Psychology and behavorial sciences - Theme
- 17114 reads
In de jeugdcriminaliteit wordt een onderscheid gemaakt tussen twee groepen jeugdige delinquenten:
jongeren die een enkele keer een delict plegen en hiervoor één of meerdere malen door de politie worden gepakt.
een kleine groep jongeren die routineus delicten plegen en regelmatig met de politie in aanraking komen.
Er is een kleine categorie jeugdige delinquenten (groep 2) die steeds opnieuw betrokken zijn bij overtredingen en misdrijven, waarvan de minst intelligente jongeren steeds opnieuw worden gepakt, op wie alle mogelijke interventies worden losgelaten en bij wie niets lijkt te helpen. Deze groep keert veelal weer terug naar de criminaliteit. Men maakt zich steeds meer zorgen om de maatschappelijke overlast en kosten die het gedrag van deze groep met zich meebrengt. Er wordt geprobeerd om met nieuwe maatregelen dit gedrag tegen te gaan.
We weten weinig over deze jongeren. In 2007 is in Utrecht een onderzoek van start gegaan naar de minderjarige veelplegers in deze gemeente. In dit boek wordt verslag gedaan van de bevindingen op grond van de gegevens van 81 Utrechtse minderjarige veelplegers. Naast deze gegevens worden ook twee onderzoeken uit Leiden en Den Bosch gebruikt.
Definities
Begin jaren ’90 ontstond belangstelling voor delinquenten die regelmatig met politie en justitie in aanraking kwamen. De aandacht voor deze ‘stelselmatige daders’ of ‘harde kern jongeren’ was (1) doordat hun recidivepatroon onderbroken moest worden en (2) omdat het om een kleine groep ging die verantwoordelijk waren voor het merendeel van de criminaliteit. Meer te weten komen over deze groep zou een verminderen van de criminaliteit betekenen.
In 1990 introduceerde het OM de term ‘stelselmatige dader’: een kleine groep delinquenten die stelmatig de wet overtreden en hiermee maatschappelijke onrust veroorzaken. De stelselmatige daders zouden een groot deel van de lokale, ernstige criminaliteit en misdrijven in georganiseerd verband plegen (geen zware vormen van criminaliteit).
Beke en Kleiman introduceerden in 1993 de term ‘harde kern jongeren’: kleine groep jeugdige delinquenten die regelmatig relatief ernstige misdrijven plegen. Hierbij ging het om jongeren die regelmatig ernstige vermogensdelicten plegen, calculerend te werk gaan en zo nodig gebruik maken van geweld. Naarmate deze jongeren ouder worden, worden de delicten ernstiger en zwaarder. Deze groep kenmerkt zich door ernstige sociale, maatschappelijke en/of psychologische problematiek. De overheid richtte zich al snel op het aanpakken van deze groep en in 1999 kwam het Ministerie van Justitie met een definitie:
‘Jongeren in de leeftijd van 12 t/m 24 jaar, die in het peiljaar twee zware delicten
hebben gepleegd en in de jaren daarvoor drie antecedenten hebben, én jongeren die in het peiljaar ten minste drie zware delicten hebben gepleegd’.
De term ‘veelpleger’ werd in de landelijke verdachtenkaart van 1998 geïntroduceerd als: iemand die meer dan 10 antecedenten op zijn naam heeft staan. Er moet dus minstens 11 keer een proces-verbaal zijn opgemaakt. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt in leeftijd, type delict of tijdsduur waarin de delicten zijn gepleegd. Het veiligheidsprogramma van 2002 neemt deze definitie ongeveer over: ‘ een persoon die in het gehele criminele verleden meer dan 10 processen-verbaal wegens een misdrijf tegen zich zag opgemaakt.’ En hanteert ook de term ‘meerpleger’: degene die 2 t/m 10 processen-verbaal wegens een misdrijf tegen zich zag opgemaakt. Zowel veel- als meerpleger vallen bij het veiligheidsprogramma onder de overkoepelende categorie stelselmatige dader.
Sinds 2002 wordt ook gesproken van de jeugdige veelpleger als aparte categorie. Zo wordt dan ook gesproken van een ‘jeugdige veelplegers’ en ‘minderjarige veelplegers’.
De kabinetsnota van 2002 geeft de volgende definitie van Minderjarige veelplegers: jongeren in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar, die in het peiljaar drie of meer delicten hebben gepleegd, ongeacht de ernst van de delicten. De nota ziet harde kern jongeren als: jongeren in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar, die in het peiljaar twee zware delicten hebben gepleegd en in de jaren daarvoor in totaal drie of meer antecedenten hebben of jongeren die in het peiljaar drie of meer zware delicten hebben gepleegd. Deze twee categorieën overlappen, maar het onderscheid is vooral in de ernst van de gepleegde delicten.
Een ander programma 2003-2006 ziet veelplegers weer als jongeren met veel antecedenten (ongeacht ernst delict) en harde kern jongeren als jongeren die hele zware delicten hebben gepleegd. Deze definities zijn zeer breed.
Samengevat kan gezegd worden dat de categorie veelplegers vanaf 2002 door de overheid op verschillende manieren is gedefinieerd en dat deze definities door elkaar zijn gebruikt.
In 2006 komt het Ministerie van justitie met een landelijke definitie van de minderjarige veelpleger:
‘Een jongere in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar tegen wie meer dan 5 processen-verbaal
zijn opgemaakt waarvan de laatste in het peiljaar.’
Cijfers
In de eerste onderzoeken naar veelplegers werden de definities van 11 antecedenten gehanteerd, waardoor vele minderjarigen de status van veelpleger (nog) niet hadden bereikt. Jongeren waren zo in de totale categorie veelplegers niet sterk vertegenwoordig, waardoor er geen noemenswaardige cijfers werden gevonden. Onderzoek in de Haaglanden met gebruik van gegevens uit het herkenningsdienstsysteem levert 3 groepen op (beginners, doorstromers en veelplegers), waarbij de groep veelplegers in de periode 1996-2002 ongeveer (stabiel) op 12% lag. Van de veelplegers uit 2002 is maar 0.7% 12 t/m 17 jaar.
In 2005 werd een specifiek onderzoek naar jeugdige veelplegers in de regio haaglanden gedaan. Hierbij werd een nieuwe definitie gehanteerd, die later ook door het Ministerie van justitie werd overgenomen (‘een jongere in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar tegen wie in zijn gehele criminele verleden meer dan 5 processen-verbaal zijn opgemaakt, waarvan ten minste één in het peiljaar’). Uit dit onderzoek blijkt dat in het jaar 2002 in de regio Haaglanden 54 minderjarige veelplegers waren aangehouden (4% van alle minderjarige verdachten in Haaglanden).
Een hier opvolgende studie liet zien dat de helft van de geregistreerde delicten wordt gepleegd door ruim 20% van de vervolgde daders (dus zeker geen kleine groep!). Personen met 3 of meer justitiecontacten in 5 jaar, zijn samen goed voor bijna 40% van alle strafzaken (12% van de daderpopulatie). Tevens is er nog een harde kern van zeer actieve daders (ongeveer 1% v/d totale daderpopulatie) met meer dan 10 justitiecontacten in 5 jaar (veelal vermogensdelicten). Deze groep pleegt 10% van alle strafzaken.
Inmiddels weten we meer over de minderjarigen onder deze veelplegers. In de monitor veelplegers (2008 en 2003-2006) werd aangegeven dat het aantal minderjarigen dat geregisteerd wordt als ‘jeugdige veelpleger’ de laatste jaren over het hele land snel toeneemt (2003: 1068 2006: 1617). Dit aandeel in de totale populatie van jeugdige verdachten bedraagt 4.9 en is licht gestegen (in 2003 was het 4.1%).
Ook is bekend dat de jeugdige veelpleger geen specialist is (bijv. alleen vermogensdelicten), maar eerder een generalist (verschillende soorten delicten).
Tevens is het belangrijk op welke leeftijd jongeren beginnen met delinquent en antisociaal gedrag. Van jeugdige veelplegers wordt gedacht dat zij veelal op jonge leeftijd beginnen (basisschoolleeftijd of zelfs eerder) en veel langer doorgaan. Dit is gebaseerd op de Dual Taxinomy theorie van Moffitt (1993). Moffitt noemde twee ontwikkelingspaden van jeugdcriminaliteit:
Problematisch antisociaal gedrag kan enerzijds beginnen in de adolescentie en voor de volwassenheid voorbij zijn.
Problematisch antisociaal gedrag kan anderzijds beginnen in de vroege kindertijd en zich geleidelijk aan ontwikkelt tot een chronisch criminele levensstijl (life-course-persistent) die aanhoudt tot (ver) in de volwassenheid.
De monitor veelplegers laat echter zien dat Nederlandse jongeren veelal pas tegen hun 13e (13.3 jaar) hun eerste contacten hebben met politie. Dus de veronderstelling dat jeugdige veelplegers vroeg beginnen is niet juist.
Jeugdige veelplegers zijn vrijwel uitsluitend jongens en er is sprake van een sterke oververtegenwoordiging van allochtone jongeren. Het aandeel Marokkanen ligt hoger dan Nederlanders. Ongeveer 50% is van Marokkaanse afkomst. Toename van veelplegers wordt verwacht vooral door allochtone jongeren te komen. Volgens onderzoekers kan dit komen door 1. opsporingsaandacht voor allochtone delinquenten, of 2. door specifieke delictsoorten onder deze groep. Er wordt gewezen op het samenvallen van hoge percentages allochtone inwoners in grote gemeenten waar sowieso al meer criminaliteit is.
Profiel
Bij jeugdige veelplegers gaat het om een ernstige, problematische groep. De kans dat deze jongeren lang doorgaan met het plegen van delicten en pas in de volwassenheid stoppen wordt zeer groot geacht.
Nagin en Land volgden jarenlang jongeren in een arme buurt in Londen vanaf hun achtste. Uit hun studie bleek dat er twee groepen zijn: 1. high-level chronics: delinquenten die al in de kindertijd beginnen met delinquent en extreem antisociaal gedrag vertonen en 2. low-level chronics: delinquenten die pas in de adolescentie beginnen, maar nog lang doorgaan.
Uit het onderzoek van Nagin en Land blijkt dat jongeren die herhaaldelijk met justitie in aanraking komen vele problemen hebben. Ze hebben al vroeg risico op kind- en omgevingsfactoren: laag IQ, handelen impulsief, opvoedingsomgeving is zorgelijk (ouders antisociaal gedrag, inadequate opvoedingsstijl waarbij hardnekkig en inconsistent wordt gestraft). Recent onderzoek wijst eveneens op complexe achtergrondsproblematiek bij deze jongeren (onderwijsachterstand, gebroken gezinnen, ontwikkelingsachterstanden, riskante gewoontes etc.).
Samenvattend profiel jeugdige veelpleger:
veelal jongen
beginnen op 12/13 jaar
ongeveer de helft van Marokkaanse afkomst
generalisten (meerdere soorten delicten)
veel spijbelen
afkomstig uit gebroken en pedagogisch onmachtige gezinnen
risicovol bestaan: politiecontacten, middelengebruik en –misbruik, gokken, uitgaan.
Beleid
Nota Vasthoudend en Effectief 2002 deelt veelplegers in 2 categorieën:
Veelplegers met een goed gestructureerd leven. Zij plegen criminaliteit om het geld en gaan calculerend te werk.
Veelplegers met een chaotisch en niet gestructureerd leven. Zij plegen criminaliteit vanuit een problematisch achtergrond.
Het OM en het kabinet pleiten door de jaren heen voor een specifiek veelplegersbeleid. Tevens wordt gedacht dat er geen energie moet worden gestoken in het bestrijden van bepaalde delicten, maar juist in het aanpakken van bepaalde groepen delinquenten.
De minderjarige delinquenten worden onderscheiden in:
First offenders/ First arrested (1 delict)
Tussengroep (tussen 1 en 5 keer in aanraking gekomen met politie)
Veelplegers (meer dan 5 keer in aanraking gekomen met politie).
De Nota Vasthoudend en Effectief 2002 heeft verschillende aanpakken opgenomen:
Algemeen:
Landelijke invoering van het casusoverleg
Invoering van verplichte nazorg bij vrijheidsbenemende sancties
Invoering van procesbewaking door het OM en casusbewaking door de Raad voor de Kinderbescherming.
Specifiek (ook voor harde kern jongeren):
Toepassing van de voorlopige hechtenis
Uitbreiding van de individuele trajectbegeleiding (ITB)
Uitbreiding van nachtdetentie en internaatvoorzieningen
Ondersteuning van de politie door het Ministerie van Justitie om tot een gerichtere aanpak te komen
Opvallend is dat er geen goed beeld is van de jeugdige veelpleger, maar dat er wel al specifieke aanpakken zijn. Dit terwijl voor de risicojongeren in de nota geen maatregelen worden gegeven wegens het hebben van te weinig informatie over deze groep.
In het programma Jeugd Terecht wordt het uitgangspunt van het beleid van 2002 Naar een veilig samenleving beschreven. Hierbij wordt vermeld dat veelplegers en harde kern jongeren een straffe aanpak nodig hebben. Hierbij zijn niet de afzonderlijke delicten van belang, maar het totaalbeeld.
Belangrijke punten uit het programma:
Informatie over de jeugdcriminaliteit per politieregio moet vergroot worden zodat er een beter beeld is van de verschillende categorieën jeugddelinquenten. Hierdoor is er meer toezicht en sneller opsporen. Bij aanhouding moet een snellere overdracht plaatsvinden aan het OM (veelplegerslijsten moeten hierbij helpen).
Er moet een snellere reactie plaatsvinden op crimineel gedrag, zodat het pedagogisch effect van straf groter is. Ook moet de achtergrondproblematiek achterhaald en aangepakt worden (persoonsgerichte aanpak en veel samenwerking).
