Vraag 1
Jochem en Sybren zijn ongehuwd en wonen sinds kort samen in een groot appartement in Amstelveen, dat sinds 2004 eigendom is van Jochem en door hem met een bancaire lening is gefinancierd. Jochem staat ook op dit adres ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie. Om de aftrek van hypotheekrente te optimaliseren willen Jochem en Sybren als fiscale partners voor de heffing van inkomstenbelasting worden aangemerkt.
Welke van de onderstaande handelingen leidt/leiden bij Jochem en Sybren tot partnerschap voor de Wet IB 2001?
- Sybren maakt de door Jochem aan de bank verschuldigde rente vanaf haar bankrekening over.
- Sybren registreert zich op dit adres in de Gemeentelijke Basisadministratie; bovendien gaan Jochem en Sybren bij de notaris een samenlevingscontract aan.
- Jochem en Sybren hoeven niets te doen omdat ze samenwonen in een eigen woning en derhalve van rechtswege fiscale partners van elkaar zijn.
- Ook Sybren registreert zich op dit adres in de Gemeentelijke Basisadministratie.
Vraag 2
Olke is fiscalist en wordt op een feestje aangesproken door Mark. Mark woont in Amsterdam, maar wil, om een paar keer per jaar de stad te ontvluchten, een vakantiewoning kopen in Katwijk. Hij vertelt Olke dat hij iets heeft gehoord over hypotheekrenteaftrek. Olke geeft aan dat hij wel geld aan Mark wil lenen om de vakantiewoning te kopen. Mark hoeft van Olke geen rente te betalen, maar mag over 30 jaar de lening ineens afbetalen. Op die manier kan Mark volgens Olke een zakelijke rente aftrekken in box 1. Dit is voor Mark de fiscaal voordeligste manier om de vakantiewoning aan te schaffen. Waarom klopt dit advies van Olke niet?
- Aangezien Mark de lening rentevrij kan aflossen, is er geen rente om af te trekken.
- De woning valt bij Mark in box 3.
- De lening wordt niet afgesloten bij een bank. Er kan daarom niet worden gesproken van aftrekbare hypotheekrente.
- In box 3 betaalt Mark feitelijk maar 1,2% belasting over zijn vakantiewoning, in box 1 kan het tarief over de vakantiewoning oplopen tot 52%.
Vraag 3
Welke uitspraak is onjuist ten aanzien van het opleggen van een bestuurlijke boete?
- De grondslag voor een vergrijpboete wegens niet, onjuist of onvolledig doen van aangifte bestaat uit het gehele bedrag van de aanslag.
- Een vergrijpboete bedraagt maximaal 300% van de boetegrondslag bij box III-inkomen.
- Een vergrijpboete bij navordering wordt tegelijk opgelegd met het vaststellen van de navorderingsaanslag.
- Voor het opleggen van een verzuimboete is opzet of grove schuld niet vereist.
Vraag 4
Wat is het doel van de deelnemingsvrijstelling?
- Voorkomen dat een dividenduitdeling van een dochtervennootschap aan haar moedervennootschap bij die moedervennootschap wordt belast.
- Voorkomen dat een dividenduitdeling van een dochtervennootschap aan haar moedervennootschap bij die dochtervennootschap wordt belast.
- Voorkomen dat een dividenduitdeling van een moedervennootschap aan haar dochtervennootschap bij die dochtervennootschap wordt belast.
- Voorkomen dat een dividenduitdeling van een moedervennootschap aan haar dochtervennootschap bij die moedervennootschap wordt belast.
Vraag 5
Welke stelling is juist over de heffing van inkomstenbelasting in box 3?
- Als twee vermogende personen zijn gehuwd, worden beiden elk voor de helft van hun gezamenlijk inkomen uit sparen en beleggen belast.
- Box 3 belast het inkomen uit sparen en beleggen. Iemand die geen spaargeld heeft, kan daarom niet te maken krijgen met box 3.
- Iemand die op een tot de grondslag van box 3 behorende spaarrekening in een jaar € 5.000 rente ontvangt, moet in dat jaar (afgezien van eventuele vrijstellingen en van het heffingvrije vermogen) 30% x € 5.000 = € 1.500 inkomstenbelasting betalen.
- Iemand die geen enkel vermogen bezit, maar op 2 januari een groot geldbedrag wint in het casino en zijn gehele vermogen weer op 29 december van datzelfde jaar verliest in het casino, is in dat jaar geen inkomstenbelasting in box 3 verschuldigd.
Vraag 6
Stelling I: Wanneer twee vennootschappen een fiscale eenheid aangaan, behoeven ze tezamen maar één maal aangifte vennootschapsbelasting te doen.
Stelling II: Een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting ontstaat van rechtswege.
Welke van de volgende alternatieven is juist?
- Beide stellingen zijn juist.
- Beide stellingen zijn onjuist.
- Stelling I is juist en stelling II is onjuist.
- Stelling I is onjuist en stelling II is juist.
Vraag 7
Jaap heeft een aandelenbelang van 5% in BuLo BV; Rens heeft een aandelenbelang van 95% in BuLo BV. Deze vennootschap maakte in 2015 een winst van € 1.000. Deze winst wordt niet uitgedeeld. Welke uitspraak is juist?
- Rens kan over 2015 op verzoek een fiscale eenheid aangaan met BuLo BV; zij betalen dan tezamen één maal vennootschapsbelasting over 95% van de winst van € 1.000.
