ARMS voor psychologen - UU - Oefententamen

Vragen

Vraag 1

Beoordeel de volgende twee stellingen over de schatting van de betrouwbaarheid:

  1. Bij de test-hertest methode kan de betrouwbaarheidscoëfficiënt te hoog uitvallen omdat mensen zich nog items van de test herinneren.
  2. Bij de paralleltest methode kan de betrouwbaarheidscoëfficiënt te hoog uitvallen omdat de testen niet geheel parallel zijn.
    1. I is juist, II is juist
    2. I is juist, II is niet juist
    3. I is niet juist, II is juist
    4. I is niet juist, II is niet juist

Vraag 2

Een onderzoeker krijgt de opdracht om een nieuwe test te construeren voor het meten van de sociale vaardigheid van dove kinderen. De test bestaat uit 40 vragen en wordt bij 200 dove kinderen afgenomen. Dezelfde groep kinderen krijgt ook een andere test voorgelegd die sociaal welbevinden meet. De verwachte samenhang tussen beide constructen vinden we terug in een onderzoek naar de samenhang tussen beide constructen. Een dergelijk onderzoeksresultaat is een ondersteuning van:

  1. betrouwbaarheid
  2. inhoudsvaliditeit
  3. criteriumvaliditeit
  4. begripsvaliditeit

Vraag 3

In een onderzoek naar de relatie tussen de beroepen en opleidingen van vaders en zonen zijn de volgende variabelen gebruikt:

X1 = opleiding vader

X2 = status beroep vader

X3 = opleiding zoon

X4 = beroepsniveau 1e baan zoon

Een factoranalyse op deze vier variabelen leidde tot twee factoren. In de tabel staan de factorladingen en de communaliteiten. Welke geobserveerde variabele wordt het best verklaard in het model met twee factoren?

  1. X1
  2. X2
  3. X3
  4. X4

Vraag 4

Een onderzoeker ontwerpt dertig opdrachten over de kennis van DIEREN en PLANTEN. Aan beschrijving kent de onderzoeker een score toe tussen de 1 (zeer slecht) en de 10 (zeer goed). Uit een factoranalyse van de scores van 600 kinderen op de dertig opdrachten resulteren de volgende Eigenwaarden voor de eerste zes factoren: 12.0, 8.0, 1.5, 1.2, 0.6 en 0.5. Hoeveel factoren kies jij wanneer je inhoudelijke argumenten combineert met de informatie over de Eigenwaarden?

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4

Vraag 5

Beoordeel de volgende twee uitspraken:

  1. Bij een ANOVA moet de afhankelijke variabele minimaal van interval meetniveau zijn.
  2. Bij een multipele regressie mag de afhankelijke variabele dichotoom zijn.
    1. I is juist, II is juist
    2. I is juist, II is niet juist
    3. I is niet juist, II is juist
    4. I is niet juist, II is niet juist

Vraag 6

Een onderzoek naar de effecten op rekenvaardigheid (gemeten op een schaal van 1 (niet vaardig) tot 20 (zeer vaardig)) van SEKSE en LEEFTIJD (6, 8 en 10-jarigen) heeft geresulteerd in onderstaande gemiddelden diagram In het diagram geven de rondjes en vierkantjes de gemiddelde rekenvaardigheid van de bijbehorende groep weer. Welke effect(en) op rekenvaardigheid zijn af te leiden uit de figuur?

  1. Alleen een hoofdeffect van SEKSE
  2. Alleen een hoofdeffect van LEEFTIJD
  3. Alleen een interactie-effect SEKSE
  4. Een hoofdeffect van SEKSE en een hoofdeffect van LEEFTIJD

Vraag 7

Een psycholoog wil onderzoeken of voorkennis van lichaamsdelen (PREBODY) afhankelijk is van woonomgeving (SITE) en algemene ontwikkeling (PEABODY). Voor woonomgeving worden vier categorieën onderscheiden:

Site 1 = stad bevoordeeld

Site 2 = buitenwijk

Site 3 = stad benadeeld

Site 4 = dorp

Er is gebruik gemaakt van de gegevens uit het Sesamstraat onderzoek. De uitvoer van de analyse (parameter schattingen) is gegeven. Welke score op PREBODY voorspel jij voor een kind dat woont in een dorp en met een PEABODY-score van 50?

  1. 11.9
  2. 12.1
  3. 20.0
  4. 21.9

Vraag 8

Beschouw een figuur waarin met de twee ellipsen een puntenwolk voor jongens en voor meisjes is weergegeven. Het absolute verschil in gemiddelde gewicht tussen jongens en meisjes noemen we Vabs. Het verschil in gewicht tussen beide groepen na correctie met de covariaat lengte noemen we Vcor. Dan geldt als je Vabs en Vcor vergelijkt:

  1. Vabs = Vcor
  2. Vabs < Vcor
  3. Vabs > Vcor
  4. Geen uitspraak over mogelijk

Vraag 9

Een onderzoeker wil weten of er verschil in rekenvaardigheid (rapportcijfer) bestaat tussen jongens en meisjes. Hij trekt een aselecte steekproef van 50 jongens en een aselecte steekproef van 50 meisjes. Van elk kind krijgt hij het rapportcijfer rekenen (scores 0 tot 10) en ook de leeftijd (variërend van 80 tot 144 maanden) tot zijn beschikking. Welke analysetechniek is het meest geschikt voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag?

  1. Eenweg ANOVA
  2. Meerweg ANOVA
  3. Eenweg ANCOVA
  4. Meerweg ANCOVA

Antwoordindicatie

  1. B

  2. D

  3. A

  4. B

  5. B

  6. D

  7. D

  8. C

  9. C

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org
Submenu: Summaries & Activities
Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
Search a summary, study help or student organization