Lik-op-stukbeleid en een ruimer toepassing van voorlopige hechtenis (jongere van straat houden en recidivegevaar beperken). Hierbij moet voornamelijk naar de persoon worden gekeken en niet zozeer naar het delict (dus totaalbeeld belangrijk). Voor effectief straffen is ook een uitbreiding van effectieve sanctiemodaliteiten nodig die gericht zijn op resocialisatie (bijv. nachtdetentie, uitbreiden van scholings- en trainingsprogramma’s (STP’s), het verbreden van de beschikbaarheid van individuele trajectbegeleiding (ITB) etc.
Inmiddels wordt de Richtlijnen voor strafvordering jeugd 2009 gehanteerd. Er wordt geprobeerd om de jongere zo snel mogelijk in voorlopige hechtenis te plaatsen. Ook wordt er uitgegaan van een persoongerichte aanpak: in het casusoverleg wordt op basis van de informatie van de verschillende ketenpartners besproken welke aanpak het meest geschikt is om recidive te voorkomen. Hierbij wordt rekening gehouden met delictgeschiedenis en overlastgevend gedrag en overige gedragsproblemen. Mogelijke interventies zijn Individuele trajectbegeleiding maatregel Hulp en Steun, gedragsmaatregel voor jeugdigen en de Pij- maatregel. Deze maatregelen zijn niet specifiek (ontstaan) voor veelplegers. De enige sanctie specifiek voor de jeugdige veelpleger was plaatsing in een op de jeugdige veelpleger afgestemde justitiële jeugdinrichting, de zogenaamde tenderplaats.
Uit het programma Jeugd terecht blijkt dat de overheid meer maatwerk wil om de recidive bij de veelplegers terug te dringen. Een deel van deze groep zal gebaat zijn bij een vrijheidsbenemende sanctie en die dient dan ook snel te worden uitgevoerd om effectief te zijn. De vier grote steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, hebben afspraken gemaakt voor het beschikbaar stellen van capaciteit voor justitiële jeugdinrichtingen (JJI). Door gebruik te maken van trekkingsrechtplaatsen kunnen jeugdige veelplegers uit de vier grote steden met voorrang worden geplaatst in een JJI. Deze tenderplaatsen zijn kortdurende pedagogische interventies (maximaal 6 maanden) speciaal voor jeugdige veelplegers. De JJI kunnen zelf een eigen accent leggen en hun programma aanpassen aan de jongeren.
Bij het opstellen van deze instellingen is uitgegaan van de landelijke definitie van jeugdige veelpleger. In de praktijk bleek dit echter te zwaar. Dit werd aangepast naar een OM definitie jeugdige veelpleger: ‘een jongere in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar, die in het gehele criminele verleden 2 of meer misdrijf processen-verbaal heeft, waarop een sanctie (OM-afdoening of rechterlijke sanctie) is gevolgd, waarvan ten minste 1 in het peiljaar.’
Hieronder vallen ook jongeren die dreigen af te glijden in een criminele carrière.
Een aantal maanden na de invoering van trekkingsrecht- en tenderplaatsen bleek een onderbezetting van deze plaatsen. Dit vooral omdat de vier grote steden een eigen invulling gaven aan het beleid rondom veelplegers (bijv. hanteren van een andere definitie, pakkans, beperkte voorgeleiding etc.). Succes van tenderplaatsen bleef zelfs na aanpassingen uit, waardoor het in 2008 wordt stopgezet.
Aanpak regio Utrecht
Het arrondissement Utrecht werkt sinds 2000 met de maandelijkse Justitie overleggen Jeugd op Districtsniveau (JOD’s). Hierin wordt relevante informatie van jeugdigen tussen 12 en 24 jaar die verdacht worden van het plegen van een strafbaar feit uitgewisseld door de verschillende ketenpartners, zodat er een goede afstemming kan plaatsvinden binnen het (justitiële) traject. In 2003 is dit omgezet naar het Justitieel Casusoverleg Jeugd (JCJ), waarin jongeren van 12 tot 18 jaar besproken worden door het OM, de politie, de Raad, BJZ, Reclassering en Stichting Welzijn/lokaal (hulpverlenings)netwerk. Het arrondissement Utrecht is verdeeld in vier clusters met elk hun eigen JCJ, dat een keer in de week plaatsvindt. Hierbinnen wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende doelgroepen. Voor alle groepen geldt dat bespreking in het JCJ zorgt voor het verkorten van de doorlooptijden. Jeugdige veelplegers worden hiernaast op een volglijst geplaatst: hun traject wordt zo gevolgd en (zo nodig) bijgesteld. De politie en het OM stellen samen een lijst van veelplegers op, die elk kwartaal wordt bijgesteld.
In 2003 hebben het OM en de politie een Masterplan Aanpak Veelplegers opgesteld voor de aanpak van veelplegers in Utrecht in de jaren 2004-2006.
Er moet een betere aansluiting en optreden tussen de ketenpartners zijn. Er moet een betere aansluiting komen tussen justitiële (strafrechtelijke), hulpverlenings- (zorg) en opvoedkundige (civielrechtelijke) initiatieven.
Een persoonsgericht aanpak wordt als een cruciale factor voor succes gezien. Ten minste 50% van de veelplegers die op de veelplegerslijst staan, dienen besproken te worden in casusoverleg en een interventie op maat te krijgen. Extra aandacht moet er zijn voor jeugdige veelplegers.
Er moeten voldoende interventiemogelijkheden zijn.
De aanpak van veelplegers richt zich in het masterplan op drie doelgroepen:
De nog beïnvloedbare veelplegers (veelal jeugdigen).
Definitie: ‘een persoon in de leeftijdscategorie 12-17 jaar die over een periode van 5 jaar (waarvan het peiljaar het laatste vormt) meer dan 10 maal als verdachte in het bedrijfsprocessensysteem (BPS) voorkomt, waarvan ten minste 1 maal in het peiljaar’. Aanpak van deze doelgroep is te beïnvloeden door heropvoeding in de vorm van een straf en/of civielrechtelijke afdoening.
De geestelijk gestoorde en/of verslaafde veelplegers.
De calculerende professionele ‘onbeïnvloedbare’ veelplegers.
Het masterplan schetst vooral het kader waarbinnen de veelplegers dienen te worden aangepakt, maar er worden geen individuele interventies gegeven. Er is een afzonderlijk handboek dat als aanvulling dient bij het masterplan dat protocollen, werkinstructies en afspraken bevat voor OM en politie. Zo moeten veelplegers die op de netto lijst veelplegers terecht komen, schriftelijk door het OM gewaarschuwd worden dat ze in de gaten worden gehouden door de politie omdat ze veelpleger zijn. Als aanpassing in 2007 moet elke veelpleger voorzien zijn van een persoonsgebonden scenario en alle minderjarige veelplegers moeten voorzien zijn van een nazorgtraject.
Het justitieel casusoverleg jeugd (JCJ’s) zijn tegenwoordig ondergebracht bij het Veiligheidshuis Utrecht (VHU) en het Veiligheidshuis Amersfoort (VHA). De Veiligheidshuizen zijn samenwerkingsverbanden tussen een aantal partners in de veiligheidsketen. Zij hebben een probleemgerichte en persoonsgebonden benadering voor daders en slachtoffers. Door samenwerken op locatie zijn de lijnen korter, wat de samenwerking ten goede komt. Er is een proactieve aanpak: de ketenpartners dienen een concreet plan van aanpak per jeugdige veelpleger te maken wat hulp, begeleiding en afdoening omvat. Deze plan van aanpak kan gelijk worden uitgevoerd.
In 2007 zijn in het JCJ Utrecht-stad 86 jeugdige veelplegers besproken en in de overige districten 90 jeugdige veelplegers. In 2008 zijn in het JCJ Utrecht-stad 33 jeugdige veelplegers besproken en in de overige districten 52 jeugdige veelplegers. De daling in 2008 wordt verklaard door de wijziging van de definitie van jeugdige veelplegers in 2008.
Conclusie
Vanaf 2000 is toegewerkt naar een landelijk veelplegersbeleid, waarbij in het begin geen duidelijk profiel was van een veelpleger. Er was vanuit de politie vraag naar een dergelijk beleid, omdat gedacht werd dat veelplegers verantwoordelijk waren voor een groot deel van de criminaliteit. De laatste jaren is er steeds meer aandacht voor een persoonlijke aanpak van jeugdige veelplegers. Ook in lokaal beleid komt dit terug in het JCJ waarin een aanpak op maat wordt gehanteerd. Er wordt gedacht dat jongeren alleen gelabeld mogen worden als veelpleger als er vervolgens ook een persoonlijke aanpak is (geen algemene interventie).
*Zie figuren
Om het profiel van de jeugdige veelpleger aan te vullen, zijn vanaf 2007 tot eind 2008 de dossiers van 81 jongeren bestudeerd die in de regio Utrecht herhaaldelijk met de politie in aanraking zijn gekomen.
Startleeftijd (figuur 1)
Er wordt gedacht dat veelplegers heel vroeg, vaak op basisschoolleeftijd, met delinquent en antisociaal gedrag beginnen en er lang mee doorgaan. Dit is ontleent aan de Dual Taxonomy-theorie van Moffitt. Moffitt noemde twee ontwikkelingspaden van delinquentie:
Antisociaal en crimineel gedrag dat begint in de adolescentie en voor de volwassenheid voorbij is.
Antisociaal en crimineel gedrag dat begint in de vroege kindertijd en zich geleidelijk aan ontwikkelt tot een chronisch criminele levensstijl (life-course-persistent) die aanhoudt tot in de volwassenheid.
Zowel het rapport van Slotboom et al. (2002) als de monitor veelplegers(2008) laten zien dat Nederlandse jongeren tegen hun 13e (13.3 jaar) hun eerste contacten hebben met politie. Dit beeld is ook te zien bij de 81 Utrechtse jongeren (jongste 7, oudste 16, gem. 12.9 jaar). Hooguit 16 à 20% van de 81 Utrechtse jeugdige veelplegers kan qua delinquent gedrag worden aangemerkt als ‘vroege starter’. De top 10 van deze 81 jongeren (degenen van wie de meeste delicten geregistreerd zijn) komt pas vanaf 13 jaar in contact met de politie. Dus het gaat hierbij niet om jongeren die in de basisschoolleeftijd beginnen (juist uitzondering).
Vrienden
Het merendeel van de minderjarige veelplegers pleegt zijn delicten in groepsverband. Die groepen ontstaan vaak vanuit het grotere, niet of nauwelijks georganiseerd verband van hangen op straat, waar de meeste veelplegers hun vrienden ontmoeten. De Utrechtse minderjarige veelplegers hebben als vrijetijdsbesteding dan ook rondhangen op straat. De helft geeft aan weinig anders te doen (bijv. geen sport etc.), 31% geeft wel aan veel te voetballen, 15% veel te computeren en 8.5% aan thai- of kickboksen te doen. Minderjarige veelplegers zijn veelal meelopers die makkelijk te beïnvloeden zijn.
Organisatie
Bij het analyseren van de gegevens zijn we weinig te weten gekomen over de wijze waarop deze jongeren delicten plegen of over de organisatie. Onder deze jongeren was wel een moterscooters-groep: zij stolen in 2006 en 2007 gezamenlijk motorscooters uit Duitsland en reden daarmee op levensgevaarlijke wijze naar Nederland over de snelweg (op hoge snelheid en vaak zonder helm). Deze jongeren zijn stuk voor stuk vrijgesproken van het ten laste gelegde feit ‘deel uitmaken van een criminele organisatie’. Maar deze jongeren werden in 2007-2008 weer als verdachte opgepakt voor vals geld. Hieruit kan (voorzichtig) gesteld worden dat deze jongeren gezamenlijk op zoek zijn gegaan naar nieuwe vormen van tijdverdrijf en geldgewin. Er kan gesteld worden dat organisatie voor jeugdige veelplegers niet onbekend is.
Type delicten
Vrijwel alle onderzochte minderjarige veelplegers (97%) plegen vermogensdelicten (vooral inbraken in huizen, winkels, auto’s, diefstal van fietsen en scooters en heling van goederen). Van 21 jongeren is met zekerheid te zeggen dat ze dit voor het geld doen; 17 jongeren doen het duidelijk ook voor de kick. Hoewel bij vermogensdelicten een financieel motief voor de hand ligt, speelt ook spanning die met deze gezamenlijke activiteiten gepaard gaat, de groepsdruk en de typerende impulsiviteit onder deze jongeren een belangrijke rol.
Naast vermogensdelicten pleegt ruim driekwart geweldsdelicten (grote variatie). Er is ook veel sprake van politiecontacten als gevolg van wangedrag op straat en in het verkeer. Ook aanranding, opiumfeiten en brandstichting komen voor veelplegers zijn generalisten.
Aantal delicten (figuur 2)
Bij elkaar opgeteld komen de 81 Utrechtse veelplegers op een totaal van 1.021 geregistreerde strafbare feiten over acht jaar. De ernst van deze delicten varieert van zeer lichte (verkeers)overtredingen tot ernstige zaken. De pakkans van deze jongeren is echter (ondanks dat ze meer in de gaten worden gehouden) geen 100%. Deze jongeren plegen dus meer delicten dan de politie kan registreren.
1.021 strafbare feiten betekent gemiddeld 12,6 strafbare feiten per persoon, maar er is wel een groot verschil tussen de top en de onderkant van de veelplegerslijst. Aan de onderkant komen we jongens tegen die in totaal net 5, 6 of 7 maal voor een delict staan geregistreerd. Aan de top staan alleen jongens met meer dan 20 delicten. Van de helft (41 jongeren) zijn maximaal 10 delicten geregistreerd. Van de andere helft (40 jongeren) zijn meer dan 10 delicten in vijf jaar geregistreerd: zij voldoen ook aan de harde kern definitie. Van bijna driekwart (71%) blijft het aantal geregistreerde delicten beperkt tot max.13. De delicten van de overige 23 jongeren varieert van 14 tot 40.
Belangrijk is ook de mate van opeenhoping van delicten in een bepaald periode (=delictdichtheid). Bijv. iemand kan in een periode van 3 maanden op de veelplegerslijst komen, terwijl een ander pas na vijf jaar aan de definitie voldoet. De verdeling van de delictdichtheid onder de 81 jongeren blijkt redelijk overeen te komen met de verdeling van het aantal geregistreerde delicten. Dus de gepleegde delicten geven een goed beeld van de ernst van de delinquentie: bij de helft blijft het aantal (geregistreerde) delicten beperkt tot max. 10; bij een kwart ligt dit tussen 11 en 13; en bij (ruime) een kwart zijn het er 14 of meer.
Etniciteit
Monitor veelplegers 2003-2006 gaf aan dat er meer Marokkaanse jongeren veelpleger zijn dan autochtone Nederlandse jongeren, en dat de toename van veelplegers ook door Marokkanen komt. Als reden werd gegeven 1.opsporingsaandacht voor deze doelgroep, 2.de delictsoorten die specifiek zijn voor deze jongeren en 3.meer allochtonen in de gemeentes waar al meer criminaliteit is. Voor de laatste reden werd laten zien dat het aandeel van de Marokkaanse jongeren in de vier grote steden 45.6% is. In de kleine gemeentes is dit de helft of minder. Dit is ook te zien onder de Utrechtse veelplegers (49% Marokkaanse afkomst). Opvallend is echter dat de percentage autochtone jongeren 27% is in Utrecht terwijl bij Monitor veelplegers dit percentage in de grote steden slechts 17% was. Marokkaanse en autochtone Nederlandse jongeren zijn dus de grootste groep.
Etniciteit en aantal delicten (figuur 3)
Het gemiddelde aantal geregistreerde delicten bij de hele Utrechtse groep jeugdige veelplegers is 12,6. Als gekeken wordt naar gemiddeld aantal delicten per etnische groep, dan is het gemiddelde bij de Marokkaanse jeugdige veelplegers 11,2 (onder het gemiddelde!). Opvallend is dat het gemiddelde onder de Nederlanders op deze lijst daar met 16,4 geregistreerde delicten juist boven ligt. De Marokkaanse jeugdige veelplegers vormen voor 60% de groep aan de ‘onderkant’. Van de Nederlandse jongeren val maar 14% aan de onderkant. Van de extreem crimineel actieven (de top) is maar 21.7% Marokkaan. Deze groep bestaat voor 56% uit autochtone Nederlanders.
Monitor veelplegers 2008 laat zien dat de lengte van de crimineel actieve periode van jeugdige veelplegers landelijk constant is (3,8 jaar). Bij de Marokkaanse minderjarige veelplegers in Utrecht is dat gemiddelde net iets lager (3,5 jaar, minimum ligt bij 1of 2 jaar). Bij de autochtone Nederlandse minderjarige veelplegers is de actieve periode een jaar langer (4.5 jaar, minimum bij 3 jaar).
De meest problematische groep wordt dus gevormd door autochtone Nederlanders.
Top 10
Wanneer gekeken wordt naar de top 10 van de onderzochte Utrechtse veelplegers (blz.43-45) blijkt dat we te maken hebben met een uiterst problematische groep, waarbij een aantal problemen voortdurend terugkeren. Voornamelijk twee probleemclusters staan voorop: kindproblemen en gezinsproblemen.
Probleemkinderen
Bij de onderzochte minderjarige veelplegers is een opstapeling van kindproblemen te zien: verstoorde schoolgang, lage intelligentie, gedragsproblemen en gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef.
Verstoorde schoolgang:
Het externaliserende, destructieve gedrag dat deze groep vertoont gaat vrijwel altijd gepaard met een verstoorde schoolgang. Ruim de helft van de jongeren (42) heeft (enige vorm van) speciaal onderwijs gevolgd. De meesten houden er echter halverwege mee op of worden van school gehaald. Deze jongeren vertonen dusdanige problemen dat ze niet in het reguliere onderwijs te handhaven zijn. De problemen resulteren echter ook in het speciaal onderwijs in schoolverzuim, -verwijdering, -wisselingen en -uitval. Het merendeel van de jongeren is op enig moment van school verwijderd wegens probleemgedrag. Vaak hebben deze jongeren projecten gevolgd om weer terug te komen in het onderwijs. Dit loopt echter meestal niet goed of de scholen willen hen niet terug. Dit is zorgelijk omdat delinquentie en spijbelen/ voortijdig schoolverlaat nauw samenhangen.
Laag IQ
Problemen op school hangen nauw samen met het vermogens en gedrag van de jeugdige veelplegers. Er zijn over hele linie duidelijke beperkingen op cognitief vlak. Vrijwel altijd is er sprake van cognitieve beperkingen, zwakbegaafdheid en zwakzinnigheid. Het gemiddelde IQ (23 gevallen) ligt op 73 (tabel 1).
Gedragsproblemen
Bij deze groep zijn er ook veel gedragsproblemen. Van nog niet de helft van deze groep was enige psychologische rapportage aanwezig; 26% van deze 81 heeft een diagnose gedragsstoornis (ODD of CD) of ADHD (soms combinatie van ODD en ADHD); een enkele keer wordt een posttraumatische stressstoornis, een depressieve stoornis of stoornis in het autistisch spectrum gesignaleerd. Bij 15% wordt gesproken van een gedragsstoornis of ernstige gedragsproblematiek zonder verdere classificering. In de dossiers woorden ook gebrekkige gewetensontwikkeling, sterke impulsiviteit, gerichtheid op directe behoeftebevrediging, achtergebleven persoonlijkheidsontwikkeling, laag zelfbeeld en beperkt inlevingsvermogen genoemd.
Gebrekkig verantwoordelijkheidsbesef
Tot slot wordt bij 57 jongeren (ruim twee derde) vermeld dat ze geen enkele eigen verantwoordelijkheid voelen en nemen, zowel in het politieverhoor als later bij het gesprek met de raadsonderzoeker. De schuld wordt gemakkelijk afgeschoven op vrienden, omstandigheden, ouders en politie. De attitude van jeugdige veelplegers is over het algemeen harder dan jeugdige delinquenten. Het feit zelf, de aanhouding en het verhoor doet ze weinig (ontkennen en zien aanhouding als onrechtvaardig).
Probleemgezinnen
Aangezien deze jongeren vele problemen hebben wordt er hoge eisen gesteld aan de pedagogische capaciteiten van de ouders en de kwaliteit van het gezinsleven. Driekwart van deze jongeren woont thuis bij (een van) de ouders. Dit dient echter niet als een beschermende factor, maar als een risicofactor. Ouders zijn niet in staat tot het aanpakken en bijsturen van het probleemgedrag van hun kinderen. De ouders kampen veelal zelf ook met problemen en komen zelf geregeld in aanraking met politie/justitie. Van de 81 Utrechtse jeugdige veelplegers komen er 69 uit een probleemgezin (dat is 85%). Bij bijna alle gezinnen is er een beperkt toezicht en is er een gebrekkige monitoring. Bij tweederde van de 81 jongeren vormt de gezinsituatie een bedreiging voor de ontwikkeling (veelal traumatische ervaringen als mishandeling, psychiatrische stoornissen van de ouder(s), oorlogstrauma’s, verbroken contacten met (een van) de ouders, zeer problematische scheidingen, financiële problemen, huisuitzetting etc.).
Criminele familie
Bij bijna 3 op de 4 jongeren zijn ook familieleden bekend bij politie en justitie. Bijna 1 op de 3 van de Utrechtse jeugdige veelplegers heeft een vader die bekend is bij politie en justitie. 2 op de 5 (43%) heeft één of meerdere broer(s) en/of zus(sen) met politie- en justitiecontacten. Van 1 op de 6 jongeren heeft de moeder eveneens politiecontacten (maar lichte delicten). Een kleine groep jongeren heeft meerdere familieleden die delinquent zijn. Criminaliteit is bij deze groep een routineus en vanzelfsprekend element in het alledaagse leven (crimineel gedrag is hier moeilijk te vermijden). Vooral in de top 20 van de veelplegerslijst blijkt de criminele familiecontext een sterke rol te spelen.
Vrijwillige hulpverlening
Opvallend is dat er qua hulpverlening weinig in deze verstoorde gezinnen is ondernomen. Er is bij 21 jongeren een keer een zorgmelding gedaan bij het AMK of door de politie bij BJZ. In 12 gevallen is er vrijwillige hulpverlening verleend door BJZ (bij de helft hiervan uiteindelijk een civiele maatregel). Slechts in 36 gevallen (44%) waar problemen in het gezin waren, is er OTS opgelegd.
Belangrijk is om te stellen dat er bij een aantal gezinnen (10 gevallen) nauwelijks problemen voordoen in het gezin. De andere kinderen in het gezin doen het goed en het gezin staat open voor hulpverlening. Dus er is bij veelplegers niet altijd sprake van een problematische gezinssituatie.
Profielen
Bij veelplegers gaat het niet om persistente criminelen die al vanaf jonge leeftijd in aanraking komen met politie en daarmee lang doorgaan, maar om recidiverende adolescenten (veel delicten tussen in ieder geval 13 en 18 jaar en soms ver daarna). Jeugdige veelplegers opereren niet in echt georganiseerd verband, maar enige vorm van aanhoudend contact en ‘spontane organisatie’ blijkt deze groep niet vreemd. Het zijn generalisten en plegen gemiddeld per persoon 13 delicten. Hun criminele gedrag gaat standaard gepaard met schoolproblemen, die weer samenhangen met laag IQ, gedragsproblemen/-stoornissen en in veel gevallen met een zeer problematische gezinscontext.
Op basis van deze gegevens kunnen we een aantal probleemprofielen onderscheiden:
3 globale probleemprofielen:
Jongeren met ernstige kindproblemen
Jongeren met een zeer problematische gezinsomgeving
Jongeren met zowel kind- als gezinsproblemen
Binnen het tweede globale probleemprofiel (gezinsproblematiek) kan onderscheid gemaakt worden in traumatiserende gezinssituatie en criminaliserende familieomgeving.
4 profielen jeugdige veelplegers
Kindproblemen
Er is hierbij sprake van ernstige gedragsproblemen, vaak gecombineerd met lage intelligentie en een gebrekkig of nauwelijks ontwikkeld verantwoordelijkheidsbesef. Vrijwel zonder uitzondering doen deze jongeren het slecht op school (vooral in VO), variërend van spijbelen tot voortdurend aanvaringen met leeftijdgenoten en autoriteitsconflicten met docenten. De problemen van deze jongeren worden versterkt doordat ze veel op straat rondhangen met verkeerde vrienden. Binnen het gezin doen zich verder weinig of geen problemen voor.
Traumatiserende gezinssituatie
Hierbij gaat het om een traumatiserende gezinssituaties waarin sprake is van mishandeling en/of misbruik van een of meer kinderen of waarbij het kind getuige is (geweest), van ernstige psychiatrische stoornissen van de ouder(s), oorlogstrauma’s van ouders en/of kind, zeer problematische scheidingen die gepaard gaan met ruzies en geweld, drank- en/of drugsproblemen van de ouders, financiële problemen, enorme schulden, huisuitzettingen etc. In deze gezinnen is sprake van gebrekkige opvoedingsvaardigheden van de ouder(s), weinig vertrouwen en gebrek en/of willekeur aan toezicht, controle en straffen. De gezinsomgeving zelf vormt een belangrijk risico voor ontsporing en internaliserend en externaliserend probleemgedrag.
Kindproblemen in een traumatiserende gezinssituatie
Hierbij is zowel sprake van profiel 1 als 2: de jongere vertoont gedragsproblemen (vaak gecombineerd met lage intelligentie) en de gezinsomgeving is volstrekt onmachtig om deze moeilijke jongere te sturen en te helpen. Het gezin versterkt eerder de problemen van de jongere, die deels ook uitkomst zijn van inadequate opvoeding.
Criminaliserende familieomgeving
Hierbij gaat het om gezinnen waarvan meerdere familieleden bekend zijn bij politie en justitie. Hier is sprake van criminaliteit als een routineus en vanzelfsprekend element in het alledaagse leven van de familie. In de eerste 3 profielen wordt het crimineel gedrag van de jongere als problematisch gezien, maar in dit profiel is hier geen sprake van. Criminaliteit is voor de familie niet problematisch of afwijkend, maar eerder normaal en een gewoonte.
Maatregelen in het civiele jeugdrecht
Het Burgerlijk Wetboek (BW) bevat maatregelen die ouders in hun ouderlijk gezag kunnen beperken of hun gezag volledig kunnen ontnemen. Bij het beperken van gezag gaat het om art. 1:254 ev. wat de maatregel (voorlopige) ondertoezichtstelling (OTS) inhoudt. Voor het opleggen van OTS moet sprake zijn van een ernstige bedreiging (bijv. crimineel, antisociaal gedrag van het kind) van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige, én er dienen geen andere alternatieven (meer) open te staan (in een vrijwillig kader) om deze ernstige bedreiging tegen te houden. De maatregel OTS haalt de verantwoordelijkheid niet weg bij de ouders, maar is juist bedoeld als hulp en steun aan de belaste ouders. De OTS biedt de gelegenheid om aan het kind en de ouders aanwijzingen te geven betreffende de opvoeding.
De kinderrechter kan een OTS voor max. een jaar opleggen op verzoek van het OM, de Raad of de ouders/verzorgers van de minderjarige. Het kan steeds met een jaar verlengd worden door de kinderrechter op verzoek van het OM, de Raad, BJZ of de ouders/verzorgers. Er kan ook voorlopige OTS (voor 3 maanden) worden opgelegd (wanneer acute hulpverlening noodzakelijk is), waardoor de hulpverlening dan meteen kan starten. Indien de ouder(s) de aanwijzingen van de gezinsvoogd (BJZ) niet opvolgt, kan het kind uit huis worden geplaatst of kan het gezag worden ontnomen.
Sancties in het jeugdstrafrecht
Straffen voor minderjarigen hebben in de eerste plaats een opvoedend en pedagogisch karakter, maar het zijn straffen dus ze hebben ook een vergeldend karakter. Een straf kan alleen worden opgelegd als de dader verweten kan worden dat hij/zij een bepaalde strafbare handeling heeft verricht. Maatregelen zijn gericht op herstel van de rechtmatige toestand, op maatschappelijke beveiliging en op een zo goed mogelijke ontwikkeling van de jongere. Hierbij speelt verwijtbaarheid geen rol.
Strafbaar gedrag kan zowel buitengerechtelijk als gerechtelijk worden aangepakt. De voorkeur moet gegeven worden aan een buitengerechtelijke aanpak. Is een gerechtelijke aanpak toch noodzakelijk, dan moet de voorkeur worden gegeven aan een zo licht mogelijke sanctie.
Halt-afdoening
Minderjarigen die een strafbaar feit van geringe ernst hebben gepleegd, kunnen buiten het justitiële circuit blijven door een Halt-afdoening (Art. 77e Sr.). Jongeren kunnen aan halt deelnemen om te voorkomen dat het proces-verbaal door de politie wordt doorgestuurd naar de OvJ (= Halt-afdoening). Het gaat hierbij om een taakstraf van max. 20 uur.
Hoofdstraffen en bijkomende straffen
Er wordt veelal een onderscheid gemaakt tussen 1. hoofdstraffen, 2. bijkomende straffen en 3. maatregelen (alle combinaties mogelijk).
1.Hoofdstraffen:
jeugddetentie (alleen in geval van misdrijf). Dit kan worden opgelegd aan een dader van 12 tot 16 jaar (toen het feit werd gepleegd) voor max. 12 maanden, en aan een dader van 16 of 17 voor max. 24 maanden. De kinderrechter mag voor max. 6 maanden jeugddetentie opleggen.
taakstraf (werk- en/of leerstraf). Bij een gecombineerde taakstraf mag het max. 240 uur zijn; bij alleen een leer- of werkstraf max. 200 uur.
geldboete. Min. 3 euro en max. 3700 euro.
2.Bijkomende straffen:
verbeurdverklaring: verliezen van bepaalden goederen of vermogen die in relatie staan tot het strafbaar feit.
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen
Enkele hoofd- en bijkomende straffen kunnen ook worden opgelegd buiten de rechter om door het officiersmodel (Art. 77f Sr.). OvJ heeft in het officiersmodel de mogelijkheid om jeugdigen die verdacht worden van een misdrijf waarop max. zes jaar gevangenisstraf staat, een aanbod te doen om aan bepaalde voorwaarden te voldoen. Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt de jongere niet verder vervolgd. Mogelijke voorwaarden kunnen zijn houden aan aanwijzingen van de jeugdreclassering voor max. zes maanden, een taakstraf van max.40 uur en/of het betalen van een geldsom. De OvJ kan geen jeugddetentie aanbieden als voorwaarde. Het officiersmodel is met de invoering van de Wet OM-afdoeningen in 2008 vervangen door een strafbeschikking door de OvJ. De strafbeschikking is geen aanbod aan de jeugdige, maar een straf die wordt opgelegd door de OvJ. Tot nu toe zijn nog niet alle onderdelen van de wet OM-afdoening verwezenlijkt, daarom wordt nog gewerkt met het officiersmodel.
Maatregelen
PIJ-maatregel
Maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GM)
Onttrekking aan het verkeer
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
Schadevergoeding
De Pij-maatregel mag niet door de alleen rechtsprekende kinderrechter worden opgelegd. De OvJ kan geen Pij- of gedragsmaatregel (GM) opleggen in het officiersmodel of strafbeschikking. De PIJ-maatregel is een vrijheidsbenemende maatregel en kan alleen worden opgelegd bij een aantal voorwaarden:
er moet sprake zijn van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten
de maatregel moet nodig zijn met het oog op de veiligheid van de maatschappij
de maatregel moet in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte
Een Pij-maatregel wordt vaak eerst voor 2 jaar opgelegd, maar verlenging is mogelijk tot max. 4 of 6 jaar.
De maatregel betreffende het gedrag (gedragsmaatregel, GM /gedragsbeïnvloedende maatregel) is een vrijheidsbeperkende maatregel. Het is bedoeld voor jongeren met een meervoudige achtergrondproblematiek en met gedragsproblemen. De rechter kan de gedragsmaatregel voor min. 6 maanden en max. één jaar opleggen. Deze maatregel kan worden opgelegd wanneer:
de ernst van het begane misdrijf, óf de veelvuldigheid van de begane misdrijven, óf voorafgegane veroordelingen wegens misdrijven hiertoe aanleiding geven.
GM moet in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechter bepaalt de inhoud van de maatregel (kan zowel ambulant als residentieel).
Bijzondere voorwaarden
De rechter kan de jeugddetentie, taakstraf, geldboete, PIJ-maatregel, GM en de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ook voorwaardelijk opleggen. De verdachte dient zich dan aan een aantal voorwaarden te houden. De algemene voorwaarde die gesteld wordt, is dat de veroordeelde zich niet opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit gedurende een proeftijd van max.2 jaar. Hiernaast kunnen bijzondere voorwaarden worden gesteld bijv. hulp en steun of een contactverbod. De rechter of OvJ kan de jeugdreclassering of een particulier persoon opdragen om de veroordeelde jeugdige hulp en steun te bieden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden.
Wanneer de jongere nog niet veroordeeld is, kan er ook hulp en steun worden opgelegd (voorlopige hechtenis). Voorlopige hechtenis is een vorm van vrijheidsbeneming, waarvoor jeugdige veelplegers door hun recidivegevaar vrijwel per definitie in aanmerking komen. Er is sprake van voorlopige hechtenis wanneer een jeugdige na verhoor en inverzekeringstelling nog langer wordt vastgehouden. Er moet wel gekeken worden of dit (voorwaardelijk) geschorst kan worden.
Nachtdetentie
Bij jeugdigen is het uitgangspunt dat voorlopige hechtenis zo snel mogelijk wordt beëindigd of geschorst. Als dit niet mogelijk is, kunnen de negatieve gevolgen van hechtenis worden beperkt door nachtdetentie. De jongere gaat dan overdag naar school of werk en verblijft ’s avonds en in het weekend in een opvanginrichting. Zo kan de jongere zijn positieve banden met de samenleving zo veel mogelijk behouden. Om in aanmerking te komen voor nachtdetentie moet de jongere een zinvolle, gestructureerde dagbesteding hebben die te bereiken is vanaf de plaats van de nachtdetentie.
De reactie op jeugdige veelplegers
Zoals uit bovenstaande blijkt kan er verschillende gereageerd worden op delinquente jongeren.
Jeugdige veelplegers hebben door hun ernstige persoonlijke en gezinsproblematiek behoefte aan een persoonsgerichte aanpak. Een persoonsgerichte aanpak vraagt om een doordachte afstemming van strafrecht en civiel recht. In 1995 is echter het bureau kinderrechter verdwenen, waarmee bij de meeste rechtbanken de organisatorische samenhang tussen civiele jeugdzaken en jeugdstrafzaken ook is verdwenen. Diverse zaken die met jeugd te maken hebben worden bij drie verschillende sectoren van de rechtbank aangebracht: 1.de sector straf, 2.de sector civiel of 3.de sector kanton (schoolverzuim). Meeste kinderrechters zijn van mening dat zij vaak niet goed geïnformeerd zijn over beslissingen op andere rechtsgebieden in zaken betreffende dezelfde jongere (de afstemming is dus niet goed). Bij jeugdige veelplegers is echter sprake van problemen op alle drie de rechtsgebieden, maar afstemming tussen gebieden is niet goed.
Het is mogelijk dat kinderrechter de behandeling van de strafzaak schorst om een voorlopige OTS en een uithuisplaatsing te behandelen en neer te leggen in een civielrechtelijke beschikking en pas na opheffing van de schorsing verder te gaan met de behandeling van de strafzaak. In het vonnis kan dan rekening worden gehouden met de civielrechtelijke beschikking.
Jeugdige veelplegers hebben vele problemen en het is daarom vaak beter om civielrechtelijk in te grijpen. Bij een strafrechtelijke aanpak zijn we verbonden aan maxima en moet het sanctiepakket bovendien in verhouding staan tot het gepleegde delict (vereiste van proportionaliteit). Effectief ingrijpen houdt bij deze groep vaak langdurige interventie in, maar er is (op basis van één delict) vaak geen directe juridische aanleiding hiervoor. Bij jeugdige veelplegers moet rekening gehouden worden met de delictgeschiedenis. Sinds 2008 is met de gedragsmaatregel uitdrukkelijk de mogelijkheid gecreëerd om rekening te houden met herhaaldelijk plegen van delicten door jeugdigen. Deze maatregel kan worden opgelegd indien ‘veelvuldigheid van de begane misdrijven’ of ‘voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf’ hiertoe aanleiding geven. Hiermee kan men bij een niet zeer ernstig feit toch intensief ingrijpen.
Maar de gedragsmaatregel heeft een beperking: er is weinig flexibiliteit in de tenuitvoerlegging. Jeugdige veelplegers zullen onderweg in het traject falen en de rest van hun termijn in detentie zitten, wat tijdsverspilling is. Pure detentie is contraproductief. Om gedragsveranderingen bij jeugdige veelplegers te kunnen realiseren is flexibele toepassing van de tenuitvoerlegging een belangrijk vereiste. Dit kan door detentie om te zetten naar voorwaardelijke invrijheidstelling met een proeftijd en nieuwe voorwaarden. Nachtdetentie kan strenge, punitieve aanpak combineert met gecontroleerde maatschappelijke participatie.
Wanneer gekeken wordt naar de top 10 van de Utrechtse jeugdige veelplegers blijkt dat er verschillende sancties worden opgelegd aan jeugdige veelplegers. Maar welke interventies zijn effectief voor deze jongeren?
Voorwaarden voor zinvol straffen
Wanneer het gaat om straffen in de opvoeding dient in ieder geval sprake te zijn van een vertrouwensrelatie en een gezagsrelatie tussen kind en ouder. Dit geeft het kind de intuïtieve zekerheid dat de straf voor zijn bestwil is en niet negatief bedoeld is.
Voor acceptatie van straf buiten het opvoedingsmilieu is het belangrijk dat het kind beseft dat de strafmaat niet oneerlijk en niet onredelijk is. Bij jongeren speelt het vertrouwen in de ouders een cruciale rol. Instemming van de ouders, hun expliciete of impliciete erkenning van de eerlijkheid van de gang van zaken en van de redelijkheid van de strafmaat, speelt een doorslaggevende rol bij de acceptatie van straf door jongeren. Hier ligt dan ook het verschil tussen het jeugdstrafrecht en het commune strafrecht (ouders worden betrokken). Verder kan straf alleen zinvol zijn wanneer aan een aantal voorwaarden wordt voldaan
Straf moet:
onvermijdelijk zijn (niet te omzeilen),
consistent zijn (niet willekeurig),
onmiddellijk zijn (direct volgen op het ongewenste gedrag),
begrijpelijk zijn,
voldoende intensief zijn (het moet als straf worden ervaren),
afkeuren van negatief gedrag en belonen van positief gedrag.
Onvermijdelijkheid van straf is moeilijk bijv. door de geringe pakkans (slechts 6 à 7% van alle delicten zijn geregistreerd). Hiermee kan er dus ook geen sprake zijn van consistentie of onmiddellijkheid. Zelfs als een jongere gepakt wordt, zitten we nog met de afhandeltijd van een zaak. Aan de voorwaarde van begrijpelijkheid en een afwisseling tussen afkeuren van negatieve gedrag en aanmoedigen van positieve, kan wel worden voldaan. Bij de voorwaarde voldoende intensief krijgen we te maken met het dilemma van de verhouding tussen effectiviteit en proportionaliteit Bij een jeugdige veelpleger moet vanwege de vele gepleegde delicten en de vele problemen intensief worden ingegrepen wil het effectief zijn. Dit kan echter niet op basis van één enkel delict, omdat voor het delict soms maar een milde straf staat voorgeschreven.
Strafrechtelijk sanctioneren schiet in pedagogisch opzicht bij voorbaat tekortschiet op onvermijdelijkheid, consistentie en onmiddellijkheid. Er moet rekening gehouden worden met begrijpelijkheid, het belonen van positief gedrag en voldoende zwaarte en optimale intensiviteit van de sancties. Bij begrijpelijkheid moet er voornamelijk meer toelichting worden gegeven bij de straffen. Van afwisseling tussen afkeuren en belonen is sprake in vrijwel alle moderne methodes. Voldoende intensief is opgenomen in het ‘risicobeginsel’.
Wat werkt niet?
Kale detentie
De kale detentie of opsluiten en van de straat houden is een interventie die zeer ineffectief of zelfs contraproductief is gebleken. Het puur fysiek onmogelijk maken van veelplegen (incapacitation) kan op den duur de oudere veelplegers doen opgeven, maar er zijn geen aanwijzingen dat deze aanpak een preventief effect heeft bij jeugdigen en jongvolwassen verplegers. Negatieve effecten kunnen zelfs niet worden uitgesloten. Kale detentie leidt niet tot een vermindering van recidive. Deze interventie sluit op geen enkele wijze aan bij de problematiek van de veelpleger, waardoor de kans groot is dat deze na afloop gewoon doorgaat. Bovendien zal de status van de jeugdige veelpleger op straat juist stijgen!
Boot Camps
Boot camps (werkkampen naar militair model) waarin strenge discipline en zware, fysieke inspanning voorop staan, leiden op zichzelf genomen evenmin tot afname van recidive. Op hun best genomen hebben deze geen invloed op jongeren; op hun slechtst genomen leiden ze zelfs eerder tot meer criminaliteit. Ook deze interventie negeert de specifieke problematiek van de veelpleger en ook hier geldt dat de interventie kan leiden tot een statusverhoging op straat.
Outward bound projecten
Outward bound projecten hebben voorkeur voor een afdoening buiten het justitiële systeem, waarbij het leren van vaardigheden en de systematische oriëntatie op een leven zonder criminaliteit meer toevallig plaatsvindt dan doelgericht en structureel. Daartoe behoren voet-,-zeilen-, en survivaltochten en langdurig verblijf met een groep problematische jongeren onder begeleiding in het buitenland. Van der Laan en Slotboom merken op dat hoewel dergelijke activiteiten nuttig kunnen zijn om een groep beter te laten functioneren, er niet is aangetoond dat zij ook tot blijvende gedragsverandering en minder recidive leiden. Bovendien bestaan deze groepen uit delinquenten jongeren en is de kans op contraproductieve effecten groot.
Wat werkt wel?
Bij jeugdige veelplegers kan er geen globale, voornamelijk ideologisch gemotiveerde aanpak worden gehanteerd. Er dient eerst gekeken te worden naar de achtergrondproblematiek van de jongere. Om veelplegers met succes te kunnen aanpakken, moeten er interventies worden ingezet die zowel nauwkeurig zijn afgestemd op de persoon van de dader, diens achtergronden en oorzaken van het criminele gedrag, als dat ze voldoen aan specifieke eisen wat betreft de aard en uitvoering van de interventie. Deze laatste worden aangeduid als What Works-beginselen.
1. Risicobeginsel
Er moet een juiste afstemming zijn tussen de interventie en het risico op herhaling (recidiverisico). Bij jeugdige veelplegers moet de reactie dus veelomvattend en ingrijpend zijn, omdat zij een hoog recidiverisico hebben. Bij intensief interveniëren moet worden gedacht aan activiteiten die 40% tot 70% van iemands tijd in beslag nemen gedurende drie tot negen maanden.
Toepassing van het risicobeginsel vereist een grote variëteit aan interventies, flexibiliteit in intensiteit daarvan en een betrouwbare en valide schatting van het recidiverisico en voldoende expertise onder degenen die met deze instrumenten werken. Er wordt druk gewerkt aan instrumenten die het recidiverisico nauwkeurig kunnen voorspellen. Nu kan er namelijk op basis van delictgeschiedenis geen betrouwbare uitspraken worden. Hoewel voorzichtigheid nodig is, weten we van veelplegers dat ze door diverse problemen een hoog recidiverisico hebben (vooral op kort termijn).
2. Behoeftebeginsel
De interventie dient afgestemd te worden op veranderbare criminogene factoren. Criminogene behoeften zijn de kenmerken, risicofactoren en problemen van de dader die direct samenhangen met het delinquente gedrag (bijv. gebrekkige sociale relaties, slechte communicatie binnen het gezin, gebrekkig toezicht door de ouders, onvoltooide opleiding, delinquente leeftijdsgenoten etc.). Bij de meeste jeugdige veelplegers is sprake van een aanzienlijke hoeveelheid criminogene behoeften, waar men in interventies voor deze groep serieus rekening mee moet houden. Op verschillende gebieden dienen interventies in te worden gezet.
3. Responsiviteitsbeginsel
Er dient een goede afstemming te zijn tussen de dader, diens intellectuele en sociale capaciteiten, de uitvoerder van de interventie en het soort programma. Dit houdt in dat de meeste jeugdige veelplegers gezien hun beperkte verstandelijke vermogens niet op een te hoog intellectueel niveau moeten worden aangesproken en behandeld. Ook de persoonlijkheid van de jeugdige veelpleger moet aansluiten bij de behandelaar.
4. Beginsel van behandelmodaliteit
Een succesvolle interventie moet ‘multimodaal’ zijn. De interventie dient zich niet eenzijdig te richten op een risicofactor (bijv. delinquente leeftijdgenoten) of op een criminogene behoefte (bijv. gebrekkig toezicht ouders), maar moet zich richten op vele verschillende factoren. Gebruikelijk is om aandacht te besteden aan het verbeteren van sociale vaardigheden, waarbij ook prosociaal gedrag wordt geoefend. Vooral positieve bekrachtiging is bij jeugdige veelplegers belangrijk, omdat zij weinig bekend zijn met ‘gewone’ succeservaringen en beloningen. De kans op succes wordt bij belonen vier keer groter ingeschat dan bij straffen.
5. Beginsel van gemeenschapsoriëntatie
Hierbij wordt voorkeur gegeven aan een interventie waarbij de jongere niet uit zijn sociale omgeving wordt verwijderd (ambulant boven residentieel). Is vrijheidsbeneming onvermijdelijk, dan is het beter deze dicht bij iemands woonomgeving te laten plaatsvinden dan ver weg. Zulke interventies dienen ook gericht te zijn in het zo snel mogelijk terugkeren in de maatschappij.
Vroeg of laat stopt iedere veelpleger, maar het stopproces (desistance) is interessant, omdat de ene veelpleger eerder stopt dan de ander.
Bindingen
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat maatschappelijke bindingen cruciaal zijn in het stopproces. Maatschappelijke bindingen, stabiele relaties met anderen en met (conventionele) maatschappelijke instellingen blijken onmisbaar om werkelijk te stoppen met criminaliteit en een nieuwe weg in te kunnen slaan. Hierbij wordt voornamelijk gedacht aan werk, familiebanden en liefdesrelaties. In de onderzoeken hiernaar wordt geen onderscheid gemaakt in leeftijd, terwijl wel is aangetoond dat de factoren die bijdragen aan het stopproces sterk verschillen met leeftijd.
Familie
Het gezin/ de familie wordt vaak gezien als een belangrijke factor om delinquente jongeren
weer op het goede pad te krijgen. Het gezin kan dienen als een cruciale bron van vorming van sociaal kapitaal, waarop teruggevallen kan worden. Een sterke familieband betekent ook een sterke sociale inbedding en die helpen om op het juiste pad terug te keren en te blijven. Bij stoppen met criminaliteit worden ouders als belangrijk gezien voor emotionele en financiële steun en voor controle en effectieve ‘monitoring’ (meer toezicht vermindert kans op delinquent gedrag). Het is echter de vraag in hoeverre ouderlijk toezicht jongeren van 16/17 jaar kan helpen stoppen. Zij zijn namelijk verregaand ontspoord en al redelijk onafhankelijk doordat ze (min of meer) over eigen financiële middelen beschikken. Tegenwoordig blijven jongeren en jongvolwassenen echter wel langer thuis wonen en blijven ze in allerlei opzichten, waaronder financieel, (deels) afhankelijk van hun ouders hier is sprake van emerging adulthood Aan de ene kant zijn ouders voor jongeren en jongvolwassenen langer dan voorheen een bron van ondersteuning. Maar aan de andere kant hebben ze tegelijkertijd meer autonomie dan voorheen, waardoor er wellicht minder ruimte is voor ouderlijke controle. Het belang van ouders voor oudere adolescenten en jongvolwassenen in het stopproces is daarom vooral van indirecte aard en betreft eerder emotionele ondersteuning.
Werk
Volgens sommige auteurs kan het vinden en hebben van werk voor mensen met een criminele carrière functioneren als turning point. Omgekeerd kan het ontbreken van werk weer een periode van criminele activiteiten inluiden. Werk kan volgens sommigen bijdragen aan desistance door:
sociale controle van de werkgever
een verschuiving in de routineactiviteiten van een individu
het ontstaan van een wederzijdse band tussen werkgever en werknemer
commitment met het werk en de daarbij behorende regelmaat
de stabiliteit en het gevoel van identiteit
Anderen wijzen er echter op dat de relatie tussen werk en criminaliteit sterk uiteenlopend kan zijn en afhangt van bijv. het perspectief van de betrokkene op de arbeidsmarkt en het soort werk en de bevrediging. Volgens de rationele keuzebenadering zal er bij een financiële beloning de keuze voor werk afhangen van de hoogte van de financiële beloning. Vanuit een kosten-batenafweging is werk voor jeugdige veelplegers met weinig of geen scholing die routinematig delicten plegen als bron van inkomsten geen alternatief voor hun criminele gedrag.
Er is ook gewezen op de contraproductieve werking van werk bij het stopproces van jongeren:
crimineel gedrag kan ook op de werkplek worden aangeleerd
jongeren leunen financieel minder op hun ouders (afname van ouderlijke controle)
minder toezicht
meer geld te besteden (meer mogelijkheden voor gelegenheidsdelicten)
De betekenis van werk bij jongeren is betrekkelijk (vaak gaat het om een bijbaan). Meer dan de helft van de middelbare scholieren heeft een bijbaan. Dit gaat gepaard met voordelen als maatschappelijke socialisatie (leren omgaan met geld), maar ook met nadelen als onvoldoende slaap (daardoor afnemende schoolprestaties), afnemende betrokkenheid bij school, weinig ontspanning, (vaak) weinig sporten en (soms) gebruik van drugs. Deze nadelen hebben weer verband met delinquentie.
Werk speelt bij jongvolwassenen een veel belangrijkere rol. Er is een veel grotere tijdsbeslag en een veel grotere identiteits- en belevingswaarde van werk in deze levensfase. De invloed van werk op desistance is dan ook sterk leeftijdsafhankelijk. Het heeft voornamelijk een positief invloed op desistance boven 26 jaar.
Wanneer we kijken hoe we dit kunnen gebruiken in interventies blijkt het ingewikkelder te liggen. Aan de ene kant blijkt tot midden 20 jaar voornamelijk scholing belangrijk, maar jeugdige veelplegers hebben (vaak) een geringe IQ en/of ernstige gedragsproblemen. Hierdoor zijn ze niet gemotiveerd in scholing. Aangezien werk belangrijk is om uit de criminaliteit te blijven, moet scholing helemaal in het teken staat van arbeidstoeleiding. Werk hebben kan voor minderjarigen en zeker voor jongvolwassenen een alternatief zijn voor alledaagse criminele activiteiten, terwijl scholing dit juist niet is.
Liefdesrelaties en vrienden
Ook liefdesrelaties worden als belangrijk beschouwd bij desistance. Zo vonden onderzoekers dat getrouwd zijn gepaard gaat met een gemiddelde afname van 35% van het criminele gedrag. Twee verklaringen hiervoor:
samenwonen: inwonen bij de echtgenote verdubbelt de kans op het stoppen met criminaliteit en ergens anders gaan wonen verdubbelt de kans op het starten.
marital cohesiveness: een stabiele huwelijksband zou als zodanig een significant negatief effect hebben op criminaliteit en deviant gedrag, onafhankelijk van andere factoren. Hierbij is dus de kwaliteit van de relatie belangrijk en niet zozeer het gehuwd zijn op zich. Bovendien blijkt dat het huwelijk slechts een positieve uitwerking heeft richting desistance als de partners bij elkaar blijven en bij elkaar wonen. Na scheiding neemt de kans op desistance sterk af.
Ook bij liefdesrelaties is leeftijd een factor die meespeelt (vooral rond 30 jaar). Onderzoek onder Marokkaanse straatjongens toont aan dat hun delinquent en antisociaal gedrag afneemt na 20 jaar. Trouwen hoort bij de fase van ‘serieus worden’ die hierop volgt.
Ook vrienden kunnen een rol spelen. Voor jongeren zijn vrienden een belangrijke bron van socialisatie. Tieners brengen bijv. gemiddeld twee keer zoveel tijd door met hun vrienden als met hun ouders (delinquenten nog meer). Verscheidene studies laten zien dat het niet meer omgaan met delinquente vrienden leidt tot desistance. Het niet meer omgaan met oude delinquente vrienden kan te maken hebben met een huwelijk of liefdesrelatie. Hierdoor is er minder tijd voor contact met vrienden en minder tijd of gelegenheid voor delinquente activiteiten. Het huwelijk of liefdesrelatie vergroot ook de kans op omgang met conventionele anderen.
Een liefdesrelatie lijkt op zich niet in staat om in de omgang met de oude vrienden verandering te brengen. Een nieuw zelfconcept is hierbij ook van belang (subjectieve verandering in motivatie of zelfconcept). Er moet eerst (of tegelijkertijd) een besef van rustig/serieus/volwassen worden ontstaan voordat een veelpleger uit zijn vriendengroep stapt. Dan pas zou een huwelijk of liefdesrelatie invloed hebben.
Een liefdesrelatie hoeft voor jongeren niet volwassen wording en op eigen benen staan in te houden. Het kan echter zijn dat op dit punt culturele verschillen zijn. Het lijkt waarschijnlijk dat een liefdesrelatie op zich motiverend is richting desistance.
Eigen beslissing
Degenen die aangeven te zijn gestopt vanwege familie of om een andere reden, geven ook aan dat ze niet gestopt zouden zijn als ze niet zelf autonoom deze beslissing hadden genomen. Bindingen als familie, werk en liefdesrelatie lijken dus vooral te functioneren als
katalysator, waarbij de eigen keuze of de ‘subjectieve verandering’ doorslaggevend is. Dit verdient veel aandacht in interventies voor veelplegers.
Typerend voor jeugdige veelplegers is een sterke externe locus of control: ze leggen de verantwoordelijkheid voor hun gedrag bij anderen. Interventies moeten deze jongeren meer als regisseur van hun eigen leven laten voelen.
Conclusies
Bij jeugdige veelplegers blijkt familie en de angst deze kwijt te raken of verdriet te doen (schuldgevoelens) een belangrijke rol te spelen. Veel meer dan het nu gebeurt, dienen interventies ruimte te scheppen voor de positieve mogelijkheid van inbreng en continue motivering vanuit de familie om te stoppen met het plegen van criminaliteit.
Liefdesrelaties hebben bij jeugdige veelplegers een minder sterke positieve invloed.
Werk functioneert evenmin als motief om te stoppen en hetzelfde geldt voor onderwijs. Terwijl scholing echter voor jongeren cruciaal is om vervolgens perspectief te krijgen op werk, is werk hebben en houden voor jongvolwassenen vanaf midden 20 cruciaal. Werk helpt om vol te houden wanneer eenmaal is besloten te stoppen. Vooral bij jongvolwassenen is werk belangrijk en dient zeker meegenomen te worden.
Hetzelfde geldt voor de woonsituatie: een woning blijkt zelden een motief om te stoppen, maar de beschikking over een woning behoort wel tot de noodzakelijke voorwaarden om niet terug te vallen in het oude leven.
Belangrijk is dat stoppen met criminaliteit niet als een gevolg van moeten stoppen, dwang en straf moet worden gezien. Dwang en straf helpen alleen wanneer ook de familie wordt betrokken, als er concreet uitzicht ontstaat op werk, en als wordt gewerkt aan versterking van de eigen motivatie van de jongere om tot stoppen over te gaan.
Bij het beoordelen welke interventies effectief zijn voor jeugdige veelplegers wordt gebruik gemaakt van de What Works beginselen en de drie dimensies die van belang zijn bij desistance (familie, werk en interne locus of control).
Uitgaande van de What Works principes en onderzoek is vrijheidsbeneming de minst effectieve (zelfs vaak contraproductieve) aanpak. Vanuit verschillende maatschappelijke motieven, zoals veiligheid (van de straat houden) en vergelding, kan er behoefte bestaan aan detentie (of een PIJ- maatregel). Wanneer we kijken wat dit voor de jongere oplevert dan is een ambulante aanpak toch beter. Voor minderjarige veelplegers blijkt een combinatie van vrijheidsbeperking en diverse vormen van ambulante hulpverlening (gericht op scholing en arbeidstoeleiding) zeer effectief (bijv. nachtdetentie).
Interventies Utrecht
Indeling in interventies:
interventies gericht op de problemen van de jongere zelf
interventies gericht op werk en scholing
interventies gericht op de problemen van het gezin en andere problemen (bijv. school, vrije tijd of verkeerde vrienden).
A. De jongere
Uiteraard beschikt de regio Utrecht over de Halt-afdoening, maar dit is bedoeld voor first of second offenders die delicten plegen van geringe ernst (niet van toepassing bij veelplegers). Bij jeugdige veelplegers kunnen in categorie A reclassering, werk- en leerstraffen en behandelingen worden opgelegd.
Reclassering
De jeugdreclassering (JR) van Bureau Jeugdzorg (BJZ), het Leger des Heils en de William
Schrikker Groep (WSG) bieden jongeren vanaf 12 jaar tot jongvolwassenheid begeleiding.
Het gaat hierbij om een zinvolle dag- en vrijetijdsbesteding en om het nakomen van gemaakte afspraken. Vrijwillige vrijblijvende begeleiding Toezicht & Begeleiding is ongeschikt voor deze doelgroep. Begeleiding Hulp & Steun (H&S) kent daarentegen een verplichtend karakter en kan worden ingezet als schorsingsvoorwaarde bij voorlopige hechtenis, bij een voorwaardelijk sepot, bij een transactie en bij een veroordeling. Deze maatregel kan binnen het officiersmodel max. 6 maanden en door de kinderrechter max. 2 jaar worden opgelegd. Deze vorm van verplichte jeugdreclassering is op zichzelf te licht voor de doelgroep jeugdige veelplegers (risicobeginsel). Maar hierbinnen kunnen specifieke behandelingen (bijv. therapie, kamertraining of scholing) ingezet worden.
Voor begeleiding en zorg van jongeren met een licht verstandelijke beperking kan WSG een beroep doen op instanties als Arkemeyde, Abrona, Reinaerde, Zonnehuizen en Groot Emaus. De WSG maakt ook gebruik van Titan (uitvoerder van een dagbestedingsprogramma). Ook de rechter kan een specifieke interventie opleggen. De rechter kan ook ITB-Criem of ITB+ opleggen. ITB-Criem is bedoeld voor allochtone jongeren tussen de 12 en 18 jaar die nog maar weinig delicten hebben gepleegd of alleen lichte delicten plegen maar wel dreigen af te glijden naar ernstigere vormen van jeugdcriminaliteit (dit is te licht voor veelplegers). ITB+ is intensiever dan ITB-Criem en is bedoeld voor jongeren tussen de 12 en 18 jaar die een forse delictgeschiedenis hebben waarbij hun laatst gepleegde delict detentiewaardig is. ITB+ duurt 6 maanden en kan in principe niet verlengd worden. De uitvoerder van het programma is BJZ en bij jongeren met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of chronische ziekte is dat WSG. Jongeren die ITB+ opgelegd krijgen hebben nauwelijks meer binding met de maatschappij (problemen in gezinscontext, schooluitval, ontbreken van dagbesteding etc.). De jeugdreclasseerder probeert, door het maken van concrete en stevige afspraken, een positieve dagstructuur aan te brengen. Naleving van deze afspraken wordt strikt gecontroleerd in samenwerking met overige instanties die een rol spelen in het leven van de jongere. Ook het gezin en vrienden worden betrokken.
Taakstraffen: werkstraffen
Een taakstraf wordt opgelegd door de kinderrechter of door OvJ (na advies van de Raad voor de Kinderbescherming) aan jongeren van 12 t/m 17 jaar. De Raad is verantwoordelijk voor het aanbod, de coördinatie en de ondersteuning van taakstraffen. Een taakstraf kan een werkstraf, leerstraf of combinatie van beide inhouden. Een werkstraf bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid bij een instantie die gecontracteerd is bij de Raad. Het aanbod werkstraffen is groot en verschilt per arrondissement. Een werkstraf heeft primair als doel vergelding (besef dat gedrag onacceptabel is). Ook wordt beoogd om de binding van de jongere met de samenleving te versterken d.m.v. het doen van zinvol werk. Inhoudelijk wordt bij de werkstraf enigszins rekening gehouden met de behoefte van de jongere en er vindt enige afstemming plaats met de tijdsbesteding van de jongere (bijv. naast school).
Indruk bestaat dat jongeren weinig van werkstraffen opsteken. Werkstraffen blijken echter minder recidive in de hand te werken dan detentie. Dit blijkt zelfs na controle voor eventuele selectie-effecten (=de kans op recidive is op voorhand lager bij degenen die een werkstraf krijgen opgelegd dan die detentie krijgen opgelegd).
De kans op afname van recidive is groter als de werkstraf de mogelijkheid biedt om nieuwe vaardigheden aan te leren, en als de daders tijdens hun werkstraf in contact kunnen komen met degenen voor wie zij het werk doen, vooral als die dat werk waarderen (=beloning).
Hoe lichte de delinquente voorgeschiedenis van de jongere, hoe meer kans op voorspoedige afronding van de werkstraf en op afname van recidive. Hetzelfde geldt voor de mate van sociale stabiliteit: hoe meer ‘gesetteld’ qua woon-, school- en/of werksituatie, hoe
meer kans op afronding van de straf en op afname van recidive. Werkstraffen zijn af te stemmen op de kans op herhaling van de jongeren.
De werkstraf kan ingezet worden bij behoefte aan vergelding en heeft in vergelijking met detentie enig effect op afname van recidive. Deze sanctie kan voor de kleine groep lichtere gevallen onder de veelplegers, met een stabiele gezinsachtergrond en een stabiele werk- of schoolsituatie, een gunstig element vormen in een pakket van sancties.
Taakstraffen: leerstraffen
Bij een werkstraf moet de jongere individueel of met een groep een cursus volgen. De inhoud hiervan kan te maken hebben met het gepleegde delict (bijv. adressieregulatie training bij mishandeling of geweld). Er zijn vele leerstraffen waardoor er goede afstemmingsmogelijkheden zijn (behoeftebeginsel).
-Tools4U: cognitieve vaardigheidstraining met een korte individuele variant (20 uur), mogelijk met ouderbijeenkomsten (25 uur) en een langere individuele variant (30 uur), ook mogelijk met ouderbijeenkomsten (35 uur).
Het doel van Tools4U is om jongeren sociale en cognitieve vaardigheden te leren die de kans op recidive verminderen. Aan de hand van een delictanalyse en informatie over de jongere wordt gekeken welke vaardigheden versterkt dienen te worden. Tools4U is bedoeld voor jongeren van 12 t/m 18 jaar met een IQ van minstens 85, die een of meerdere delicten hebben gepleegd. Zij worden gescreend m.b.v. het screeningsinstrument Washington State Juvenile Court Pre-screen Assessment (WSJCPA). Tools4U kan niet worden opgelegd indien de jongere niet door de screening heen komt (strenge selectieprocedure).
-TAB: agressieregulatietraining van 40 uur, bedoeld voor jongeren die een of meerdere geweldsdelicten hebben gepleegd. Deze jongeren missen bepaalde vaardigheden op sociaal, cognitief en/of emotioneel gebied. Daarnaast zijn ze onvoldoende in staat om hun agressie te beheersen. D.m.v. training wordt de jongere zich bewust van de factoren die van invloed zijn op zijn agressie en er wordt gekeken naar alternatieven voor agressief gedrag. Hoewel veelplegers ook geweldsdelicten plegen, is deze leerstraf toch te licht en lijkt een vergelijkbare aanpak in ambulant forensisch psychiatrische setting effectiever.
-SOVA individueel LVG/WSG: training sociale vaardigheden voor verstandelijk beperkten (20 uur) (voorloper Tools4U) uitgevoerd door WSG. Doel van SOVA is het verbeteren van sociale vaardigheden van de jongere, zodat de jongere niet in herhaling valt met het plegen van delicten. Gelet op het lage IQ van de meeste jeugdige veelplegers, sluit de SOVA-training wel aan bij jeugdige veelpleger. De algehele problematiek van de minderjarige veelplegers is echter, net als bij Tools4U, te zwaar voor deze interventie.
-Seksualiteit: seksuele vorming en voorlichting in verscheidene varianten.
-Terugvalpreventieproject: seksuele vorming en voorlichting.
-Alcohol en drugs individueel: voorlichting over risico’s van middelengebruik (40 uur).
Voor jeugdige veelplegers lijkt de leerstraf ‘Alcohol en drugs individueel’ relevant, omdat dit bij velen een probleem is. De leerstraffen ‘Seksualiteit’ en ‘Terugvalpreventieproject’ zijn minder relevant, omdat veelplegers vrijwel geen antecedenten hebben op het gebied van seksuele delicten. De leerstraffen Tools4U, TAB en SOVA sluiten goed aan bij jeugdige veelplegers. Voor alle geldt wel dat het minimale (niet-intensieve) interventies zijn die over het algemeen te weinig risico- en behoeftespecifiek zijn voor jeugdige veelplegers.
Behandelingen
Altrecht is een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Gelet op de doelgroep jeugdige
veelplegers lijken de volgende afdelingen en behandelingen het meest relevant:
– Centrum Barentsz: gespecialiseerd in orthopsychiatrie en forensische jeugdpsychiatrie. Jongeren van 15 tot 21 jaar met ernstige gedragsproblemen in combinatie met andere psychiatrische stoornissen kunnen hier terecht. Er bestaan mogelijkheden voor crisisplaatsing, klinische behandeling, deeltijdbehandeling en ambulante behandeling. Verschillende trainingen en therapieën worden aangeboden.
– Kade17: een forensisch psychiatrische polikliniek, samenwerkingsverband met Altrecht,
Centrum Maliebaan en de Oostvaarderskliniek. Behandelingen voor personen vanaf
15 jaar met grensoverschrijdend gedrag met (dreigende) politie- en justitiecontacten.
– Wier: centrum voor onderzoek, diagnostiek en behandeling van mensen met een lichte verstandelijke beperking en complexe problematiek. De doelgroep bestaat uit personen vanaf 16 jaar met een IQ tussen 50 en 75. Behandeling kan bestaan uit therapieën of trainingen gericht op bepaalde vaardigheden.
Altrecht biedt ook speciale diagnostiek en behandeling voor kinderen en jongeren met een ontwikkelingsstoornis, ADHD en psychische problemen die samenhangen met niet-westerse achtergrond (NOAGG Junior, Centrum voor Transculturele Geestelijke Gezondheidszorg).
De Waag is een centrum voor ambulante forensische psychiatrie en maakt onderdeel uit van de Van der Hoeven Stichting. Het behandelingsaanbod is specifiek gericht op jongeren en volwassenen die in aanraking komen met politie en justitie vanwege strafbaar gedrag. De poliklinische behandelingen bestaan uit individuele en groepsbehandelingen met als doel het voorkomen van recidive van strafbare feiten. Gelet op de doelgroep jeugdige veelpleger zijn de volgende behandelingen mogelijk relevant:
– Groepsbehandeling voor daders van agressieve delicten, waaronder een groepsbehandeling voor agressieve jongeren vanaf 12 jaar. Hierbij gaat het om het herkennen van de risicofactoren die aanleiding geven voor het agressieve gedrag en om dit gedrag te beheersen.
– Groepsbehandeling Equip: gericht op verminderen van denkfouten, verbeteren van sociale vaardigheden en stimuleren van morele ontwikkeling. Het is bedoeld voor jongeren van 12 tot 24 jaar met agressief en/of antisociaal gedrag. Jongeren met een laag IQ worden behandeld in een aparte groep. 6 maanden tot een jaar.
– Groepsbehandeling terugvalpreventie: een behandeling voor jongeren en volwassenen die
een of meerdere delicten hebben gepleegd waarbij de kans op herhaling van crimineel
gedrag groot is. In de behandeling wordt gekeken naar de oorzaken van het gedrag en het
voorkomen hiervan.
De Waag geeft tevens Multi Systeem Therapie. Ook wordt het programma Ouderschap met liefde en grenzen (gezinsgericht programma voor 12 t/m 17 jarigen die kampen met gedragsproblemen) aangeboden, maar dit is te licht voor de doelgroep jeugdige veelplegers.
Een behandeling bij De Waag is intensiever en zwaarder dan aangeboden programma’s bij leerstraffen, waardoor het waarschijnlijk meer effect heeft bij jeugdige veelplegers (risicobeginsel). Belangrijk is dat de behandelingen van De Waag, sterker dan die van Altrecht, specifiek bedoeld zijn voor degenen die in aanraking zijn gekomen met politie en justitie vanwege het plegen van strafbare feiten (betere aansluiting: behoeftebeginsel). Ten slotte wordt bij samenstellen van gezinnen rekening gehouden met leeftijd, ervaring en IQ (responsiviteitsbeginsel).
B. Werk en scholing
Bij arbeidstoeleidingsprogramma’s voor jeugdige daders wordt ervan uitgegaan dat het vinden en vooral behouden van een baan tot minder recidive leidt. Bij dergelijke programma’s wordt hulp en steun geboden bij het zoeken naar werk. Hierbij kan gedacht worden aan training basisvaardigheden (bijv. alfabetisering), algemene praktische vaardigheden (bijv. omgangsvormen en persoonlijke verzorging), (beroeps)opleiding, beroepskeuzeadvies, loopbaancounseling, een sollicitatietraining of plaatsing op een werkplek. Programma’s op dit gebied worden over het algemeen ingezet door de JR in het kader van de maatregel H&S. Maar net als bij leerstraffen lijken dit soort programma’s te licht, te algemeen en inhoudelijk te hoog gegrepen voor de groep jeugdige veelplegers. Deze programma’s vragen veel motivatie en zijn daarom minder geschikt voor deze groep.
– dUS (de Utrechtse School). Deze school biedt verschillende programma’s aan voor jongeren die zich niet thuis voelen op een gewone school en veel aandacht en ondersteuning nodig hebben tijdens hun opleiding. Voor veelplegers met een niet te laag IQ is het programma DO IT! wellicht geschikt: jongeren vanaf 15 jaar die zich het best in een praktische omgeving verder ontwikkelen. Dit is geschikt voor jongeren die willen leren en te motiveren vallen. Voor de meesten lijkt het echter te hoog gegrepen.
– WIL-Traject. De jeugdhulpverleningsinstelling De Rading biedt in samenwerking met De Pels het onderwijs- en zorgprogramma ‘Het WIL’: Werken Is Leren. Dit programma duurt ongeveer een jaar en is bedoeld voor jongeren vanaf 12 jaar die (tijdelijk) geen regulier onderwijs kunnen of willen volgen. Maar het is bedoeld voor een lichte groep. Hetzelfde geldt voor programma’s als Herstart voor jongeren tot 18 jaar die terugkeren uit detentie, Timon Arbeidstraining voor begeleiding van jongeren tussen 14 en 25 jaar, en jobcoachingorganisatie Refrisk. Toch is van deze laatste organisatie wellicht het programma voor LVG-jongeren met justitiecontact en gedragsproblemen, Kansrijk re-integreren, voor de LVG-populatie onder de veelplegers een geschikt aanbod.
– Titan: een eenjarig dagbestedingsprogramma voor risicojongeren. Hiernaast moet de jongere een baan of een opleiding vinden. De doelgroep is tussen 16 en 23 jaar, heeft geen zinvolle dagbesteding en geen gestructureerd leef- en dagritme, en is in aanraking gekomen met politie en justitie. Kenmerkend voor de deelnemers is dat ze weinig doorzettingsvermogen hebben, passief of negatief of asociaal gedrag vertonen, en onderontwikkelde sociale vaardigheden hebben. De doelstelling van Titan is dat de jongere binnen een jaar werk heeft of met een opleiding bezig is. Contra-indicaties voor deelname zijn: ernstig harddrugsgebruik, alcoholverslaving, psychosociale problemen, ernstige gedragsproblemen, ernstige psychische problemen waarbij opname noodzakelijk is, geweld of bedreiging naar personeel Titan, langer dan tien dagen detentie. Deze contra-indicaties lijken jeugdige veelplegers uit te sluiten, maar in overleg is plaatsing en afstemming wel mogelijk.
C. Gezins- en andere problemen
De Civielrechtelijke OTS biedt de mogelijkheid om gezinsinterventies op te leggen. Deze kunnen ook worden opgelegd in het kader van een strafrechtelijke begeleidingsmaatregel en soms in het kader van een GM. Aangezien de familie een belangrijke rol speelt zouden gezinsinterventies dus effectief kunnen zijn. Bij gezinstherapie wordt ervan uitgegaan dat het deviante gedrag van jeugdigen verband houdt met hun gezinsomstandigheden en dat veranderingen daarin kunnen bijdragen aan minder gedragsproblemen en recidive.
– Functionele gezinstherapie (FFT) is een gezinsgericht behandelsysteem voor jongeren tussen 12 en 18 jaar en is bedoeld voor externaliserende gedragsstoornissen (bijv. gedragsproblemen, geweld en drugsgebruik) en gezinsproblemen (bijv. gezinsconflicten en communicatieproblemen). Het doel van FFT is het wijzigen van de interacties van deviante gezinnen. De uitvoerder van FFT in Utrecht is Altrecht. FFT kan variëren van 8 à 12 sessies met maximaal 30 uur tot ruim 30 sessies (in 3 tot 6 maanden). Voor jeugdige veelplegers met een problematische gezinssituatie waarbij er voornamelijk communicatieve en relationele problemen zijn, is de zwaardere variant wellicht effectief. FFT is effectief gebleken voor verschillende culturen.
– Multi Systeem Therapie (MST) richt zich niet alleen op het gedrag van de jeugdige maar ook op problemen in het gezin (door bijvoorbeeld partnerrelatietherapie of individuele sessies met ouders). Ook de school/leerkracht wordt betrokken. Samen met ouders wordt geprobeerd om de jeugdige bij zijn delinquente vrienden weg te houden en hem in contact te brengen met aangepaste leeftijdgenoten. MST is bedoeld voor (delinquente) jeugdigen tussen de 12 en 18 jaar die gewelddadig en antisociaal gedrag vertonen. De duur van MST kan sterk uiteenlopen: van 2 à 4 maanden tot 47 maanden (met maximaal 20 uur therapie per maand). De uitvoerder in regio Utrecht is De Waag. Ook bij MST lijkt de zwaardere variant relevant voor jeugdige verplegers met achterliggende gezinsproblematiek (vooral bij een gebrekkige school en verkeerde vrienden zijn).
– Multi Dimensionale Familie Therapie (MDFT) is bedoeld voor jongeren tussen de 12 en 18 jaar die ernstig probleemgedrag vertonen variërend van overmatig alcohol- of drugsgebruik, spijbelen, weglopen en allerlei vormen van antisociaal en/of crimineel gedrag. De belangrijkste onderliggende oorzaak is van psychopathologische aard (bijv. middelenmisbruik en -afhankelijkheid, een gedragsstoornis of een ontwikkelingsstoornis). Net als MST richt MDFT zich behalve op de jongere zelf en zijn ouders, ook op problemen op school, werk en vrije tijd. Iedere week heeft de behandelende therapeut twee tot drie persoonlijke ontmoetingen met de jongere, de ouders of de gezinsleden samen, waarbij ook derden (bijv. docenten) aanwezig kunnen zijn. Die ontmoetingen kunnen plaatsvinden bij de gezinnen thuis en kunnen de vorm hebben van een gesprek, een voorlichtingssessie, een training of een combinatie hiervan. De uitvoerder in Utrecht is Timon. De zorgorganisatie Reinaerde gaat starten met MDFT voor LVG-jongeren. Afhankelijk van de complexiteit en ernst van de problematiek duurt MDFT 3 tot 9 maanden.
– Multidimensional Treatment Foster Care (MTFC) plaatst jongeren met ernstig antisociaal en/of crimineel gedrag in een opvoedgezin waar hen nieuw gedrag wordt aangeleerd. Ook het biologische gezin van de jongere krijgt begeleiding waarbij het gezin wordt voorbereid op de terugkomst van de jongere. Het is de meest ingrijpende interventie in de directe omgeving van de jeugdige. De jongere wordt uit zijn oude, deviante systeem gehaald en in een nieuw, sterk pro-sociaal systeem geplaatst. Hierin wordt gewenst gedrag consistent bekrachtigd, er is een heldere structuur aanwezig, er worden duidelijke grenzen gesteld en er is veel toezicht. MTFC is bedoeld voor jongeren van 12 t/m 17 jaar met (ernstig) antisociaal gedrag en antisociale denkpatronen, een bovengemiddeld of hoog recidiverisico en een IQ van minstens 70. Jongere en ouder moeten beiden instemmen met deelname aan het programma. Ernstig drugsgebruik, extreem agressief gedrag en ernstige psychische problemen zijn contra-indicaties voor deelname. Ook bij een ontbrekende dagbesteding kan een jongere niet deelnemen aan MTFC. Uitvoerder in regio Utrecht is Leger des Heils. MTFC duurt 6 tot 12 maanden. In deze maanden woont de jongere bij een speciaal getraind en 24 uur per dag begeleidend opvoedgezin. Jeugdige veelplegers met vooral problemen op gezinsniveau zouden gebaat kunnen hebben bij MTFC, ook gezien het feit dat het gezin training krijgt. MTFC lijkt te voldoen aan recidiverisico, behoeftebeginsel en responsiviteitsbeginsel.
– Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer richt zich op vele problemen. Minder dan bij de vorige interventies staat het gezin centraal. Het gaat om een aanbod dat in het kader van nazorg wordt geboden aan ex-gedetineerde jongeren en het wordt aangeboden door Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer Utrecht (NPT-Utrecht). De doelgroep zijn jongeren van 16 t/m 23 jaar met een IQ hoger dan 75, die min. 3 delicten hebben gepleegd, waarvan ten minste 1 ernstig delict. Het doel is het voorkomen van recidive en de jongere in staat te stellen om zelfstandig te functioneren en een plek te vinden in de maatschappij. NPT-Utrecht start 3 maanden voordat de vrijheidsbeneming van de jongere eindigt en duurt in totaal ong. 9 maanden. De jongere krijgt een begeleider toegewezen, die 24 uur per dag bereikbaar is. Familie, vrienden, school en collega’s worden bij de begeleiding betrokken.
NPT-Utrecht lijkt geschikt voor de zware categorie jeugdige veelplegers met hoog recidiverisico, en bij wie minder de gezinsproblemen op de voorgrond staan, maar juist andere omgevingsproblemen, gebrekkige vaardigheden en verkeerde denkpatronen. Zware psychiatrische en/of verslavingsproblematiek en niet in het bezit zijn van een verblijfsvergunning zijn contra-indicaties voor deelname.
Selectie uit het aanbod (samenvatting)
Dagelijks kader. Als het gaat om een ambulante standaardvoorziening voor een dagelijks kader van begeleiding, motivering en controle van de jongere in diens normale omgeving, dan zijn daarvoor in Utrecht ITB+ (op maat aan te vullen met specifieke trainingen of behandeling) en NPT-Utrecht (voor jongeren die terugkeren uit detentie). Deze voldoen aan de What Works beginselen, betrekken het gezin, bieden uitzicht op werk en er kan worden gewerkt aan versterking van de interne locus of control.
Specifieke problemen/stoornissen. Wanneer er bij de jeugdige sprake is van specifieke cognitieve en ontwikkelingsproblemen en/of stoornissen, dan zijn leerstraffen te licht en is het behandelingsaanbod van Altrecht (met name Centrum Barentsz, Kade17 en Wier) en De Waag (met name groepsbehandelingen vanwege agressie, denkfouten en terugvalpreventie) geschikter.
School-/arbeidstoeleiding. Titan biedt het meest adequate programma voor dagbesteding en arbeidstoeleiding. Ook ‘Do it!’ is effectief voor jongeren die individueel kunnen leren.
Gezinssituatie. De vier besproken gezinsinterventies, FFT, MST, MDFT en MTFC zijn allemaal relevant voor jeugdige veelplegers.
Vergelding. Wanneer vergelding belangrijk is dan kan gekozen worden voor een werkstraf. De werkstraf kan vooral effectief zijn bij jongeren met een stabiele gezinsachtergrond en een stabiele werk- of schoolsituatie.
In regio Utrecht zijn tegenwoordige vele effectieve interventie en is dus niet zozeer behoefte aan nieuwe interventies, maar aan een juiste toepassing en combinatie van de relevante interventies per doelgroep.
Elementen die niet mogen ontbreken
Juridisch kader: integrale benadering
Aangezien het bij jeugdige veelplegers gaat om een ernstige problematiek (zowel betreft aantal delicten als achterliggende problemen), moet er met een sluitende combinatie sancties worden gereageerd. Per besproken profiel zit dit er anders uit, maar er moet sowieso een combinatie van interventies worden ingezet:
er moet een zinvolle dagbesteding zijn (bij voorkeur gericht op arbeidstoeleiding)
er moet naast de op effectiviteit gerichte interventie ruimte zijn voor enige vorm van vergelding (als een stok achter de deur)
er moet sprake zijn van een direct en adequaat daarop aansluitende nazorg
De GM biedt de mogelijkheid een combinatie van verschillende voorwaarden op te leggen, gericht op de problematiek van de dader. Daarmee kan bij voorbaat worden voldaan aan het What Works beginsel multimodaliteit. Binnen GM is echter geen flexibele combinatie van ambulante en gesloten interventies mogelijk, dit is juist belangrijk bij veelplegers (overdag zinvolle dagbesteding en ’s avonds worden binnen gehouden). Nachtdetentie zou een zeer geschikt onderdeel kunnen vormen van een integrale aanpak (wordt nu ook op initiatief van het OM door rechtbank Utrecht opgelegd). Het zou voor een groot aantal jeugdige veelplegers een uitstekend hulpmiddel kunnen zijn om te verhinderen dat ze ’s avonds en in het weekend weer in de routineuze omgang met verkeerde vrienden belanden.
Ondertoezichtstelling
Verzoeken tot het opleggen van een OTS kunnen worden gedaan door BJZ en de Raad (en ouders, verzorgers of minderjarigen van 12 jaar of ouder). Maar ook het OM kan een verzoek doen, alleen dit wordt weinig gedaan (wellicht door onvoldoende bekendheid van het OM met het civiele recht).
Omgangsverbod
Al dan niet in overleg met de ouders kan de jongere een verbod op omgang met verkeerde vrienden (kan ook in combinatie met plaatsverbod) worden opgelegd als bijzondere voorwaarde. Van deze mogelijkheid zou meer gebruik gemaakt kunnen worden.
Werkstraf
Voor zover er behoefte is aan vergelding, dient er gewerkt te worden met werkstraffen. Voor de lichtere gevallen onder de veelplegers, met een stabiele gezinsachtergrond en een stabiele werk- of schoolsituatie, kunnen werkstraffen een gunstig element vormen in een pakket van maatregelen. Bovendien kunnen ze dienen als een stok achter de deur.
Agressiebeheersing
Indien sprake is van geweldsdelicten kan de leerstraf TAB of de groepsbehandeling voor daders van agressieve delicten worden opgelegd. Dit wordt als effectief gezien door de intensiteit en aansluiting op de jongere. De leerstraf moet in combinatie met zwaardere interventies worden opgelegd.
Onderwijs/ zinvolle dagbesteding: Titan
Als de jongere nog naar school gaat, dan kan de schoolgang worden versterkt. Als dit niet het geval, dan moet er worden gezorgd voor een alternatieve, zinvolle dagbesteding die zo veel mogelijk gericht is op arbeidstoeleiding. Titan biedt hiervoor het beste perspectief. Bij niet of onvoldoende participatie moet een werkstraf opgelegd kunnen worden. Voor de meest makkelijk lerende veelplegers zou ‘Do it!’ een alternatief kunnen bieden. De school gaat snel over tot van school verwijderen van criminele jongeren, waardoor deze jongeren aan hun lot worden overgelaten. Een zinvolle dagbesteding is noodzakelijk.
Nazorg
In alle gevallen dient voor direct aansluitende nazorg te worden gezorgd (Jeugdreclassering en NPT-Utrecht).
Kennis en regie over interventies door de verschillende instanties
Interventie per profiel
Kindproblemen
Ernstige gedragsproblemen bij de jongeren, vaak gecombineerd met lage intelligentie en een gebrekkig of nauwelijks ontwikkeld verantwoordelijkheidsbesef. Deze jongeren doen het slecht op school, er is sprake van rondhangen op straat met verkeerde vrienden, maar binnen het gezin zijn er weinig/geen problemen. Jeugdpsychiatrie: intensieve behandeling bij een instelling voor jeugdpsychiatrie is belangrijk bij dit profiel (interne behandeling, (half)gesloten met koers op open behandeling bij De Waag of Altrecht).
Onderwijs: Er moet worden gekeken naar schoolvoortgang (interne onderwijsaanbod van de instelling, strikte afspraken en begeleiding om terug te kunnen naar de oude school of deelname aan Titan).
Ouderbegeleiding: ouders moeten actief worden betrokken en er moet begeleiding zijn. Open behandeling kan worden gecombineerd met een verbod op omgang met verkeerde vrienden.
Traumatiserende gezinssituaties
Het gaat bij dit profiel om gezinssituaties (mishandeling/misbruik van een of meer
kinderen in het gezin, ernstige psychiatrische stoornissen bij de ouders, oorlogstrauma’s, scheidingen, familieruzies, geweld, drank- en/of drugsproblemen, financiële problemen etc.). Er is sprake van gebrekkige opvoedingsvaardigheden van de ouder(s), er is vaak weinig vertrouwen en vrijwel altijd gebrek aan toezicht en controle. Er is een willekeur in de controle, en willekeurig en hard straffen. De gezinsomgeving zelf vormt ook een belangrijk risico voor ontsporing en voor internaliserend en externaliserend probleemgedrag van het kind.
Gezinsinterventie: intensieve behandeling van het gezin moet centraal staan. Bij de lichtere variant volstaat MST; bij ernstiger gezinsproblemen moet het kind uit de gezinscontext worden gehaald en ondergebracht worden in een therapeutisch pleeggezin (MTFC).
Onderwijs: Er moet aandacht worden besteed aan een goede schoolgang. 2 opties zijn er: onder strikte afspraken en begeleiding terug naar de oude school of deelname aan Titan. Indien gewenst dient een verbod op omgang met verkeerde vrienden te worden opgelegd.
Kindproblemen in een traumatiserende gezinsomgeving
Bij het derde profiel doen zich beide eerdere problematische situaties voor: het kind vertoont gedragsproblemen (vaak gecombineerd met lage intelligentie) en de gezinsomgeving is onmachtig om het moeilijke kind te sturen en te helpen. Het gezin versterkt eerder de problemen van het kind, die deels zelfs uitkomst zijn van inadequate, chaotische opvoeding.
Gezinsinterventie: een intensieve behandeling van het gezin waarin ook de psychopathologie van het kind in de behandeling een cruciale plek krijgt MDFT.
Onderwijs: Ook hier moet worden gezocht naar aansluitende schoolgang. Er zijn 2 opties: onder strikte afspraken en begeleiding terug naar de oude school of deelname aan Titan. Indien gewenst dient een verbod op omgang met verkeerde vrienden te worden opgelegd.
Criminaliserende familieomgeving
Bij dit laatste profiel gaat het om gezinnen waarvan meerdere familieleden bekend zijn bij politie en justitie. Hierbij gaat het om criminaliteit als een routineus en vanzelfsprekend element in het alledaagse leven van de familie. In de vorige drie profielen zien de ouders het delinquente gedrag van de jongere als problematisch, maar voelen zich onmachtig om in te grijpen. In dit profiel zien ouders/familie het delinquente gedrag niet als problematisch, maar als een alledaagse activiteit. Gezinsinterventies zijn hier dan ook kansloos, omdat de ouders de situatie niet als problematisch ervaren. Ook het behandelen van de jongere maakt weinig kans, omdat ouders noodzaak niet inzien en de opgelegde sancties niet erkennen.
Onderwijs: scholing en arbeidstoeleiding is ook hier belangrijk (bijv. deelname aan Titan). Verder lijkt bij dit profiel een rationele keuzebenadering wellicht effectief: de kosten die verbonden zijn aan het plegen van misdrijven moeten fors worden verhoogd. Dit kan met een (maximale) boete, lange werkstraffen of detentie.
Van de groep minderjarige veelplegers die in Utrecht is onderzocht zijn gemiddeld per jeugdige bijna 13 delicten geregistreerd. Bij een kwart van deze groep wordt 14 tot zelfs 40 delicten geregistreerd. Dit geeft aan dat deze ‘jeugdige veelplegers’ veel delicten plegen en dit vraagt specifieke aandacht en beleid.
Etniciteit
Het aandeel van jongeren van Marokkaanse afkomst is bijna de helft van de hele groep. Opvallend is hierbij dat de Marokkaanse jeugdige veelplegers vooral aan de ‘onderkant’ van deze groep zitten (max.13 geregistreerde feiten), terwijl het aandeel van de autochtone Nederlanders hier onder de 14% blijft. Van de jongeren aan de ‘bovenkant’ met 14 of meer delicten maken de Marokkanen slechts 22% uit, terwijl het aandeel van de Nederlanders onder deze meest problematische groep 56% is en dus ruim 2,5 keer zo groot is. Ook duurt de criminele carrière van de Marokkaanse jongens gemiddeld een jaar korter. Marokkaanse veelplegers lijken een aantal jaren delicten te plegen, maar houden op (worden rustig) als ze meerderjarig worden. Bij Nederlanders is dit niet het geval: zij plegen meer delicten en de kans is ook groter dat ze ermee door blijven gaan als ze volwassen worden.
Laag IQ
Vrijwel altijd is er bij jeugdige veelplegers sprake van cognitieve beperkingen, zwakbegaafdheid of zelfs zwakzinnigheid. Testresultaten geven een gemiddeld IQ van 73. Ondanks de bevinding dat het vaak om ‘calculerend gedrag’ gaat, blijkt dat de jongeren die voorkomen op de veelplegerslijst zelden of nooit tot de intelligente jongeren behoren. Maar waar blijven de intelligentere jeugdige veelplegers? Het is onwaarschijnlijk dat die niet bestaan. Bevindingen van dit onderzoek wekken de indruk dat deze categorie slim genoeg is om vaak/altijd uit handen van de politie te blijven. De veelplegerslijst geeft dus een vertekend beeld van de ‘harde kern’.
Schooluitval voorkomen
Het lage IQ bij de geregistreerde jeugdige veelplegers speelt waarschijnlijk ook een rol bij hun problemen op school. Deze groep presteert zeer zwak op school en heeft veel gedragsproblemen. Ruim de helft van de jongeren heeft speciaal onderwijs genoten, maar de meesten zijn daar halverwege mee opgehouden of van verwijderd. Een deel van de onderzochte groep is gedurende langere tijd (1 maand tot 1.5 jaar) niet naar school gegaan. Projecten om terug te komen in het onderwijs lopen mis en scholen willen hen zelden terug.
Deze resultaten zijn zorgelijk gezien de sterke samenhang tussen spijbelen, voortijdig schoolverlaat en delinquent gedrag. Scholen zouden hun problematische jongens langer op school moeten proberen te houden.
Beschermingsmaatregelen
Een permanente lijst van jeugdige veelplegers brengt aspecten van het probleem in beeld. Maar het laat ook zien dat er al eerder meermalen contact is geweest met de jongere en dat daarbij lang niet altijd adequaat is gereageerd. Het opleggen van OTS is zeer laag en hier worden kansen gemist, want er is vaak sprake van gezinsproblematiek.
Afstemming civiele en strafrechtelijke aanpak
Gezien de overvloedig aanwezige kind- en gezinsproblematiek vraagt een succesvolle aanpak van jeugdige veelplegers een persoonsgerichte aanpak. Dit vraagt om een goede afstemming van strafrecht en civiel recht. Herinvoering van het bureau kinderrechter zou hierbij kunnen helpen. Hiermee wordt de organisatorische samenhang tussen civiele jeugdzaken en jeugdstrafzaken hersteld.
Tevens is het nuttig om de strafrechtelijke OTS opnieuw in te voeren: de rechter moet de gelegenheid krijgen om een OTS op te kunnen leggen.
Recidive en proportionaliteit
Kleine delicten worden steeds bestraft met lichte straffen. Dit komt door het proportionaliteitsprincipe dat eist dat de straf in verhouding staat tot de ernst van het individuele delict. Bij jeugdige veelplegers is het juist van belang om langdurig en intensief in te kunnen grijpen vanwege de recidive kans. Dit is mogelijk met civielrechtelijke interventies.
Strafrechtelijk biedt alleen de gedragsmaatregel een mogelijkheid om rekening te houden met recidive. Gewaarschuwd moet worden voor een andere strafrechtelijke reactie op het dilemma van veelplegen en kleine sancties: minderjarigen volgens het commune strafrecht bestraffen. Langs deze weg kan er in principe steviger worden ingegrepen (afschrikken). Het artikel wat dit mogelijk maakt is echter alleen bedoeld voor ernstige misdrijven en maatschappelijke geschoktheid. Bovendien moeten deze jongeren juist als problematische jongeren en niet als criminele volwassenen worden bejegend.
Multimodale aanpak
Zelfs in de eenvoudige en overzichtelijke gevallen zal bemoeienis vanuit speciaal onderwijs of arbeidstoeleiding noodzakelijk zijn. Daarnaast moet omgaan met verkeerde vrienden in veel gevallen verboden moeten worden. Ook moet er gezorgd worden voor professionele begeleiding van ouders. In de gevallen waarin de problemen voor een deel samenhangen met een ongunstige gezinsomgeving zal een daarop aangepaste meervoudige aanpak noodzakelijk zijn: zowel specifieke interventies gericht op de problematische gezinssituatie als specifieke interventies gericht op de jongere.
Flexibel inzetbare stok achter de deur
Een flexibel inzetbare stok achter de deur kan helpen: een vorm van detentie, vooral tijdens de avond, de nacht en het weekend, die vooral kortdurend kan worden opgelegd om contact met verkeerde vrienden of negatieve invloed vanuit de familie te vermijden. Vrijheidsbeneming moet wel in het teken staan van terugkeer naar de maatschappij, dus er moet contact zijn met de buitenwereld. De gedragsmaatregel biedt de mogelijkheid om een individueel pakket aan interventies samen te stellen. Maar deze kent juist op het punt van de combinatie met geslotenheid een belangrijk tekort. Jeugddetentie kan ook worden omgezet in een voorwaardelijke invrijheidstelling met een proeftijd en nieuwe voorwaarden. De nachtdetentie biedt ook kansen. Het combineert een strenge, punitieve aanpak met gecontroleerde maatschappelijke participatie.
Vergroten kennis maatregelen
Er blijkt behoefte aan het voortdurend op peil houden van de kennis omtrent adequate en relevante interventies voor deze moeilijke groep jongeren. Het gaat hierbij vooral om kennis over de mogelijkheden, condities en praktische toepasbaarheid van deze interventies. De instanties die hierover gaan (de Raad en BJZ) hebben de taak om wegens de achterliggende gezinsproblematiek een beschermingsmaatregel te adviseren. Goede beslissingen van de kinderrechter en OM zijn afhankelijk van informatie over het beschikbare aanbod, de toepasbaarheid op de doelgroep en adviezen.
Bron:
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2979 |
Add new contribution