- Jaap en Rens hebben beiden een aanmerkelijk belang in BuLo BV. Zij genieten in 2015 een vervreemdingsvoordeel uit hun aanmerkelijk belang dat belast is met vennootschapsbelasting.
- Jaap en Rens hebben beiden een aanmerkelijk belang in BuLo BV; zij genieten in 2015 geen regulier voordeel uit hun aanmerkelijk belang.
- Jaap en Rens hebben beiden een aanmerkelijk belang in BuLo BV; zij genieten in 2015 een vervreemdingsvoordeel uit hun aanmerkelijk belang, maar dit valt voor BuLo BV onder de deelnemingsvrijstelling.
Vraag 8
De termen belastingontwijking en belastingontduiking:
- verwijzen beide naar grensoverschrijdende transacties binnen multinationaal concernverband.
- verwijzen beide naar vormen van fraus legis.
- worden gebruikt ter aanduiding van het legaal respectievelijk illegaal verminderen van verplichtingen jegens de fiscus.
- zien op juridische constructies die ook wel worden aangeduid met de term 'illegale tax planning'.
Vraag 9
Welk van de volgende stellingen met betrekking tot het opleggen van een navorderingsaanslag is juist?
- Navordering is mogelijk indien ten gevolge van een fout ten onrechte geen aangifte heeft plaatsgevonden, hetgeen de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is, waarvan in elk geval sprake is indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 procent van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt.
- Navordering is onbeperkt mogelijk indien een belastingplichtige te kwader trouw is.
- Navordering is ten aanzien van binnenlandse inkomensbestanddelen mogelijk tot vijf jaar nadat de belastingschuld is ontstaan, eventueel verlengd met het verkregen uitstel.
- Navordering is uitsluitend mogelijk indien de inspecteur een nieuw feit heeft.
Vraag 10
Stelling I: Bij het opleggen van een naheffingsaanslag loonbelasting heeft de inspecteur geen 'nieuw feit' nodig.
Stelling II: Als de inspecteur aan een belastingplichtige een brief schrijft waarin hij aankondigt van plan te zijn van zijn aangifte inkomstenbelasting af te wijken, kan de belastingplichtige daartegen in bezwaar komen.
Welke van de volgende alternatieven is juist?
- Beide stellingen zijn juist.
- Beide stellingen zijn onjuist.
- Stelling I is juist en stelling II is onjuist.
- Stelling I is onjuist en stelling II is juist.
Vraag 11
Meneer Kreeft is fiscalist bij een grote multinational. Na een weekje brainstormen heeft hij de optimale fiscale structuur voor zijn multinational bedacht. Hij legt de structuur voor aan de leden van de Raad van Bestuur van de multinational. Zij constateren dat de structuur soms wel erg nadrukkelijk de grenzen van het fiscaal toelaatbare opzoekt. Meneer Kreeft vertelt de leden van de Raad van Bestuur dat zij zich geen zorgen hoeven te maken; een eventueel beroep van de fiscus op fraus legis zal bij de rechter niet slagen. Meneer Kreeft draagt voor zijn stelling 4 argumenten aan.
Welk argument is niet van belang voor de vraag of van fraus legis sprake is?
- De structuur miskent doel en strekking van de wet niet.
- De tekst van de wet staat deze structuur toe.
- Dit type structuur is bij multinationale ondernemingen gebruikelijk.
- Naast het motief om belasting te besparen, is de structuur ook opgezet omdat daarmee kostenvoordelen in de bedrijfsvoering kunnen worden behaald.
Vraag 12
Alexander heeft op martkplaats.nl zijn verzameling langspeelplaten uit de jaren vijftig te koop staan. Hij hoopt hier eenmalig een lekker zakcentje mee te verdienen. De verzameling heeft hij opgebouwd door regelmatig platenwinkels te bezoeken. Het aanleggen van de verzameling heeft hem € 5.000 gekost. Een belangstellende heeft al € 9.000 geboden. Welke bewering over de fiscale positie van Alexander is juist?
- De verzameling is aan te merken als een fictief aanmerkelijk belang en dus moet Alexander 25% inkomstenbelasting betalen over € 4.000 verkoopresultaat zodra de koop daadwerkelijk is gesloten.
- Gelet op het bod van de belangstellende op marktplaats moet Alexander, op grond van goed koopmansgebruik, € 4.000 als winst uit onderneming aangeven in box I.
- Mogelijk is de winst die Alexander bij de eventuele verkoop behaalt belast in box I als resultaat uit overige werkzaamheden.
- Verkopen via marktplaats.nl zijn nooit belast met inkomstenbelasting.
Vraag 13
Welke bewering is juist over de verhouding tussen het formele belastingrecht en het materiële belastingrecht?
- Het formele belastingrecht betreft de regels op grond waarvan de hoogte van de te betalen belasting wordt bepaald. Het materiële belastingrecht betreft de ongeschreven regels op grond waarvan de inspecteur rekening moet houden met de beginselen van behoorlijk bestuur.
- Een materiële belastingschuld ontstaat pas als de belastingschuld formeel is vastgesteld. Een formele belastingschuld ontstaat pas als de termijn om in bezwaar te komen tegen de aanslag is verlopen.
- Er is in wezen geen verschil tussen het formele belastingrecht en het materiële belastingrecht.
- Zonder regels van formeel belastingrecht zou de materiële belastingschuld niet kunnen worden geïnd.
Vraag 14
William (een Amerikaans staatsburger) reist elke dag van zijn woning in Antwerpen (België) naar zijn werk in Maastricht. Hij heeft in Maastricht Greta leren kennen. William en Greta hebben nu al vier jaar een relatie. William slaapt regelmatig bij Greta thuis in Maastricht. Omdat William in Nederland werkt en in Nederland een vriendin heeft, is William in Nederland op voetbal gegaan en maakt hij deel uit van het bestuur van de plaatselijke carnavalsvereniging in Maastricht. William en Greta zijn ook al op zoek naar een créche in Maastricht voor hun kindje dat over een maand ter wereld komt. Is William binnenlands of buitenlands belastingplichtig in Nederland?
- William heeft in zijn sociale en werkzame leven veel banden met Nederland. Hij is daarom waarschijnlijk binnenlands belastingplichtig.
- William is een Amerikaans staatsburger. Hij zal in de Verenigde Staten belastingplichtig zijn en is daarom in Nederland buitenlands belastingplichtig.
- William heeft een huis in België. Hij zal daarom in België binnenlands belastingplichtig zijn en dus in Nederland buitenlands belastingplichtig.
- William werkt in Nederland en is daarom in Nederland binnenlands belastingplichtig.
Vraag 15
Arjan is apotheker. Hij exploiteert zijn apotheek in de vorm van een eenmanszaak. Arjan heeft besloten om 10% van de aandelen in X BV, zijn leverancier van medicijnen, te kopen. Dit lijkt hem een goed idee, omdat hij nu nooit meer bang hoeft te zijn voor tekorten in de leveringen, aangezien hij de leveringen als aandeelhouder zelf in de hand heeft. Na drie jaar wil hij van leverancier veranderen; hij vervreemdt de aandelen in X BV met winst. De winst die is gemaakt op deze aandelen is:
- Belast als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang.
- Belast als vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang.
- Belast als winst uit onderneming in box 1.
- Vrijgesteld op grond van de deelnemingsvrijstelling.
Vraag 16
Stefan, meerderjarig maar nog thuiswonend, loopt 's morgens vroeg in Leiden over de Langegracht op weg naar huis. Hij heeft die nacht als ober in loondienst in een nachtclub gewerkt, waar hij van zijn cliënten in totaal € 250 fooi heeft gekregen. Onderweg vindt hij een briefje van € 10. Hij heeft berekend dat zijn schoenen door de wandeling naar huis € 0,50 minder waard zijn geworden als gevolg van slijtage en veroudering. Hij komt dus € 259,50 rijker thuis. Welk bedrag is volgens u belastbaar met inkomstenbelasting?
- € 10. De vondst van het briefje van € 10 is belast op grond van het profijtbeginsel. De € 250 aan fooi is een schenking en daarom niet belast met inkomstenbelasting. De waardevermindering van € 0,50 van zijn schoenen is niet aftrekbaar, omdat dat niets met zijn werk te maken heeft.
- € 250. De fooi kan worden gezien als belastbaar loon of als resultaat uit overige werkzaamheden en is dus belast. Het briefje van € 10 is geen inkomen uit een bron in de zin van de Wet IB 2001. De waardevermindering van € 0,50 van zijn schoenen is niet aftrekbaar, omdat die onvoldoende met een bron van inkomen samenhangt.
- € 9,50. De vondst van het briefje van € 10 is belast op grond van het profijtbeginsel. De € 250 aan fooi is een schenking en daarom niet belast met inkomstenbelasting. De waardevermindering van € 0,50 van zijn schoenen is wel aftrekbaar als kosten van woon-werkverkeer.
- Nihil. De fooi is niet belast, want die heeft hij als schenking gekregen van zijn cliënten. De vondst van het briefje van € 10 is geen bron van inkomen. De waardevermindering van € 0,50 van zijn schoenen is niet aftrekbaar, omdat dat niets met zijn werk te maken heeft.
Vraag 17
De heer Valkenburg is directeur-grootaandeelhouder van Pucom BV. In een gegeven jaar maakt Pucom BV een winst van € 100.000. Pucom BV besluit dat jaar slechts € 10.000 aan dividend uit te keren aan de heer Valkenburg. Welke van de onderstaande beweringen is juist?
- Het is niet toegestaan slechts € 10.000 aan dividend uit te keren. Al hetgeen de heer Valkenburg verkrijgt uit Pucom BV dient te worden aangemerkt als loon.
- Het is toegestaan slechts € 10.000 als dividend uit te keren. Dit is bij de heer Valkenburg belast met inkomstenbelasting.
- Het is toegestaan slechts € 10.000 als dividend uit te keren. Dit is bij de heer Valkenburg niet belast omdat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is.
- Omdat er € 100.000 winst wordt gemaakt, moet deze volledige winst bij de heer Valkenburg worden belast met inkomstenbelasting.
Vraag 18
Anne (20 jaar) en Jasper (25 jaar) wonen samen in Gouda. Ze staan allebei ingeschreven op hetzelfde woonadres en hebben een notarieel samenlevingscontract. Anne heeft 3% van de aandelen in Roebels BV. Jasper houdt ook 3% van de aandelen in Roebels BV. Welk van de onderstaande alternatieven is juist?
- Anne en Jasper hebben allebei geen aanmerkelijk belang.
- Anne en Jasper hebben allebei een aanmerkelijk belang op grond van art. 4.6 Wet IB 2001.
- Anne en Jasper hebben allebei een aanmerkelijk belang op grond van art. 4.10 Wet IB 2001.
- Annee en Jasper hebben allebei een aanmerkelijk belang op grond van art. 4.9 Wet IB 2001.
Vraag 19
Sebastiaan begon enkele jaren geleden een handeltje in de verkoop van oude meubels. De verkoop vindt plaats in een door Sebastiaan gehuurde winkelruimte. Het gaat goed met de zaken en Sebastiaan behaalt inmiddels een aardig resultaat. Hij besteedt inmiddels 4 dagen per week aan het handeltje en heeft een aanzienlijke klantenkring. Welke van onderstaande beweringen is juist?
- Het resultaat dat Sebastiaan behaalt, blijft onbelast omdat er geen sprake is van een objectieve onderneming.
- Het resultaat dat Sebastiaan behaalt, moet op grond van de rangorderegeling van artikel 2.14 Wet IB 2001 als winst uit onderneming worden belast.
- Het resultaat dat Sebastiaan behaalt, moet op grond van de rangorderegeling van artikel 2.14 Wet IB 2001 als resultaat uit overige werkzaamheden worden belast.
- Sebastiaan mag zelf kiezen of het resultaat dat hij behaalt, als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden wordt belast.
Vraag 20
Welke bewering met betrekking tot het begrip 'objectieve onderneming' is juist?
- Er is slechts sprake van een objectieve onderneming indien die onderneming rechtspersoonlijkheid heeft.
- In wezen is het begrip 'objectieve onderneming' niet van belang omdat het volgens de Hoge Raad in de Wet IB 2001 gaat om het subjectieve ondernemerschap.
- Een objectieve onderneming is een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal die deelneemt aan het economische verkeer en winst beoogt te behalen.
- Het ondernemingsbegrip in de Wet IB 2001 maakt het begrip 'objectieve onderneming' in feite overbodig.
Vraag 21
BV M houdt 100% van de aandelen in BV D. Beide vennootschappen zijn gevestigd in Nederland. BV M en BV D zijn gevoegd in een fiscale eenheid. BV D keert een dividend van € 100 uit aan BV M. Welke van de onderstaande beweringen over het dividend is juist?
- Omdat BV M en BV D zijn gevoegd in fiscale eenheid kan er geen dividend worden uitgekeerd.
- Omdat BV M en BV D zijn gevoegd in fiscale eenheid wordt er fiscaal gezien geen dividend waargenomen.
- Omdat BV M meer dan 5% van de aandelen houdt in BV D, is het dividend bij BV M onbelast op grond van de deelnemingsvrijstelling van art. 13 Wet Vpb.
- Omdat BV M met BV D is gevoegd in fiscale eenheid, is de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing en is het dividend dus belast bij BV M.
Vraag 22
Mohammed, woonachtig in Nederland, houdt alle aandelen in Papa BV. Papa BV houdt zich bezig met het produceren van bureaustoelen. Tevens heeft Papa BV alle aandelen in Dochter BV. Die houdt zich bezig met het produceren van allerlei kantoorartikelen. Beide vennootschappen zijn gevestigd in Nederland. Dochter BV keert een dividend uit. Dit dividend:
- is bij Mohammed belast als regulier voordeel op grond van hoofdstuk 4 van de Wet IB 2001.
- is bij Mohammed belast als vervreemdingsvoordeel op grond van hoofdstuk 4 van de Wet IB 2001.
- is bij Mohammed niet belast omdat dit voor hem geen inkomen vormt als bedoeld in de Wet IB 2001.
- is bij Mohammed niet belast op grond van de deelnemingsvrijstelling.
Vraag 23
Frank is ondernemer voor de inkomstenbelasting en houdt zich bezig met het importeren en verkopen van Cubaanse speedboten. Ter zake van het bezichtigen van een aantal interessante exemplaren heeft Frank bij KLM een vliegticket naar Cuba gekocht voor een bedrag van € 1.800. Bij Easyjet kost zo'n ticket slechts € 750.
Welke van de volgende antwoorden is juist?
- De kosten komen geheel niet voor aftrek in aanmerking, omdat Cuba buiten de Europese Unie is gelegen.
- Frank kan het bedrag van € 1.800 alleen in mindering op zijn fiscale winst brengen, indien de zakenreis ook daadwerkelijk heeft geleid tot de aankoop van speedboten.
- Frank kan het bedrag van € 1.800 als ondernemingskosten in mindering op zijn fiscale winst brengen, mits hij kan aantonen deze kosten ook daadwerkelijk te hebben gemaakt.
- Frank kan slechts een bedrag van € 750 in mindering op zijn fiscale winst brengen, omdat dit de prijs is voor het goedkoopste ticket naar Cuba.
Vraag 24
Welke van de onderstaande beweringen is juist?
- Aangezien het belastingrecht onderdeel vormt van het bestuursrecht, komen de besluiten waar je volgens de AWR bezwaar tegen kan maken overeen met de besluiten waar je volgens de Awb bezwaar tegen kan maken.
- De loonbelasting is een aangiftebelasting, daar hoort de systematiek van navordering bij.
- In het belastingrecht kan iedereen bij alle gerechtelijke instanties zelf zijn eigen zaak bepleiten.
- Indien je in een bepaald jaar geen inkomen hebt verworven, en je wordt door de inspecteur uitgenodigd tot het doen van aangifte, ben je verplicht tot het doen van aangifte.
Vraag 25
LeiDi BV heeft alle aandelen in Prosit GmbH. Prosit GmbH maakt een grote winst met de verkoop van bier. Deze winst wordt in Duitsland met Duitse vennootschapsbelasting belast. Vervolgens wordt de winst als dividend uitgekeerd aan LeiDi BV. Welke van de onderstaande opties is juist?
- Er is sprake van juridisch dubbele belastingheffing. Duitsland belast het dividend met vennootschapsbelasting en Nederland belast het dividend op grond van art. 8 Wet Vpb jo. art. 3.8 Wet IB 2001 ook met vennootschapsbelasting.
- Potentieel is sprake van economisch dubbele belastingheffing. Dubbele heffing wordt echter voorkomen door toepassing van de deelnemingsvrijstelling.
- Potentieel is sprake van economische dubbele belastingheffing. Echter Nederland en Duitsland hebben een verdrag gesloten waardoor dubbele heffing wordt voorkomen.
- Potentieel is sprake van juridisch dubbele belastingheffing. Dubbele heffing wordt echter voorkomen door toepassing van de deelnemingsvrijstelling.
Vraag 26
Op welke wijzen kan juridisch dubbele belasting worden voorkomen?
- Door toepassing van een belastingverdrag.
- Door toepassing van de eenzijdige regels van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001.
- Door het vormen van een fiscale eenheid
- Door toepassing van de deelnemingsvrijstelling
- 1 en 2
- 1, 2 en 4
- 1, 2, 3 en 4
- 3 en 4
Vraag 27
Stelling I: Als een natuurlijke persoon of een rechtspersoon in Nederland 'buitenlands belastingplichtige' is, betekent dit dat die persoon c.q. die rechtspersoon inkomen afkomstig uit het buitenland ontvangt.
Stelling II: Voor natuurlijke personen en rechtspersonen die in Nederland woonachtig zijn c.q. gevestigd zijn, heft Nederland over het inkomen c.q. de winst waar ook ter wereld verdiend (het 'wereldinkomen'), mits de activiteiten ook buiten Nederland zijn uitgevoerd.
Welke van de volgende alternatieven is juist?
- Beide stellingen zijn juist.
- Beide stellingen zijn onjuist.
- Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
- Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
Vraag 28
Duco woont in Leiden. Hij heeft in privé een belang van 6% in Sauerkraut GmbH, een vennootschap gevestigd in Duitsland die qua rechtsvorm vergelijkbaar is met een Nederlandse BV. De BV keert jaarlijks een dividend uit aan Duco. Welke stelling is juist?
- Duco heeft een aanmerkelijk belang in Sauerkraut GmbH waarop hoofdstuk 4 van de Wet IB 2001 van toepassing is.
- De aandelen in Sauerkraut GmbH kwalificeren niet als een aanmerkelijk belang in de zin van hoofdstuk 4 van de Wet IB 2001, omdat het een buitenlandse vennootschap betreft.
- Het betreft inkomsten uit een buitenlandse vennootschap, dus hoofdstuk 7 van de Wet IB 2001 is van toepassing.
- Sauerkraut GmbH wordt geacht een onderneming te drijven. De dividenden zijn voor Duco dus winst uit onderneming (art. 3.2 Wet IB 2001).
Vraag 29
Kees is 70 jaar en woont al zijn hele leven in Amersfoort. Hij is inmiddels met pensioen, maar had vroeger een goede baan en heeft in de jaren 70 en 80 ieder jaar een deel van zijn nettosalaris kunnen sparen. Hij is gedurende deze periode regelmatig naar Zwitserland afgereisd om het gespaarde geld op zijn Zwitserse bankrekening te storten. In 2016 bestaat de Zwitserse bankrekening van Kees nog steeds. Hij ontvangt jaarlijks rente over zijn Zwitsers spaartegoed. Het geld op de Zwitserse bankrekening heeft hij bewust niet aangegeven bij de Nederlandse belastingdienst. De Nederlandse belastingdienst ontvangt in mei 2016 een USB-stick van een voormalige medewerker van de Zwitserse bank waarop ook de gegevens van de Zwitserse bankrekening van Kees zijn opgenomen. Kees heeft voor alle jaren tot en met 2014 al een aanslag inkomstenbelasting ontvangen waarin geen rekening is gehouden met het Zwitserse spaartegoed.
Stel dat Nederland over het Zwitserse spaartegoed inkomstenbelasting van Kees mag heffen. De inspecteur wil inkomstenbelasting heffen over alle jaren waar dat nog mogelijk is. Hoeveel jaar zijn dat en op grond van welke bepaling?
- 12 jaar, art. 16 lid 4 AWR.
- 3 jaar, art. 11 lid 3 AWR.
- 5 jaar, art. 16 lid 3 AWR.
- 5 jaar, art. 20 lid 3 AWR.
Vraag 30
Om welke fiscale reden hebben (naar men zegt) bands als de Rolling Stones en U2 een houdstermaatschappij ('brievenbusmaatschappij') in Nederland?
- Door gebruik te maken van de Nederlandse deelnemingsvrijstelling wordt het grootste deel van hun inkomen nergens ter wereld belast.
- Door het vormen van een fiscale eenheid kunnen deze houdstermaatschappijen hun wereldwijde risico's delen.
- Het gebruik van het Nederlandse netwerk van belastingverdragen levert een aanzienlijke besparing op van bronheffingen op royalty's, terwijl Nederland zelf niet zo'n bronheffing kent.
- Het lage tarief van box 3 voor niet-ingezetenen stelt hen in staat om vrijwel belastingvrij vermogen op te bouwen in Nederland.
Vraag 31
Om ondernemingskosten te kunnen aftrekken van de winst moet de ondernemer kunnen aantonen dat:
- de kosten noodzakelijk waren voor de continuïteit van de onderneming.
- de kosten zijn gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming.
- deze kosten 'matchen' (conform de regels van goedkoopmansgebruik) met de opbrengsten die worden behaald.
- het in zijn branche gebruikelijk is dat ondernemers dergelijke kosten maken.
Vraag 32
De slager haalt 's avonds voordat hij de deur van de slagerij sluit, een stuk vlees ter waarde van € 50 uit de koeling voor de verjaardag van zijn vrouw. Fiscaal moet deze € 50 worden aangemerkt als:
- een kapitaalstorting.
- een onttrekking.
- een resultaat uit overige werkzaamheden.
- ondernemingskosten.
Vraag 33
Dobbel BV houdt 90% van de aandelen in Omval BV. In 2016 vervreemdt Dobbel BV om niet goederen aan Omval BV met een waarde van € 200.000. Wat zijn de fiscale gevolgen van deze vervreemding?
- Er is sprake van een informele kapitaalstorting van Dobbel BV in Omval BV; Dobbel BV dient in beginsel € 200.000 winst te nemen als gevolg van de vervreemding.
- Er zijn geen fiscale gevolgen, aangezien sprake is van een onttrekking van Dobbel BV.
- Er zijn geen fiscale gevolgen, omdat de deelnemingsvrijstelling bij Dobbel BV van toepassing is.
- Er zijn geen fiscale gevolgen, althans niet wanneer Dobbel BV en Omval BV een fiscale eenheid vormen.
Vraag 34
Paco is rijk geworden door de handel in vastgoed. Paco bezit de navolgende vermogensbestanddelen op 1 januari 2016:
- Aandelen genoteerd aan de Amerikaanse New York Stock Exchange.
- Aandelen genoteerd aan de Nederlandse effectenbeurs.
- Drie motorjachten gelegen in de haven van Monaco die hij verhuurt.
- Een appartement in Italië; hierin overwintert Ronaldo jaarlijks.
- Een bankrekening bij de ING.
- Een bankrekening in Italië.
- Een grachtenpand in Amsterdam; Ronaldo bewoont dit pand gedurende zeven maanden per jaar.
- Een natuurterrein in de buurt van de Veluwe.
- Een schilderij van Mondriaan. Dit schilderij heeft Ronaldo in zijn woonkamer hangen, vanwege zijn passie voor abstracte kunst.
- Enkele gouden sieraden, opgeslagen in een kluis in het appartement in Amsterdam.
Welke van de hier genoemde vermogensbestanddelen behoren voor Paco niet tot zijn rendementsgrondslag in box 3?
- Alle genoemde vermogensbestanddelen behoren tot de grondslag van box 3.
- 4, 6, 9 en 10.
- 3, 4, 7, 8, 9 en 10.
- 7, 8 en 9.
Vraag 35
Bij het starten van een onderneming kan een keuze worden gemaakt uit verschillende rechtsvormen. Veelal staan ondernemers voor de keuze "eenmanszaak of BV?" Wat zijn de belangrijkste fiscale afwegingen?
- Bij een lage winst is de BV aantrekkelijker: voor lage winsten bedraagt het tarief vennootschapsbelasting slechts 20%. Bij een hoge winst is een eenmanszaak aantrekkelijker door het progressieve tarief van box 1.
- Bij een lage winst is de eenmanszaak aantrekkelijker: de ondernemer heeft doorgaans toegang tot de ondernemingsfaciliteiten van de Wet IB 2001 en betaalt daardoor weinig inkomstenbelasting. Bij een hogere winst is de BV aantrekkelijker door het gecombineerde tarief van vennootschapsbelasting en box 2 van de Wet IB 2001.
- Een ondernemer die kiest voor de eenmanszaak wordt voor de kostenaftrek beperkt door de aftrekbeperkingen van art. 3.14 e.v. Wet IB 2001. Een ondernemer die kiest voor een BV zal niet worden beperkt in de kostenaftrek.
- Een ondernemer die kiest voor de eenmanszaak, moet zelf aan het urencriterium voldoen om in aanmerking te komen voor de ondernemingsfaciliteiten. Een ondernemer die kiest voor de BV-vorm, moet zelf én ook met zijn vennootschap aan het urencriterium voldoen om in aanmerking te komen voor de ondernemingsfaciliteiten en is minder aantrekkelijk ingeval de ondernemer weinig tijd besteedt aan de bedrijfsvoering.
Vraag 36
Spearman BV bezit 95% van de aandelen in Snicke BV. Zij vormen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Spearman BV verstrekt een lening aan Snicke BV, met als gevolg dat Snicke BV een rente is verschuldigd aan Spearman BV. Tevens keert Snicke BV een dividend ter grootte van € 250.000 uit. Welke stelling is juist ter zake van de belastingheffing bij Spearman BV?
- Aangezien de deelnemingsvrijstelling van toepassing is, worden de ontvangen rente en de ontvangen dividenduitkering niet belast bij Spearman BV.
- Aangezien Spearman BV en Snicke BV een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting vormen, worden de ontvangen rente en de ontvangen dividenduitkering niet belast bij Spearman BV.
- Aangezien Spearman BV en Snicke BV een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting vormen, wordt de ontvangen rente niet belast bij Spearman BV. Het ontvangen dividend is belast bij Spearman BV. doordat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is.
- Aangezien Spearman BV en Snicke BV een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting vormen, mag Spearman BV de ontvangen dividenduitkering salderen met de ontvangen rente. Wanneer de ontvangen rente hoger is dan het ontvangen dividend, is op het saldo de deelnemingsvrijstelling van toepassing.
Vraag 37
Wat wordt bedoeld met de 'subjectieve en de objectieve belastingplicht' in de inkomstenbelasting?
- De subjectieve belastingplicht geeft aan welke natuurlijke personen op grond van de Wet IB 2001 aan inkomstenbelasting zijn onderworpen. De objectieve belastingplicht geeft aan welk inkomen van natuurlijke personen op grond van de Wet IB 2001 in de belastingheffing wordt betrokken.
- De subjectieve belastingplicht geeft aan welk inkomen van natuurlijke personen op grond van de Wet IB 2001 in de belastingheffing wordt betrokken. De objectieve belastingplicht geef aan welke natuurlijke personen op grond van de Wet IB 2001 aan inkomstenbelasting zijn onderworpen.
- De subjectieve belastingplicht in de inkomstenbelasting ziet op het van toepassing zijnde tarief op het belastbare inkomsten. De objectieve belastingplicht ziet op de van toepassing zijnde heffingstechniek.
- De subjectieve belastingplicht wijst op die artikelen in de Wet IB 2001 die voor de invulling van het belastbare feit onderhevig zijn aan het subjectieve oordeel van de Belastingdienst. De objectieve belastingplicht wijst op die artikelen in de Wet IB 2001 op basis waarvan de belastingplicht objectief is vast te stellen.
Vraag 38
Het goedkoopmansgebruik is van belang bij het berekenen van:
- De jaarwinst van een onderneming.
- De stakingswinst van een onderneming.
- De totaalwinst van een onderneming.
- Het resultaat uit overige werkzaamheden.
Vraag 39
Welke van de vier volgende stellingen over resultaat uit overige werkzaamheden is juist?
- Het genieten van resultaat uit overige werkzaamheden wordt in veel gevallen door de wetgever aangemerkt als een fictieve dienstbetrekking
- Het resultaat uit overige werkzaamheden moet altijd zijn toe te schrijven aan arbeid
- Wanneer hobby's of vrijwilligerswerk inkomsten opleveren, vormen die inkomsten altijd resultaat uit overige werkzaamheden.
- Wie resultaat uit overige werkzaamheden geniet, kan onder voorwaarden aanspraak maken op de faciliteiten van art. 3.74 (e.v.) Wet IB 2001.
Vraag 40
Art. 10a Wet Vpb 1969 beperkt de aftrekbaarheid van rente. Wat is het probleem dat deze regeling beoogt op te lossen?
- Art. 10a Wet Vpb 1969 beperkt de fiscale prikkel om met geleend geld investeringen in het buitenland te financieren.
- Art. 10a Wet Vpb 1969 voorkomt dat te veel geld wordt geleend voor de bedrijfsvoering van ondernemingen.
- Verbonden vennootschappen gebruiken onderlinge leningen en rentebetalingen om op kunstmatige wijze belasting te besparen. Art. 10a Wet Vpb 1969 zorgt er voor dat rente minimaal éénmaal wordt belast.
- Verbonden vennootschappen gebruiken onderlinge leningen en rentebetalingen om op kunstmatige wijze belasting te besparen. Art. 10a Wet Vpb 1969 sluit de renteaftrek uit voor enkele gekunstelde situaties.
Topsport Holding BV (hierna: TSH BV) houdt alle aandelen in European Soccer AG (hierna: ES AG). ES AG is een in Duitsland gevestigde vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal. In 2014 heeft ES AG behoefte aan € 20.000.000 in verband met de aankoop van televisierechten voor het Europese Kampioenschap voetbal in 2016 (hierna: EK 2016). Het gaat om de televisierechten voor uitzendingen van de voetbalwedstrijden van het Nederlandse, Belgische en Duitse nationale elftal. TSH BV staat voor de keuze om het geld aan ES AG te verstrekken in de vorm van vreemd vermogen, dan wel eigen vermogen. Gegeven is dat het vennootschapsbelastingtarief in Duitsland 30% bedraagt en dat Duitsland op hoofdlijnen een vergelijkbaar vennootschapsbelastingstelsel kent.
a) Geef de belangrijkste kenmerken van vreemd vermogen en eigen vermogen voor fiscale doeleinden (4 punten).
b) Geef aan welk alternatief voor fiscale doeleinden in dit geval het meest aantrekkelijk is en leg uit waarom (6 punten).
Stel dat TSH BV het geld als eigen vermogen aan ES AG heeft verstrekt. In 2015 wordt bekend dat Nederland niet deelneemt aan het EK 2016. Om die reden blijkt het dure televisiecontract veel minder waard dan de € 20.000.000 die ES AG daarvoor heeft betaald. Hierdoor zijn ook de aandelen in ES AG behoorlijk in waarde gedaald. TSH BV besluit de aandelen te verkopen en lijdt daarmee een verlies van € 8.000.000. TSH BV heeft dit verlies in aanmerking genomen in de aangifte vennootschapsbelasting 2015. De inspecteur heeft vragen gesteld naar aanleiding van deze aftrekpost.
c) Geef aan op basis van welke wettelijke grondslag de inspecteur het verlies (terecht) ter discussie stelt en verwijs daarbij naar de relevante wettelijke bepalingen (5 punten).
Tevens heeft de inspecteur aangekondigd een vergrijpboete te zullen opleggen. SH BV is geschrokken van de aangekondigde boete. De directeur van TSH BV heeft een afspraak gemaakt met de inspecteur en wil in het gesprek volledige openheid van zaken geven om zodoende gebruik te maken van de inkeerregeling.
d) Geef een gemotiveerde inschatting van de kans dat een beroep op deze regeling zal worden gehonoreerd (5 punten).
Meerkeuzevragen
- B - Artikel 1.2 Wet IB 2001 jo. artikel 5a AWR.
- B - Artikel 5.3 lid 2 sub a Wet IB 2001.
- A - Artikel 67d lid 2 en artikel 67e lid 2 AWR.
- A - art. 13 Wet Vpb 1969.
- D - Artikel 5.2 lid 1 Wet IB 2001 (peildatum: begin van het kalenderjaar).
- C - Artikel 15 lid 1 Wet Vpb 1969 ("de belasting wordt geheven bij de moedermaatschapij"). Artikel 15 lid 1 Wet Vpb 1969 ("op verzoek").
- C - Zie artikel 4.6 jo. 4.12 lid 1 Wet IB 2001.
- C
- C - Artikel 16 lid 3 AWR.
- C - Artikel 20 AWR. Artikel 6:4 Awb.
- C
- C - Voorwaarden resultaat uit overige werkzaamheden art. 3.90 Wet IB 2001 (jurisprudentie / colleges):
1) Arbeid
2) Deelname aan het economische verkeer
3) Voordeel beogen
4) Voordeel verwachten - D
- A - Op basis van artikel 4 AWR wordt naar de feiten en omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Dit is feitelijk en is dan ook met name door de feitenrechters ingevuld. Volgens de Hoge Raad gaat het erom met welke plek de belastingplichtige een duurzame band van persoonlijke aard heeft. De innerlijke wil van belastingplichtige speelt geen rol.
Factoren die onder andere van belang zijn:
- Het ter beschikking hebben van een duurzame woning
- Verblijfplaats familie
- Plaats waar arbeid wordt verricht
- Plaats waar medische behandelingen worden ondergaan
- Lidmaatschap verenigingen
Er is geen sprake van een onderlinge rangorde tussen de factoren. Telkens zullen de concrete factoren onderling moeten worden afgewogen. Wel zijn sociale factoren over het algemeen zwaarwegender dan economische factoren. - C - Artikel 3.8 Wet IB 2001.
- B - Artikel 3.80 Wet IB 2001 jo. artikel 10 Wet LB. Art. 3.90 Wet IB 2001. Art. 2.3 Wet IB 2001.
- B - Artikel 4.6 jo. 4.12 lid 1 sub a Wet IB 2001.
- B - Artikel 4.6 Wet IB 2001. Artikel 1.2 Wet IB 2001 jo. artikel 5a AWR
- B - Artikel 2.14 jo. 3.2 Wet IB 2001
- C
- B - Artikel 15 Wet Vpb 1969
- C - Artikel 4.6 jo. 4.12 Wet IB 2001.
- C - Artikel 3.8 Wet IB 2001.
- D - Artikel 8 lid 1 AWR.
- B - Artikel 13 Wet Vpb 1969.
- A
- B - Artikel 2.1 lid 1 sub b jo. lid 1 Wet IB 2001 en artikel 3 Wet Vpb 1969.
- A - Artikel 4.6 Wet IB 2001.
- A - Artikel 16 lid 4 AWR.
- C
- B
- B
- A
- D - Artikel 5.3 lid 2 en lid 3 Wet IB 2001.
- B
- B - Artikel 15 Wet Vpb 1969
- A
- A - Artikel 3.25 Wet IB 2001.
- B - Voorwaarden resultaat uit overige werkzaamheden art. 3.90 Wet IB 2001 (jurisprudentie / colleges):
1) Arbeid
2) Deelname aan het economische verkeer
3) Voordeel beogen
4) Voordeel verwachten - D - Artikel 10 a Wet Vpb 1969
Open vragen
a) Eigen vermogen is risicodragend kapitaal dat de aandeelhouder aan de vennootschap ter beschikking stelt, door b.v. (informele) kapitaalstortingen op de aandelen (nominaal gestort kapitaal plus agio). Vergoeding voor EV is dividend.
Vreemd vermogen is een lening die door een geldverstrekker (crediteur) aan de vennootschap ter beschikking is gesteld en waarvoor een terugbetalingsverplichting geldt. Vergoeding voor VV is rente.
b) