Tentamentests van Children’s Thinking: Cognitive Development and Individual Differences - Bjorklund et al. - 6e druk

Voorbeeld tentamenvragen bij Children’s Thinking: Cognitive Development and Individual Differences - Bjorklund

Wat houdt cognitieve ontwikkeling in? - Tentamens 1

Vragen

Vraag 1

Leg de bidirectionaliteit van functie en structuur uit.

Vraag 2

In welke context is het zinvol om de term ‘aangeboren’ te gebruiken?

Vraag 3

Wat bedoelt Fodor met modulariteit van hersenfuncties?

Antwoordindicatie

Vraag 1

De activiteit van een structuur en factoren uit de omgeving dragen bij aan veranderingen in de structuur, wat weer resulteert in een verandering in de activiteit van de structuur. Functie is noodzakelijk om ontwikkeling mogelijk te maken, waarbij het wel beperkt is tot activiteit die de structuur uit kan voeren.

Vraag 2

Het is zinvol om ‘aangeboren’ te gebruiken wanneer dit verwijst naar genetisch bepaalde beperkingen aan gedrag. In het veld van cognitieve ontwikkeling betekent dit dat de hersenen alleen een bepaald type informatie kan verwerken op een bepaalde manier.

Vraag 3

Modulariteit houdt in dat specifieke hersengebieden verantwoordelijk zijn voor specifieke hersenfuncties.

Wat is de biologische basis van cognitieve ontwikkeling? - Tentamens 2

 

Vragen

Vraag 1

Aapjes moeten binnen 16 maanden na de geboorte aan licht blootgesteld worden om visuele functie te ontwikkelen. Er is dus sprake van een kritieke periode. Wat voor soort beperking is dit?

Vraag 2

Wat is zelforganisatie volgens het contextuele ontwikkelingsmodel?

Vraag 3

Volgens de evolutionaire benadering is het adaptief om op jonge leeftijd een onderontwikkelde cognitieve capaciteit te hebben. Wat is de reden hiervan?

Vraag 4

Leg uit hoe plasticiteit verklaard kan worden aan de hand van een discontinu ontwikkelingspatroon.

Vraag 5

Voor wat voor soort culturen is een doelgerichte, strategische manier van problemen oplossen het meest kenmerkend?

Vraag 6

Volgens evolutionaire theorie zijn beperkingen in cognitie adaptief. Waarom?

Vraag 7

Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen de hersenen van mensen en dieren?

Vraag 8

Welk deel van de hersenen is als eerste volledig gemyeliniseerd

Vraag 9

Wat is het gevolg van synaptische pruning?

Vraag 10

Leg uit wat een experience-expectant process is.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Een chronotope beperking.

Vraag 2

Het proces waarin organisatie ontstaat uit interacties tussen componenten van een complex systeem, zonder dat er expliciete instructies binnen het organisme of vanuit de omgeving worden gegeven.

Vraag 3

Het beschermt tegen overbelasting van het zenuwstelsel.

Vraag 4

Bij een discontinu ontwikkelingspatroon worden in een nieuwe ontwikkelingsfase nieuwe manieren van denken aangeleerd, waardoor denkwijzen uit de voorgaande fasen min of meer verloren gaan en problemen overkomen kunnen worden.

Vraag 5

Technologische, ontwikkelde culturen.

Vraag 6

Omdat beperkingen ervoor zorgen dat informatie op een bepaalde manier gefilterd wordt, en hierdoor leervermogen creëren.

Vraag 7

De proportie cerebrale cortex en de langere periode postnatale ontwikkeling.

Vraag 8

Het sensorisch systeem.

Vraag 9

Door pruning bevatten de hersenen uiteindelijk minder, maar efficiënt functionerende synapsen en neuronen.

Vraag 10

Het zenuwstelsel in ingesteld op het ontvangen van een bepaald soort informatie. Synapsen worden gevormd en behouden wanneer deze soort informatie binnenkomt.

Wat is de sociale constructie van de hersenen? - Tentamens 3

 

Vragen

Vraag 1

Op wat voor manier verschillen Westerse en Oost-Aziatische kinderen in selectieve aandacht?

Vraag 2

Volgens Vygotsky worden kinderen geboren met een aantal basale functies. Welke?

Vraag 3

Wat is de zone of proximal development?

Vraag 4

In welk type cultuur komt legitimate peripheral participation het meest voor?

Vraag 5

Geef drie verklaringen voor de effectiviteit van collaboratief leren.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Westerse kinderen zijn meer geneigd hun aandacht op de kerneigenschappen van objecten te richten, terwijl Oost-Aziatische kinderen de neiging hebben zich op de omgeving te richten.

Vraag 2

Aandacht, sensatie, perceptie en geheugen.

Vraag 3

Het verschil tussen het ontwikkelingsniveau wanneer het kind zelfstandig problemen oplost en het potentiële niveau wanneer het kind samenwerkt met verder ontwikkelde individuen.

Vraag 4

Culturen waarin kinderen gedurende de dagelijkse activiteiten bij hun ouders zijn, en op die manier leren via observatie.

Vraag 5

Motivatie wordt gestimuleerd, kinderen moeten elkaar uitleg geven, en ze gebruiken effectievere strategieën wanneer ze samenwerken.

Hoe ontwikkelen kinderen perceptuele en cognitieve vaardigheden? - Tentamens 4

 

Vragen

Vraag 1

Sabrina krijgt een aantal keer een rood lampje te zien. Hier besteedt ze steeds minder aandacht aan. Wanneer ze een groen lampje te zien krijgt, besteedt ze hier weer meer aandacht aan. Van welk paradigma wordt hier gebruik gemaakt?

Vraag 2

Hoe kan het dat het gezichtsvermogen van baby’s beperkt is?

Vraag 3

Hoe kan verklaard worden dat baby’s bij geboorte gevoelig zijn voor het onderscheid tussen alle mogelijke fonemen, maar later tot een beperktere variatie?

Vraag 4

Wat is een amodaal fenomeen, en op welke voorwaarde kan over amodaliteit geleerd worden?

Vraag 5

Wat is het verschil tussen objectconstantie en objectpermanentie?

Vraag 6

Hoe kan het verschil in de leeftijd die gevonden wordt voor objectpermanentie door Piaget en in recenter onderzoek verklaard worden?

Vraag 7

Wat is prototypische categorisatie?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Het habituatie/dishabituatie-paradigma.

Vraag 2

De fovea, het deel van de retina met de meeste kegeltjes en staafjes, is nog in ontwikkeling.

Vraag 3

Ze worden uitsluitend blootgesteld aan de fonemen in hun moedertaal.

Vraag 4

Amodale fenomenen zijn ritme, snelheid en frequentie. De aanwezigheid van informatie in verschillende modaliteiten over dezelfde stimulus is een voorwaarde voor het leren van amodale fenomenen.

Vraag 5

Objectconstantie is het gelijk blijven van de kenmerken van een object ongeacht het gezichtspunt vanwaaruit gekeken wordt; objectpermanentie betekent dat het object blijft bestaan buiten het zicht.

Vraag 6

De respons werd door Piaget gemeten in termen van actie door het kind zelf, in recenter onderzoek op indicatie van perceptie.

Vraag 7

Prototypische categorisatie houdt in dat een categorie gedefinieerd wordt door het meest kenmerkende exemplaar.

Hoe ontwikkelt het denken in symbolen en representaties? - Tentamens 5

 

Vragen

Vraag 1

Zijn cognitieve processen volgens Piaget domein-specifiek of domein-algemeen?

Vraag 2

Merlijn ziet voor het eerst een walvis. Zijn vader legt uit dat een walvis geen vis is, maar een zoogdier. Merlijn dacht altijd dat alle dieren in zee tot de vissen behoorden. Hij moet zijn cognitieve schema dus aanpassen. Hoe heet een dergelijke aanpassing?

Vraag 3

In welke subfase van de preoperationele fase vertonen kinderen voor het eerst niet-reflexmatig gedrag?

Vraag 4

Noem de vier kenmerken van mentale operaties volgens Piagets theorie.

Vraag 5

Waarnaar verwijst de term intuïtionisme in de fuzzy-trace theorie?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Domein-algemeen.

Vraag 2

Accommodatie (het oude schema wordt aangepast zodat de nieuwe informatie erin past).

Vraag 3

De secundaire circulaire fase.

Vraag 4

Operaties zijn mentale acties; operaties worden afgeleid van acties en vervolgens geïnternaliseerd; operaties worden met elkaar geïntegreerd; operaties zijn omkeerbaar.

Vraag 5

Mensen hebben de voorkeur voor onnauwkeurige, ‘fuzzy’ representaties boven exacte, letterlijke representaties. Dit wordt intuitionisme genoemd.

Hoe ontwikkelt algemene kennis? - Tentamens 6

 

Vragen

Vraag 1

Noem twee psychologische kenmerken van visuele stimuli.

Vraag 2

Wat is de eerste stap in de ontwikkeling van theory of mind?

Vraag 3

Met welke taak wordt theory of mind vaak gemeten?

Vraag 4

Uit welke onderdelen bestaan the Mindreading System en the Empathizing System?

Vraag 5

Wat is animisme?

Vraag 6

Wat is volgens Kail de verklaring voor de ontwikkeling van snelheid van informatieverwerking?

Vraag 7

Welke invloed hebben prenatale hormonen op het speelgedrag van jongens en meisjes?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Vertrouwdheid en nieuwheid.

Vraag 2

Gedeelde aandacht.

Vraag 3

De false belief-taak.

Vraag 4

Het mindreading system bestaat uit de eye direction detector, intentionality detector, shared attention mechanism en theory of mind mechanism. Het empathizing system bestaat uit de emotion detector en het empathizing system.

Vraag 5

Het toeschrijven van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke objecten en dieren.

Vraag 6

Volgens Kail is de mate van rijping van de hersenen bepalend is voor de snelheid van informatieverwerking. Myelinisatie is onderdeel van de rijping, zorgt voor een snellere informatie-overdracht tussen neuronen en dus voor snellere informatieverwerking.

Vraag 7

Verhoogde prenatale blootstelling aan androgenen leidt tot meer jongensachtig speelgedrag bij meisjes. Dit is waarschijnlijk een indirect effect. Bij jongens heeft een verhoogd prenataal androgeenniveau geen invloed op het speelgedrag.

Hoe leren kinderen om zelf te denken? - Tentamens 7

 

Vragen

Vraag 1

Welke executieve functie is waarschijnlijk vooral gestoord bij ADHD?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Inhibitie.

Hoe ontwikkelt het geheugen van kinderen? - Tentamens 8

 

Vragen

Vraag 1

Welke hersengebieden zijn betrokken bij het impliciet geheugen?

Vraag 2

Beargumenteer waarom deferred imitation een vorm van expliciet geheugen is.

Vraag 3

Welke drie mogelijke verklaringen zijn er voor infantiele amnesie?

Vraag 4

Een voorkeur voor nieuwe stimuli boven bekende wordt gezien als indicatie voor geheugen. Waarom? En welk onderzoeksparadigma maakt hier gebruik van?

Vraag 5

Wat is het belangrijkste verschil in de betrouwbaarheid en accuratesse van herinneringen van jonge en oudere kinderen?

Vraag 6

Geïnstitutionaliseerde kinderen zijn vaak beperkt in hun intellectuele ontwikkeling. Welke verschillen in de hersenen zijn er gevonden bij Roemeense weeskinderen?

Antwoordindicatie

Vraag 1

De basale ganglia en het cerebellum.

Vraag 2

Deferred imitation is waarschijnlijk een vorm van expliciet geheugen, omdat patiënten bij wie het expliciete geheugen is aangedaan slecht scoren op deferred imitation.

Vraag 3

De verandering van preverbale naar verbale representaties; de ontwikkeling van zelfbesef als anker voor autobiografische herinneringen; en de ontwikkeling van informatieverwerking.

Vraag 4

Wanneer anders op nieuwe stimuli dan op bekende stimuli gereageerd wordt, moet er een mentale representatie van de oude stimulus zijn. Hier wordt naar gekeken met het preference for novelty-paradigma.

Vraag 5

De hoeveelheid informatie: jongere kinderen onthouden minder, maar wat ze onthouden is wel accuraat.

Vraag 6

De prefrontale cortex en temporaalkwab zijn kleiner, de hippocampus en amygdala zijn minder goed ontwikkeld en ze hebben minder witte stof dan gezonde kinderen

Hoe ontwikkelt taal? - Tentamens 9

 

Vragen

Vraag 1

Wat is volgens Halliday de regulerende functie van taal?

Vraag 2

Waaruit blijkt dat brabbelen bij baby’s een aspect van taalontwikkeling is?

Vraag 3

Noem de drie lexical constraints waarmee kinderen leren betekenis aan woorden te koppelen.

Vraag 4

Welke twee principes zijn volgens gedragstheorieën verantwoordelijk voor taalverwerving?

Vraag 5

Noem vier typen bewijs voor een kritische/sensitieve periode voor taalverwerving.

Vraag 6

Jonathan heeft een Franse vader en een Engelse moeder. Hij leert beide talen van kleins af aan en spreekt ze nu vloeiend. Hoe wordt deze vorm van tweetaligheid genoemd en wat zijn de voor- en nadelen hiervan?

Antwoordindicatie

Vraag 1

De regulerende functie van taal is het geven van commando’s.

Vraag 2

Onderzoek wijst uit dat brabbelen gestuurd wordt door de linker hemisfeer, net als taal bij volwassenen. Dit wordt geconcludeerd op basis van grotere bewegingen van de rechterkant van de mond dan de linkerkant van de mond, zowel bij baby’s als volwassenen.

Vraag 3

Whole-object assumption (een woord verwijst naar een geheel object), taxonomic assumption (een woord verwijst naar vergelijkbare objecten) en mutual exclusivity assumption (een nieuw woord verwijst niet naar hetzelfde als een bekend woord).

Vraag 4

Conditionering (zowel klassiek als operant) en modellering.

Vraag 5

Kinderen die in sociale deprivatie geleefd hebben; het aanleren van een tweede taal; dove kinderen die pas vanaf de late adolescentie aan gebarentaal blootgesteld worden; plasticiteit na hersenschade.

Vraag 6

Er is sprake van simultane tweetaligheid. Het nadeel is dat er in eerste instantie een achterstand in vocabulaire en syntactische ontwikkeling is, maar deze wordt al snel ingehaald. De voordelen zijn dat tweetaligheid leidt tot meer metalinguïstisch bewustzijn, mentale flexibiliteit, en waardering van de verschillende culturen.

Hoe ontwikkelt sociale cognitie bij kinderen? - Tentamens 10

 

Vragen

Vraag 1

Noem twee eigenschappen van primaten die als ondersteuning voor de social brain hypothesis aangedragen worden.

Vraag 2

Luuk ziet zijn vader zijn sok, die binnenstebuiten zit, omkeren voordat hij hem aandoet. Daarom keert ook hij zijn sok, die niet binnenstebuiten zit, om voor hij hem aan doet. Welke vorm van sociaal leren is dit: nabootsing, emulatie of imitatie? Waarom?

Vraag 3

Wat is het belangrijkste verschil tussen instructief leren en instructie in het algemeen?

Vraag 4

Hoe kan verklaard worden dat kinderen aan overimitatie doen en chimpansees niet?

Vraag 5

Welk verschil in activiteit van spiegelneuronen is er tussen mensen en apen?

Vraag 6

Welke vijf vaardigheden dragen volgens de sociaal-cognitieve leertheorie van Bandura bij aan ontwikkeling van sociale cognitie?

Vraag 7

Waarom is een positieve self-efficacy faciliterend voor de ontwikkeling?

Vraag 8

Maud en Sander zijn aan het spelen op het schoolplein. Sander geeft Maud een speelse duw, maar Maud denkt dat hij ruzie zoekt. Welke stap in het sociale informatieverwerkingsmodel van Dodge gaat hier mis?

Vraag 9

Wat is het verschil tussen de impliciete zelf en de expliciete zelf?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Er is ten eerste een significante relatie tussen hersenomvang en sociale complexiteit, en ten tweede hebben primaten met complexere sociale groepen een langere ontwikkelingsperiode tot de volwassenheid.

Vraag 2

Hier is sprake van nabootsing. Luuk kopieert het gedrag van zijn vader zonder het doel ervan te begrijpen.

Vraag 3

Het belangrijkste verschil is de uitkomst. Instructief leren resulteert in gedragsregulatie omdat het perspectief van de instructeur geïnternaliseerd wordt, waarbij het kind in staat is het gedrag in de gepaste context toe te passen.

Vraag 4

Kinderen zouden overimitatie laten zien om sociale banden te versterken.

Vraag 5

Bij apen worden spiegelneuronen uitsluitend actief wanneer ze een doelgerichte actie observeren. Bij mensen worden spiegelneuronen ook actief bij het observeren van betekenisloze acties.

Vraag 6

Symbolisering, forethought, zelfreflectie, zelfregulatie en observationeel leren.

Vraag 7

Positieve self-efficacy zorgt ervoor dat ze nieuwe dingen proberen doordat ze hun eigen mogelijkheden overschatten, waardoor ze leren.

Vraag 8

Interpretatie

Vraag 9

Het impliciete zelf is het onderscheid tussen zelf en anderen, terwijl het expliciete zelf een zelfbewustzijn incorporeert waarbij iemand zich bewust is van controle over de omgeving.

Wat is de relatie tussen scholing en cognitieve ontwikkeling? - Tentamens 11

 

Vragen

Vraag 1

Wat is het Matthew-effect?

Vraag 2

Wat is foneem-grafeemcorrespondentie?

Vraag 3

Waarom is het leren lezen van losse letters niet zinvol volgens de whole-language benadering?

Vraag 4

Wat is volgens Piaget de onderliggende vaardigheid voor de ontwikkeling van getallenconservatie?

Vraag 5

Noem de vijf principes die kinderen gebruiken bij leren tellen.

Vraag 6

Soraya rekent een moeilijke som uit door eerst de tientallen van elkaar af te trekken en dan de overgebleven eenheden. Welke rekenstrategie gebruikt zij?

Vraag 7

Bij rekenstoornissen wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen. Welke typen zijn dit en bij welk type is het mogelijk de achterstand in te halen?

Vraag 8

Op welk onderwijsniveau zijn de sekseverschillen in rekenvaardigheden het kleinst?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Verschillen tussen twee groepen worden steeds groter doordat het proces zichzelf versterkt. Bij leesvaardigheden wordt het verschil tussen goede en slechte lezers steeds groter, omdat goede lezers meer lezen en daardoor steeds beter leren lezen. Slechte lezers lezen minder er ontwikkelen hun vaardigheden dus minder goed.

Vraag 2

Foneem-grafeemcorrespondentie is het onderscheiden van letters en de klanken die erbij horen.

Vraag 3

Bij de whole-language benadering worden leesvaardigheden ingebed in de context, met de motivatie dat leren in het algemeen gedreven wordt door betekenis. Voorstanders van de whole-language benadering stellen dat het uiteindelijke doel van lezen is om betekenis te verlenen aan de gelezen tekst. Het omzetten van losse letters in losse klanken zou daarom niet zinvol zijn.

Vraag 4

Inversie omkeerbaarheid.

Vraag 5

Het één-één-principe, het stabiele volgordeprincipe, het kardinaalprincipe, het abstractieprincipe en het volgorde irrelevantieprincipe.

Vraag 6

De decompositiestrategie. Ze deelt de moeilijke som op in eenvoudige stappen om die vervolgens te combineren.

Vraag 7

Het eerste type wordt veroorzaakt door slechte procedurele vaardigheden. Bij dit eerste type kan de achterstand ingehaald worden met oefening. Het tweede type wordt veroorzaakt door moeite met het opdiepen van feiten uit het lange termijngeheugen.

Vraag 8

Op de basisschool.

Wat zijn de verschillende benaderingen om intelligentie te onderzoeken? - Tentamens 12

 

Vragen

Vraag 1

Volgens Catell bestaat intelligentie uit een algemene factor en twee secundaire factoren. Wat zijn deze secundaire factoren?

Vraag 2

Voor welke groep mensen is de positive manifold het grootst?

Vraag 3

Welke mogelijke verklaringen zijn er voor het consistente verschil in IQ-score tussen Afrikaans Amerikaanse en Europees Amerikaanse kinderen?

Vraag 4

Noem de drie processen die een rol spelen bij praktische intelligentie in de triarchische theorie van Sternberg.

Vraag 5

Bij welke subtheorie van de triarchische theorie hoort analytische intelligentie?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Vloeiende intelligentie en gekristalliseerde intelligentie.

Vraag 2

Voor mensen met een laag IQ is de positive manifold het grootst.

Vraag 3

Verschillen in sociaal-economische status, cultuurafhankelijkheid van de kennis, stereotypedreiging en het Pygmalion-effect.

Vraag 4

Adaptatie, selectie en shaping.

Vraag 5

De componentiële subtheorie.

 

Wat is de herkomst en hoe modificeren en stabiliseren individuele verschillen? - Tentamens 13

 

Vragen

Vraag 1

Uit welke drie niveaus bestaat het transactionele model van Sameroff?

Vraag 2

Hoe wordt erfelijkheid bepaald?

Vraag 3

Welke formule wordt gebruikt voor het bepalen van de erfelijkheidscoëfficiënt?

Vraag 4

Welke drie subschalen van de HOME-scale zijn de beste voorspellers van hoge intellectuele prestatie?

Vraag 5

Omschrijf het cumulative deficit effect.

Vraag 6

Wat houdt ‘stabiliteit’ in, in het geval van intelligentie?

Vraag 7

Hoe kan de lage correlatie tussen DQ en IQ verklaard worden?

Vraag 8

Welke drie mogelijke verklaringen zijn er voor het Flynn-effect?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Environtype, fenotype en genotype.

Vraag 2

Erfelijkheid wordt bepaald door te kijken naar de proportie verklaarde variantie die toegeschreven kan worden aan genen, met behulp van het gemiddelde verschil tussen mensen in een bepaalde bevolkingsgroep.

Vraag 3

H = (r eeneiïge tweelingen – r tweeeiïge tweeingen) x2

Vraag 4

Emotionele en verbale responsiviteit van de moeder, betrokkenheid van de moeder en beschikbaarheid van passend speelmateriaal.

Vraag 5

Het cumulative deficit effect houdt in dat biologische risicofactoren voor intellectuele beperkingen interacteren met omgevingsfactoren: een niet-stimulerende omgeving versterkt het negatieve effect, terwijl een stimulerende omgeving het effect kan opheffen.

Vraag 6

Stabiliteit van intelligentie betekent dat individuele verschillen relatief constant zijn.

Vraag 7

Er is een kwalitatief verschil tussen de tests voor DQ en IQ: DQ meet sensorimotorische vaardigheden, terwijl IQ andere cognitieve vaardigheden meet.

Vraag 8

Beschikbaarheid van onderwijs, betere voeding en gezondheidszorg en een complexere samenleving.

 

Image

Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Psychology and behavorial sciences - Theme
Join WorldSupporter!
This content is related to:
Boeksamenvatting bij Children’s Thinking: Cognitive Development and Individual Differences - Bjorklund e.a. - 5e druk
Boeksamenvatting bij Cognitive Development; An Advanced Textbook - Bornstein, Lamb - 1e druk
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1982 1