
Hoofdstuk 18: EU beleid voor buitenlandse zaken, veiligheid en defensie
Het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid van de EU
Het gemeenschappelijke Europese beleid voor buitenlandse zaken en veiligheid (GBVB) is gebaseerd op intergouvermentele principes. De lidstaten behouden hun soevereiniteit op dit gebied en staan integratie slechts toe bij bepaalde kwesties, zoals ontwikkeling en vredeshandhaving. Het GBVB vindt zijn oorsprong in het Verdrag van Maastricht. Besluiten in de Raad moesten met unanimiteit genomen worden. De Commissie had het alleenrecht op wetsvoorstellen en het EP moest enkel op de hoogte gehouden worden. De lidstaten kunnen een gemeenschappelijk standpunt innemen. Dit zorgt ervoor, dat de EU druk kan uitoefenen op een staat, vaak in de vorm van een wapenembargo en de bevriezing van activa van de overheden. Daarnaast kan de Raad ook gezamenlijke acties ondernemen. Lidstaten nemen een unaniem besluit om operationele acties in het leven te roepen. Een voorbeeld hiervan is de politiemissie in Bosnië-Herzegovina uit 2002.
Het Verdrag van Amsterdam bracht een aantal veranderingen met zich mee. Lidstaten kunnen tegenwoordig gebruik maken van constructieve onthouding, waarbij ze zich terugtrekken uit een gezamenlijke actie zonder hiermee een veto uit te spreken tegen het besluit van de overige lidstaten. Bovendien kunnen gezamenlijke acties nu ook met een gekwalificeerde meerderheid besloten worden. Verder werd er een Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB ingesteld. De Hoge Vertegenwoordiger dient op te treden als een Secretaris-generaal van de Raad met een eigen eenheid binnen het Secretariaat. De EU hoopte met deze aanpassingen een krachtigere rol te kunnen gaan spelen in wereldwijde kwesties.
Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de EU
In 1998 werd in Saint Malo een proces in gang gezet op initiatief van het VK en Duitsland, waarbij gepleit werd voor de EU als een sterke en onafhankelijke speler op het gebied van globale veiligheid. Het Verdrag van Nice in 2001 stelde het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB) vast. Het GVDB bestaat uit drie elementen. Deze elementen zijn; militair crisis management, civiel crisis management en conflictpreventie. Tot het militair crisis management behoren de Petersbergtaken. Onder deze taken vallen onder andere vredeshandhavingsmissies en humanitaire operaties. De capaciteiten catalogus zorgt ervoor, dat de lidstaten voldoende militairen middelen op korte termijn beschikbaar kunnen stellen. De Berlijn-plus regelingen moeten ervoor zorgen, dat de EU niet in de vaarwateren gaat opereren van de NAVO.
Veranderingen na het Verdrag van Lissabon
Het Verdrag van Lissabon heeft institutionele veranderingen doorgevoerd om het GBVB meer gewicht te geven. Door de oprichting van onder andere het Europees Defensieagentschap en een volwaardige diplomatieke structuur met aan het hoofd de Hoge Vertegenwoordiger van het GBVB hoopt de EU een daadkrachtiger imago te creëren. Veel lidstaten kunnen echter door de staatsschuldencrisis niet voldoen aan de militaire toezeggingen die ze gemaakt hebben. Hierdoor blijft het afwachten of de EU zich in de toekomst kan laten gelden wanneer militaire actie gevraagd wordt.
De Arabische Lente en de reactie van Europa
Een goede test voor de daadkracht van het GBVB deed zich voor met het uitbreken van de Arabische Lente. Het optreden van de EU was beperkt tot het uitoefenen van economische sancties en het opzetten van civiele operaties. De militaire acties werden door de lidstaten zelf ondernomen los van de EU. Duidelijk werd dat de EU het meest effectieve resultaat bereikt op het gebied van conflictpreventie en de wederopbouw na conflicten en de militaire operaties beter kan overlaten aan de bekwame lidstaten.
Hoofdstuk 19: De interne markt
Ontwerp van de interne markt
Het idee van een interne markt is ontworpen om het concurrentievermogen te bevorderen. Het Spaak rapport van 1956 formuleerde de eerste gedachtes van een nieuwe interstatelijk economische relatie binnen de EU. De drie aspecten van het rapport hadden betrekking op het afbreken van beschermende barrières, de harmonisatie van EU regelgeving om concurrentieverstoringen tegen te gaan en het beperken van overheidsingrijpen en monopolies. Het belangrijkste aspect hiervan was de oprichting van een douane-unie.
Uitvoering van het ontwerp van de interne markt
In de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw werd geprobeerd via harmonisatie van de regelgeving de markten van de lidstaten te integreren. Doordat unanimiteit nodig was om een harmonisatiebesluit te bewerkstelligen, werd er jarenlang gestecheld en bereikte men uiteindelijk weinig. Met de invoering van wederzijdse erkenning werden belangrijke barrières wel weggehaald. De nationale regelgeving wordt door andere lidstaten als gelijkwaardig erkend, waardoor gereguleerde coördinatie mogelijk werd. Gerechtelijk activisme van het Hof van Justitie heeft een rol gespeeld in de verdere integratie van de nationale markten. In de Dassonville zaak kwam het Hof tot de conclusie, dat nationale regelgeving vrije handel niet mag hinderen. Deze uitspraak werd later enigszins genuanceerd door een uitzondering te maken voor regelgeving met betrekking tot het beschermen van het milieu, de veiligheid en de gezondheid.
Neoliberalisme en de interne markt
Het neoliberalisme pleit voor een vrijwel overheidsvrije markt, waarbij de lidstaten zelf onderling de handel afstemmen. De volgende maatregelen zijn een voorbeeld van dit gedachtegoed. Het groeiende gat tussen de economische wereldmachten en de markten van de EU zorgde ervoor, dat In de jaren 80 van de vorige eeuw het bedrijfsleven zich actief heeft ingezet voor de interne markt. De Europese Akte van 1986 stelde gekwalificeerde meerderheid in voor besluiten betreffende de regelgeving rondom de interne markt. Het 1992 Programma was een verdere uitwerking, waarin een onderscheid werd gemaakt tussen de fysieke, technische en fiscale obstakels die nog overwonnen moesten worden. De Akte voor de interne markt uit 2011 herbevestigde de centrale rol van de interne markt in de groei, innovatie en het concurrentievermogen van de EU als geheel.
Gereguleerd kapitalisme en de interne markt
Aanhangers van het gereguleerd kapitalisme wijzen op het gevaar van discrepantie dat kan ontstaan tussen verdere integratie van de markt op een supranationaal niveau en maatregelen van sociale bescherming op nationaal niveau. Het gereguleerd kapitalisme pleit in tegenstelling tot het neoliberalisme voor instituties en structuren die vrij handelen binnen de EU coördineren en regelen om zo oneerlijke behandeling van achtergestelde regio’s te voorkomen. Dit werd onder andere onder de aandacht gebracht in het Monti Rapport uit 2010.
Globalisering en de interne markt
Daarnaast speelt globalisering een rol in de toekomst van de interne markt. De openheid van markten kan gezien worden als een bedreiging voor de integratie van de interne markt, omdat concurrentie op globaal niveau zorgt voor nog meer regelgeving die geharmoniseerd moet worden. Anderzijds draagt integratie van de interne markt zelf bij aan globalisering door het open handelsbeleid en de vele economische mogelijkheden op wereldniveau die daarbij komen kijken.
Hoofdstuk 20: De sociale dimensie van de Europese Unie
De eerste vormen van sociaal beleid
Bij het formuleren van het Verdrag van Rome werd er geen aandacht besteed aan sociaal beleid op Europees niveau. Het beleidsgebied moest intergouvermenteel blijven door het voornamelijk economische karakter van de Europese gemeenschappen. De Europese Akte bracht hier verandering in. Het verdrag voerde gekwalificeerde meerderheid in voor richtlijnen die de veiligheid en gezondheid van werknemers moesten waarborgen.
Ontwikkelingen in het sociaal beleid van de EU
In het Verdrag van Maastricht breidde de gekwalificeerde meerderheid zich uit naar verdere gebieden van sociaal beleid met een opt-out mogelijkheid voor lidstaten. Het Verdrag van Amsterdam zorgde ervoor, dat richtlijnen die discriminatie van werknemers tegengingen, konden worden aangenomen door het sociale protocol van het Verdrag van Maastricht op te nemen in het hoofdverdrag zonder opt-out mogelijkheden. Het Verdrag van Nice en het Verdrag van Lissabon schonken de gelegenheid om het handvest van de grondrechten van de Europese Unie onder te brengen in het kader van het verdrag om zo een rechtspositie te verkrijgen.
Elementen van het sociaal beleid van de EU
De drie belangrijkste elementen van het sociaal beleid van de EU richten zich op arbeidsvoorwaarden, veiligheid en gezondheid tijdens werk en het tegengaan van discriminatie van werknemers. Daarnaast heeft de EU twee fondsen in het leven geroepen om het sociale beleid optimaal te kunnen reguleren. Het Europese Sociale Fonds (ESF) richt zich op de arbeidsmarkt en op specifieke regio’s door het meefinancieren van nationale programma’s. Het Europees fonds voor aanpassingen aan de globalisering (EGF) steunt werknemers die te lijden hebben gehad onder de gevolgen van globalisering.
Governance en sociaal beleid
Één van de nieuwe vormen van governance de open coördinatiemethode werd als eerste in het beleidsgebied van de arbeidsmarkt toegepast en heeft zich inmiddels uitgebreid naar overig sociaal beleid op Europees niveau. Bovendien wordt er gebruik gemaakt van het corporatistische principe bij het vaststellen van sociaal beleid op supranationaal niveau. Belangengroepen voor de industrie en het bedrijfsleven spreken gezamenlijke normen af die ze vervolgens via de Raad van de EU bindend proberen te maken.
Hoofdstuk 21: EU-beleid betreffende vrijheid, veiligheid en recht
De voortekenen van Europese samenwerking
Samenwerking tussen lidstaten op het gebied van binnenlandse zaken en justitie was niet één van de doelen van het Verdrag van Rome en bleef dan ook een nationale aangelegenheid. In de jaren 80 en 90 ontstond de groeiende vraag naar een collectieve aanpak voor de problemen die in het beleidsgebied ontstonden. Door de grote instroom van migranten in de lidstaten zagen de EU-landen in, dat samenwerking betreffende immigratie nodig was om deze ontwikkelingen het hoofd te kunnen bieden. Verder zorgde Europese integratie door onder andere het oprichten van de interne markt voor de noodzaak om gezamenlijke maatregelen te nemen wanneer de controles bij de grenzen werden weggenomen.
Verdrag van Schengen
Het in 1985 geformaliseerde Verdrag van Schengen is een afspraak van landen die grenscontroles bij de interne grenzen afschaffen. Daarnaast werden gezamenlijke regels afgestemd met betrekking tot de externe grenzen en asielaanvragen. Niet alle EU-lidstaten maken deel uit van het verdrag. Zo zijn het VK en Ierland geen deel van het Schengen systeem, maar zijn de niet EU-landen Noorwegen, IJsland Liechtenstein en Zwitserland wel lid.
De derde pilaar
Het Verdrag van Maastricht zorgde voor de pilarenstructuur van de EU. In de derde pilaar bevond zich het beleid met betrekking tot justitie en binnenlandse zaken. Ondanks het feit dat besluitvorming naar de EU werd verschoven, gebeurde dit nog steeds op omslachtige en intergouvermentele wijze. Het Verdrag van Amsterdam bracht een deel van de derde pilaar (immigratie en asiel met rechterlijke- en politiesamenwerking voor civiele zaken) naar de eerste pilaar. Hierbij is sprake van communautarisering. Rechterlijke- en politiesamenwerking omtrent criminele zaken bleef in de derde pilaar. Het opnemen van het Schengen Verdrag in het Verdrag van Amsterdam zorgde voor een à la carte imago van de EU, doordat niet alle lidstaten lid waren. Het Verdrag van Lissabon in tegenstelling tot het Verdrag van Nice ondernam wel grote stappen in de integratie van het beleidsgebied. Door het afschaffen van de pilarenstructuur konden alle aspecten van justitie en binnenlandse zaken samengevoegd worden. Dit heet normaliseren van het beleid.
Beleidsresultaten en toekomstige samenwerking
De belangrijkste resultaten van de vergrote samenwerking zijn hoofdzakelijk gebaseerd op de harmonisatie van asielregels en regels betreffende vrij verplaatsen binnen de EU. Het oprichten van de European Police Office (Europol) bevorderde informatie-uitwisseling tussen nationale wetshandhavers. De eenheid voor rechterlijke samenwerking in de EU (Eurojust) is gevormd om nationale wetshandhavers te steunen in de strijd tegen georganiseerde misdaad. Het Den Haag en Stockholm Programma uit 2004 versterkte de samenwerking verder door de roep om implementatie van een gemeenschappelijk asielstelsel. Door uitbreiding van de EU verschuift de aandacht van het beleid steeds verder naar de externe grenzen en maakt het beleid steeds meer deel uit van de voorwaarden voor kandidaat-lidstaten.
Hoofdstuk 22: De Economische en Monetaire Unie
De totstandkoming van een volwaardige EMU
Met als doel om verdere Europese integratie te bereiken, werd de Economische en Monetaire Unie (EMU) opgericht. De EMU moet voor harmonie zorgen tussen de verschillen van het economische en monetaire beleid van de lidstaten. Echter de lidstaten konden het niet eens worden over de creatie van de EMU. Daarnaast besloten de westelijke lidstaten door het veranderende economische klimaat hun eigen Europees wisselkoersmechanisme in te stellen, waar niet alle lidstaten deel aan namen. Toen eind jaren 80 het Europees Monetair Stelsel (EMS) en de Europese Akte van kracht werden, werd ook het idee van de EMU opnieuw gelanceerd. Het Delors Rapport bood een blauwdruk voor de drie fases die doorlopen moesten worden om een volwaardige EMU te kunnen creëren. In 1991 werden de Maastricht convergentie criteria vastgesteld. Om toe te mogen treden tot de EMU dienden de lidstaten aan een aantal criteria te voldoen. De Stabiliteits- en Groeipact (SGP) is een instrument, dat ervoor moet zorgen, dat de lidstaten van de EMU na toetreding niet gaan free-riden door geen budgettaire discipline meer uit te oefenen. De SGP heeft zowel een preventief karakter als een corrigerende taak. De pact raakte in opspraak toen bleek, dat in de praktijk de regels niet voor alle lidstaten golden. Na deze crisis werden de criteria flexibeler. Vervolgens werden de wisselkoersen onherroepelijk vastgesteld en in 2002 werd de eenheidsmunt de Euro ingevoerd.
De componenten van de EMU
De volwaardige EMU van vandaag de dag bestaat uit enerzijds een economisch beleid en anderzijds een monetair beleid. In monetair beleid streven de centrale banken ernaar het geldaanbod en kredietvoorwaarden te beïnvloeden. Dit doen ze door een basisrente in te stellen. Het Europees monetair beleid wordt besloten op Europees niveau door de Europese Centrale Bank (ECB). De ECB is daarnaast ook verantwoordelijk voor de Europese munteenheid. Een gemeenschappelijk munteenheid heeft als voordeel, dat transactiekosten vermindert worden en politiek gezien, toont het volledige inzet tegenover de EMU. Een economische unie zorgt voor de coördinatie van het macro-economische beleid van de lidstaten en het beheer van de interne markt. Er zijn regels ingesteld met betrekking tot staatsschuld en begrotingstekorten.
De EMU volgens de economische theorieën
Optimaal valutagebied theorie wordt door economen gebruikt om de EMU te verklaren. Het merendeel van de analisten rekent de EU niet tot een optimaal valutagebied, omdat de lidstaten nog niet voldoende economisch geïntegreerd zijn en ze zouden eigenlijk idealerwijs hun wisselkoersinstrument moeten behouden.
De EMU volgens de sociaal-politieke theorieën
Het neo-functionalisme verklaart de totstandkoming van de EMU met het fenomeen spillover. Er was verdere convergentie van het monetair beleid nodig, zoals een munteenheid, om voorgaande ontwikkelingen (het wisselkoersmechanisme en de interne markt) optimaal te kunnen benutten. Belangrijke spelers tijdens de creatie van de EMU waren de supranationale instituties met in het bijzonder de EC. Het intergouvermentalisme wijst daarentegen de lidstaten en diens onderhandelingen aan als de belangrijkste factoren in de totstandkoming van de EMU.
Kritiek op de EMU en de EMU in tijden van financiële en economische crisis
De kritiek op de EMU richt zich op het institutioneel ontwerp. De onafhankelijkheid van het ECB roept vragen op over legitimiteit en verantwoording. Door de wereldwijde financiële crisis kregen vele lidstaten te maken met een recessie en moest het SGP worden bijgesteld. Er werden nieuwe instituties opgericht, zoals het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) en de toezichthoudende taak van de EC werd vergroot.
Hoofdstuk 23: Het gemeenschappelijk landbouwbeleid
De eerste stappen
Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) is een belangrijk symbool voor het Europese integratieproces, omdat het al bij de oprichting van de EU in 1957 ter sprake kwam. Als eerste werd eenheid van de markt gecreëerd. Hierdoor was vrije handel binnen de EU mogelijk, maar werden er barrières opgericht naar derden om de Europese boeren te beschermen. Gegarandeerde prijs en overheidsinterventie moesten dit mogelijk maken. Het tweede principe, communautaire preferentie , was een voorkeursbehandeling die ervoor zorgde dat het aantrekkelijk zou zijn om intern bij de Europese boeren te kopen en niet op de wereldmarkt. Dit werd bevorderd door het instellen van een “Europese prijs”, waardoor boeren van buiten de EU hun goederen niet voor een lagere prijs mochten invoeren. Om het derde principe financiële solidariteit te bewerkstelligen, werd het Europese Landbouw Begeleiding en Garantie Fonds opgericht om de kosten van de overige principes te kunnen dekken. In de jaren 70 zorgde overproductie voor torenhoge kosten voor de EU en hervorming kwam op de agenda te staan. Incrementele wijzigingen zoals een quota werden doorgevoerd, maar hervorming van het beleid bleek niet eenvoudig. De starheid van het beleid is te wijten aan economische belangen, maar ook aan nationale politieke druk die bescherming van de boeren traditioneel in een hoog vaandel heeft staan.
Een lang hervormingsproces
In 1992 werd de eerste radicale hervorming doorgevoerd. Door internationale druk tijdens de Uruguay ronde van de GATT eind jaren 80 ontstond de roep om liberalisering van de internationale landbouwmarkt. In het voorstel van de EC in 1991 (aangenomen door de Raad in 1992) zou het prijsondersteuningsmechanisme van de GLB vervangen worden door individuele rechtstreekse betalingen aan boeren ter compensatie van verlies aan inkomsten. Rekening houdend met de toekomstige uitbreiding van de EU kregen de lidstaten eind jaren 90 de mogelijkheid om hun uitbetalingen aan de boeren te verbinden aan milieubeschermingscriteria, zogeheten multifunctionaliteit. Daarnaast werden er twee pilaren opgericht, waarbij de eerste pilaar zich richtte op marktondersteuning en de tweede pilaar zich bezighield met plattelandsontwikkeling. In 2003 werd het bedrijfstoeslagsysteem ingevoerd. Hierdoor krijgen landbouwbedrijven altijd subsidie zolang ze zich aan EU richtlijnen houden met betrekking tot onder andere milieu en dierwelzijn. Bovendien werden fondsen van de eerste pilaar overgeheveld naar de tweede pilaar. De gezondheidscheckmaatregel ingevoerd in 2008 moet zorgen voor beter toezicht op het budget.
Vraagstukken van de toekomst
Om ontwikkelingen op het platteland zo eerlijk mogelijk te laten verlopen, moet het budget van de tweede pilaar flink worden aangevuld. Daarnaast wordt er volgens sommigen niet genoeg rekening gehouden met het feit, dat naast traditionele boeren er ook alternatieve boerenbedrijven zijn die bijvoorbeeld organisch verbouwen. Door deze ontwikkeling proberen milieubewegingen invloed uit te oefenen op het beleid en hierbij de relatie tussen uitbetaling en milieuprestaties te versterken. Door het overgaan op rechtstreekse betalingen is het beleid transparanter geworden en verwachten de EU burgers meer sociale rechtvaardigheid.
Hoofdstuk 24: Het milieubeleid van de Europese Unie
Ontwikkeling van het Europese milieubeleid
Daar het Verdrag van Rome als doel had Europa economisch sterker te maken, werd er geen aandacht geschonken aan maatregelen tot het beschermen van het milieu. Pas vanaf de jaren 70 ontstonden er actieprogramma’s voor het milieu (EAPs). In eerste instantie waren het vooral uitingen van gewenste stappen die ondernomen moesten worden, maar geleidelijk werden deze werkelijkheid. De eerste programma’s richtten zich op het tegengaan van vervuiling. De opvolgende programma’s waren pragmatischer en preventiever van aard, waarbij ook naar andere milieubeleidsgebieden werd gebreid.
Belangrijkste elementen van het Europese milieubeleid
De belangrijkste elementen van het milieubeleid van de EU zijn gebaseerd op management van het milieu met behulp van preventieve maatregelen tegen vervuiling. Verder wordt er gestreefd naar integratie van het beleid met andere gerelateerde sectoren, zoals landbouw en transport. Ook het afspreken van gemeenschappelijke milieuvoorschriften en volgen van het subsidiariteitsprincipe vormen het milieubeleid van de EU.
Ontwikkelingen in de verdragen
Door het uitbreiden van de gekwalificeerde meerderheid naar meer beleidsgebieden, zoals de interne markt, werkte dit automatisch door naar het milieubeleid. Ook de verdragen van Maastricht tot aan het Verdrag van Lissabon voerden nieuwe regelgeving in met betrekking tot duurzame ontwikkelingen en verdere integratie van het milieubeleid.
De belanghebbenden
De spelers die zich bezig houden met het milieubeleid zijn de EU instituties, maar ook de vele diffuse belangengroepen. De EC heeft een aparte DG voor milieu en de Raad houdt speciale milieutopbijeenkomsten. Het EP wordt gezien als de “groenste” Europese instantie en het Hof van Justitie heeft het beleidsgebied een grotere legale status gegeven door rechtstreekse acties. De belangengroepen pleiten voor verdere integratie van het beleid om de milieuvraagstukken optimaal het hoofd te kunnen bieden.
Europeanisering, internationalisering en integratie van het milieubeleid
De europeanisering van het milieubeleid heeft geleid tot een grote kloof tussen voorlopers en treuzelaars onder de lidstaten en convergentie blijkt lastig. Afspraken gemaakt in internationale organisaties hebben invloed gehad op versnelling van integratie van het beleid in de EU. Deze integratie verloopt via de verschillende gerelateerde sectoren, maar hierdoor verloopt implementatie niet uniform. De dynamiek tussen deze benaderingen is het meest eminent in vraagstukken over klimaatverandering.
Toekomstige uitdagingen
De vraagstukken betreffende klimaatverandering openen deuren naar gerelateerde beleidsgebieden, zoals energie, die steeds vaker op de politieke agenda komen te staan. Vergaande maatregelen met betrekking tot het beschermen van het milieu komen echter in het geding door de uitbreiding van nieuwe lidstaten. Zij leggen hun prioriteiten bij economische ontwikkeling in plaats van milieubescherming.
Hoofdstuk 25: Democratie en legitimiteit binnen de EU
Democratie en legitimiteit in de vroege EU
Democratie wordt in de EU gedefinieerd als een geheel van procedures die de participatie van de burgers die bestuurd worden, moeten garanderen. Legitimiteit is het vertrouwen van deze burgers in het politieke systeem dat deze democratie dient te garanderen. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen input legitimiteit en output legitimiteit. Er is sprake van de eerste vorm wanneer men zich voldoende betrokken voelt bij het besluitvormingsproces zelfs ongeacht de uitkomst. De tweede vorm daarentegen focust zich wel op de resultaten van de besluitvormingsprocessen. Bij de oprichting van de Europese Gemeenschap was er nog geen vraag om democratische verantwoording, omdat de EG was opgericht voor bepaalde afgebakende functies, waarbij de soevereiniteit van de lidstaten niet in het geding kwam. Er was sprake van permissive consensus.
Het democratisch tekort
Het strikt technische karakter van de EG veranderde na verdere integratie en het grotere aantal bevoegdheden dat met de EU werd gedeeld. De burgers kregen het gevoel dat ze niet voldoende bij dit proces betrokken werden en zo ontstond “democratisch tekort”. De oplossing voor dit fenomeen begon bij het direct verkiesbaar stellen van de EP leden en het versterken van de macht van de EP over het algemeen. De oplossing brengt echter ook problemen met zich mee. Zo is er eigenlijk geen demos in de EU en geen verbondenheid onder de EU burgers. Daarnaast heeft de samenstelling van het EP geen invloed op de samenstelling van de EC, waardoor het democratisch tekort niet werkelijk verholpen wordt.
Het democratisch tekort en het Verdrag van Maastricht
In de jaren 90 laaide de discussie rond het democratisch tekort op. De oplossing werd toen gezocht in het versterken van de representatieve democratie. Het EP en de regio’s kregen meer macht en het subsidariteitsbeginsel beschermde de nationale bevoegdheden. Naast de bovengenoemde maatregelen werd het Europees burgerschap geïntroduceerd, waardoor de inwoners van de EU een Europese identiteit konden ontwikkelen en zo een dergelijke demos konden vormen.
Het democratisch tekort en governance
Met de opkomst van nieuwe vormen van governance werd verantwoording in alle niveaus van beleidsvorming bekeken. Nieuwe aspecten van democratie en legitimiteit, zoals participatie en transparantie kregen aandacht. Hierdoor kon de civiele samenleving beter betrokken worden en het democratisch tekort voorkomen worden.
Het democratisch tekort en het Verdrag van Lissabon
De Franse en Nederlandse “Nee” stemmen op de Europese Grondwet was een duidelijk teken, dat de Europese burgers het niet eens waren met de weg die de EU zou gaan inslaan. Het Verdrag van Lissabon bevat dan ook een onderdeel dat specifiek over de democratische principes van de EU gaat en maatregelen opstelt voor het representatieve en participatieve aspect van democratie in de EU.
Het democratisch tekort en de economische crisis
De EU heeft in tijden van economische crisis flink ingeboet aan output legitimiteit, doordat veel Europese burgers van mening zijn, dat de EU te sloom heeft gereageerd. Bovendien hebben de oplossingen voor de crisis gevraagd om verdere nationale bevoegdheden over te dragen aan de supranationale instituties zonder een duidelijke rol voor het EP. Dit heeft de democratische verantwoording doen afnemen.
Hoofdstuk 26: Publieke opinie in de EU
Trends in publieke opinie
Doordat de EU begon als een elitegedreven samenwerkingsverband deed de mening van de burgers er niet echt toe en was er sprake van permissive consensus. Toen de eurosceptische landen het VK en Denemarken toetraden ontstond de noodzaak om de burgers te raadplegen. De Eurobarometer opiniepeilingen zijn regelmatige rapporten die de meningen van de EU burgers vastleggen. Sinds de oprichting tot aan de jaren 90 waren de inwoners over het algemeen enthousiast over de EU. Door het toetreden van nieuwe lidstaten daalde dit enthousiasme. De daling vond zelfs plaats onder de burgers van de nieuwe centraal en Oost-Europese landen. Het vertrouwen in de EU instituties is in verhouding wel hoger dan het vertrouwen in zijn nationale tegenhangers.
Publieke opinie en rationaliteit
De mate van enthousiasme voor de EU kan verklaard worden door verschillende theorieën. De eerste theorie het rationeel utilitarisme stelt dat het egotisme van de burgers ervoor zorgt, dat ze afwegingen maken over de persoonlijke economische kosten die de EU met zich meebrengt.
Publieke opinie en nationale overheden
Burgers zien Europese zaken vaak eerder als nationale zaken die hun nationale overheid dient te managen in plaat van de ongrijpbare afstandelijke supranationale EU instituties. Mochten de nationale overheden falen in deze taak wordt de EU vaak gezien als een goed alternatief en zijn de sentimenten tegenover de Unie positiever.
Publieke opinie en politieke elites
De theorie die de publieke massa met elites verbindt, maakt onderscheid tussen de twee structuren. Politieke elites zorgen op een top-down benadering voor het bepalen van de opvattingen van het massa publiek. Meningen van de publieke massa aan de andere kant beïnvloeden de positie die de politieke elites innemen op een bottom-up manier.
Publieke opinie en cognitieve inzet
Uit de cognitieve mobilisatie theorie blijkt dat beter geïnformeerde burgers geneigd zijn de EU te steunen en zij die ontwetend zijn zich vaak zorgen maken om het verlies van de exclusieve nationale identiteit door associatie met de EU.
Publieke opinie en de media
De media kan ook een grote rol spelen bij het vormen van de opvattingen van de burgers omtrent de EU. Doordat de media de ontbrekende informatie over de EU kan invullen zijn ze ook in de gelegenheid deze berichten te “framen”. Politieke elites kunnen deze framing techniek ook toepassen door de media hiervoor in te schakelen.
Hoofdstuk 27: De EU en de economische crisis
Het ontstaan van de economische crisis en de reactie van de EU
De crisis vindt zijn oorsprong in de problemen van de rommelhypotheekmarkten van de VS in 2007, die vervolgens tot het instorten van grote Amerikaanse investeringsbanken leidde. In de EU zorgde dit ook voor de bankencrisis. De Raad van de EU stelde een reddingsplan op voor de Europese banken. De lidstaten stortten in een diepe recessie. De EU kwam met een stimuleringspakket en verstrekten in samenwerking met het Internationale Monetaire Fonds (IMF) noodleningen aan lidstaten. Griekenland, Ierland, Spanje, Portugal en Italië benodigden dringende financiële noodsteun door grote staatsschulden. In 2010 werden het Europese Stabiliteitsmechanisme (ESM) en het Europese Financieel Stabiliteitsfaciliteit (EFSF) gecreëerd. Dit zijn financiële reddingsfondsen. De staatsschuldencrisis werd nog erger toen in 2011 publieke en politieke onrust ontstond in Griekenland en vertrouwen in de Euro als eenheidsmunt verder daalde.
Gevolgen van de crisis voor de EU
Om de crisis het hoofd te kunnen bieden, heeft de EU hervormingen doorgevoerd die wederom het intergouvermentele karakter van de EU hebben weerspiegeld. Tijdens de crisis zijn de regelmatige Eurotopbijeenkomsten geïnstitutionaliseerd. De EC heeft nieuwe verantwoordelijkheden verkregen die betrekking hebben het monitoren van economisch beleid van de lidstaten. Echter door het intergouvermentele en gevoelige karakter van het ESM werden deze nieuwe mogelijkheden voor de EC beperkt. De verhoudingen tussen de lidstaten in de Eurozone onderling hebben te leden gehad. Er ontstond een grote kloof tussen de hulpbehoevende landen en de hulpverlenende landen. EU-lidstaten buiten de Eurozone heroverwegen hun keuze om de eenheidsmunt over te nemen.
De toekomst van de Euro
Het imago van de Euro als sterke internationale valuta is na de slepende economische crisis gedaald. Het onvermogen van de EU om een passende oplossing te vinden voor de staatsschuldencrisis en de geopperde mogelijkheden voor een alternatieve internationale eenheidsmunt heeft ervoor gezorgd dat centrale banken afstand nemen om te veel blootstelling aan de Euro te voorkomen. Daarnaast heeft de EU de mogelijkheid om in tijden van crisis als één verenigde stem te spreken niet benut en ogenschijnlijk haar kans om als serieuze globale speler op te treden verspeeld. Dit uit zich dan ook in de afnemende ontwikkelingssteun die normaal door EU-lidstaten wordt verschaft. Vele critici dachten dat EU als supranationaal orgaan de crisis niet zou overleven en zou instorten. Dit is echter niet het geval gebleken, maar de klap van de crisis valt niet te ontkennen.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Essentials of Comparative Politics
- 16615 reads
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
6341 |
Add new contribution