Space, Time, and Crime van Hart en Lersch
De geschiedenis
Er is veel nieuwe interesse in het bestuderen van ruimte, tijd en criminaliteit. Er zijn tegenwoordig steeds meer politie-instanties die nieuwe technologie gebruiken om hen te helpen bij het vinden van criminele ‘’hotspots’’. Veel televisieprogramma’s laten regelmatig het gebruik van de zogenaamde crime mapping techniek zien. In de tijd van de Beltway Sniper Case, kreeg deze techniek veel media aandacht. Het gebruik van deze ‘crime maps’ (criminaliteitskaarten) is tegenwoordig erg populair, maar de interesse naar deze mappen dateert al van rond 1800.
Adriano Balbi en Andre-Michel Guerry zijn meestal degene die worden gezien als de eerste makers van de criminaliteitskaarten. In 1827 werden de eerste criminaliteitsstatistieken gepubliceerd en Balbi en Guerry raakten geïnteresseerd. Ze begonnen met het combineren van criminele gegevens met demografische cijfers. Het in kaart brengen ging op basis van gegevens als armoede, opleiding en criminaliteit.
Een andere pionier op het gebied van criminaliteit en demografie is Adolphe Quetelet, een Belgische wiskundige en astronoom. Zijn interesse ging uit naar de nieuw uitgebrachte criminaliteitscijfers uit Frankrijk. Hij gebruikte zijn wiskundige kennis om vrij geavanceerde statistische analyses te maken met de data. Hij onderzocht het karakter van degene die beschuldigd werden van criminele activiteiten evenals de locaties waar de delicten waren gepleegd. Zijn conclusie was dat het ene individu nou eenmaal eerder criminaliteit zou plegen als een ander, vooral degene die jong, arm, werkloos en man waren.
Ook kwam hij erachter dat gebieden waar veel armoede en werkloosheid was, er minder criminaliteit gerapporteerd werd. Quetelet concludeerde dat arme mensen eerder criminaliteit plegen tegen rijke en opgeleide personen dan tegen mensen van hun eigen ‘soort’.
Het werk van Quetelet was erg invloedrijk, maar toch verminderde de interesse in de geografische kenmerken van criminaliteit. Dit had een twee redenen:
Allereerst is het, zonder het gebruik van rekenmachines en statistische programma’s, erg moeilijk om kaarten en betekenisvolle vergelijkingen te maken tussen criminele data en andere gegevens.
Daarnaast was de beschikbaarheid van data een probleem, zeker in de VS. Veel landen (vooral Frankrijk) hadden een redelijk modern en nationaal niveau van gegevens beschikbaar voor analyse, maar dit was niet in alle landen het geval.
‘Ruimte’
In deze tekst zijn er een aantal verschillende temen gebruikt voor het woord ‘ruimte’. Bijvoorbeeld locatie, plaats, adres, buurt, politiezones, etc. Deze termen lijken uitwisselbaar te zijn, maar het is belangrijk om te begrijpen van er een paar subtiele verschillen zijn in de betekenis van deze woorden.
De meeste van de woorden die een gebied of locatie aanduiden kunnen gesplitst worden in twee termen: place (plaats) en space(ruimte).
Een place kan een huis zijn of een bedrijf, klaslokaal, adres of een andere individuele locatie. Een place is veel kleiner dan een space-- het is een individueel punt binnenin een space.
Een space houdt dingen in als een buurt of andere grote terreinen.
De grens van een ruimte van op verschillende manieren worden gevormd. Bijvoorbeeld door het plaatsen van borden met ‘’Welkom in de Kenwood buurt’’ of ‘’U bevind zich nu in de Seminole Heights buurt’’.Het verschil tussen space en place kan soms wat warrig worden. Is een school bijvoorbeeld een plaats of een ruimte? Het antwoord hangt af van de persoon die de afweging maakt. Een directeur van een school zal het als
een ruimte zien met verschillende plaatsen (klaslokalen, gangen, etc), maar iemand die in de buurt van een school woont zal het zien als een individuele plaats gelegen in een groter geheel (de space).
‘Tijd’
Tijd is een belangrijke factor in het bestuderen van criminaliteit. Zoals je kunt aflezen in Tabel 1.1 (blz. 7 Space, time and crime) zijn er bepaalde tijdszones waarin men eerder slachtoffer wordt van bepaalde delicten. Het is waarschijnlijker dat iemand slachtoffer wordt van moord gedurende de avonduren, in het weekend.
Weekenden zijn sowieso erg gevaarlijk, want mensen hebben dan de neiging om uit te gaan en zichzelf te betrekken in sociale evenementen en begeven zich dan in openbare ruimten. Ze komen meer in contact met problematische situaties en personen. Tel hier een goede dosis alcohol en drugs bij op en dan heb je een goed recept voor criminaliteit.
Naast uur van de dag of dag van de week, zijn er ook andere belangrijke overwegingen die men moet maken met betrekking tot tijd en zijn relatie met slachtofferschap.
Er kan ook gekeken worden naar week in de maand, kwartaal- en jaarlijkse schommelingen en seizoenstrends. Er zijn zelfs analisten die zeggen dat criminaliteit veranderd gedurende de volle maan. Over het algemeen wordt de bestudering van tijd en criminaliteit temporal analysis genoemd.
Tijdsmomenten
Het begrijpen van het begrip ‘tijd’ kan soms wat moeilijker zijn dan die van ruimte. Dit wordt nog moeilijker wanneer men tijd en ruimte tegelijkertijd gaat bekijken. Er zijn verschillende manieren te kijken naar de geografische en tijdelijke analyse van criminaliteit:
Allereerst is er het zogenaamde moment. Een moment bepaalt de tijd dat een delict zich heeft afgespeeld in een ruimte-- wanneer en waar het delict zich heeft voorgedaan. Het lijkt makkelijk om een precieze tijd en locatie van een delict te krijgen, maar het kan voor sommige delicten een aardige opgave zijn.
Bij het identificeren van een moment bij een misdrijf, zijn er twee belangrijke dingen waar je rekening mee moet houden: Exact time crimes en time span crimes.
Een exact time crime is een delict waarbij het slachtoffer de tijd waarin het gebeurde redelijk precies kan identificeren. Bijvoorbeeld als je het klaslokaal uitloopt en je wordt overvallen door een jonge man die vraagt om je geld. Je geeft je portemonnee en gaat daarna onmiddellijk naar het dichtstbijzijnde gebouw op de campus om de politie te waarschuwen. Zelfs al heb je niet op de klok gelet toen het gebeurde, je kan toch een aardig precieze tijd geven. Dit komt omdat je weet wanneer je les eindigde en je dus ongeveer weet hoe laat je door de gangen liep. Bij time span crimes is dit niet het geval.
Time span crimes zijn delicten waarbij de tijd dat het gebeurde een langere tijd is en het kan dan niet precies worden aangewezen. Je gaat bijvoorbeeld om 09.00 uur van huis om naar school te gaan. Na school ga je direct door naar je werk en daarna nog even langs vrienden. Uiteindelijk kom je om 01.00 uur pas weer thuis. Op dat moment kom je erachter dat er is ingebroken. Als de politie dan vraagt wanneer het is gebeurt kan je alleen zeggen: tussen 09.00 en 01.00. Hier kan de politie natuurlijk niet zo veel mee. Daarom hebben ze verschillende manieren om met time span crimes om te gaan.
De eerste techniek is de midpoint analysis. Hierbij neemt de politie de tijd die in het midden van de tijdszone zit. In het geval van het voorbeeld zal dat 17.00 uur zijn. Dit wordt dan gerapporteerd als een split time.
Een tweede methode is de weighted time span method. Deze methode is iets gecompliceerder, maar wel preciezer als de midpoint analysis. Stel je gaat van huis om 09.00 uur en je komt om 12.00 uur terug. Je ontdekt dan dat er is ingebroken. Je hebt dan 3 uur waarin het gebeurt kan zijn. Om de weighted risk te berekenen, wordt het getal waarin het delict gepleegd kan zijn (in dit geval 3 uur) gedeeld door 3. Er is dus een 33% kans dat het gebeurde tussen 09.00 en 10.00, een 33% kan op 10.00 en 11.00 en 33% kans op 11.00 en 12.00. Deze methode is vooral handig als er een serie overvaller in een buurt bezig is.
De volgende manier waarop er naar tijd gekeken kan worden is duration. Dit wordt gedefinieerd als: hoe lang een gebeurtenis of proces wordt voortgezet in een bepaalde ruimte. Bijvoorbeeld: Hoe lang duurde het voordat de gijzelsituatie werd opgelost? Of: Hoe lang was een criminele ‘hotspot’ ook daadwerkelijk ‘hot’?
De laatste manier waarop we naar tijd kunnen kijken is via distance. Afstand kan ook als een tijdswaarde worden aangemerkt. Sommige mensen vinden het zelfs makkelijker om een afstand te horen in tijd dan in kilometers.
‘Criminaliteit’
De vraag ‘’Wat is criminaliteit?’’ kan een heel boek beslaan. Een deel van de complexiteit is dat criminaliteit niet absoluut is. Wat in de ene staat als crimineel wordt aangemerkt, hoeft dat in de andere staat niet te zijn. Wetten die aangeven wat crimineel is en wat niet zijn zowel tijd als plaatsgebonden.
Het verschil tussen crimineel en deviant.
Deviantie is een brede en sociologische term die wordt gebruikt om gedrag te beschrijven dat algemene geaccepteerde verwachtingen overschrijdt. Deze geaccepteerde verwachtingen worden ook wel normen genoemd.
Criminelen overtreden de wet, terwijl iemand die deviant is alleen normen overschrijdt.
Vaak kan het zo zijn dat normen een sterkere invloed hebben dan wetten in het dagelijks leven van mensen. In een stad is de wet overal hetzelfde, maar de normen in buurten kunnen totaal verschillend zijn. Waar in de ene buurt het de norm is dat je de voortuin goed bijhoudt, want anders krijg je de buurt op je dak, kan dat in een andere buurt totaal anders zijn.
Het definiëren van nomen kan soms wat moeilijk zijn, maar misdaden definiëren is niet zo moeilijk. Hoe weten mensen wat wel en wat niet crimineel is? Om deze vraag te beantwoorden moet er gekeken worden naar de penal codes. Dit zijn goed georganiseerde, gedetailleerde verslagen van alle geschreven wetten in een bepaald rechtsgebied.
Deze geschreven wetten kunnen verdeeld worden in twee types: procedural en substantive.
Substative wetten zijn wetten die erg gedetailleerde definities hebben over welk gedrag crimineel is en welke straf daar dan bij hoort. Deze wetten gelden voor alle mensen binnen een samenleving.
De procedural wetten zijn de wetten waar in staat hoe de actoren in het strafrechtssysteem het materiële recht moeten toepassen. Dit zijn bijvoorbeeld wetten die gaan over bewijs, de procedure, etc.
Statistieken van criminaliteit
De penal codes (de wetten) zijn bronnen die misdaden aanduiden. Maar dit geeft nog niet weer hoeveel criminaliteit er in een bepaald gebied voorkomt. De wetshandhavinginstanties zijn de populairste bronnen als het om criminele data gaat. De data die verzameld is door deze instanties worden vaak ‘’officiële statistieken’’ genoemd en omvatten dingen als: calls for service, incident reports, de FBI-UCR (Federal Bureau of Investigation’s Uniform Crime Reports) en de NIBRS (National Incident Based Reporting System).
Calls for service
De politie-instanties maken een verslag van alle burgers die bellen voor assistentie.
Elk politiedistrict rapporteert de hoeveelheid gesprekken die ze hebben ontvangen (zowel 911 gevallen als de niet-noodgevallen), de reden voor het bellen, de tijd waarin er gebeld werd en de locatie van de klacht. Deze data wordt dan automatisch opgeslagen door een CAD(computer-assisted dispatch). Door het gebruik van deze techniek krijgt men alleen een algemeen idee over de hoeveelheid criminaliteit in een bepaald gebied.
Een nadeel van het gebruik van deze techniek is dat niet alle criminaliteit die wordt gerapporteerd door burgers, ook daadwerkelijk klopt. Bijvoorbeeld: als er een buurt is waar veel ouderen wonen, dan kan het zijn dat deze nogal angstig zijn voor tieners. Als er dan een groepje jongeren aan het hangen is op straat, dan kan het zijn dat de ouderen daarvoor de politie bellen en zeggen dat er bendes op straat staan. Dit is niet het geval, maar als we alleen afgaan op de telefoontjes, dan zou de buurt dus blijkbaar overlopen van de bendes.
Het tweede nadeel van deze manier is dat er zich een probleem voordoet genaamd the dark figure of crime. Dit zijn delicten die niet bekend zijn bij de politie, maar die wel voorkomen. Mensen bellen namelijk niet altijd en doen niet altijd aangifte als ze te maken krijgen met een delict. Op deze manier kunnen die delicten dus ook niet in officiële data terecht komen, waardoor het criminaliteitsniveau ergens hoger kan zijn dan de cijfers doen blijken.
FBI UCR
Dit is de oudste en meest erkende bron voor alle misdaad gerelateerde gegevens. De FBI UCR begon in 1930 op verzoek van de IACP (International Assosiation of Chiefs of Police). Het doel van de FBI UCR was om gegevens te verzamelen van criminaliteit vanuit het hele land. Er waren strikte regels over wat voor criminaliteit gerapporteerd moest worden en wanneer het ingeleverd moest zijn. Alle wetshandhavinginstanties werden aangespoord om hun gegevens over criminaliteit binnen hun gebied te leveren aan de FBI. Dit was vrijwillig en hoefde dus niet te gebeuren.
Vandaag de dag verdeeld de FBI de criminaliteit in twee verschillende groepen:
Part I offences, dit zijn de ergere en serieuzere misdrijven en krijgen meerstal meer publiciteit. De FBI geeft een duidelijke selectie voor part I offenses, deze zijn:
Moord, verkrachting, overvallen, zware mishandeling, inbraak, diefstal, diefstal van motorvoertuigen en brandstichting.
Part II offenses zijn dus de minder erge misdrijven en overtredingen.
In Juni 2004 kwam de FBI met de crime index. Dit was een totaal van alle part I misdrijven, op brandstichting na. Ook deze manier van criminaliteit in kaart brengen heeft z’n nadelen.
Allereerst is ook dit gebaseerd op criminaliteit die bekend is bij de politie. De nauwkeurigheid van de getallen wordt beïnvloed door onderrapportage van burgers. De FBI UCR houdt geen rekening met de dark numbers.
Ten tweede, de definities van de staat en de definities van de FBI over criminaliteit zijn anders. Volgens de FBI kunnen vrouwen bijvoorbeeld alleen verkracht worden, terwijl in sommige staten ook mannen volgens de wet verkracht kunnen worden.
Ook hebben politie-instanties vaak niet de tijd en de middelen om alle criminaliteit te berekenen voor de FBI.
Als derde kunnen politie-instanties expres hun data manipuleren. Stel dat een politieafdeling op een college campus zit. Deze moet ook data aan de FBI leveren en deze data wordt dan gepubliceerd in nationale kranten. Als er op die school veel verkrachtingen voorkomen, dan zal de politie dit niet snel melden, want dat zorgt voor slechte publiciteit. Hierdoor klopt de data die de FBI ten gehore krijgt dus niet altijd.
Een vierde nadeel is de hierarchy rule. Volgen de FBI UCR regels moeten alleen de ergste delicten worden gemeld. Hierdoor krijg je een onderrapportage van criminaliteit. Stel dat er bij je wordt ingebroken, de inbreker steelt je portemonnee, slaat jou aan gort en gaat er dan vandoor. Het enige wat de FBI dan gemeld wil zien is de mishandeling, terwijl er veel meer gebeurd is.
Het laatste nadeel is ‘’the show must go one’’. Alle politie-instanties krijgen een specifieke datum waarop ze alle gegevens moeten hebben ingeleverd. Doen ze dit niet, dan worden hun gegevens niet meegenomen in de rapportage van de FBI.
NIBRS
Door de groeiende ontevredenheid over de FBI UCR, werd een nieuw systeem ontwikkeld met betrekking tot het rapporteren van criminaliteitsgegevens. Dit was de NIBRS (National Incident-Based Reporting System). Dit systeem werd ontwikkeld om een veel gedetailleerder en nauwkauriger beeld te geven van de criminele activiteiten per gebied.
Dit systeem verschilt op een aantal manieren van de UCR.
In het oude systeem werden er weinig details opgenomen bij de gerapporteerde criminaliteit. De data was kort en samengevat. Dit werd ook wel het summary reporting system genoemd. Bij de NIBRS moet de informatie veel nauwkeuriger zijn en veel meer details bevatten. Het tegenovergestelde van het UCR systeem. Dit wordt ook wel incident-based reporting genoemd.
Een ander verschil is dat de NIBRS gebruik maakt van de begrippen Group A offenses (de oude part I) en Group B offenses (de oude part II).
Daarnaast geldt bij de NIBRS de hierarchy rule ook niet meer. Alle delicten binnen een incident moeten gemeld worden en dus niet alleen de ergste.
Ook voegt de NIBRS een criminaliteitscategorie toe. Bij de UCR waren er twee categorieën: violent (geweld) en property(eigendom). Het NIBRS systeem voegt hier ‘’Crimes against society’’ aan toe. Dit zijn dus misdaden tegen de maatschappij. Hierbij kun je denken aan drugsdelicten, overtredingen van de wapenwet, overtreding bij het gokken, etc. De reden voor de nieuwe categorie was dat veel van de delicten in de nieuwe categorie geen slachtoffer hadden en ook niet meteen delicten tegen eigendom zijn en dus niet pasten in de oude categorieën.
Het laatste verschil is dat het bij de UCR niet duidelijk was of een delict echt gepleegd was of dat er alleen een poging gedaan was. Bij de NIBRS is dit verschil wel duidelijk.
Het grote nadeel van de NIBRS is dat het verkrijgen van zoveel gedetailleerde informatie veel tijd kost en erg duur is.
Onofficiële data
Zoals net duidelijk is geworden heeft veel van de ‘’officiële data’’ tekortkomingen. Hierdoor hebben sommige onderzoekers zich gewend tot andere manieren om criminaliteit te onderzoeken. De resultaten van deze methoden kunnen een totaal andere uitkomst geven als de officiële data.
Surveys
Deze vorm van onderzoek kan veel informatie verschaffen over types criminaliteit en de hoeveelheid die zich in een buurt voordoen. Aan de ene kant kan dit dus zorgen voor goed georganiseerde en goed onderbouwde resultaten. Maar aan de andere kant kan een survey ook slecht uitgevoerd zijn en twijfelachtige resultaten geven. Deze vorm van onderzoeken heeft dus altijd problemen met nauwkeurigheid. De problemen die zich voordoen zijn de volgende;
Er moet bedacht worden op welke manier dit onderzoek gedaan wordt. Dit kan via de mail, via de telefoon of gewoon in persoon. De keuze die gemaakt wordt hangt vaak af van het budget. Over het algemeen zijn surveys over de telefoon goedkoper dan in-persoon surveys. Maar daar tegenover staat weer dat de response rate bij telefoon surveys een stuk kleiner is. Respons rate is het aantal mensen dat de survey voltooit, gebaseerd op het aantal mensen naar wie de survey is gegaan.
Je moet gaan bedenken wie je gaat onderzoeken. Ga je de survey geven aan iedere inwoner van een bepaalde gemeenschap(ook wel population genoemd) of selecteer je maar een deel van de bevolking (een sample)? Als men kiest voor een deel van de bevolking, dan zijn er een aantal sampling techniques die men kan gebruiken. Je kan random mensen gaan kiezen of je gaat ergens staan en laat voorbijgangers de survey invullen.
De NCVS (National Crime Victomization Survey)
Dit is een nationale survey van Amerika. Bij deze survey worden ongeveer 50.000 huishoudens twee keer per jaar geïnterviewd. Iedereen ouder dan 12 doet mee. Er zijn maar een aantal delicten die worden opgenomen in de survey: verkrachting, aanranding, diefstal, mishandeling, overvallen, inbraak en gestolen motorvoertuigen. Deze vorm van onderzoeken biedt een schatting naar het ‘dark number’ van criminaliteit. Maar ook deze gegevensbron heeft zijn beperkingen.Één daarvan is sampling error. Als je een sample onderzoekt worden de antwoorden van deze groep gebruikt om de antwoorden van de gehele onderzoeksgroep te schatten. Dit komt nooit helemaal overeen. Als voorbeeld: er wordt onderzocht wat het gemiddelde cijfer voor de studenten van Omgevingscriminologie is. Iedere student schrijft hun cijfer op en het gemiddelde van de studenten wordt berekend. Dit is de population value. Als we uit deze studenten nu een sample halen (één student) en we vragen zijn cijfer, dan zal het getal dichtbij het gemiddelde liggen, maar nooit helemaal overeen komen. Het verschil tussen population value en sampling value wordt ook wel the sampling error genoemd.
Een ander probleem is dat mensen niet altijd meer precies weten wat voor delicten ze hebben meegemaakt in de afgelopen 6 maanden. Hierdoor ontstaat het probleem van series victimization. Dit houdt in dat er zes of meer dezelfde delicten hebben plaatsgevonden, waardoor het slachtoffer de delicten niet meer kan onderscheiden.
Een laatste probleem is dat huishoudens niet alles rapporteren. Als je bijvoorbeeld thuis aangerand wordt of geslagen, dan kan het zijn dat je dit liever niet meld in een survey.
Een gedetailleerdere discussie over het verschil tussen de NCVS en de FBI UCR kun je vinden op pagina 26 van het boek.
Zelfrapportage surveys
Bij deze vorm van onderzoeken wordt mensen gevraagd of ze zelf wel eens crimineel of deviant gedrag hebben vertoont. Ook deze vorm van onderzoeken heeft weer beperkingen.
Allereerst verzint de onderzoeker zelf de vragen die gesteld gaan worden. Hierdoor kun je moeilijk de ene survey vergelijken met de andere.
Daarnaast plegen de meeste mensen geen ernstige misdrijven. Hierdoor focussen zelfrapportage surveys vooral op de minder ernstige delicten.
Als laatste het probleem van convenience samples. Er wordt een grote, niet representatieve groep mensen onderzocht die vaak snel gevonden zijn in één locatie. Bijvoorbeeld het onderzoeken van een klas leerlingen.
Kwalitatief onderzoek
De laatste onofficiële databron is die van de kwalitatieve technieken. Er zijn een hele hoop verschillende, maar wij beperken ons tot twee: de diepgaande interviews en de participerende observatie.
De diepgaande interviews zorgen voor veel informatie. De interviewer moet proberen het vertrouwen van de onderzochte te krijgen en weten op welk moment hij moet doorvragen en op welk moment niet. Het voordeel van deze manier van onderzoeken is dat de onderzoeker het interview kan sturen.
Bij participerende observatie begeeft de onderzoeker zich in de ‘echte’ wereld.
Er zijn meerdere manieren van participerende observatie. Bij de ene manier laat de onderzoeker niet weten dat hij bezig is met een onderzoek. Hij is als het ware undercover en is puur aan het observeren. Een andere manier is dat een onderzoeker zichzelf kenbaar maakt en laat weten dat hij bezig is met onderzoeken. De laatste manier is dat een onderzoeker zelf deelnemer is van een groep en op die manier onderzoek doet.
De Chicago school
Begin 20e eeuw was er een groep sociologen op de Universiteit van Chicago. De ideeen die deze groep voorbracht hebben nog steeds invloed op de Criminologie van vandaag. Hoewel deze sociologen van de Chicagoschool niet de eerste waren die de relatie tussen criminaliteit en omgeving bestudeerden, zijn de namen van sommige van deze denkers zoals Robert Park, Ernest Burgess, Clifford Shaw en Henry McKay synoniem geworden met het onderzoek naar criminaliteit en ruimte.
De geschiedenis van de Chicago school
In 1830 was Chicago niet groter dan een vierkante mijl. De stad groeide enorm snel. Een aantal jaar later was de stad al 20 vierkante mijl. Uiteraard was uitbreiding naar het Oosten niet mogelijk vanwege Lake Michigan, maar toch was het in 1889 al gegroeid tot 170 vierkante mijl. Ook de populatie van Chicago groeide met sprongen. De stad begon nieuwkomers te krijgen die eerst vooral kwamen uit Engeland, Noord-Westelijke Europese landen en Scandinavie.
Na 1880 kwamen er ook veel Afro-Afrikanen uit de zuidelijke staten van de VS naar Chicago. Niet alle groepen die naar de stad kwamen werden even hartelijk onthaald. Italiaanse en Poolse immigranten werden gezien als inferieur aan de Noordelijke en Westelijke Europeanen. Afro-Amerikanen ondervonden veel discriminatie en vijandigheid, vooral toen de economie begon aan een neergang.
Er ontstond een groot debat onder wetenschappers van verschillende disciplines. De vraag die ze zich stelden was of op sommige groepen immigranten niet van slechte kwaliteit waren en daarom beperkt moesten worden in het binnenkomen van de VS.
Het debat
Er waren een aantal wetenschappers die geloofden dat de sociale problemen in de VS (inclusief criminaliteit en delinquentie) werden veroorzaakt door de morele en intellectuele ongeschiktheid van sommige groepen in de samenleving. Als de groei van deze groepen werd verminderd of als ze zouden worden verwijderd, dan zouden criminaliteit, delinquentie en andere sociale problemen ook verminderd worden.
Cesare Lombroso
Het idee dat bepaalde mensen mentaal of biologisch inferieur geboren werden werd snel opgepikt door een aantal erg populaire denkers in de Criminologie. Zo ook door Cesare Lombroso. Hij wordt omschreven als de vader van de Criminologie en zijn werk bleef populair tot ongeveer 1915.
Lombroso was een arts in het Italiaanse leger. In deze periode was er een vooroordeel dat mensen uit het zuiden van Italië inferieur waren. Gedurende een autopsie die Lombroso uitvoerde op een dief die uit het zuiden van Italië kwam, ontdekte hij wat volgens hem die sleutel van het probleem was: De schedel van de crimineel leek op dat van primitieve mensen. Hierdoor was de man niet zo hoog ontwikkeld als de 'gewone' mensen.
Hierna zette Lombroso een lijst uit met kenmerken die hij stigmata noemde. Aan de hand hiervan kon men kijken of iemand een primitief mens was. Een aantal van deze stigmata waren te grote of te kleine oren, abnormale tanden, extra tenen of vingers, te veel haar of rimpels en te lange handen. Als iemand 5 of meer van deze stigmata had, dan werd diegene geëtiketteerd als een atavist. Een atavistische man was meer aap-achtig dan menselijk.
Er kwam veel kritiek op zijn ideeën, maar het idee dat criminaliteit een biologische aard had bleef nog vele jaren populair.
Henry Goddard
Henry Goddard kwam met het idee dat criminelen geestelijk inferieure mensen waren. Hij noemde dit Feeblemindedness. Deze mensen kon je identificeren door middel van een IQ test. Goddard dacht dat deze feeblemindedness genetisch bepaald was en dat men door middel van selectieve voortplanting dit probleem kon oplossen.
Alle feebleminded mensen waren volgens Goddard potentiële criminelen en daarom moesten ze of opgesloten worden in instituties of ze verbieden om voort te planten (bijvoorbeeld door gedwongen sterilisatie).
Goddard en zijn aanhangers waren in staat om een IQ test in te stellen voor nieuwe immigranten. Deze test werd gezien als intelligentiemeter. Een tweetal voorbeelden van de vragen die werden gesteld:
Vijfhonderd wordt gespeeld met: a)rackets, b)pinnen, c)kaarten of d)dobbelstenen.
Christine Matthewson is bekend als een: a)schrijver, b)artiest, c)honkbalspeler
Nieuwe immigranten die deze antwoorden niet wisten werden bestempeld als Feebleminded, potentiële criminelen en aangeboren inferieur. Goddard was er dan ook voor dat mensen die niet goed op de IQ test scoorden, uitgesloten werden van toegang tot de VS.
Veel criminologen zagen uiteindelijk af van de ideeën van Goddard, maar z'n ideeën bleven populair tot ongeveer 1930.
Het is belangrijk om te weten dat de racistische en genetisch bepaalde theorieën erg invloedrijk waren onder degene die criminaliteit en delinquentie bestudeerden.
De theorieën van de Chicago school vertegenwoordigde een scherpte breuk met de deze ideeën. De Chicago school denkers keken niet naar het karakter van de individueel als bron van criminaliteit en andere sociale problemen, maar zij keken naar externe factoren(zoals buurtkenmerken).
Het begin van de Chicago school
Het eerste sociologische programma van de VS was opgericht in 1892 aan de Universiteit van Chicago. Een van de vroege denkers die veel invloed had op de theoretische ontwikkeling van de Chicago school was Emile Durkheim. Hij wordt ook wel gezien als de vader van de moderne sociologie.
Emile Durkheim
De 19e-eeuwse Franse samenleving onderging vele snelle veranderingen, zowel economisch als politiek. De industriële revolutie veranderde de manier van leven die al eeuwen lang hetzelfde was. De samenleving werd steeds complexer en de normen die bestonden waren niet meer toepasbaar in deze nieuwe tijd.
Durkheims ideeën waren gecentraliseerd rond de ontwikkeling en evolutie van samenlevingen. Hij gebruikte te term mechanische samenleving om kleine, geïsoleerde groepen mensen aan te duiden die men het beste kan omschrijven als homogeen van aard. Er is weinig taakverdelingen tussen de verschillende leden van de groep. Iedereen heeft dezelfde religie, waarden en overtuigingen. Durkheim omschreef de leden van deze mechanische samenlevingen als mensen die dezelfde collective consience(collectieve geweten) hebben. Hierdoor hebben deze mensen dezelfde ideeën over wat goed en slecht is.
Aan de andere kant heb je de organische samenleving. Hier is een hele duidelijke taakverdeling en mensen delen geen gemeenschappelijke identiteit met hun buren. Het zijn over het algemeen grote, moderne en technologisch geavanceerde samenlevingen. In plaats van samengebonden te zijn door het collectieve geweten, zijn de mensen hier juist samengebonden door een extreem niveau van onderlinge afhankelijkheid. Mensen zijn afhankelijk van elkaar door de diversiteit in de samenleving.
Durkheim was bezorgd over de manier waarop samenlevingen verplaatsten van mechanisch naar organisch. Als dit te snel gaat kan de samenleving niet snel genoeg reageren op de veranderingen. Het gedrag van de leden kan niet voldoende worden beheerst. Durkheim gebruikt de term anomie om dit te beschrijven.
Durkheim geloofde dat samenlevingen die een hoog niveau van anomie ervaarden een grotere kans hadden op een verhoogd niveau van criminaliteit, wanorde, zelfmoord en andere sociale problemen.
Robert Ezra Park
De leden van de Chicago school trokken zwaar aan de ideeen van Durkheim, maar voegde ook nog iets extra toe: het principe van sociale ecologie. Sociale ecologie onderzoekt hoe planten en dieren omgaan met elkaar in hun natuurlijke omgeving.
Robert Park is degene die het meest genoemd wordt in combinatie met de sociale ecologie.
Robert Park was een journalist die na 25 jaar professor werd aan de Universiteit. Gedurende zijn jaren als jounarlist focuste Park zich op stedelijke problemen en in het bijzonder op kwesties met huizen. Park gebruikte de instrumenten van een journalist(observatie, diepte interviews, etc) om de omstandigheden in de stad in kaart te brengen.
Tegenwoordig zijn er twee manieren waarop we Park's ideeën benaderen: Positivisme en functionalisme.
Het posivistische deel van Park's werk is gebaseerd op een aantal aannames. Allereerst gaan positivisten er van uit dat menselijk gedrag geen kwestie van vrije keuze is. Positivisten geloven dat onze acties, tot op zekere hoogte, worden bepaald door invloeden die buiten onze directe controle liggen. Sommige positivisten geloven zelfs dat er helemaal geen vrije wil bestaat-- we hebben geen vrije keuze en al onze acties worden bepaald door invloeden van buitenaf. Andere positivisten leunen meer in de richting van Robert Bohm die het omschrijft als 'zwak determinisme'. Mensen hebben een beperkt vermogen om keuzes te maken, maar voor sommige mensen is het aantal keuzes vrij beperkt.
Ten tweede zoeken positivisten naar invloeden op gedrag binnenin het persoon (zoals chemische onevenwichtigheden in de hersenen of psychologische problemen) of buiten de persoon om (zoals kwaliteit van het huis of andere milieu invloeden). Als functionalist keek Park naar de stad als een soort sociaal organisme. Wanneer ze samen genomen worden, maken de verschillende zakelijke gebieden en buurten in een stad een levend en ademend organisme.
Natuurlijke gebieden
Stel jezelf een bos voor. In deze natuurlijke omgeving worstelen verschillende planten en dieren om te overleven. Ieder organisme is gedreven door het Darwinistische en evolutionaire doel om zo veel mogelijk van de eigen soort voort te planten. Er is zowel sprake van samenwerking als van competitie.
Park gebruikte dit 'bosmodel' om de samenwerking en concurrentie tussen verschillende groepen binnen een stad te onderzoeken. Park identificeerde verschillende ''natuurlijke gebieden'' binnen een stad die wat verschilde van het grotere organisme. Deze natuurlijke gebieden konden gebaseerd zijn op ras of etniciteit van degene
die wonen binnen dit gebied. Bijvoorbeeld: binnen de steden in de VS zijn er gebieden die worden gedomineerd door een andere cultuur. China Town, Greek Town of Little Italy zijn voorbeelden van dit soort gebieden.In een stad zijn er regio's die wenselijker zijn om te leven dan anderen. Minder machtige groepen binnen de stad worden gedwongen te leven binnen de minder wenselijke gebieden (de slums en ghetto's). Om de kans op overleven te verbeteren kan een groep dit vastzit in een arm gebied proberen om in een beter leefgebied te komen.
Ernest Burgess
Robert Park had een collega genaamd Ernest Burgess. Ze hebben samengewerkt aan een aantal projecten. Burgess combineerde Park's ideeën omtrent invasie, dominantie en succes met een concentrisch model over de groei en verandering van een stad. Burgess kwam met het idee dat de stad Chicago groeide en uitbreidde door middel van cirkels die vanaf het zakelijke centrum naar buiten toe bewogen. Elke cirkel of Zone had bepaalde eigenschappen waardoor hij zich afscheidde van de andere Zones.
Zone I
Bedrijven en fabrieken domineerden vooral dit gebied.
Zone II
Deze zone stond ook wel bekend als de zone in transitie. Dit was de minst wenselijke zone om te wonen. De uitbreidende fabrieken en bedrijven vielen deze zone vaak binnen en domineerden dit gebied. Veel onroerend goed bezitters kochten huizen binnen Zone II en hierdoor waren de meeste mensen die in dit gebied leefden huurders. De huiseigenaren wisten dat de waarde van hun bezit niet de huizen zelf was, maar de grond waar het huis op stond. Bedrijven en Fabrieken wilden vaak de grond hebben en hierdoor staken de huiseigenaren niet veel tijd en geld in het onderhoud van de huizen.
Zone III
De conditie van huizen verbeterde aanzienlijk in deze zone t.o.v. de vorige zone. Burgess noemde deze zone de ''Zone of the Workingsmen's Homes''.
Zone IV/Residential Zone
Eengezinswoningen en appartementen van goede kwaliteit markeerden deze zone.
Zone V
De woon-werkverkeer zone. Dit was een buitenwijk. Hier woonde de midden- en hogere klasse.
Shaw en McKay
De ideeen van Park en Burgess hadden veel invloed op een aantal studenten van de Universiteit van Chicago. Het meest invloedrijke werk is dat van Clifford Shaw en Henry McKay.
Een afgestudeerde student van Burgess genaamd Cliford Shaw, was geïnteresseerd in de geografische spreiding van jeugd delinquentie en andere sociale problemen. Shaw, een voormalig reclasseringsambtenaar, begon met het lokaliseren van woningen van delinquente jongeren. Een aantal jaar later begonnen de twee samen te werken aan een vervelende en overweldigende taak. Zonder het gebruik van computers of geavanceerde software, begonnen de onderzoekers alle huizen van de mannelijke jeugdige delinquenten uiteen te zetten. Shaw en McKay lokaliseerden de huis adressen van bijna 25.000 jongeren!
De data
Om hun onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden moesten de huizen van jeugdige delinquenten worden geïdentificeerd. Een jeugdige delinquent was volgens Shaw en McKay iemand onder de 17 jaar en voorgebracht voor de Cook County Juvenile Court (of andere rechtbanken die bevoegd zijn over de zaak) of wiens zaak door een agent was afgedaan zonder tussenkomst van de rechtbank. Volgens Shaw en McKay was een betere benaming voor deze jongeren 'vermeerde delinquenten', want niet in alle zaken was de aanklacht bewezen. Er moet bijgezegd worden dat Shaw en McKay alleen mannelijke jeugdige delinquenten onderzochten. Naast de gegevens van de jeugdrechtbank gebruikte Shaw en McKay nog twee andere informatiebronnen in hun analyse: de thuis adressen van jeugdige delinquenten die door de Cook County rechtbank naar jeugdinrichtingen waren gestuurd en de thuis adressen van vermeende delinquente jongens die behandeld waren door een reclasseringsambtenaar.
De kaarten
Shaw en McKay gebruikten de informatie voor het maken van verschillende kaarten. Een spot map was gebaseerd op de woonplaats van de vermeende jeugddelinquenten. De informatie van deze spot maps werd omgezet in rate maps. Om deze rate maps te maken werd Chicago verdeeld in 140 verschillende gebieden. Door gebruik te maken van een telling werd het aantal vermeende jeugddelinquenten, gebaseerd op het aantal 10-16 jaar oude jongens binnen een gebied, binnen een vierkante mijl berekend. Dus een x aantal delinquenten per 100 jongens binnen een gebied. Uiteindelijk werd met deze informatie een zone map gemaakt.
Onevenredige delinquentie
Een analyse van de verschillende kaarten wees uit dat jeugddelinquentie niet evenredig was verdeeld binnen de stad Chicago. Hoe verder weg van het centrum, hoe minder delinquentie er werd gevonden. Shaw en McKay wilde dit patroon uitleggen. Volgens hun was jeugddelinquentie een indicatie van een 'zieke' buurt. Natuurlijk was jeugddelinquentie niet het enige probleem dat er in die buurten werd gevonden. Buurten met een hoog niveau van werkloosheid, ziekte, dood en armoede worden door de meeste beschouwd als minder wenselijke leefomgevingen. Zoals men kan zien in tabel 2.3(blz 48 Space, time and crime), hoe verder men van het centrum gaat, hoe beter de leefomgeving is.
Economie en populatie
De economische condities in de buitenste zones waren veel beter dan die in de binnenste. Als men kijkt naar buurtstabiliteit, dan was het eigenwoningenbezit in de buitenste zones veel hoger. Hierdoor moeten we niet denken dat huurders dus automatisch de oorzaak van criminaliteit zijn. Het gaat erom dat mensen die huren, over het algemeen, minder lang in een gebied blijven wonen. Hierdoor zetten huurders zich vaak minder in voor een buurt als kopers.
Ook kwamen Shaw en McKay tot de conclusie dat het percentage Afro-Amerikanen en mensen die in het buitenland zijn geboren veel hoger was in de binnenste zones dan in de buitenste. Gegeven de tijd waarin Shaw en McKay onderzoek deden, zou het makkelijk voor ze zijn geweest om tot de conclusie te komen dat de hogere mate van delinquentie in de binnenste zones dus iets te maken zou hebben met dat deze gebieden bewoond werden door inferieure mensen. Echter, Shaw en McKay focuste op de buurt en niet op de groepen binnen die buurt.
De belangrijkste vinding van Shaw en McKay was dat hoewel de aard van groepen immigranten die in de binnenste zones woonden veranderde gedurende de jaren, bleef het percentage delinquentie hoog. Het maakte niet uit welke etnische groep en in de binnenste zone zat, delinquentie en andere sociale problemen bleven hoog.
De binnenste zones
Toen Shaw en McKay tot de conclusie waren gekomen dat jeugddelinquentie en andere sociale problemen meer te maken hadden met geografie dan met biologie, probeerden ze te bepalen hoe het kon dat leven in de binnenste zones zo anders was dan het leven in de buitenste zones.
Ze kwamen met een theorie die zei dat in de buitenste zones de bewoners dezelfde normen en waarden hadden, vooral over hoe kinderen opgevoed moesten worden en het belang van het handhaven van de wet. Dit betekend echter niet dat er geen criminelen zitten in de buitenste zones. Er is wel degelijk criminaliteit, maar kinderen worden niet constant gebombardeerd met volwassenen die concurrerende normen en waarden ondersteunen. In plaats van opgevoed te worden met het idee dat succes wordt behaald door hard te werken, eerlijkheid en geduld, worden kinderen opgevoed met het idee dat liegen, stelen en de makkelijke weg zoeken om geld te krijgen de enige manier is om hogerop te komen.
Sociale desorganisatie
Volgens Sampson en Groves kan sociale desorganisatie worden omschreven als: het onvermogen van een gemeenschap om de gemeenschappelijke waarden van de bewoners te verwezenlijken en effectieve sociale controle te behouden.
De binnenste zones van Chicago werden gemarkeerd door een hoog niveau van sociale desorganisatie. Nieuwe immigranten en Afro-Amerikanen kwamen op een dagelijkse basis in de zone wonen. Sampson zegt dat een van de grootste problemen van sociaal gedesorganiseerde gebieden is dat ze het gedrag van groepen jongeren en vooral gangs niet in de hand hebben.
De lokale bewoners kwamen en gingen, maar de subculturele waarden bleven in de buurt en werden doorgegeven aan de nieuwe bewoners. Dit wordt ook wel culturele transmissie genoemd.
Kritiek
Er zijn een aantal kritieken tegen het werk van Shaw en McKay. De grootste kritiek was tegen de databronnen die gebruikt zijn in het onderzoek. Het was namelijk vooral gebaseerd op officiële documenten(politiestatistieken, etc.). Dit betekend dat iemand door de politie opgemerkt moet zijn voordat hij in de spot maps kon komen. Een populaire theorie in de Criminologie genoemd de labelling theorie zegt dat minder machtige mensen in de samenleving eerder door de politie worden aangehouden en door het rechtssysteem gaan.
Labelling
Willian Chambliss, een kritische socioloog, gebruikte de labelling theorie in zijn studie over de Saints en de Roughnecks. Dit waren twee groepen delinquente jongeren die naar dezelfde middelbare school gingen. De Saints waren populaire, blanke, midden- en hogere klasse jongeren. De Roughnecks was een groep van lagere klasse blanke jongens die er niet zo netjes uitzagen als de Saints.
De Saints begingen veel meer delinquente daden dan de Roughnecks, maar niet één van de Saints was ooit gearresteerd. De delinquente daden van de Saints werden gezien als kwajongens gedrag, terwijl dat van de Roughnecks als zorgelijk werd gezien. Hierdoor werden de Roughnecks iedere keer opgepakt en de Saints niet.
Als we alleen af zouden gaan op officiële data(bijvoorbeeld aantal arrestaties) zouden we kunnen concluderen dat de Roughnecks veel delinquenter waren dan de Saints, maar dit was dus niet het geval.
Chambliss kwam met de conclusie dat machtigere mensen in de samenleving controle hebben over onze juridische instellingen. De jongeren uit de lagere klasse worden eerder gearresteerd en door het rechtssysteem gestuurd dan de midden- en hogere klasse jongeren.
Shaw en McKay vroegen zich af waarom er zo veel delinquente jongeren in de binnenste zones zaten. Critici zeiden dat hun onderzoek gebaseerd was op bevooroordeelde data en dat de jongens in de buitenste zones net zo veel delinquent gedrag vertoonden als die in de binnenste.
Nog meer kritiek
Een tweede kritiek op de sociale desorganisatie theorie is die van de ecologische drogredenering (ecological fallacy). Maxfield en Babbie omschreven dit als: onterechte conclusies trekken over individuen gebaseerd op de observatie van groepen. In hun onderzoek zeiden Shaw en McKay dat de delinquentie het hoogste was in de binnenste zones. Aan de hand hiervan kun je niet zeggen dat iedere jongen die in de binnenste zones woont ook meteen delinquent is.
Een derde kritiek is tautologisch van aard. Als een theorie tautologisch is, dan lijdt het aan cirkelredeneringen. Om Shaw en McKay's theorie te testen, moeten onderzoekers een gebied als sociaal gedesorganiseerd identificeren. Vaak is een gebied als sociaal gedesorganiseerd gedefineerd, vanwege het hogere niveau van criminaliteit en delinquentie. Waarom is criminaliteit hoog in dit gebied? Omdat het sociaal gedesorganiseerd is. Waarom is het sociaal gedesorganiseerd? Vanwege het hoge niveau van criminaliteit en delinquentie.
De Chicago school en zijn erfenis.
Ondanks alle kritieken leven de ideeën van Shaw en McKay voort.
Criminaliteit
In ''The Community'' van Robert J. Sampson wordt het onderzoek dat variaties in criminaliteit tussen gemeenschappen laat zien samengevat. Shaw en McKay hadden drie factoren die tot een verslechtering van de organisatie in een samenleving leidden: een lage economische status, etnische heterogeniteit en wooninstabiliteit. Sampson voegde daar familiestructuur en niveau van huis- en bevolkingsdichtheid aan toe.
Armoede
Er is wat discussie over, maar een constante vinding is toch dat gebieden met de hoogste mate van criminaliteit ook het hoogste niveau van armoede hebben. Sommigen betogen dat het niet de armoede is die voor criminaliteit en andere maatschappelijke kwalen zorgt, maar ongelijkheid. ''Armoede is dat men weinig heeft. Ongelijkheid is dat men minder heeft dan een ander en het is deze conditie meer dan armoede zelf die leidt tot criminaliteit''.
Deze ongelijkheid wordt vooral duidelijk, wanneer een rijke wijk vlakbij een arme wijk ligt. Hierdoor krijgen mensen het geval van relatieve deprivatie. Armere mensen krijgen gevoelens van woede en onrecht, wat uiteindelijk weer kan leiden tot criminaliteit.
Etnische heterogeniteit
Er is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen de verschillende rassen in een samenleving en het niveau van geweldsmisdrijven. Een consistente uitkomst is dat gebieden met een hoog niveau van Afro-Amerikaanse bewoners ook een hoog niveau van geweldsmisdrijven hebben. De relatie tussen ras en criminaliteit is erg complex. In onze samenleving is ras nauw verbonden met andere belangrijke factoren, zoals inkomen, werkloosheid, scheiding, etc. Sommigen betogen dat het effect van ras op criminaliteit en andere sociale problemen een afnemende betekenis heeft. Sampson zegt dat het betwistbaar is of ras iets nieuws toevoegt aan de al bestaande verklaringen voor criminaliteit.
Bevolkingsdichtheid
Sampson besprak ook de invloed van bevolkingsdichtheid op criminaliteit. Hoe meer mensen dezelfde plek hebben om te leven (bijvoorbeeld in een flat) hoe minder en minder persoonlijk de interactie tussen mensen wordt. Buren herkennen elkaar niet en letten niet op elkaar.
Instabiliteit
Instabiliteit binnen een samenleving is een factor in de discussie over criminaliteit en delinquentie, maar instabiliteit binnen een familie is ook onderzocht. Sampson heeft de impact van familiestructuren op criminaliteit onderzocht en kwam tot de conclusie dat er een sterke relatie is tussen het uiteenvallen van families en criminaliteit en delinquentie.
Buurten met een hoger niveau van gescheiden families hebben een lager niveau van formele en informele controle. Formele controle krijgt men door mee te doen in de samenleving(bijvoorbeeld lid zijn van een club of een kerk). Hierdoor zijn mensen minder geïsoleerd.
Informele controle is als buren uitkijken voor het welzijn van elkaar. Bijvoorbeeld als buren letten op de eigendommen van de buurt, praten met vreemden wat ze in de buurt doen, etc. Volwassenen voelen zich niet alleen verantwoordelijk voor hun eigen kinderen maar ook voor die van anderen. Sampson zegt dus dat buurten met een hoger niveau van gezinnen die nog ‘heel’ zijn ook een hoger niveau van informele sociale controle hebben.
Collective efficacy
Recent hebben Sampson en zijn medeauteurs het effect van collective efficacy op criminaliteit en wanorde onderzocht. Collective efficacy wordt beschreven als: sociale cohesie onder buren gecombineerd met de bereidheid om in te grijpen namens het algemene welzijn. Om een hoog niveau van collective efficacy te hebben moet het niveau van vertrouwen binnen een samenleving ook hoog zijn. Het is belangrijk om te begrijpen dat zowel sterke banden als de verwachting van ingrijpen wanneer er iets verkeerd gaat in een buurt goed moet zijn om echt te kunnen spreken van collective efficacy. Als een buurt een sterk sociaal netwerk heeft betekend dat nog niet dat er ook sprake is van collective efficacy.
Collective efficacy kan worden gezien als het tegenovergestelde van sociale desorganisatie. Volgens Sampson is collective efficacy de sleutel tot het begrijpen van criminaliteit en andere sociale kwalen binnen een samenleving.
Elijah Anderson
Heeft participerende observatie gedaan in Germantown Avenue. Hierbij worden de geluiden en beelden goed beschreven om duidelijk te maken dat een buurt veranderd naarmate men er doorheen loopt. De verschillende zones worden beschreven en waarom buurten veranderen.
Het kiezen van criminaliteit
In dit hoofdstuk worden de theorieën behandeld die gebaseerd zijn op het idee dat criminaliteit een keuze is. De voorstanders van de op keuze gebaseerde theorieën zeggen dat mensen criminaliteit plegen na het afwegen van de voor- en nadelen. Mensen maken rationele keuzes en sommigen kiezen voor criminaliteit. Dit hoofdstuk begint met de visie van de klassieke school.
Het begin van de klassieke school
De klassieke criminologen braken met de destijds populaire gedachtes. Al duizenden jaren waren er in Europa spirituele verklaringen voor het fenomeen criminaliteit. Deze verklaringen, ook wel demonology genoemd, waren gebaseerd op de gedachte dat criminaliteit en deviantie het resultaat waren van bezetenheid door demonen of de duivel.
De geschriften van St. Thomas Aquinas waren in die tijd erg invloedrijk. Aquinas zei dat criminaliteit tegen de natuurwet in ging. Deze wet kwam van god en als men een delict begin, dan was dit automatisch een zonde. Overtredingen van de wet werden erg serieus genomen, want je overtrad niet alleen de wet van de mensen, maar ook die van God. Het resultaat hiervan was dat straffen voor criminelen vreselijk waren. Het strafrechtelijke systeem maakte regelmatig gebruik van beproevingen en martelingen om bekentenissen te ontlokken. Een voorbeeld wat al vaak gehoord is, is die van heksen. Als men dacht dat een vrouw een heks was werd ze vastgebonden en in een meer gegooid. Als ze bleef drijven, dan was ze een heks en zou ze verder gestraft worden. Als je verdronk was je onschuldig, maar ook dood.
Er kwam steeds meer ontevredenheid over het strafrechtelijke systeem van die tijd. Vele filosofen en kritische denkers probeerden met een systeem te komen wat meer effect zou hebben. Deze sociale theoretici maakten deel uit van een grotere beweging, genaamd de Verlichting. Het was uiteindelijk de filosofie van Cesare Beccaria die er voor een nieuwe ontwikkeling binnen het strafrechtssysteem zorgde. Zelfs tegenwoordig hebben de ideeën van Beccaria invloed op de manier waarop wij naar criminaliteit en straffen kijken.
Cesare Beccaria
De naam Beccaria wordt vaak in een adem genoemd met de Klassieke school. Zijn ideeën zijn gebaseerd op een aantal filosofen, o.a. Hobbes, Locke en Rousseau. Het algemene idee van deze groep filosofen was dat criminaliteit geen resultaat was van duivelse invloeden of demonische bezetenheid, maar meer een kwestie van rationaliteit.
Beccaria en andere klassieke denkers veronderstelde dat mensen hedonistisch(voor eigen gewin en genot) van aard waren, maar dat ze ook rationeel waren. Als iedereen maar zou doen wat ze wilden, wanneer ze het wilden, dan zou de samenleving een totale chaos worden. Onder deze omstandigheden zou een samenleving nooit kunnen functioneren. Om, wat Hobbes noemde: ‘’een oorlog van allen tegen allen’’, te voorkomen stelden de klassieke denkers een sociaal contract voor. Alle leden van een samenleving zouden samen komen en afspraken maken over welke gedragingen acceptabel waren en welke niet. Dit contract zou zorgen voor een inperking van persoonlijke vrijheid, maar men stemde er wel mee in. Er werden zelfs straffen gesteld op het overtreden van het sociale contract. Maar omdat mensen rationele wezens zijn hoefden deze straffen niet harder te zijn dan nodig om een persoon ervan te overtuigen dat er meer kwaad dan goed kwam van het overtreden van het sociale contract.
Straffen
Om ervoor te zorgen dat de straffen criminaliteit zouden verminderen, kwam Beccaria met het argument dat straffen zeker, snel en proportioneel(certain, swift and proportional) moesten zijn. De zekerheid verwijst naar de onontkoombare toepassing van de straf. De proportionaliteit slaat op de zwaarte van het delict. De straf moet passen bij het delict. Als laatste de snelheid(swift). Straffen moeten snel na een delict volgen. Als er jaren tussen een delict en een straf zitten, dan zal een mogelijke dader minder snel de kans op straf in overweging nemen.
Naast de manier van straffen wilde Beccaria ook het juridische systeem aanpakken. Naar zijn mening hadden rechters een te grote rol. Hij vond dat de wetgevers moesten beslissen wat crimineel was en wat niet. Rechters moesten de wet alleen maar toepassen. Als iemand schuldig was bevonden, moest diegene ook bestraft worden. Ongeacht de status of macht die iemand heeft. Iedereen is verantwoordelijk voor zijn gedrag en daar waren geen verschillen in
Van Klassiek naar Neoklassiek.
De ideeën van Beccaria waren erg invloedrijk, maar in de praktijk waren er een aantal moeilijkheden met zijn model. Vooral de gelijke behandeling van overtreders bleek een probleem. Als iemand vanuit een klassiek perspectief zou kijken, dan zou iedereen op dezelfde manier gestraft moeten worden. Het zou dan niet uitmaken of iemand jong of geestelijk ziek was. Iedereen heeft volgens het Klassieke model dezelfde mogelijkheid tot het maken van rationele keuzes.
Neoklassieke Criminologie
De Neoklassieke school erkende dat veel overtreders niet het vermogen hadden om een rationele keuze te maken. Er waren factoren, buiten de controle van de overtreder, die er voor zorgden dat ze geen vrije wil hadden. Deze overtreders moesten een speciale behandeling krijgen. Straffen moesten worden afgestemd op de overtreder, in plaats van een ‘one-size-fits-all behandeling.
Het kan dat je het verschil nu niet goed ziet tussen de Neoklassieke school en het positivisme uit hoofdstuk B. Dit verschil word duidelijk aan de hand van deze uitleg. Stel je een lijn voor met de Klassieke school aan de ene kant en positivisme aan de andere kant. De klassieke school zegt dat criminaliteit een keuze is. Aan de andere kant is er het positivisme die zegt dat, in zijn extreemste vorm, er helemaal niet zoiets bestaat als vrije keuze. Ons gedrag wordt bepaald door externe factoren die buiten onze controle liggen. Tussen deze twee extremen ligt de Neoklassieke benadering.
Het oneindige debat
Als men kiest voor een Klassiek criminologische aanpak, dan moet men snel, zeker en proportioneel straffen. Om iemand op het rechte pad te houden moet de pijn van de straf opwegen tegen het verwachte voordeel van de overtreding.
Aan de andere kant zijn er de positivisten die zeggen dat straffen als afschrikmiddel weinig of geen impact heeft op het gedrag van de overtreder. Criminaliteit is geen keuze. Overtreders van de wet hebben een behandeling nodig voor hun aandoening en geen straf.
Het debat tussen de klassieken en de positivisten over de juiste antwoord op crimineel gedrag gaat al eeuwen door. De slinger blijft heen en terug gaan tussen straffen en behandelen. Rond 1940 was er in Amerika een straffend systeem. Na de tweede wereldoorlog veranderde dit. Groepstherapie en rehabilitatie waren belangrijke principes binnen een gevangenis. Maar rond 1970 veranderde deze houding weer. Er was veel ontevredenheid over de rehabilitatie en behandelingen. De criminaliteit nam in die tijd drastisch toe en de rehabilitatieprogramma´s werden als een deel van het probleem gezien. In 1974 publiceerde Robert Martinson een onderzoek naar het effect van de verschillende behandelingen en programma´s op recidivisten. Zijn conclusie was verwoestend: niet één programma had effect op de mate van recidivisme. Hierdoor ging de slinger weer van behandelen naar straffen.
De Rationele Keuze theorie
De bekendste namen als het gaat om de ontwikkeling van de rationele keuze theorie zijn Derek Cornish en Ronald Clarke. Cornish en Clarke kwamen met het idee dat sommige omgevingskenmerken ervoor zorgen dat er sneller de fout in gaan. Criminelen maken rationele keuzes als het gaat om waar en wanneer ze een delict plegen. Ze kiezen doelen die de grootste kans op genot geven met de kleinste kans op pijn.
Cornish en Clarke hebben een ingewikkeld model ontwikkeld waarin ze uitleggen welke keuzes een potentiële dader maakt als hij overweegt een delict te plegen. In dit geval gaat het om een overval in een middenklasse woonwijk.
De keuzes die een individueel maakt worden beïnvloed door een aantal factoren:
Achtergrond factoren: het karakter van de potentiele dader.
Eerdere ervaringen: eerdere delicten en ervaringen met de politie beïnvloeden hun houding t.o.v. criminaliteit.
Evaluatie van algemene behoeften: bijvoorbeeld geld en materiële goederen, maar ook de status binnen een groep of gewoon de kick.
Evalueren van oplossingen: Het afwegen van de risico’s en de straf vs. de baten.
Waargenomen oplossingen: De opties moeten worden overwogen. ‘Zal ik een baan nemen om aan geld te komen of zal ik voor een andere weg kiezen?’.
De kans op een gebeurtenis: Er kan zich gedurende het leven een gebeurtenis voordoen waarbij er een keuze moet worden gemaakt. Bijvoorbeeld een enorme geldnood(waardoor men dan bijvoorbeeld kiest voor criminaliteit).
Gereedheid: In dit stadium maakt iemand een keuze, waarin hij/zij erkent dat hij/zij klaar is om een delict te plegen.
Het besluit: het tweede beslissingspunt. Wanneer de kans zich voordoet zal er een delict worden gepleegd.
Beslissingen
Betrokken besluiten(involvement decisions) worden gemaakt over een lange tijdsperiode, maar evenement beslissingen(event decisions) worden snel gemaakt met informatie gebaseerd op de kenmerken van de specifieke situatie.
Op het moment dat iemand de keuze heeft gemaakt om betrokken te raken bij een delict is het keuze proces nog niet voorbij. De overtreder evalueert constant de keuze die is gemaakt en of hij/zij er mee door moet gaan of niet. De keuze om delicten te blijven plegen wordt versterkt door een aantal factoren, o.a. toegenomen professionaliteit en een veranderde leefstijl. Uiteindelijk zijn er ook dingen die er voor zorgen dat iemand stopt met criminaliteit. Voorbeelden zijn: minder profijt van delicten, trouwen, het krijgen van een kind, etc. Deze dingen zorgen ervoor dat een crimineel een keuze moet maken: blijf ik op het criminele pad of kies ik voor het rechte pad?
Samengevat houdt de Rationele Keuze Theorie in dat men er van uitgaat dat overtreders rationeel zijn en de kosten en baten afwegen. Ze kiezen voor criminaliteit.
De Routine Activiteiten Theorie
Deze theorie is oorspronkelijk bedacht door Lawrence Cohen en Marcus Felson. Aanhangers van deze theorie hebben veel dezelfde aannames als aanhangers van de Rationele Keuze theorie. De theorieën vullen elkaar aan en samen geven ze zowel een micro- als een macro analyse voor criminaliteit. De Routine Activiteiten theorie geeft de macroanalyse. Theorieën op macro niveau focussen op veranderingen binnen een samenleving of populatie. Bij de ontwikkeling van deze theorie waren er een aantal interessante veranderingen gaande in de Amerikaanse samenleving.
Allereerst steeg de criminaliteit. Dit was opmerkelijk, aangezien factoren die samenhangen met criminaliteit, zoals armoede en werkloosheid, juist aan het dalen waren. Cohen en Felson probeerden dit te verklaren door te focussen op structurele veranderingen binnen de manier waarop Amerikanen hun leven leefden. Volgens Cohen en Felson waren het veranderingen in de routineactiviteiten van het alledaagse leven die de kans op criminaliteit vergrootten. Cohen en Felson lette op illegale activiteiten(direct contact predatory violations) waarin een overtreder opzettelijk een doelwit pakt of schaadt.
Een direct contact predatory violation komt voor als er drie elementen zijn(deze zijn er bijna altijd): een gemotiveerde dader, een aantrekkelijk doelwit en de afwezigheid van toezicht. Hierna zijn er nog een aantal elementen toegevoegd die belangrijk kunnen zijn: 1)rekwisieten (faciliteren een misdaad, zoals wapens), 2)camouflage(zodat de overtreder onopgemerkt blijft) en 3)een publiek(waarop de overtreder indruk wil maken). Het hart van de theorie blijft wel de aanwezigheid van de drie belangrijkste elementen (een gemotiveerde dader, een aantrekkelijk doelwit en de afwezigheid van toezicht) die ook wel de ‘Criminele driehoek’ wordt genoemd.
De Criminele driehoek
Sinds de tweede wereldoorlog was het aantal geschikte doelwitten gestegen. Cohen en Felson merkten een duidelijke toename in het uitgave patroon van mensen van 1960-1970. Amerikanen kochten steeds meer en meer spullen, waardoor er ook steeds meer dingen gestolen konden worden. Daarnaast werden de spullen ook steeds kleiner en lichter. Dit maakt een product een nog geschikter doelwit. Dit is tegenwoordig nog steeds zo. Alles wordt kleiner en lichter.
Als je aan goed toezicht denkt, denk je waarschijnlijk aan de politie. Maar zij zijn maar één soort toezichthouder, die niet altijd en overal aanwezig kan zijn. Hier kan de politie niks aan doen, ze zijn gewoon in de minderheid. Als voorbeeld: in 2004 is er in Amerika een onderzoek gedaan naar de bezetting van agenten en daar kwam uit dat er in de hele VS per 1000 bewoners ongeveer 2 agenten waren. Daarnaast hebben agenten niet alle tijd om zich volledig met patrouilleren bezig te houden. Hierdoor zeiden Cohen en Felson dat de meer effectieve toezichthouders de gewone burgers zouden moeten zijn. Ook kwamen Cohen en Felson met het argument dat zelfs als het aantal gemotiveerde daders en geschikte doelwitten hetzelfde bleven binnen een samenleving, de verandering in routine activiteiten van burgers er voor kan zorgen dat de criminaliteit toch stijgt.
De nieuwe driehoek
Figuur 3.1 laat een nieuwe versie van de criminele driehoek zien. Zoals je kunt zien is de binnenste driehoek nog hetzelfde, maar er is een buitenste driehoek aan toegevoegd. De controllers zijn degenen die de verantwoordelijkheid hebben, formeel of informeel, om elk aspect van de driehoek te controleren. De handler is degene die dichtbij de overtreder staat en invloed kan uitoefenen op het gedrag. Informele handlers zijn bijvoorbeeld ouders, leraren, broers en zussen, etc. Formele handlers zijn bijvoorbeeld agenten. De manager is de controller in een specifieke locatie. Iemand die verantwoordelijk is voor het gedrag wat mensen vertonen binnen die plek. Voorbeelden zijn leraren, een manager van een restaurant of bar, verhuurders, etc. Als laatste zijn er nog de guardians van het target of victim. Formele guardians zijn de politie, beveiliging en informele guardians kunnen bijvoorbeeld je klasgenoten zijn die op je tas letten als jij naar het toilet bent.
Recentelijk is er ook nog de ‘Super controller’ aan toegevoegd. Deze controller controleert de standaard controller. Bijvoorbeeld de media, verzekeringsmaatschappijen of overheidsinstellingen. Maar ongeacht de rollen die mensen hebben, de driehoek laat ook zien dat iedereen bepaalde tools (gereedschap) nodig heeft om hun controle uit te kunnen oefenen.
Sociale controle
Felson begon na een tijdje de ideeën van Travis Hirschi te combineren met de Routine Activiteiten theorie. Volgens Hirschi hangt de betrokkenheid van iemand in criminaliteit af van zijn banden met de samenleving. Als iemand sterke banden heeft, dan is de kans groter dat hij/zij zich aan de regels houdt. Als de banden slecht zijn dan kan criminaliteit voor iemand een goed alternatief zijn. De sociale band bestaat uit vier elementen:
Attachement: de banden die iemand heeft met andere mensen.
Commitment: de betrokkenheid van iemand in de samenleving.
Involvement: De tijd die iemand besteed aan bepaalde activiteiten. Bijvoorbeeld lid zijn van een sportclub, muziekles, etc. waardoor je geen tijd meer hebt voor criminaliteit.
Beliefs: of iemand gelooft dat de regels, normen en waarden binnen een samenleving goed zijn en dat ze gevolgd moeten worden.
Sociale banden zijn net als handvatten aan een koffer. Hoe meer handvatten er zijn, hoe makkelijker de koffer getild kan worden. Volgens Felson heeft iedereen een handvat en deze handvatten zijn nodig voor sociale controle. Als een kind namelijk geen handvatten heeft, dus het gevoel dat de regels niet voor hem gelden en hij bemoeit zich niet met de samenleving, dan kan hij daaraan ook niet vastgehouden worden door informele toezichthouders. Felson gebruikt het begrip intimate handler om ouders of andere volwassenen aan te geven die zowel emotioneel als fysiek dichtbij een kind staan en die weten welke handvatten vastgepakt moeten worden om hem weer op het goeie pad te krijgen.
Maar zelfs te beste ouders kunnen niet 24-uur per dag hun kinderen in de gaten houden. Daarom zijn er informanten nodig. Zij maken een groot deel uit van de sociale controle. Dit zijn bijvoorbeeld buren die de straat en de buurtkinderen in de gaten houden.
Samengevat gaat de Routine Activiteiten theorie er vanuit, net als de Rationele Keuze theorie, dat criminelen de kosten en baten van hun acties afwegen. Criminaliteit komt voor als er een gemotiveerde dader is, een aantrekkelijk doelwit en de afwezigheid van toezicht.
De criminele patronen theorie
Deze theorie kan worden gezien als een combinatie van de Routine Activiteiten theorie, de Rationele Keuze theorie en beginselen op het gebied van omgeving. De theorie begint met een rationele overtreder. Gedurende de dag beweegt de overtreder zich door de omgeving en geschikte doelwitten kunnen zich dan voordoen. Dit is opzichzelf niks nieuws. Het verschil met de andere theorieën is dat de Crime Pattern theorie zegt het niveau van criminaliteit en het type criminaliteit voorspelt kunnen worden aan de hand van een analyse van de geografische omgeving van een stad. Voorstanders van de theorie zeggen dat delicten niet zomaar voorkomen in tijd en plaats, maar dat ze beïnvloed worden door de bewegingen die overtreders en slachtoffers maken binnen een omgeving.
De Crime Pattern theorie komt met een aantal begrippen:
Action space: Potentiele overtreders leven hun dagelijkse leven, ze reizen door de stad of het dorp waar ze wonen en voeren zowel legale als illegale activiteiten uit.
Nodes: de plekken waar mensen vanaf of naartoe reizen.
Awareness space: de beweging tussen deze verschillende nodes. Dit zijn de delen van de stad waar iemand wat informatie over heeft.
Paths: de verschillende paden die men neemt. Van huis naar werk of van school naar huis, enzovoort.
Cognitieve kaart: mensen hebben een kaart in hun hoofd, gebaseerd op de bewegingen tussen paden, nodes, etc.
Edges: een scherpe, visuele onderbreking van verschillende vormen van landgebruik. Een edge is bijvoorbeeld een straat die de ene buurt scheidt van de ander.
Zolang mensen in de gebieden blijven die in hun cognitieve kaart zitten, voelen ze zich veilig. Maar als ze buiten dit gebied komen, voelen mensen toch een soort angst. Ze herkennen geen plekken meer en vreemden lopen overal. Vooral edges kunnen dus een hoog criminaliteitsgehalte hebben. Binnen een node weten mensen wie er wel en wie er niet thuishoort. Dit is niet zo binnen edges. Felson maakte een onderscheid tussen een ‘discrete edge’: bijvoorbeeld een parkeerplaats of een park dat twee buurten scheidt) en ‘connected egdges: de edges zijn aan elkaar gesloten door een metro of ander transportsysteem. Hierdoor kunnen overtreders makkelijk van de ene naar de andere edge komen.
Cognitieve kaarten
De kern van de Crime Pattern theorie zegt dat criminaliteit zich voordoet als een geschikt doelwit de ‘awareness space’ van een overtreder doorkuist. Aangezien zowel criminelen als niet-criminelen zich niet vaak buiten hun awareness space bevinden, vinden de meeste delicten ook dichtbij huis plaats. Overtreders zoeken naar geschikte doelwitten. Ze volgen de zogenaamde distance decay function: Toekomstige overtreders die verder weg van hun comfort zone of cognitieve kaart komen, zijn niet zo snel opzoek naar een geschikt doelwit in dat gebied.
Expressive crimes (of affective crimes) zijn spontane, emotionele en impulsieve delicten die vaak worden gedaan in woede. Voorbeelden zijn huiselijk geweld en sommige vormen van verkrachting.
Instrumental crimes zijn delicten die worden gepleegd om een doel te bereiken. Bijvoorbeeld geld of status. Voorbeelden zijn overvallen en diefstal.
In nieuwe steden of steden zonder openbaar vervoer is de verwachting van veel criminaliteit anders. In nieuwe steden zijn bijvoorbeeld de winkelcentra heel groot en verspreid. Hierdoor zal de criminaliteit ook verspreider zijn binnen een stad. Ook de awareness space van mensen in nieuwe steden is groter. Doordat de nodes ver uit elkaar liggen, moeten mensen langer reizen om er te komen. De doelwitten bevinden zich dus binnen een groter gebied. Hierdoor zal de criminaliteit ook een groter gebied gaan beslaan.
Voor overtreders betekenen grotere cognitieve kaarten en awareness spaces dat er een groter gebied is met potentiële doelen. Om een buurt dus veiliger te maken zouden er doodlopende wegen, kronkelwegen en andere moeilijkheden gemaakt moeten worden, zodat mensen die er niet bekend zijn er niet zomaar rond kunnen lopen.
Het selecteren van een doelwit
Het uitgangspunt van de Crime Pattern theorie is dat een rationele overtreder op zoek is naar geschikte doelwitten binnen zijn of haar awareness space. Brantigham en Brantingham kwamen met een schema die beschrijft hoe criminelen hoe locatie selecteren. Deze lijst kun je terugvinden op bladzijde 98 van het boek.
Het belangrijkste punt is dat de gejaagde (slachtoffer) en jager (overtreder) bewegen door tijd en ruimte en er een keuze proces is waarin slachtoffers worden gekozen door overtreders. Een overtreder heeft een idee van een goed doelwit in zijn hoofd, ook wel een template. Deze template wordt gevormd door verschillende bronnen. Criminelen selecteren een goed doelwit net als dat studenten een goede les of cursus kiezen. Er worden rationele keuzes gemaakt die gebaseerd is op verschillende dingen.
Samengevat gebruikt de Crime Pattern theorie zowel elementen van de Routine Activiteiten theorie als van de Rationele Keuze theorie. Hier worden alleen nog omgevingskenmerken aan toegevoegd. De paths, nodes, edges, action space en awareness space van iemand zorgen er voor dat overtreders een doelwit kan kiezen.
Is criminaliteit rationeel?
Als je een simpele ja of nee op deze vraag had gewild, dan wordt je helaas teleurgesteld. De auteur (Kim) heeft meer criminele gedragscursussen gegeven dat ze kan tellen en één van de meest consistente klachten is dat er nooit een definitief antwoord is op die vraag. Een deel van het probleem is dat men erachter moet komen of een overtreder rationeel gehandeld heeft of niet. Of iemand een rationele keuze heeft gemaakt of niet.
Gottfredson en Hirschi hebben het concept van rationele keuze in hun theorie verwerkt. Volgens hun kan criminaliteit worden verklaard door iemand level van zelfcontrole. Mensen met lage zelfcontrole zijn impulsief, risiconemend, kortzichtig, etc. Hierdoor zullen ze sneller criminaliteit plegen. Ze denken niet aan de lange termijn. De onmiddellijke bevrediging is belangrijker dat de consequenties op de lange termijn. Gottfresdon en Hirschi zeggen dat het verhogen van straffen het niveau van criminaliteit niet zal doen dalen. Het zijn de ouders die kinderen moeten opvoeden en moeten zorgen dat ze een hoger niveau van zelfcontrole krijgen. Hierdoor zullen ze makkelijker rationele keuzes kunnen maken en minder snel in de problemen komen.
Aan het eind van het hoofdstuk staat een artikel van Bruce Jacobs en Richard Wright. Hierin werden semi-gestructureerde interviews met actieve gewapende overvallers gedaan. Bij het lezen van het artikel moet worden afgevraagd of de criminelen ook een overwegende, rationele keuze hebben gemaakt. Het onderzoek is gedaan om te begrijpen hoe en waarom de criminelen van een ongemotiveerde staat naar een staat gaan waarin ze besluiten een overval te plegen.
Theorieën in de praktijk
De komende twee hoofdstukken gaan verder dan de soms wat abstracte theorieën en meer in op praktische toepassingen. De hoofdstukken zijn verdeel in 1) programma’s ontworpen om gemeenschappen te bouwen, 2) programma’s die zijn ontworpen om criminaliteit te voorkomen en 3) programma’s die zijn ontworpen om rechtshandhaving te verbeteren.
De bouw van gemeenschappen
In hoofdstuk 2 werd beschreven hoe Shaw en McKay onderzoek deden naar jeugddelinquentie in de binnenste zones. De term sociale desorganisatie werd gebruikt om de condities te beschrijven waarin buren elkaar niet kennen en geen gezamenlijke normen en waarden hebben. Om dit probleem op te lossen zijn er een aantal programma’s ontworpen.
CAP
De Chicago Area Project (CAP) was een idee van Clifford Shaw. Het doel van dit programma was (en is nog steeds): Werken aan preventie en uitroeiing van jeugddelinquentie door de ontwikkeling en steun van inspanningen van de gemeenschap, in buurten waar de nood het hoogst is??
Als een buurt eenmaal geïdentificeerd was voor interventie zette Shaw en zijn collega’s de bestaande middelen in een gemeenschap uiteen: de meest invloedrijke bewoners en de machtigste instellingen(bijvoorbeeld een kerk, lokale bedrijven of andere centrale punten). De filosofie was om alle leiders binnen een gemeenschap samen te brengen voor het verwezenlijken van drie doelen: 1) positieve volwassen rolmodellen in contact brengen met jeugddelinquenten, 2) om bewoners middelen te geven die helpen bij het opvoeden van kinderen en voorkomen van jeugddelinquentie en 3) het aanmoedigen van communicatie tussen lokale bewoners.
Één van CAPs meer innovatieve aanpakken was die van de ‘inheemse werkers’(indigenous workers). Dit waren de leiders binnen een gemeenschap en het was de taak van deze mensen om de doelen van CAP te realiseren. Dit leek een goed idee, maar er waren een aantal kritiekpunten.
De belangrijkste was dat professionele maatschappelijk werkers het gevoel hadden dat het geen goed idee was en schadelijk voor de jeugd om met ongetrainde werkers te werken. Wat het soms nog moeilijker maakte was dat sommige ‘inheemse werkers’ een serieus strafblad hadden en ze werden dan wel in een positie met autoriteit geplaatst. Dit stuitte tegen de borst van de burgers.
Naast de inheemse werkers waren er ook nog de afstandelijke werkers (detached workers). Zij waren aangesteld om samen te werken met buurtjongeren en vooral met degene die leden van een bende waren. De afstandelijke werkers waren er om op te jongeren te letten en om als rolmodel te dienen.
Ondanks z’n tekortkomingen blijft CAP een belangrijke criminaliteitspreventie binnen gemeenschappen.
Gemeenschappen
Het algemene principe van reorganisatie en de wederopbouw van gemeenschappen om het doel van zelfhulp te bereiken kan men vinden in vele preventieprogramma’s. Als voorbeeld: er zijn recent vele programma’s ontwikkeld om economisch achtergestelde te helpen. Deze gebieden worden ook wel Empowerment Zones, Enterprise communities of Renewal communities(EZ/EC/RC) genoemd. De programma’s zijn op grote schaal en worden gefinancierd door de HUD(department of Housing and Urban Development).
In 1982 kwam president Reagan met het Urban Jobs en Enterprise zone programma. Dit was ontworpen zodat vrije ondernemingen konden groeien in economisch depressieve gebieden. De initiële nadruk lag op de kleine bedrijfjes die ongeveer voor de helft van de banen zorgen binnen stedelijk gebied. Ondanks dat deze kleine bedrijven erg belangrijk zijn, worden ze geconfronteerd met een aantal uitdagingen: kleine bedrijven lijden meer onder de verschillende regels van de overheid (bijvoorbeeld minimumloon of dure verzekeringen).
Aan de andere kant nemen kleine bedrijven wel eerder jongere werkers aan met weinig opleiding og training. Het programma wilde er voor zorgen dat de kleine bedrijven zouden blijven bestaan, want ze zorgen niet alleen voor kansen voor minder geschoolde bewoners, maar ze zijn ook belanghebbende binnen een gemeenschap.
Het proces van een regio aanduiden als EZ/EC/RC is afhankelijk van een aantal factoren, o.a.: werkeloosheid, armoede, gemiddeld inkomen, aantal mensen dat een uitkering krijgt, hoeveelheid achterlaten van eigendom en niveau van bevolkingsafname. Als een gebied eenmaal als EZ/EC/RC wordt aangemerkt, dan ontvangt het een bedrag van de overheid om de kwaliteit van leven binnen dat gebied te verbeteren. De verbeterde economische condities moeten leiden tot een verbeterde interactie tussen bewoners en de buurt moet er sterker van worden.
Maar heeft het ook effect op de criminaliteit? Sherman concludeerde dat EZ/EC programma’s veelbelovend zijn als preventie van criminaliteit als het programma ontworpen is met dat doel. Het idee achter EZ/EC programma’s (economisch depressieve gebieden herbouwen) kan een belangrijk deel zijn in het totale plan om criminaliteit te verminderen.
De rol van wetshandhavinginstanties
In de afgelopen 30 jaar heeft er een soort revolutie plaatsgevonden binnen de diensten van de rechtshandhavende industrie. Het begrip ‘community policing’ is nu een algemeen element binnen de politie.
De geschiedenis van community policing
Sinds het ontstaan rond eind 1970, begin 1980 is community policing een algemeen begrip binnen zowel de landelijke als de stedelijke politie. Community policing en problem-oriented policing ontstonden in reactie op een aantal crisissen binnen de Amerikaanse politie-industrie.
Allereerst was er de turbulente tijd rond 1960. Er waren veel rellen en veel van de gewelddadige opstanden waren een vervelende uitwisseling tussen de politie en de burger. Na evaluaties was de conclusie dat er een verandering plaats moest vinden. Het traditionele model van de politie moest veranderen om gevoelens van wantrouwen en anonimiteit die veel burgers hadden tegen de politie te verbeteren.
Het professionele politiemodel werd populair door August Volmer (de chef van de politie in Berkley begin 1900). Hij vond dat de handhaving van de wet de belangrijkste taak van de politie was en niet het sociale werk. Volmers idee van de perfecte politieagent was een opgeleide, criminaliteitsbevechtende professional die op een neutrale manier met burger om zou gaan.
Op zichzelf klinkt dit helemaal niet als een slecht idee. Het nadeel van zo’n agent is dat hij niet zelf de situatie kan inschatten, maar puur op de wet moet afgaan. Als er een paar jongeren in een verlaten huis een biertje drinken zou een agent van tegenwoordig zeggen gooi de bier weg en ga naar huis. Volmers agenten zouden de jongeren meteen moeten arresteren en had zelf geen beslissing mogen maken.
Daarnaast was er rond 1960 en 1970 een toename van de criminaliteit en vooral de geweldsmisdrijven. In deze tijd werd er een onderzoek gepubliceerd (the Kansas City Preventive Patrol Experiment) die de effectiviteit van patrouilleren in twijfel trok. Dit onderzoek concludeerde dat zelf enorme toenames in patrouilleren weinig of helemaal geen invloed hadden op criminaliteit. Dit waren redenen om het professionele politiemodel aan te passen. (Op blz.139 staat een uitgebreid verslag van dat onderzoek).
Broken windows
Een aantal jaar na het uitbrengen van the Kansas City Preventive Partol Experiment, kwam er nieuwe invloedrijk verslag voor politiepraktijken. ‘Broken windows: the police and neighbourhood safety’ werd geschreven door James Q Wilson en George Kelling. De focus van hun verslag lag bij de verandering van de politiediensten door de jaren heen. De verandering van een persoonlijke ordehandhaving naar een meer onpersoonlijke misdaadbestrijding. Wilson en Kelling betoogden dat te voet patrouilleren(iets wat bijna niet meer voorkwam door de komst van de auto) een betere manier was om politiediensten te kunnen leveren. Aan de hand van observaties zagen ze dat agenten te voet veel beter in staat waren om te communiceren met buurtbewoners dan agenten die alleen maar in hun auto zaten. Deze een-op-een interacties zorgen er voor dat de agent door kreeg wie er wel en wie niet in een buurt thuishoorde.
Verschillende buurten hebben ook verschillende normen en waarden en een agent die meer samenwerkt met de buurtbewoners kan er achter komen welke regels het beste werken in een bepaalde buurt. Het doel van het te voet patrouilleren was om het niveau van openbare orde te verhogen in de buurt die ze toegewezen kregen.
Wilson en Kelling betoogden dat criminaliteit en wanorde nauw met elkaar zijn verbonden. Hieruit kwam de ‘Broken Windows theory’. Als iemand een ruit breekt en deze wordt niet gemaakt, dan zullen er in korte tijd meerdere ruiten worden gebroken. Een gebroken ruit zend een verkeerd signaal uit: het boeit niemand. Er zijn acht kernideeën te halen uit Wilson en Kelling’s Broken Windows:
1) Wanorde en angst voor criminaliteit zijn sterk verbonden.
2)Politieagenten onderhandelen over de regels van de straat. ‘Street people’ zijn betrokken bij deze onderhandelingen.
3)Verschillende buurten hebben verschillende regels.
4) Onaangepakte verstoring leidt tot afbrokkeling van controle binnen een gemeenschap.
5)Gebieden waar de controle afneemt zijn kwetsbaar voor een criminele invasie.
6)De rol van de politie in het behouden van de orde is dat ze de informele controle proberen te versterken.
7)Problemen komen niet echt van individuen die de orde verstoren, maar meer van het samenspannen van grote groepen ordeverstorende mensen.
8)Verschillende buurten hebben verschillende capaciteiten om wanorde op te lossen.
Als het verval van een stad eenmaal begint, dan is dit moeilijk in een korte tijd op te lossen. Als een buurt in verval raakt, dan gaan alle mensen die het vermogen hebben te vertrekken weg en blijven de oudere, de armen en degene die niet kunnen verhuizen vanwege vooroordelen achter.
De rol van de politie
Wanorde, criminaliteit, angst voor criminaliteit, verslechtering van een buurt en sociale desorganisatie gaan allemaal samen. Skogan beschreef zowel menselijke vormen van wanorde als fysieke vormen van wanorde. Onder menselijke vormen van disorder kunnen we verstaan: hangjongeren, straatprostitutie, drinken in het openbaar, openbaar drugs gebruik en verkoop en publiekelijk gokken. Onder fysieke wanorde verstaan we: vandalisme, graffiti, troep op straat, dichtgetimmerde verlaten huizen en bedrijven en gestripte of verlaten auto’s. Ongeacht de vorm, zichtbare tekenen van wanorde zijn een signaal van sociale desorganisatie en een gebrek aan controle(zowel formeel als informeel).
Deze tekenen van wanorde dragen ook bij aan de angst voor criminaliteit. Deze angst heeft negatieve gevolgen voor een buurt. Het niveau van angst heeft ook impact op wat Skogan spatial radius noemt. Iemand die zich comfortabel voelt in zijn of haar buurt heeft een groot territorium (spatial radius) waarin zij een vorm van verantwoordelijkheid voelen om die plek te beschermen van verdachte activiteiten en verkeerde personen. Angst voor criminaliteit verminderd deze spatial radius, waardoor er minder zorgzame mensen rondlopen.
Nu is de vraag wat we doen met buurten die steeds meer verslechteren?
Bij de eerste tekenen van wanorde moet de politie ingrijpen en de lokale bewoners helpen om de informele controle te herstellen. De politie moet een nieuwe filosofie ontwikkelen als het gaat om criminaliteit bestrijden. De lokale bewoners worden gezien als partners en deze nieuwe vorm heet ook wel ‘community policing’.
Community policing
Community policing is een nieuwe filosofie op het politiewerk. Agenten en burgers werken samen op verschillende manieren waardoor buurtproblemen zoals criminaliteit, angst voor criminaliteit, sociale en fysieke wanorde en buurtverslechtering kunnen worden opgelost.
Om dit te kunnen verwezenlijken moet de politie nauwe en persoonlijke relaties opbouwen met de bewoners. Een algemene maatstaaf of die relatie er is: kennen de bewoners de toegewezen buurtagent bij naam?
Een betrokken agent moet weten wat er allemaal gebeurt in een gebied en is verantwoordelijk voor de conditie van de buurt. Een voordeel van een agent die zijn eigen buurt heeft is dat hij subtiele tekenen van ‘broken windows’ meteen kan herkennen. Agenten die steeds in een andere buurt terecht komen zullen dit niet opmerken.
Een ander belangrijk element van community policing is dat de politie actiever moet worden in zijn houding. In plaats van alleen op belletjes te reageren moet de agent op onderzoek uitgaan om de oorzaak van problemen te vinden.
Het oplossen van problemen binnen een gemeenschap wordt gezien als het belangrijkste element van community policing. Deze aanpak wordt ook wel problem oriented policing (POP) genoemd.Goldstein praatte over het ‘mean of ends’ syndroom. Personeelszaken en andere managementzaken waren belangrijker dan de veiligheid in de samenleving. Zijn visie was dat problemen binnen een gemeenschap het belangrijkste waren voor de politie en de echte reden voor het hebben van een politie.
Oplossen van problemen
Dit is een vierdelig stappenplan: Scannen, Analyseren, Reageren en Beoordelen (Scanning, Analyze, Response, Assessment). Dit model zullen we in hoofdstuk F nader bespreken.
In het volgende voorbeeld zien we een vorm van community policing in Roger’s County Oklahoma.
In dit dorp was er rond 1996 een golf van caravan diefstallen. Dit probeerden ze op te lossen aan de hand van een 4 punten strategie:
het opleiden van de gemeenschap.
Gebruik maken van nieuwe Technologies
Archiveren van eigendommen die risico lopen.
Potentiële daders waarschuwen.
Voor een uitgebreider beeld van dit project: box 4.5 blz 147.
Community policing tegenwoordig
Community policing blijft een populaire handhavingstrategie. Er zijn verschillende enquêtes gehouden bij wetshandhavinginstanties en deze geven aan dat community policing een veelgebruikt is. Agentschappen waren erg positief over hun ervaringen met community policing. Vele noteerden verbeterde relaties binnen gemeenschappen, een verminderde angst voor criminaliteit, minder criminaliteit en meer tevredenheid onder agenten over hun baan. Toch hadden de meeste agentschappen niet de extreemste vorm van community policing, maar slechts een milde vorm.
Het is belangrijk om te noteren dat omdat een agentschap een overkoepelende strategie van community policing heeft geaccepteerd, dat deze strategieën automatisch leiden tot een verandering in het alledaagse gedrag van mensen.
Na 9/11
Sinds de terroristische aanvallen op 9 september 2001 is de financiering voor community policing drastisch veranderd. Er is nog wel geld, maar het is een stuk minder geworden. De prioriteiten liggen nu bij de veiligheid van het land. In sommige agentschappen zijn agenten veel zwaarder bewapend en hebben een agressievere vorm van optreden. Iets wat totaal tegenstrijdig is met de filosofie van community policing.
Het is nog te vroeg om te kunnen concluderen dat community policing ook in dit tijdperk nog kan voortbestaan, maar er zijn een aantal positieve notities. Allereerst hebben burgers na 9/11 veel meer respect voor politieagenten en de offers die ze moeten brengen. Ten tweede zijn burgers na 9/11 eerder geneigd om verdachte dingen te melden en op te letten in een buurt. Als laatste wordt community policing in deze tijd erg belangrijk vanwege de essentiële behoefte aan samenwerking met burgers. Er moet wederzijds respect zijn zodat burgers ook daadwerkelijk dingen melden aan de politie.
Zero tolerance
Naast community policing is er ook een andere manier van criminaliteit bestrijding geïntroduceerd: zero tolerance politie. Deze vorm van agressieve wetshandhaving is populair geworden door de New York City Police Department. Bij deze vorm van handhaving letten de agenten vooral op de kleinere vergrijpen(denk aan wildplassen, vandalisme, zwartrijden, etc). Als een agent iemand betrapt op zo’n overtreding dan moet hij meteen maatregelen nemen(arresteren of beboeten). Dit systeem is in sterk contrast met die van community policing. De zero tolerance aanpak laat zien dat wanorde niet word getolereerd onder welke omstandigheden dan ook. Het idee achter dit systeem is dat iemand die al vele malen voor kleine vergrijpen is opgepakt en veroordeeld en nu voor iets ernstigers moet voorkomen, diegene harder gestraft zal worden. Dit is dan namelijk niet de eerste keer dat diegene de fout in gaat. Deze aanpak kan er echter wel voor zorgen dat de hoop op een normaal leven voor sommige mensen ophoudt, als ze steeds weer opnieuw worden opgepakt. Hierdoor kunnen samenlevingen worden vernield en zeker de mindere buurten.
Het bouwen van gemeenschappen
Er zijn een aantal theorieën en ideeën langsgekomen die laten zien hoe belangrijk de gemeenschap is bij het beheersen van criminaliteit. Shaw en McKay kwamen met de sociale desorganisatietheorie, Sampson kwam met collective efficacy, Felson en Hirschi hadden het idee van sociale binding. In dit deel gaan we het hebben over programma’s die gemaakt zijn om gemeenschappen op te bouwen. Ongeacht de specifieke plannen die een programma heeft, ze hebben allemaal dezelfde doelen:
Buurtcohesie verbeteren
Informele sociale controle verhogen.
Orde herstellen door zichtbare wanordelijkheden te verminderen.
Angst voor criminaliteit verminderen.
De kwaliteit van leven voor buurtbewoners verbeteren.
Het probleem met programma’s die gemaakt zijn om gemeenschappen te verbeteren is dat ze te verdelen zijn in twee categorieën: Allereerst het succes of de mislukking van deze programma’s hangt af van de bestaande en eigen kracht van de buurt. Ten tweede veel van deze programma’s slagen er niet in om de onderliggende problemen die de teruglopende integriteit van een gemeenschap veroorzaken aan te pakken.
Een gemeenschap zonder gemeenschap
Volgens Flynn is een gemeenschap veel meer dan gewoon een kwestie van geografie. Als mensen dichtbij elkaar wonen betekend dat nog niet automatisch dat ze een mate van gemeenschap voelen met hun buren. Om een echte gemeenschap te zijn, moeten mensen een identiteit delen(bijvoorbeeld etniciteit, leeftijd, religie,etc.) en ze moeten gezamenlijke problemen en zorgen hebben.
De vraag die hier wordt gesteld is dan ook: Kunnen programma’s die gemeenschappen bouwen succesvol zijn als moeten beginnen vanaf nul? Het grootste probleem dat deze programma’s hebben is dat ze het minste lijken te helpen in de buurten waar ze het hardst nodig zijn. Als er helemaal geen bestaand buurtgevoel is om mee te beginnen dan begint zo’n programma al met een tegenslag.
Met betrekking tot de relatie tussen deelname in de gemeenschap en het ras van de burger zijn er een aantal interessante bevindingen. Bursik en Grasmick kwamen met het werk van Skogan. Hij kwam erachter dat Afro-Amerikaanse bewoners eerder aan criminaliteit preventie programma’s meededen dan de blanke bewoners. Skogan zei dat dit waarschijnlijk kwam door de beperkte mogelijkheid die de minderheden hebben om uit de gemeenschap te komen. Afro-Amerikanen hadden minder kans om weg te komen uit een bepaalde buurt. Hierdoor hadden ze twee opties: het probleem negeren of proberen er iets aan te doen. Ook nemen, volgens Skogan, sommige agentschappen community policing aan om de relaties met de gemeenschap te herstellen en om te proberen een bepaald niveau van vrede en harmonie onder vervreemde bewoners te krijgen. Dit plaatje van ‘de vriendelijke agent’ is moeilijk te verkopen aan de Afro-Amerikanen en andere minderheden binnen een gemeenschap, aangezien ze jaren te maken hebben gehad met discriminatie. Als je dit wantrouwen optelt bij de andere problemen die een buurt heeft, dan is de kans groot dat alle moeite die gestopt wordt in het community policing nergens op uit draait.
De echte problemen
Een tweede probleem waar de programma’s mee te maken krijgen is de vraag: pakken deze programma’s wel de echte problemen aan?
John Snodgrass betoogde dat de rijke buitenstaanders die de binnenste zones gebruikten voor hun eigen interesses en inkomen de echte reden zijn voor de problemen. Als Shaw en de CAP medewerkers echt iets wilden doen aan de problemen dan moesten ze iets doen aan de rijke industrieën die de problemen in de eerste plaats hebben veroorzaakt.
Dit bracht Shaw in een moeilijk parket. De CAP was afhankelijk van de lokale bedrijven en rijke speculanten voor donaties en andere daden van liefdadigheid. Als Shaw de confrontatie aan zou gaan met de bedrijven en landeigenaren, dan zou hij zijn financiering in gevaar brengen.
Sampson en Raudenbush koppelden zowel criminaliteit als wanorde aan een aantal structurele kenmerken dat specifiek waren voor bepaalde gebieden. De op een na belangrijkste factor met betrekking tot invloed op zowel criminaliteit als wanorde was armoede. Gemengd gebruik van land, waar commerciële en woongebieden gecombineerd zijn is ook een sterke voorspeller van criminaliteit en wanorde. De instabiliteit van het wonen was ook een belangrijke factor. Als de programma’s zich niet bezig zouden houden met deze problemen dan zou het succes op lange termijn in gevaar zijn.
Om criminaliteit en wanorde te verminderen hebben Sampson en zijn collega’s een aantal beleidslijnen ontworpen, zodat de bewoners van een buurt zelf de controle over hun buurt krijgen. Onder hun aanbevelingen zijn onder andere opgenomen: 1)een beleid waarmee lage inkomens hun eigen woningen kunnen kopen of het management van hun gebouw over kunnen nemen om de omzet te verminderen die verdiend wordt aan de woningen, 2) het gebruik van woningvouchers en andere programma’s die ontworpen zijn om huisvesting van bewoners door de stad te verspreiden in plaats van alle armere op één plaats te vestigen en 3)Het niveau van diensten verhogen voor de stadsbewoners.
Sampson en z’n collega’s beweren dat ook al bereiken deze programma’s maar een klein succes in sommige buurten, moeten deze programma’s nooit volledig worden opgegeven. Zelfs kleine vooruitgangen in de kwaliteit van het leven in die gemeenschappen kan een lange weg gaan in de richting van de verandering op de lange termijn.
Verandering van de omgeving
In dit hoofdstuk wordt een tweede set van beleidsaanbevelingen gepresenteerd. Alle theorieën die tot nu toe gepresenteerd zijn hebben hetzelfde uitgangspunt: een rationele overtreder zoekt een aantrekkelijk doelwit uit die hem de grootste beloning zal geven met de kleinste kans op detentie. Het doel van de aanbevelingen is om het doelwit minder aantrekkelijk te maken voor een overtreder. Sommige zijn klein van aard, zoals meer straatverlichting toevoegen of heggen knippen zodat de straat goed te overzien is. Andere aanbevelingen zijn wat groter, zoals nieuwe gebouwen en zelfs hele buurten met meer toezicht en verminderen van mogelijkheden als belangrijkste aspect. Deze keuzegerelateerde beleidsvormen vallen vaak in drie groepen: verdedigbare ruimte, preventie van criminaliteit door de omgeving op een bepaalde manier te ontwerpen en situationele criminaliteitspreventie.
Jane Jacobs en Oscar Newman
In 1961 kwam het boek ‘The Death and Life of Great American Cities’ van Jane Jacobs uit. Dit boek was een kritiek op de manier waarop steden werden gepland en herbouwd. In haar woorden: ‘Een stad bouwen, op maat voor eenvoudige misdaad is idioot. Maar dat is wel wat we doen’. De argumenten die Jacobs aandraagt komen van observaties die ze in een aantal grote steden heeft gedaan. De onderliggende gedachte waarop haar werk gebaseerd is lijkt erg op de argumenten die door Shaw en McKay zijn aangedragen: Bepaalde gebieden zijn niet vatbaarder zijn voor criminaliteit, omdat daar een ‘criminele klasse’ mensen woont. Jacobs vond buurten met een hoog niveau van informele sociale controle in gebieden waar de bewoners arm waren en/of leden van etnische minderheden. Jacobs zei dat sommige van de veiligste plekken in New York, op ieder moment van de dag, degene zijn waar armeren en minderheden leven. En sommige van de meest gevaarlijke plekken zijn in de straten waar dezelfde soort mensen wonen. Het gaat dus niet om wie er woont, maar om de kenmerken van een plek zelf. Jacobs dacht dat het uiterlijk en ontwerp van een buurt invloed zou hebben op het gedrag van de bewoners.
Oscar Newman
Het boek van Newman werd gepubliceerd in 1972, gedurende een tijd waarin de criminaliteit snel aan het stijgen was. De politie maakte zich in die tijd ernstig zorgen over de criminaliteit, maar er werden vragen gesteld over de effectiviteit van de politie. De theorie van Newman was gebaseerd op het idee dat vele gebouwen (zeker hoge gebouwen waarin veel mensen woonden, zoals een flat) slecht gebouwd waren. Veel van deze gebouwen waren enorm en onpersoonlijk, waardoor het voor bewoners moeilijk te herkennen was wie er wel en wie er niet thuishoorde. Volgens Newman moest het ontwerp van de omgeving veranderen om te zorgen voor meer toezicht en sociale controle. Zijn theorie wordt de defensible space theorie genoemd en heeft 4 elementen:
Territorialiteit: plekken moeten een gevoel van territorialiteit opwekken, waardoor bewoners er meer aan zullen doen het te beschermen.
Natuurlijk toezicht: een gebouw waarbij alles goed in de gaten gehouden kan worden zal de gevoelens van angst doen verminderen.
Beeld: de uitstraling van een gebouw. Een gebouw met een slechte uitstraling zal er voor zorgen dat de bewoners sneller slachtoffer worden van criminaliteit.
Omgeving: de plaats waar een gebouw staat.
Verdedigbare ruimte (defensible space)
Binnen enkele jaren was de theorie van Newman wereldwijd bekend. In de hele wereld waren architecten, rechtshandhavinginstanties en bouwkundigen bezig met defensible space als antwoord op het criminaliteitsprobleem. De theorie van Newman lijkt zo voor de hand te liggen, maar de vraag is: werkt het ook? Het antwoord hierop hangt af van aan wie je het vraagt.
Sommige studies die de effectiviteit van de defensible space theorie hebben getest kwamen met een positief resultaat, de criminaliteit nam af. Terwijl andere studies met een minder goed resultaat kwamen. Het resultaat was dat of op korte termijn de criminaliteit afnam of het resultaat was zo nihil dat het verwaarloosbaar was.
Newman’s centrale stelling was dat het ontwerp van gebouwen invloed had op het gedrag van de bewoners. Als een gebouw goed was ontworpen met defensible space in het achterhoofd, dan zou dit moeten zorgen voor sociale cohesie en meer sociale controle. Hierdoor zou de criminaliteit afnemen. Helaas was dit niet altijd het geval.
Één van de kritieken op de theorie kwam van Sally Merry. Zij testte de theorie uit in een kleine stad in een buurt met lage inkomens genaamd Dover Square. Dover Square had op veel manieren de defensible space theorie toegepast. De gebouwen waren klein, de ramen aan de kant van de weg en de toegang tot privé ruimtes was beperkt door de toevoeging van verschillende barrières. Ondanks het goede ontwerp van de buurt waren de criminaliteitscijfers hoog en waren de bewoners bang. Merry probeerde uit te vinden waarom dit zo was. Ze kwam er achter dat veranderingen en verbeteringen in de omgeving niet genoeg waren om de criminaliteit te verminderen. Er was maar heel weinig sociale organisatie in Dover Square en dit ging de aspecten van defensible space te boven. De bewoners waren sterk verdeeld binnen de buurt. Dit gebrek aan gemeenschap zorgde er voor dat de defensible space theorie geen positieve impact kon hebben.
Het resultaat van de kritiek van Merry was dat er een nieuwe generatie van defensible space theorieën begon. Er moest meer gefocust worden op sociale interactie en binnen een buurt en een beter gebruik van de gemeenschappelijke ruimtes. Het is belangrijk te begrijpen dat als al het gevoel van gemeenschap is ingestort in een buurt, veranderingen in de omgeving weinig of geen invloed kunnen hebben op de vermindering van criminaliteit en angst.
Ondanks het beperkte succes van de defensible space aanpassingen in sommige buurten, blijven Newmans ideeen een grote invloed hebben.
Omgevingsontwerpen
De uitgangspunten van Newman werden gebruikt in het ontwerp van de CPTED(Crime prevention through environmental design). Een populaire preventie techniek die door veel wetshandhavinginstanties wordt geprezen. C. Ray Jeffrey gebruikte CPTED als de titel voor zijn boek. In zijn werk betoogt Jeffrey dat het huidige beleid om criminaliteit te controleren niet effectief was. De methode van die tijd was reageren nadat een delict had plaatsgevonden. Dit noemde hij ‘indirect measures’. Voorbeelden hiervan zijn gevangenisstraffen, rechtzaken, arresten, etc. Volgens Jeffrey was de beste manier van criminaliteit aanpakken om directe controle over een buurt te krijgen, voordat een strafbaar feit zich voordoet. Door een omgeving aan te passen zou de criminaliteit omlaag gaan.
CPTED
Volgens Crowe zijn er drie strategieën die verbonden zijn aan CPTED:
Access control (ook wel target hardening): de mogelijkheden voor een gemotiveerde dader om in contact te komen met een potentieel doel verminderen. Dit valt in drie categorieën: georganiseerd(bijvoorbeeld bewaking bij de ingang van een buurt), mechanisch(het gebruik van apparaten om de toegang te beperken tot de legitieme bewoners, zoals sloten) en natuurlijk (de ruimtelijke indeling van een buurt).
Surveillance: een plek moet zo ontworpen zijn dat potentiele daders snel opgemerkt kunnen worden. Een rationele overtreder zal niet zo snel een plek kiezen waar hij snel opgemerkt wordt.
Territiorial reinforcement: In hoeverre mensen het gevoel hebben dat de plek ook daadwerkelijk van hun is en ze er dus alles aan doen het te beschermen.
De CPTED strategieën zijn op verschillende plaatsen ingezet, zoals scholen, parkeergarages, parken en recreatiegebieden. In sommige gebieden zijn de agenten zelfs getraind in het gebruik van CPTED. Veel CPTED projecten zijn ingezet in samenwerking met comunity policing. Volgens Het The National Institute of Justice vullen CPTED en community policing elkaar goed aan. Beide kijken naar de omgeving en proberen een oplossing te vinden die in die bepaalde buurt past. Het succes van CPTED hangt af van belanghebbenden die een probleem hebben dat CPTED beoogd op te lossen (op bladzijde 171 van het boek staat een lijst met de oplossingen die CPTED biedt).
De belangrijkste vraag is nu: werkt het? Ook dit antwoord hangt weer af van aan wie je het vraagt. Als je deze vraag stelt aan Timothy Crowe, voormalig directeur van the National Crime Prevention Institute en auteur van vele artikelen en boeken over het onderwerp, dan zou je een duidelijke ja krijgen. Andere onderzoekers zijn minder enthousiast over de invloed van CPTED. Er zijn studies die de invloed van CPTED duidelijk hebben gevonden, maar andere studies die helemaal geen invloed hebben ondervonden. Als voorbeeld: de vader van de auteur (Kim) had een pizzeria. De zaak werd een aantal keer overvallen en op een gegeven moment installeerde hij een aantal CPTED technieken. Meer licht binnenin de zaak en buiten de zaak, de balie verhogen(zodat overvallers er niet makkelijk overheen konden komen), posters van de ramen aan de voorkant verwijderen om meer zicht op de parkeerplaats te hebben, etc. Na het installeren van de CPTED technieken werd er niet één keer meer ingebroken. De vraag is: wat werkte? Waren het de lichten, de verhoging en de andere veranderingen aan de zaak of was iets anders verantwoordelijk voor de afname van de overvallen?
Criminaliteitspreventie
De derde en laatste manier om de criminele mogelijkheden te verminderen is de situational crime prevention. Wat houdt dit precies in? Volgens Ronald Clarke is situational crime prevention het verminderen van de mogelijkheid tot criminaliteit door a) de moeite voor de overtreder te vergroten, b)de pakkans vergroten en c) het verminderen van de mogelijke beloning. Situational crime prevention is niet zo bezig met de relatie tussen veranderingen in ontwerpen en de invloed die dat heeft op de gemeenschap. Deze theorie zegt dat je criminaliteit verminderd door de mogelijkheden te verminderen.
Maar hoe doe je dit? Allereerst is het misschien handig om te weten hoe mogelijkheid en criminaliteit samenhangen:
Mogelijkheden spelen een rol bij het veroorzaken van criminaliteit.
Misdaadmogelijkheden zijn erg specifiek. Bijvoorbeeld inbraak. Deze vorm van criminaliteit kan niet zomaar op ieder moment worden uitgevoerd.
Misdaadmogelijkheden verschillen in tijd en plaats. Bepaalde tijden en locaties zijn gevaarlijker dan anderen.
Misdaadmogelijkheden zijn afhankelijk van de dagelijkse bewegingen van mensen.
De ene misdaad creëert een mogelijkheid voor een andere misdaad.
Sommige producten zijn verleidelijkere mogelijkheden dan andere. Dit heeft te maken met VIVA (Value, Inertia, Visibility en Acces).
Sociale en technologische veranderingen zorgen voor meer mogelijkheden.
Mogelijkheden beperken
In eerdere stukken van Clarke kan men lezen dat hij een schema probeerde te maken met twaalf preventiestrategieën. Deze waren gebaseerd op de rationele keuze theorie: zorgen voor een grotere inspanning, het risico vergroten en de beloning verminderen. Het model werd na veel aandacht aangepast. Er waren nu zestien strategieën. Een aantal voorbeelden zijn: doelen verharden, toegang tot doelen beheren, formeel en informeel toezicht, verleidingen verminderen, etc. (Bladzijde 179 geeft de hele lijst weer). Zoals je ziet omdat de situational crime prevention veel van dezelfde strategieën als CPTED.
25 strategieën
In 2003 werd er een derde versie van Clarke’s lijst geïntroduceerd. Deze nieuwe lijst was gemaakt aan de hand van kritiek van Wortley. Begin 1996 begon Wortley met een serie artikelen waarin hij de rol van schuld, schaamte en bezinking bij criminaliteit onderzocht. Wortley vond dat er teveel nadruk lag op de mogelijkheden en te weinig op de filters die zich voor kunnen doen in de setting van een gemotiveerde dader. Wortley zei dat ‘verminderen van mogelijkheden’ er vanuit gaat dat er een gemotiveerde dader is die klaar is voor criminaliteit en dit zal begaan als de mogelijkheid zich voordoet. Volgens Wortley is motivatie niet een gegeven: motivatie hangt van de situatie af. Wortley kwam met vier elementen die er, volgens hem, voor zorgden dat iemand criminaliteit pleegt ook al is er op dat moment geen motivatie.
Prompts: zijn signalen in een omgeving die crimineel gedrag ontlokken. Bijvoorbeeld een open deur.
Pressures: situaties die sociale druk op iemand zetten om criminaliteit te plegen. Bijvoorbeeld groepsdruk van vrienden.
Permissibility: een aantal factoren altijd minimaliseren. Dus de legitimiteit van het principe, het niveau van persoonlijke verantwoordelijkheid, of het de moeite waard is, etc. Deze situaties zorgen ervoor dat iemand zijn moraal verlaagt en daardoor kan diegene makkelijke meedoen aan criminaliteit.
Provocations: negatieve, emotionele opwinding kan er voor zorgen dat mensen criminaliteit plegen. Bijvoorbeeld woede en frustratie.
Cornish en Clarke reageerde op Wortley’s kritiek en hebben een nieuwe categorie toegevoegd aan hun lijst: het verminderen van provocaties. In tabel 5.1 in het boek is te zien dat de permissebility van Wortley is toegevoegd onder de noemer: verwijderen van excuses.
De Situational Crime Prevention techniek is in verschillende settings gebruikt, zoals op scholen gevangenissen, winkelcentra en zelfs pretparken. Doordat de uitvoering zo succesvol is wordt deze techniek beschreven als een belofte in het verminderen van criminaliteit.
Samengevat kunnen we zeggen dat zowel CPTED als Defensible space en situational crime prevention alled rie als uitgangspunt een gemotiveerde dader hebben. Voorstanders van deze theorieën zeggen dat criminaliteit verminderd door wijzigingen die de kans op het plegen van een delict voor overtreders verminderd.
Kritiek
De meest gehoorde kritiek is die van verplaatsing(displacement). Deze kritiek zegt dat de verschillende technieken die we net hebben besproken niet zorgen van een vermindering van criminaliteit, maar alleen voor een verplaatsing. Er zijn zes verschillende vormen van verplaatsing: tijdelijke(het is verplaatst naar een ander uur van de dag), doel(de criminaliteit verplaatst van een goed bewaakt doel naar een kwetsbaarder doel), ruimte (overtreders verplaatsen naar een andere plek), tactisch (overtreders veranderen hun methoden), dader (als de ene overtreder stopt, komt er een ander voor in de plaats) en type delict (overtreders gaan op zoek naar andere vormen van criminaliteit).
Een andere kritiek is ethisch van aard. Er wordt betoogd dat het vermogen om de criminaliteitspreventie strategieën toe te passen afhangt van iemands sociale klasse. Degene met de middelen kunnen veel wijzigingen aan brengen aan het huis en de armeren kunnen dit niet. Hierdoor zijn de armere een makkelijker doelwit.
Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een artikel van William Sousa en George Kelling. Het gaat over het Alvarado Corridor initiatief. Dit was een initiatief van een politiechef die probeerde de overlast van criminaliteit in het MacArthur park op te lossen. Veel van de problemen(zoals het dealen van drugs en prostitutie) werden hierdoor opgelost.
Criminaliteitsanalyse
Over het algemeen wordt met de term misdaadanalyse een patrouille georiënteerd instrument bedoeld dat door de politie vooral wordt gebruikt om patronen van criminele activiteiten te vinden. Ook wordt het gebruikt om te kijken waar ze het meeste nodig zijn. Dit is een vrij gelimiteerd gebruik van misdaadanalyse. Er zijn nog veel meer toepassingen mogelijk. Volgens Rachel Boba, een voormalig directeur van de politiestichting voor Crime Mapping, kan een misdaadanalyse worden omschreven als: het systematisch bestuderen van criminaliteit, inclusief socio demografische, ruimtelijke en tijdelijke factoren, en het assisteren van de politie bij het verminderen en evalueren van criminaliteit. Deze definitie is wat ingewikkeld en daarom zullen we hem stap voor stap gaan doornemen.
Allereerst gebruikt de misdaadanalyse aan aantal verschillende gegevensbronnen om kennis te krijgen over een bepaalde situatie. Kwalitatieve data bestaat meestal uit niet-numerieke informatie. Het omvat dingen als systematische observatie van een probleemgebied of buurt. Aan de andere kant heb je kwantitatieve data. Hier komt veel rekenwerk bij kijken en wordt dus wel veel gebruik gemaakt van getallen. Het hangt van de situatie af of een misdaad analist gebruikt maakt van kwantitatief onderzoek, kwalitatief onderzoek of van allebei. Bij het verzamelen van de informatie moet gebruik worden gemaakt van de regels van sociaalwetenschappelijk onderzoek.
In Boba’s definitie stonden ook de woorden socio demografisch, ruimtelijk en tijdelijk. Socio demografische factoren omvatten beschrijvingen van individuen en groepen, zoals geslacht, ras, inkomen, etc. Deze factoren kunnen op het individuele niveau wetshandhavers helpen bij de identificatie en aanhouding van een specifieke verdachte. Op het niveau van groepen kan dit helpen bij de uitleg waarom de ene buurt een hoger criminaliteitsgehalte heeft dan een andere buurt. Ruimtelijke factoren zijn belangrijk bij het begrijpen waarom bepaalde gebieden meer last hebben van criminaliteit dan andere. Tijdelijke factoren omvatten criminele patronen op de lange termijn, halflange termijn en patronen op de korte termijn. Om Boba’s definitie af te maken worden er nog de 4 doelen van misdaadanalyse aan toegevoegd: het aanhouden van criminelen, criminaliteit en wanorde verminderen, voorkomen van criminaliteit en evaluatie. Deze doelen zijn duidelijk voor wetshandhavinginstanties. Een groot deel van dit hoofdstuk zal gaan over misdaadanalyse bij de politie, maar het is belangrijk te onthouden dat wetshandhavinginstanties niet de enige gebruikers van de analyse zijn(denk bijvoorbeeld aan managers van een locatie en academici).
De ontwikkeling van de misdaadanalyse
Het verzamelen en analyseren van criminaliteit is iets wat al duizenden jaren gebeurt. Maar in Amerika is het iets wat nog niet zo heel lang wordt gebruikt. August Volmer was hoofd van de politie in Berkeley in Californië van 1905 tot 1932. Volmer probeerde de politie te professionaliseren. Een deel van zijn plan was om de politie efficiënter en effectiever te maken. Hij gebruikte een systematische techniek die Modus Operandi wordt genoem (MO). Dit had hij afgekeken van de Engelsen die al langer gebruikt maakte van deze methode. Bij de MO analyse worden de bijzondere aspecten van een actie van een overtreder opgenomen. Door het gebruik van deze methoden kan de politie verschillende misdaden van iemand onderzoeken en als er zich dan weer een zelfde situatie voordoet kan er sneller een verdachte worden aangehouden. Naast de techniek van de MO wordt Volmer ook gezien als de ontwikkelaar van een beter en meer wetenschappelijk beheer van patrouille procedures, zoals het onderzoeken van ‘calls for service’. Hij onderzocht waar de meeste telefoontjes vandaan kwamen en op die manier kon er beter gebruikt gemaakt worden van de patrouille wagens. Door zijn invloed wordt hij ook wel de ‘Vader van de Amerikaanse politie professionaliteit’ genoemd. Één van zijn studenten, Orlando Wilson, breidde Volmers visie nog verder uit. Het boek dat hij schreef wordt ook wel de bijbel van politiemanagement genoemd.
De groei
Rond 1960 werd de politie zwaar bekritiseerd door burgers. Vooral de minderheden hadden veel commentaar op de politie die hardhandige tactieken gebruikte. De criminaliteit steeg enorm en daarom was er veel kritiek op de politie. Er moest meer training komen voor agenten, meer opleiding en meer professionaliteit. Door deze kritieken werd en veel geld door de overheid gepompt in het verbeteren van de politie. Hierdoor ontstond de LEAA (Law Enforcement Assistance Administration) die erop gericht was de effectiviteit van de politie te vergroten. Zowel de Kansas City Patrol Experiment als een onderzoek gedaan door RAND zorgde voor vragen over de effectiviteit van willekeurige patrouille. Het resultaat van deze en andere onderzoeken was de politie onder veel druk kwam te staan. Er was weinig geld om meer politie in te schakelen en aan te nemen. Hierdoor moest er gebruikt gemaakt worden van de middelen die er al waren. De interesse in misdaadanalyse steeg hierdoor.
Midden jaren ’70 ontwierp Robert O. Heck, een voormalig specialist bij de LEAA, een programma die de nadruk legde op patrouilleren: PEP(Patrol Emphasis Program). Het doel van dit programma was een plan voor agentschappen maken om misdaadanalyse te gebruiken bij het beheer van ‘calls for service’ en om de kwaliteit van strafrechtelijk onderzoek te vergroten. Het programma had redelijk succes en Heck breidde het idee uit tot de ontwikkeling van de ICAP(Intergrated Criminal Apprehension Program). Één van de veranderingen die de ICAP aanraadde was dat de kwaliteit van de registers en het bijhouden daarvan verbeterd moest worden. Hierdoor zou iedereen veel sneller bij de informatie kunnen. In veel agentschappen was belangrijke informatie opgeslagen op kaartjes of papieren rapporten die allemaal met de hand gezocht moesten worden. De reden waarom veel agentschappen niet overstapten op computers was vanwege het gebruiksonvriendelijke systeem.
Gedurende de jaren ’80 groeide de interesse in misdaadanalyse nog steeds. Steeds meer agentschappen begonnen misdaadanalyse te gebruiken, zonder dat ze echt wisten wat de bedoeling was. Er was weinig of geen training voor de mensen die als analist werden aangewezen en soms waren het zelfs agenten die geblesseerd waren, de straat niet op konden en dus maar misdaad gingen analyseren. Als reactie op de vraag naar meer training werden er verschillende organisaties opgericht. Één daarvan was de IALEIA(The International Assosiation of Law Enforcement Intelligence Analysts). Intelligence analyse is een speciale manier van misdaadanalyse. Het wordt vooral gebruikt om grote misdaden op te lossen of als hulp bij het opsporen van georganiseerde criminaliteit. Tegenwoordig heeft de organisatie leden van over de hele wereld en geeft het nog steeds trainingen. In 1989 werd de SCCA (the Society of Certified Criminal Analysts) opgericht om de doelstellingen van de IALEIA aan te vullen.
Om een misdaadanalist te worden moet men aan een aantal criteria voldoen, o.a. het voltooien van een aantal trainingen en cursussen, ervaring opdoen als analist en een examen halen. In box 6.2 op bladzijde 214 staat een uitgebreide lijst met criteria.
In 1990 werd de IACA(the International Assosiation of Crime Analysts) opgericht. Deze organisatie is er op gericht om de communicatie tussen analisten te verbeteren en dat ze van elkaar kunnen leren. Ieder jaar wordt er een conferentie georganiseerd waar verschillende trainingen worden aangeboden en waar mensen elkaar kunnen wijzen op de nieuwste technieken.
De uitdagingen en problemen
De misdaadanalyse groeit snel en heeft veel potentie. Vele agentschappen maken al gebruik van deze techniek, maar niet iedereen is zo enthousiast. Er zijn agentschappen die het een modeverschijnsel noemen. Het is interessant om te zien hoeveel verschillende meningen er zijn over misdaadanalyse, soms zelfs binnen hetzelfde rechtsgebied.
Een ander probleem dat zich voordoet is dat ongeveer 1/3 van de wetshandhavinginstanties nog geen computers heeft (dit komt uit een onderzoek uit 1999). Hierdoor kan er ook moeilijk gebruik worden gemaakt van misdaadanalyse. Maar zelfs voor agentschappen die misdaadanalyse al volledig geaccepteerd hebben zijn er een aantal problemen.
Een van de problemen is dat criminelen zich niet houden aan een rechtsgebied. Er zijn dus verschillende agentschappen die te maken kunnen hebben met hetzelfde delict. Om een goede analyse te kunnen uitvoeren moeten analisten toegang hebben tot alle incidenten die zich voordoen. Niet alleen binnen hun gebied, maar ook binnen andere gebieden. Maar het kan voor een analist erg moeilijk zijn om aan data te komen van een ander agentschap. In sommige gebieden is er weinig samenwerking tussen naburige agentschappen. Maar zelfs waar er wel sprake is van samenwerking kan het moeilijk zijn om informatie uit te wisselen vanwege de verschillende registratiesystemen die worden gebruikt.
Het tweede probleem is die van de ‘Dark number’. De analisten hebben alleen toegang tot de informatie die door de politie is verzameld. Niet alle misdaden komen ten gehore aan de politie en dus automatisch ook niet aan de analisten.
Verschillende manieren van analyseren
Er zijn verschillende manieren waarop criminaliteit kan worden geanalyseerd.
Administratieve misdaadanalyse: dit is het verstrekken van criminele gegevens aan beheerders, de gemeente en burgers. Er kan deze analist bijvoorbeeld gevraagd worden of hij een rapport wil maken voor de gemeente waarin de haalbaarheid en impact van een bepaald idee tegen criminaliteit worden uiteengezet.
Criminele onderzoeksanalyse: Houdt zich vooral bezig met het onderzoeken van seriemoordenaars en wordt ook wel ‘Profiling’ genoemd.
Tactische misdaadanalyse: houdt zich vooral bezig met onmiddellijk zorgen. Hij onderzoekt de calls for service, interviewverslagen die in het ‘veld’ gemaakt zijn en andere informatie die kan helpen bij het identificeren van hoe, wanneer en waar de misdaad zich voordeed. Na het bekijken van de informatie probeert de analist een potentieel crime pattern(het optreden van soortgelijke delicten binnen een bepaald gebied) of crime series(een crime pattern waar aanwijzingen zijn dat de delicten door dezelfde persoon(personen) wordt geleegd) te identificeren.
Strategische misdaadanalyse: Is meer gericht om criminaliteit op de lange termijn.
Een manier om de verschillende analisten uit elkaar te houden is dat tactische analisten meer gericht zijn op informatie die de afgelopen dagen is verzameld en strategische analisten zich meer richten op informatie die al langer verzameld is.
Hot spots, Hot Routes en Burning times
Volgens Brantingham en Brantingham is de studie naar hot spots één van de meest belangrijke binnen de omgevingscriminologie. Volgens hun wordt een hot spot gedefinieerd als: de concentratie van misdrijven in een ruimte. In andere woorden: criminaliteit doet zich niet random voor. Maar niet alle criminaliteit doet zich voor binnen hot spots. Sommige delicten vinden plaats binnen een bepaald netwerk, zoals een straat of een busroute. Deze gebieden worden dan hot routes genoemd. Als laatste wordt er nog gebruikt gemaakt van het begrip Burning times. Dit zijn tijdelijke clusters van misdaden die op specifieke en herhaalde momenten worden gepleegd.
Er zijn een aantal dingen waar rekening mee moet worden gehouden bij het gebruiken van de verschillende begrippen. Allereerst, niet ieder doel binnen een gebied met veel criminaliteit heeft ook daadwerkelijk last van de criminaliteit. Hoe groot of klein de locaties ook zijn, de ene heeft een hoger criminaliteitsgehalte dan de ander. Ten tweede hoeft een hot spot niet de hele tijd ‘hot’ te zijn. Er moet rekening worden gehouden met locatie en tijd van de dag. Een derde punt is onze kennis met betrekking tot de tijdelijke dimensie van criminaliteit. Er is veel onderzoek gedaan naar hot spots, maar niet zoveel naar hot routes en burning times. Dit komt omdat het moeilijker is informatie te verzamelen over een hot route dan een hot spot.
De oorzaak van hot spot
Hoe onstaat nou zo’n hot spot? Voor het antwoord op deze vraag moeten we terugdenken aan hoofdstuk C. Hierin zeiden de Brantinghams dat nodes gebieden waren waarin mensen van A naar B gingen, zoals school, werk, winkelgebieden, etc. Deze nodes hebben de potentie om hot spots te worden. De Brantinghams hebben drie verschillende soorten hot spots onderscheiden:
Crime generators: plekken die een groot aantal slachtoffers en overtreders aantrekken, zoals winkelcentra, sportevenementen, parades en andere festiviteiten. Sommige gebieden, zoals parkeerplaatsen of busplaatsen kunnen crime generators worden, als ze maar groot genoeg zijn en er dagelijks veel mensen zijn. Een oplossing voor deze gebieden zou kunnen zijn dat het niveau van bescherming omhoog gaat door meer politie of beveiliging rond te laten lopen.
Crime attractors: zijn wat anders dan crime generators. Een crime attractor locatie staat bekend als een plek waar veel mogelijkheden zijn voor criminaliteit. Overtreders komen alleen naar deze plek om delicten te plegen. Voorbeelden zijn grote, onbeveiligde parkeerplaatsen of plekken waar veel prostituees komen. Om de criminaliteit binnen deze gebieden te verminderen moet het komen van overtreders op een of andere manier ontmoedigd worden.
Crime enablers: dit zijn plekken waar weinig of geen regulatie van gedrag is. Het gebrek aan controle verhoogd de kans op criminaliteit. Het zijn vaak plekken met een slechte reputatie waardoor en maar weinig mensen naartoe gaan. Mensen die naar deze plek gaan brengen zichzelf in veel gevaar, want er zijn maar weinig slachtoffers voor de vele overtreders die daar rondlopen. De criminaliteit zou verminderd kunnen worden door het niveau van bescherming en bewaking te verhogen.
Ook zijn er verschillende manieren waarop een hot spot herkend kan worden. Deze manieren vallen in drie categorieën:
Global statistical tests: zoals standaard deviatie van afstand en algemene testen voor clustering (Moran’s I en Geary’s C statistic).
Hot spot mapping technieken: o.a. verschillende vormen van mapping(point mapping, quadrat mapping).
Local indicators of spatial association statistics: Gi en Gi* statistieken.
Bovenstaande technieken hebben een wat verschillende bedoeling, maar ze focussen allemaal op hot spots en proberen beter te begrijpen waar criminaliteit zich voordoet. Geen van deze technieken is de absolute beste manier.
Verschillende hot spot types
Jerry Radcliffe heeft veel onderzoek gedaan naar hot spots en is één van een handje vol onderzoekers die tijdelijke analyse en ruimtelijke analyse heeft gecombineerd.
We beginnen deze discussie met een beschrijving van Ratcliffe’s schema’s. Als een agentschap een hot spot heeft geïdentificeerd, kunnen de daadwerkelijke criminele activiteiten binnen deze hot spot verschillende patronen aannemen, gebaseerd op tijd en locatie. Er zijn drie verschillende categorieën:
Dispersed: criminele activiteiten zijn verspreid binnen een hot spot.
Clustered: één of een paar plekken die verantwoordelijk zijn voor het
meerendeel van de criminaliteit.
Hotpoint: één locatie die leidt tot de hot spot.
Clustered Dispersed Hotpoint
Daarnaast werden hot spots door Radcliffe gedifinieerd op basis van hij tijdelijke dimensie. Criminele activiteiten die binnen een hot spot plaatsvinden kunnen in drie categorieen worden verdeeld:
Diffused: hot spots die gedurende de hele dag last hebben van criminaliteit. Er is geen sprake van een bepaald toppunt.
Focused: hot spots die bepaalde tijdsblokken hebben waarin de criminaliteit zich meer voordoet dan op andere tijden.
Acute: hot spots die in een klein tijdsblok last hebben van criminaliteit.
Het verschil tussen focused en acute is dat bij acute er maar weinig criminaliteit zich buiten het kleine tijdsblok voordoet en bij focused is dit niet zo sterk
Hot spots herkennen
Lawrence Sherman en zijn collega’s hebben veel onderzoek gedaan naar hot spots en de verdeling van criminaliteit binnen stedelijke gebieden. In een van de studies deden ze onderzoek naar de calls for service van de politie in Minneapolis. Ze vonden dat de helft van de telefoontjes afkomstig waren van maar 3% van alle adressen van de stad. De concentratie werd nog groter als er alleen van delicten als diefstal en strafbare seksuele handelingen werd uitgegaan. Één adres kon voor 810 van de telefoontjes binnen een jaar worden aangerekend. Als de politie zich zou concentreren op de paar herhaaldelijke bellers, dan zou het criminaliteitsniveau en werklast kunnen verminderen. In deze studie werd gebruik gemaakt van een techniek genaamd directed patrol. Bij dit soort patrouille krijgen agenten specifieke instructies over op wie of wat ze hun aandacht moeten vestigen. Sherman en zijn collega’s kwamen erachter dat deze vorm van patrouilleren succesvol was. Ook de burgers binnen een gebied waar deze techniek werd toegepast hadden een lager gevoel van angst, meer tevredenheid over hun buurt en minder last van sociale en fysieke wanorde. Volgens een andere onderzoeken, Koper, was het de bedoeling dat agenten niet langer dan 15 minuten binnen een hot spot moesten patrouilleren. Dit was de meest effectieve hoeveelheid tijd. Daarna moesten ze door naar de volgende hot spot.
Crime mapping en terrorisme
Het volgende deel van het hoofdstuk gaat over terrorisme en de verschillende analyse daarvan (bladzijde 230). Het artikel is geschreven door Patrick Baldwin, Shannon Smith en Marina Gonzalez. Op de verschillende figuren is te zien op welke plekken, binnen de hot spot die ze hebben onderzocht, de meeste propaan tanks zijn gestolen (Dit zijn tanks die vaak bij terrorisme worden gebruikt) of waar de telefoontjes over terrorisme vandaan komen.
Verschillende overtreders.
De belangrijkste conclusie van dit boek is dat criminaliteit niet evenredig verdeeld is tussen personen, plaatsen en tijden. Er kan door analisten worden beslist dat een buurt veel criminaliteit ondervindt. Maar er kan niet met zekerheid worden gezegd of deze hoge mate van criminaliteit komt van ‘’ravenous wolves’’, ‘’sitting ducks’’ of ‘’den of iniquity’’. Bij een wolf probleem is er een hoge mate van gemotiveerde overtreders die verschillende doelen hebben in verschillende gebieden. De bewaking en bescherming binnen dit gebied is niet hoog, waardoor het doel kwetsbaar is voor aanvallen. Een ‘’sitting duck’’ probleem heeft een klein aantal slachtoffers die herhaaldelijk door verschillende overtreders worden aangevallen (bijvoorbeeld een taxichauffeur). Een ‘’den of iniquity’’ probleem doet zich voor wanneer verschillende overtreders en verschillende slachtoffers of doelen zich op één punt bevinden(bijvoorbeeld een winkelcentrum).
Naast de verschillende manieren van analyseren zijn de gezagsgetrouwe inwoners ook een belangrijk onderdeel van de oplossing. De politie kan niet succesvol criminaliteit verminderen en de kwaliteit van leven verbeteren als de mensen die er zelf wonen niet willen meewerken.
SARA
Dit model is het meest gebruikt bij het oplossen van problemen. Dit is een vierstappen model waarin Scanning, Analysis, Response en Assesment centraal staan.
Scanning: het probleem wordt geïdentificeerd door de beschikbare informatie te beoordelen. Data van verschillende bronnen wordt onderzocht.
De Analysis: de zorgvuldige afweging van een aantal informatiebronnen om antwoord te krijgen op de vragen wat, waar, wanneer, hoe en waarom het probleem is ontstaan. Deze fase kan problemen opleveren, doordat het personeel denkt al zeker te weten wat de oorzaak van het probleem is. Hierdoor denken ze dat deze fase een tijdsverspilling is.
Response: hierbij werft de politie de inbreng van lokale bewoners, bedrijfseigenaren, scholen, etc. Op deze manier proberen ze een oplossing voor het probleem te creëren.
Assessment: de evaluatie van de effectiviteit van de gekozen methode.
Één van de auteurs heeft ervaring met de SARA-methode. Ze werd gevraagd door de Pensacola Police Department om hun te helpen met het COPS(Community Oriented Policing Services) systeem. Er werd gebruikt gemaakt van SARA. Ze wilden meer te weten komen over een gebied genaamd de East King Tract.
Samengevat
Het analyseren van criminele data is een belangrijk instrument voor veel wetshandhavinginstanties geworden. Op deze manier proberen ze de criminaliteit te verminderen en de kwaliteit van leven te verbeteren. Misdaadanalisten kunnen antwoord geven op vragen als wat, waar, wanneer, wie en hoe de problemen zijn ontstaan.
In het laatste deel van het hoofdstuk staat er een artikel over hoe het is om een tactische analist te zijn en waar je allemaal mee te maken krijgt.
Criminaliteit in kaart brengen
Hoewel het in kaart brengen van misdaad(crime mapping) in de vorm van pin maps al begin 1900 werden gebruikt, is het geautomatiseerde in kaart brengen met gebruik van het GIS(geographic information system) iets wat op dit moment steeds populairder wordt. Toch is tegenwoordig de kans nog steeds groot dat veel agentschappen nog steeds pin maps gebruiken om criminele locaties te identificeren. Hier zitten echter enkele nadelen aan. Het is voor een analist erg moeilijk om een pin map bij te houden met de nieuwste updates. Als een map wordt weggehaald voor opslag, dan is het erg moeilijk om nog verder te gaan voor een analist. Ook is het moeilijk om data van verschillende maanden duidelijk te maken binnen een kaart. Als laatste worden pin maps over het algemeen ook erg groot om duidelijk te zijn. Hierdoor nemen ze veel ruimte in beslag en zijn ze moeilijk te verplaatsen.
Obstakels
Veel van de hiervoor genoemde argumenten gaan ook op voor het GIS systeem. Veel van de vroege software was traag en gebruiksonvriendelijk. Ook waren veel van deze systemen onbetaalbaar. De eerste computer gestuurde kaarten zijn gemaakt gedurende 1960-1970. Ondanks de aantrekkingskracht van automatische kaarten, waren de technologische uitdagingen erg groot en er waren daarom ook maar een paar agentschappen die gebruik maakte van deze techniek.
De interesse in het in kaart brengen van misdaad werd weer aangewakkerd eind jaren ’80. Dit was de tijd waarin the National Institute of Justice een programma oprichtte genaamd the Drug Market Analysis Program. Dit programma zorgde voor partnerschappen tussen wetshandhavinginstanties en academici. Het doel van deze samenwerking was het verbeteren van de analytische methoden. Het succes van dit project resulteerde in een enorme interesse naar het gebruik van GIS. In de jaren ’90 ging er steeds meer geld naar wetshandhavinginstanties om de nieuwe technieken aan te schaffen. COPS financierde veel agentschappen bij de verbetering van hun community policing door de aanschaf en het gebruik van nieuwe technologie.
Ook tegenwoordig moedigt de National Institute of Justice het gebruik van crime mapping nog steeds aan. Helaas is een deel van de financiering terug gelopen na 9/11. Het geld wordt nu op andere plaatsen ingezet.
Het gebruik van crime mapping is tegenwoording nog steeds in zijn kindertijd, maar er zijn tekenen van groei en meer interesse binnen wetshandhavinginstanties. In 2011 is er onderzoek gedaan naar de hoeveelheid agentschappen die gebruik maakten van de technieken. Geschat is dat ongeveer 1 op de 4 agentschappen gebruik maakt van crime mapping aan de hand van computers. De groei is de afgelopen jaren wel minder geworden. Dit kom door een aantal factoren. Allereerst zijn het vooral de grotere agentschappen die de technologie hebben. De kleineren zullen dit waarschijnlijk nooit aanschaffen o.a. door het kleine budget dat ze hebben. Ten tweede is de financiering voor dit soort technologie verminderd sinds 9/11. Steeds meer van het geld gaat naar de bescherming van het vaderland en de preventie van terrorisme.
Het gebruik van kaarten
Door het gebruik van de nieuwe technologie in plaats van het oude crime mapping, is het herkennen van criminele patronen een stuk makkelijker. Het gebruik van de zogenaamde pin maps was het populairste binnen de crime mapping technologie. Dit type wordt soms ook wel descriptive mapping genoemd. Ook kan met deze technologie vergelijkingen worden gemaakt en kan er veel meer data opgeslagen worden.
Beschrijvende kaarten
Één van de voordelen van geautomatiseerde kaarten is dat ze makkelijk geprint en verspreid kunnen worden. In plaats van de kaart uit je hoofd leren, kan hij gewoon worden meegenomen. Ook kan mapping gebruikt worden om alle middelen die beschikbaar zijn beter toe te wijzen. Bijvoorbeeld: de mapping software kan precies vertellen waar de patrouille wagens zijn. Hierdoor kan er veel sneller een auto naar een incident worden gestuurd. Daarnaast is er ook nog het zogenaamde GLS(The Hotspotter Gun Location System). Dit systeem gebruikt sensors om de bron van een geweerschop op te sporen. Hierdoor kan de politie veel sneller ter plaatse zijn.
In andere gebieden wordt crime mapping gebruikt om de adressen van zedendelinquenten te laten zien. Na de verkrachting en moord op de 7-jarige Megan Kanka in 1994 kwam Megans law in werking. Deze wet vereist dat alles zedendelinquenten die een misdrijf tegen kinderen hebben begaan geregistreerd worden en op een openbare site komen te staan. In box 7.4 is een stuk te lezen over onderzoek dat Paul Zandbergen en Timothy Hart hebben gedaan. Het gaat over crime mapping technologie en zedendelinquenten. Ook kunnen geautomatiseerde pin maps laten zien of een interventie heeft geholpen.
Maar die bruikbaarheid van descriptive mapping heeft ook zijn mindere kanten. Allereerst is er altijd sprake van subjectieve interpretatie. Wat de één een belangrijk patroon vindt, kan voor de ander totaal onbelangrijk zijn. Deze subjectiviteit kan zeker erg vervelend zijn bij het identificeren van hot spots. Er zijn een aantal methoden waarop een hot spot kan worden herkend:
Repeat adress mapping: alleen de adressen die voldoen aan vooraf ingestelde criteria(wordt ook wel een minimum plot density genoemd) worden weergegeven op de kaart.
Kernel smooting: de individuele data punten van misdaadlocaties worden gladgestreken om een afbeelding te laten zien die de gebieden met de hoogste dichtheid of concentratie van criminaliteit laat zien.
Standard deviation ellipses: een computerprogramma genaamd STAC(Spatial and Temporal Analysis of Crime) is beschikbaar voor wetshandhavinginstanties. Dit programma analyseert automatisch individueel gecodeerde adressen. De locatie en grootte van de hot spot wordt duidelijk door een ellips dat om de gebieden met het hoogste niveau van criminaliteit heen wordt getekend
Analytische kaarten
Analytical mapping is wel een stuk minder populair dan descriptive mapping. Dit komt doordat analytical mapping veel meer vaardigheden vereist. Descriptive mapping focust zich op de visuele presentatie van data punten en analytical mapping laat het resultaat van data analyses zien. De punten worden geanalyseerd en daarna in kaart gebracht. Dit is meer werd, maar zorgt wel voor het beter begrijpen van trends en patronen.
In Baltimore gebruikte de politie analytical mapping om hun geweldsprobleem(misbruik van de echtgenoot/echtgenote) beter te begrijpen. Ze wilden weten welke adressen en gebieden een hoog niveau van echtgenootmisbruik ondervonden. Ook wilden ze de gebieden waar onderrapportage het geval was in kaart brengen. Dit laatste bleek erg moeilijk te zijn. Om dit toch voor elkaar te krijgen werd gebruik gemaakt van het multiple regression model. Dit model bestaat uit een wiskundige vergelijking, waarbij het aantal telefoontjes(over misbruik) voorspelt kon worden aan de hand van de demografische kenmerken van een gebied. Aan de hand hiervan kwamen ze erachter dat er een groot aantal zaken nooit werd gemeld bij de politie en dit geeft aan dat er sprake is van onderrapportage.
Profileren
Geographic profiling is een geavanceerde vorm van analytical mapping. Deze manier van criminaliteit in kaart brengen maakt veel gebruik van de crime pattern theorie, routine activiteiten theorie en andere omgevingscriminologische principes. Geographic profiling helpt bij het onderzoeken van criminaliteit doordat het de locatie waar hoogstwaarschijnlijk een crimineel leeft identificeert. Niet alle misdaden zijn geschikt voor deze vorm van onderzoek. Volgens Rossmo(een voormalig detective die geographic profiling heeft ontworpen) moet het delict een serieel karakter hebben, gewelddadig zijn en roofzuchtige handelingen bevatten(zoals moord en verkrachting) die het jachtgedrag van de overtreder laten zien.
Volgens de routine activiteiten theorie heeft criminaliteit de neiging om te clusteren in gebieden waar gemotiveerde daders in contact komen met geschikte doelen. De Brantinghams voegden daar de crime pattern theorie aan toe die zei dat een overtreder een bepaalde activity space heeft waar hij/zij vaak tussen reist(werk, school, thuis). Daarnaast is er de awareness space die vaak groter zijn en bevat locaties waar iemand maar zelden komt. Deze twee dingen samen genomen(activity en awareness) vormen een cognitieve kaart van de stad of het gebied waarin iemand leeft. Voor de meeste mensen is hun huis de belangrijkste plek binnen hun activity space. Dit geldt dus ook voor criminelen. Hierdoor zullen ze delicten vaak dicht bij huis plegen. Dit wordt ook wel de distance decay function genoemd. Dit houdt in dat hoe verder je weggaat van de activity space van een overtreder, des te kleiner is de kans dat de overtreder jou als doelwit voor zijn delict gebruikt.
Dit wetende ontwikkelden Rossmo en zijn collega’s een CGT model(Criminal Geographic Targeting). Dit model analyseert de geografische coördinaten van criminele activiteiten die deel uitmaken van een serie, waardoor er een beeld kan worden geschetst van het ‘jachtgebied’ van de overtreder. Als voorbeeld die van een brandstichter. Hij heeft een aantal brand gesticht op acht verschillende locaties rondom zijn huis. De beste gok waar zijn huis ligt zou in het centrum van alle acht brandstichtingen zijn. Natuurlijk is een goed en accuraat geografisch profiel maken een stuk ingewikkelder. Rossmo betoogt dat er drie overwegingen zijn waar rekening mee moet worden gehouden:
Crime locations: de meeste literatuur duidt criminele locaties aan als één plek, maar dit is vaak niet het geval. Sommige misdaden hebben meerdere locaties die in ogenschouw moeten worden gehouden(bijvoorbeeld bij een moord. Waar het lijk is gevonden, waar de moord is gepleegd, etc).
Target backcloth: is gebaseerd op de ruimtelijke kansen die worden gevormd door de tijdelijke en geografische spreiding van geschikte criminele doelen. Het moge duidelijk zijn dat een geschikt doel verschilt per crimineel.
Offender hunting: dit bestaat uit de zoektocht naar een slachtoffer(of doel) en de methode van aanvallen. Volgens Rossmo zijn er vier verschillende methoden om te zoeken naar een slachtoffer(of doel):
- Hunters: overtreders die erop uit gaan, vanuit hun huis, op zoek naar hun slachtoffer(of doel).
- Poachers: trekken er ook op uit, maar in dit geval begint de overtreder vanuit een andere locatie dan zijn/haar huis en reist naar een andere stad opzoek naar een slachtoffer(of doel).
- Trollers: vinden hun slachtoffer(of doel) per ongeluk, terwijl ze zich bewegen binnen de activiteiten van de dag.
-Trappers: Overtreders die zich een specifieke rol of bezigheid aanmeten, waardoor ze de mogelijkheid om slachtoffers(of doelen) tegen te komen vergroten.
Dan zijn er nog 3 manieren waarop een overtreder achter zijn slachtoffer aan kan gaan:
- Raptors: Vallen bijna meteen hun slachtoffer aan als ze hen tegenkomen.
- Stalkers: volgen hun slachtoffers, wachtend op een mogelijkheid om aan te vallen.
- Ambushers: de overtreders die hun slachtoffers aanvallen die ze hebben meegelokt naar een bepaalde locatie.
Naast al deze factoren zijn er, volgens Rossmo, nog een aantal dingen waar men rekening meer moet houden bij het opstellen van een profiel. Dit zijn: type dader, patronen van straten, openbaarvervoer plekken, landgebruik en demografische kenmerken van een buurt.
Tijdelijke overwegingen
Veel wetshandhavinginstanties hebben de crime mapping en analyse technieken omarmd, maar er zijn er maar een paar die zich echt hebben gericht op tijdelijke dimensies. Één van de pioniers die zich bezig hield met tijd was Jerry Ratcliffe. In een van zijn recentere werken combineert hij zijn ideeën over tijd met de ideeën van Millers om een tijdelijke meettheorie te ontwikkelen die de beperkingen van patronen van overtreders blootlegt.
We beginnen onze excursie binnen de spatio-temporele overwegingen met een discussie over wat Miller en Radcliffe ‘Classical Time Geography’ noemen. Het begint met het idee dat activiteiten zich voordoen op specifieke locaties voor een relatief beperkte tijdsperiode(bijvoorbeeld het winkelcentrum. Deze is niet de hele dag geopend).
Een belangrijke sleutel bij de tijd geografie is het concept van constraints. Een constraint beperkt jou mogelijkheden tot het reizen naar gebeurtenissen en meedoen aan activiteiten. Er zijn een aantal verschillende constraints. Allereerst, als je geen toegang hebt tot publiek- of privé transport, dan is jou vermogen om naar bepaalde locaties te gaan moeilijker. Ten tweede hebben mensen verplichtingen, zoals werk of school, waar ze naar toe moeten. Dit limiteert de mogelijkheid om dingen te doen, want je kan niet op twee plaatsen tegelijk zijn. Een derde type is het constraint van autoriteiten. Jou toegang tot bepaalde plekken kan je worden ontzegt door bepaalde autoriteiten. Als laatste zijn er ook persoonlijke constraints. Bijvoorbeeld eten en slapen. Dit kost tijd, waardoor er minder tijd overblijft om ergens anders te zijn. Al deze verschillende constraints worden door Radcliffe gebundeld in het begrip: temporal constraints.
Tijdsgeografie maakt ook een onderscheid tussen fixed en flexible activiteiten. Fixes activiteiten kunnen niet makkelijk worden herschikt. Je moet daar nou eenmaal op een bepaald tijdstip zijn, want anders volgen en consequenties. Flexibele activiteiten zijn jou wel makkelijk te verplaatsen gedurende de dag of de week.
De behoefte om op een bepaalde plek te zijn voor een bepaald tijdsblok wordt ook wel coupling constraint genoemd. Fixed activiteiten hebben vaker coupling constraint. Flexibel activiteiten hebben, doordat ze makkelijk te verplaatsen zijn, een meer vloeiende coupling.
Naast de ideeën van constraint, zijn de space-time path en de space-time prism ook nog van belang. The space-time path is de beweging van een individu door de tijd en plaats gedurende de dag. De paden vertellen ons over de activiteiten die een individu doet en ook de fixed activiteiten die de ankerpunten zijn van iemand leven. Een space-time prism is een uitbreiding van een space-time path. De prism geeft ons de mogelijkheid om een kaart te creëren over een individu en zijn mogelijkheden om tot bepaalde locaties te komen. Het laat de fixed activiteiten zien. Hierdoor kan men erachter komen waar iemand kan zijn, gebaseerd op waar iemand zou moeten zijn (bladzijde 272 laat een plaatje zien die dit kan verduidelijken). Stel dat iemand om 09.00 uur op school moet zijn. Je weet dat zijn kamer 45 minuten fietsen is. Dan weet je ook dat hij waarschijnlijk rond 09.40 op weg naar school is of al op school is. Zijn tijd bestaat uit een journey time, dit is de tijd die hij daadwerkelijk gebruikt voor het reizen en de reserve time, de tijd die over is voor het geval er onverwachte vertragingen zijn.
Door de activiteiten die mensen dagelijks doen, kan er achter gekomen worden waar iemand is.
Op dit moment kan je jezelf afvragen wat dit te maken heeft met criminaliteit. Ook overtreders hebben tijd constraints, net als niet overtreders. Hun criminele activiteiten moeten passen binnen hun dagelijkse bezigheden.
Het COMPSTAT model
Een van de meest spannende trends die zich nu voordoet binnen de wetshandhaving is de introductie van het COMPSTAT model. Dit model is gemaakt om patrouille operaties te beheren. De afkorting staat of voor ‘Compare Stats’ of ‘Computer Driven Crime Statistics’. De betekenis van de afkorting maakt niet uit, want het doel blijft hetzelfde: de keuzes die de politie maakt moeten gedreven worden door tijdige, accurate data. Het programma vindt zijn oorsprong in New York bij de NYPD.
De beginselen
Het model is gebaseerd op 5 beginselen:
Specifieke doelstellingen
Tijdige en nauwkeurige intelligentie
Effectieve strategieën en tactieken
Snelle inzet van personeel en middelen
Meedogenloze opvolging en evaluatie
Het centrale bestanddeel van COMPSTAT is de wetenschappelijke analyse en gebruik van kwaliteits- en tijdige criminele data. De gegevens komen van verschillende bronnen, zowel interne en externe informatie. Interne data bevat dingen als calls for service, misdaad rapporten, etc. Externe data kan van verschillende bronnen komen. Bijvoorbeel informatie dat van andere agentschappen komt of tips van de particuliere beveiligingsbedrijven.
Zodra een patroon of hot spot wordt ontdenkt, moeten patrouille commandanten er iets aan gaan doen. Hij wordt uitgedaagd om uit te leggen waarom de hot spot is ontstaan en hoe het opgelost gaat worden.
Een van de interessantere details van COMPSTAT is dat de tactieken niet worden ontwikkeld op basis van een eenheid, maar op basis van de buurt. Het is de bedoeling dat de verschillende eenheden samenwerken om het probleem op te lossen.
Daarnaast waren de eenheden altijd verdeeld in bepaalde shifts. De commandant die overdag werkte wist van alle criminaliteit die binnen zijn tijdsblok aanwezig was, maar was zich niet bewust van alle criminaliteit die daarbuiten viel. Geografische verantwoording zorgt er voor dat alle commandanten verantwoordelijk zijn voor het bekijken van alle misdaadrapporten die binnen hun gebied vallen, ongeacht de tijd van de gebeurtenis.
Wanneer er een probleem wordt ontdenkt en er een strategie is ontwikkeld, is het de verantwoordelijkheid van de commando supervisor om er voor te zorgen dat de geschikte stappen worden genomen. Bij invoering van de strategie vertelt de COMPSTAT niet wanneer het zal eindigen. Het doel van COMPSTAT is het verminderen van criminaliteit binnen een bepaald gebied, met gebruik van alle mogelijke middelen. In sommige gebieden is COMPTST synoniem geworden met de zero tollerance policing. Dit is een agressieve vorm van wetshandhaving dat de ‘broken windows’ filosofie benadrukt. De reden waarom deze samen gaan is omdat de NYPD beide strategieën tegelijk gebruikte.
Het COMPSTAT model verschilt erg van community policing. Een aantal verschillen zijn:
Het doel van community policing is erg breed. Er wordt van de politie verwacht dat ze zich bezighouden met de verschillende belangen binnen een gemeenschap. Het doel van COMPSTAT is meer gefocust. Het belangrijkste doel is verminderen van criminaliteit, vooral ernstige misdrijven.
Community policing focust zich op de betrokkenheid van de lagere patrouille officieren en sergeanten om lokale problemen op de lossen. COMPSTAT daarentegen is meer een top-down organisatie. De verantwoordelijkheid ligt bij het commando personeel en analisten om problemen op te lossen.
Bij COMPSTAT worden strategieën beoordeel en bekritiseerd op vergaderingen die regelmatig plaatsvinden. Bij community policing strategieën wordt er gekeken naar verschillende indicatoren om het succes of falen te evalueren.
Voorspellen
De meeste toepassingen van crime mapping zijn met terugwerkende kracht. Maar op dit moment is er een interesse in het gebruik van crime mapping met voorspellende waarde. Dit terrein is redelijk nieuw, maar de interesse groeit, net als de publicaties. Er is geen beste methode tot nu toe. Het verschilt per delict welke methode het beste past bij het voorspellen.
Samengevat
Crime mapping zorgt er voor dat criminele locaties kunnen worden geïdentificeerd. Meer geavanceerde technieken staan toe dat onderzoekers en agenten een diepere en gedetailleerde identificatie van een locatie kunnen maken. De interesse in crime mapping lijkt te groeien en steeds meer agentschappen willen er gebruik van maken.
In het laatste deel van het hoofdstuk staat een artikel. Dit artikel gaat over crime mapping in verschillende afdelingen en hoe dit hun baan een stuk makkelijker maakt.
Laatste gedachten
De bestudering van ruimte, tijd en criminaliteit wordt tegenwoordig door veel wetshandhavinginstanties gebruikt en toegejuicht. Maar niet alle interesse in de studie is positief geweest. Een aantal onderzoekers zijn erg kritisch op alle theorieën en ideeën die samenhangen met deze studie. Deze mensen zijn aanhangers van de radical criminology. Deze richting hangt samen met de ideeën van Karl Marx.
Radicale criminologie
Radicale criminologen hangen het idee aan dat ongelijkheid in macht de basis is van het criminaliteitsprobleem in de Verenigde Staten. Er wordt gefocust op de achtergestelde, minder machtige groepen in de samenleving. Daarnaast zeggen ze dat criminaliteit verminderd kan worden door de bestaande machtsstructuren te veranderen.
Conflict criminology begint met de veronderstelling dat de samenleving bestaat uit een aantal verschillende groepen die allemaal strijden om controle en macht. Deze groepen hebben verschillende ideeën over wat goed en slecht is en hebben verschillende normen en waarden. De groep die de macht heeft is in staat om de acties van de staat de controleren. Dit houdt in dat ze onder andere de leiding hebben over de inhoud van de wetten en het gedrag en functioneren van de politie en het rechtsstelsel ook in handen hebben. De minder machtige groepen binnen een samenleving hebben gedrag wat voor hun normaal is en dat wordt door de machtigere groepen als crimineel bestempeld. Om dit te verduidelijken het volgende voorbeeld: Christelijke wetenschappers leven met het idee dat men moet bidden om van ziektes af te komen. Ze maken geen gebruik van medische praktijken. Als iemand bijvoorbeeld suikerziekte heeft moet er gebeden worden i.p.v. insuline gebruiken. De groep die dit gelooft is niet erg groot. De machtigere groep (de meerderheid) is het hier niet mee eens en bestempelend die gebruiken dan ook als verkeerd en crimineel.
Conflict criminologie
Volgens Jeff Ferrel zijn openbare ruimten een slagveld voor de minder machtige groepen. De aanwezigheid van etnische minderheden, armeren en andere groepen die als bedreiging tegen veiligheid worden gezien, moeten scherp in de gaten worden gehouden.
Cultureel erfgoed
‘Street cruising’ is een populair, cultureel evenement in Spaanse en Mexicaans-Amerikaanse gemeenschappen. Jongeren doen veel moeite om hun auto’s in felle kleuren en patronen te verven die symbool staan oor hun cultureel erfgoed. Veel van deze voertuigen worden ook veranderd in de zogenaamde ‘lowriders’. De trotse auto-eigenaren rijden door de stad en laten op deze manier hun afkomst zien. Dit was oorspronkelijk om bendevorming tegen te gaan.
Helaas wordt deze vorm van cultuur uiten niet gewaardeerd door de meerderheid van de Amerikaanse burgers. De activiteiten worden als illegaal en ongepast bestempeld. De machtigere groepen zijn succesvol geweest in het proberen te verminderen en verwijderen van deze ‘street cruises’. Populaire gebieden om rond te rijden zijn afgezet, er is een avondklok ingesteld en er worden boetes uitgedeeld.
Graffiti
De manier waarop street cruising voor Spaanse en Mexicaans-Amerikaanse gemeenschappen belangrijk is, is graffiti en Hip Hop dit voor Afro-Amerikaanse gemeenschappen. Graffiti of tagging wordt als crimineel gezien en wordt vaak in verband gebracht met het lid zijn van een bende. Er moet worden opgemerkt dat de ontwikkeling van Hip Hop en Graffiti begon als alternatief voor bendes en conflicten. Helaas voor mensen die via graffiti zichzelf willen uiten: het wordt gezien als één van de eerste en erg negatieve signalen van een gemeenschap die uit de hand loopt. O.a. door de ‘Broken Windows’ theorie wordt graffiti zo snel mogelijk na het aanbrengen weggehaald door de gemeente. Maar ook hier is weer te zien dat de machtigere groep bepaald wat crimineel is en wat niet: In de stad Tampa, Florida, bestaat een team van graffiti verwijderaars. Ze verwijderen alle vormen van graffiti binnen 24-uur na ontdekking. Maar er is één vorm van graffiti die met rust gelaten moet worden. Er komen in Tampa vaak roeiteams van verschillende universiteiten om te oefenen. Deze zetten dan ergens rondom de zeeweringen hun schoolembleem neer. Deze taggs van de rijkeren en machtigere is totaal geaccepteerd en wordt niet als graffiti gezien. Deze worden zelfs als cultureel erfgoed van de stad gezien. Als men nou objectief zou kijken: is er dan wel een verschil tussen deze twee vormen van graffiti, behalve degene die het heeft neergezet?
Wie heeft de macht?
Centraal bij de argumenten van de conflict criminologie staat het vraagstuk van macht. Sommige groepen hebben de macht om invloed te hebben op onze politieke systemen, terwijl veel andere groepen dat niet hebben. De vraag die er gesteld moet worden is dus: waar komt die macht vandaan? Hoe kan het dat de ene groep meer macht heeft dan de andere? De conflict criminologie geeft hier geen direct antwoord op. Daarentegen doet de marxistische criminologie dit wel.
De marxistische criminologie focust zich op de worstelingen tussen de rijken en armen. Marx beargumenteerde dat macht geconcentreerd was en lag bij een relatief kleine groep elite. Voglens hem had deze elite alle macht in handen, zowel sociaal als economisch. Deze elite had zich gevormd door de werking van het kapitalistische systeem. Dit is een erg competitief economisch systeem waarin alleen de sterkste overleven. Dankzij dit competitieve proces werd de bourgeoisie (eigenaars van de productiewijzen, zoals fabrieken en bedrijven) steeds kleiner en de minder succesvolle bedrijven gingen failliet. Hierdoor werd het prolatariaat(groep met groot aantal onderdrukte arbeiders) met onderdrukte steeds groter. De macht van de bourgeoisie werd dus steeds groter door het monopoly dat ze in handen kregen. De kapitalisten hebben dus de macht in handen. Hun doel is om deze positie te behouden ten koste van het proletariaat.
Radicale criminologie samengevat
Er worden vaak twee soorten onderscheiden: de conflict theorie en de Marxistische theorie. De conflict theorie richt zicht meer op het culturele conflict, terwijl de Marxistische theorie zich richt op de rijk vs. arm problemen. Wel hebben beide theorieën een andere kijk op criminaliteit en criminelen dan de voorgaand besproken theorieën.
Kritiek van Radicale criminologen
Allereerst zeggen radicale criminologen dat er te veel nadruk wordt gelegd op de delicten gepleegd door mensen uit de lagere economische klassen. Het brandpunt van het hele juridische systeem ligt inderdaad te veel op de straatcriminaliteit en niet zo zeer op de delicten die machtigere mensen plegen. Crime analysis, crime mapping en andere manieren om criminaliteit in kaart te brengen zullen nooit delicten als fraude opnemen in hun kaarten. Ook zullen de adressen van deze machtigere criminelen niet bekend worden gemaakt. Toch is het zo dat de samenleving meer geld is kwijtgeraakt aan verduistering, prijsafspraken en misleiding van consumenten dan aan alle vermogensdelicten gecombineerd.
Wederopbouw van gemeenschappen
In de vorige hoofdstukken werden er 2 andere scholen gepresenteerd: de positivistische en de klassieke. Om even het geheugen op te frissen: een positivist zegt dat het mensen geen keuzevrijheid hebben. Iemands acties worden beslist door factoren die buiten onze controle staan. Dit kunnen zowel interne als externe factoren zijn. Voorbeelden zijn psychologische defecten of slechte banden met familie. Ook geloven ze dat er een duidelijk verschil is tussen criminelen en niet criminelen. Er is een duidelijk verschil tussen de plek waar criminelen leven en de plek waar niet criminelen leven. Om de criminaliteit in gebieden te verminderen moet het gevoel van gemeenschap verbeterd worden, opleidingskansen en kansen op een baan moeten worden vergroot en de formele en informele controle moeten verhoogd worden. Hoe kijkt een radicale criminoloog hier tegenaan?
Volgens radicale criminologen zijn projecten als de Urban Jobs en Enterprise Zone en de CAP van Shaw en McKay alleen maar gemaakt zijn om de rijkeren beter te laten voelen en minder schuldig. Deze programma’s leiden de aandacht alleen maar af van het echte probleem: ongelijke verdeling van macht en rijkdom.
Community policing in radicaal licht
Nu gaan we zero tolerance policing(ZTP) en community policing bekijken. ZTP is een agressieve vorm van handhaven waarbij agenten worden gestimuleerd om kleine criminaliteit hard aan te pakken. Één van de doelen van ZTP om verslagen te maken van de mensen die zijn aangehouden. De locatie, naam, adres, etc. worden opgenomen. Als de politie later dit individu moet vinden, dan zal dat een stuk makkelijker gaan. Volgends de radicale criminologen is dit een slecht systeem. De onschuldige worden in de gaten gehouden en gedefinieerd als potentiële daders. Ook worden er meer minderheden aangehouden, waardoor ZTP weer een hulpmiddel is om de niet-machtigen onder controle te houden. Sommige noemen ZTP ook wel intimidatie handhaving. Maar is community policing dan beter?
Ook niet echt. Ook community policing heeft zo zijn nadelen. Er worden namelijk soms wat twijfelachtige technieken gebruikt. Zo geeft het boek het voorbeeld van een buurt waarin er een sterke buurtwacht was. Er was een complex systeem waar criminele activiteiten werden gemeld aan de bewoners. Bij de ingang van de buurt staat een bord. Aan dit bord wordt zo nu en dan een strik gehangen. Een groene strik geeft aan dat er een diefstal heeft plaatsgevonden, een blauwe dat er problemen met jongeren was. En zo zijn er nog veel meer kleuren die in een nieuwsblad verspreid worden. Op een gegeven moment was een 15-jarige jongen veroordeeld voor zichzelf blootgeven in het openbaar. Deze veroordeling kan op vele manieren tot stand komen, naast die van een kinderlokker. Misschien was de jongen wezen naakt zwemmen of was hij betrapt met z’n vriendin. Zelfs wildplassen valt onder deze noemer. Kijkend naar de leeftijd is de kans groot dat het één van de laatst genoemde incidenten is. Maar de omstandigheden maakten volgens de buurtwacht niet uit. Volgens hen was het een belangrijk alarm en er werden folders verspreid met de informatie: er woont een zedendelinquent in ons midden. De jongen verhuisde kort daarna.
In de ogen van een radicale criminoloog is community policing niks meer dan een excuus om een bezettingsleger binnen gemeenschappen met minderheden los te laten. Hierdoor ondervinden deze buurten weer eens de volle gewicht van het juridisch systeem.
Wieden en zaaien
Het project OWS(operation weed and seed) begon in 1991 en werd ingezet in 18 gemeenschappen. In 2000 was dit al uitgegroeid tot 200 door heel de VS. Tegenwoordig zijn er al meer dan 250 gemeenschappen waar het project plaatsvindt. Het doel van OWS is gebaseerd op zijn naam: eerst moeten de overtreders en drugdealers uit de samenleving gewied worden d.m.v. een agressieve vorm van wetshandhaving. Daarna wordt er gezaaid door verschillende programma’s in te voeren die erop gericht zijn de kwaliteit van leven te verbeteren binnen een buurt. Helaas in het zaaien wat op de achtergrond geraakt. De nadruk ligt vooral op het wieden.
Deze projecten worden vooral ingezet in armere buurten waar veel minderheden wonen. Het was vooral het wieden dat veel zorgen baarde onder de bewoners. Ze waren bang dat het programma alleen maar zorgde voor een uitbreiding van de macht van de politie binnen hun buurt. Het wieden is erg succesvol binnen gemeenschappen, maar het zaaien is een veel grotere uitdaging. Het komt er op neer dat veel agentschappen goed zijn in wieden, maar niet in zaaien.
Radicale kritiek op keuze theorieën
Een klassieke criminoloog gaat er van uit dat mensen een vrije wil hebben bij het maken van keuzes. Er worden verschillende dingen afgewogen en daarna wordt een keuze gemaakt. Radicale criminologen hebben kritiek op het basis idee van de klassieken: de vrije keuze. Radicale criminologen richten zich op de ongelijke verdeling tussen macht binnen een samenleving. Een invloedrijke, blanke man heeft hele andere keuzes en mogelijkheden dan een Afro-Amerikaanse vrouw die binnen een arm gezin in geboren. Keuzes worden gestructureerd op basis van een aantal dingen: sociale klasse, ras, geslacht en andere sociale en demografische kenmerken. Een radicale criminoloog zegt dus dat de aanname van vrije keuze voor iedereen binnen de samenleving geldt absurd is.
Vrije keuze is dus geen gegeven binnen een samenleving. In plaats van vrije keuze hebben minderheden en mensen van lagere sociaaleconomische klasse gestructureerde keuzes. Voorstanders van dit perspectief betogen dat de omstandigheden van individuen het beste kunnen worden begrepen wanneer men bedenkt hoe vaak betekenisvolle keuzes en kansen ook daadwerkelijk beschikbaar zijn voor die persoon.
Verplaatsing
Criminelen kunnen van de ene plek naar de andere bewegen (spatial/territorial displacement), andere tijden kiezen(temporal displacement), een kwetsbaarder slachtoffer kiezen(target displacement), hun methoden wijzigen(tactical displacement) of een totaal andere vorm van criminaliteit gaan plegen. Ongeacht het soort verplaatsing, criminaliteit verminderd niet. Maar rechtshandhavinginstanties besteden hier weinig aandacht aan. Dit komt doordat de verplaatsing hun niet uitmaakt. Als de criminaliteit binnen hun gebied verminderd dan is dat een overwinning, ongeacht wat de oorzaak is.
Criminaliteitspreventie
Een essentieel onderdeel van het verplaatsingsdebat is waar en tegen wie misdaden worden verplaatst. Een radicale criminoloog zou zeggen dar rijke mensen, die bescherming kunnen betalen, zorgen er voor dat de criminaliteit verplaatst naar armere buurten. Hierdoor ondervinden minderheden en mensen uit lagere sociaaleconomische buurten een verhoogd niveau van criminaliteit. De rijkeren genieten meer veiligheid en bescherming ten koste van de armere.
Felson en Clarke, beide aanhangers van de routine activiteiten theorie en situationele criminaliteitspreventie, herkennen de problemen rond verplaatsing van criminaliteit. Om er voor te zorgen dat iedereen evenveel bescherming tegen criminaliteit krijgt hebben Felson en Clarke de volgende principes opgesteld die als leidraad moeten dienen binnen de politie:
Situationele preventie mag niet dienen als middel voor een deel van de gemeenschap waarmee het risico op misdaad verplaatst wordt naar een ander deel.
Situationele preventie moet niet maar één sociale klasse dienen, noch mogen de kosten worden gedragen door een andere sociale klasse.
Situationele preventie moet zorgen voor aandacht voor slachtofferrisico’s van minderheden en voor de machteloosheid van delen van de samenleving.
Toch is het niet zo dat alleen de rijken kunnen profiteren van situationele criminaliteitspreventie. De successen van de verschillende strategieën zijn niet uitsluitend beperkt tot de welgestelde bewoners van een buurt. Minder welgestelde gemeenschappen kunnen ook een diffusion of benefits (verspreiding van voordelen) ervaren.
Sociale preventieprogramma’s die zijn ontworpen om de opleiding, recreatie en het werk te verbeteren moeten een stap terug doen en situationele preventie voor laten gaan. Je kan mensen niet veranderen door meer onderwijs te geven of proberen de economische status te veranderen. Als je criminaliteit wilt voorkomen moet men terug gaan naar basisprincipes: zekere, snelle en evenwichtige straffen(certain, swift and proportionate). Als mensen weten dat ze worden gepakt en gestraft dan zullen ze geen criminaliteit plegen.
Ecologische rechtvaardigheid
Ecologische rechtvaardigheid (environmental justice) geeft een nieuwe kijk op waarom criminaliteit en andere sociale problemen geconcentreerd zijn in lage inkomensgemeenschappen. Deze studie begon eind jaren ’70. Het is een breed gebied die de relatie bestudeerd tussen demografische kenmerken en blootstelling aan gevaren voor het milieu. Deze gevaren zijn dingen als de locatie van een dump voor gevaarlijke afvalstoffen, chemische stoffen, loodvergiftiging en verschillende vormen van vervuiling. Deze vormen van vervuiling en blootstelling aan gevaarlijke stoffen komt vooral voor in de armere buurten. Deze bloostelling is gevaarlijk en kan zorgen voor een aantal dingen: verhoogde kans op bepaalde vormen van kanker, ademhalingsziektes, miskramen en andere gezondheidsproblemen.
Deze blootstellingen zijn ook gelinkt aan veranderingen in het gedrag. In het bijzonder de bloostelling aan lood. Dit is schadelijk voor iedere leeftijd, maar vooral voor de hersenen van kleine kinderen (vooral onder de 5). Er kunnen hersenbeschadigingen optreden, wat weer invloed heeft op verschillende ontwikkelingen in gedrag en sociaal.
Deze bloostelling is niet gelijk verdeeld over alle delen van de samenleving. Kinderen van minderheden hebben meer kans blootgesteld te worden aan lood dan blanke kinderen. Loodvergiftiging komt vooral voor in de binnensteden. Door de sociale ongelijkheden binnen de samenleving worden de kinderen van minderheden meer blootgesteld aan lood. Deze blootstelling is gekoppeld aan lagere IQ scores.
De meest bekende bron van lood is de op verf op basis van lood. Voordat bekend was dat lood schadelijk was, werden huizen met deze verf geverfd. Zodra de verf begon de scheuren vielen er kleine stukjes verf af. Deze werken opgegeten door kleine kinderen die doordoor loodvergiftiging opliepen.
Mensen die in nieuwere huizen wonen hoeven zich niet meer druk te maken over deze blootstelling. Mensen die in oudere huizen wonen, vooral de huizen in de binnensteden, hebben die blootstelling nog wel. Veel minderheden wonen in deze huizen en worden daarom blootgesteld aan een hoger niveau van lood. De overdracht van lood kan ook door de lucht. Sommige plekken hebben een hogere concentratie lood in de lucht en daarom worden deze plekken lood hot spots genoemd.
Artikel
Het laatste deel van het hoofdstuk is een artikel. Dit gaat over zedendelinquenten die op twee momenten worden beoordeelt. De data werd gebruikt om te onderzoeken of de delinquenten ruimtelijk geclusterd waren en of strengere beperkingen hiervoor zorgden. Bevindingen waren dat clustering van de ‘kleinere’ daders voorkwam, maar over het algemeen waren de daders verspreid over het land door de strengere regels.
Add new contribution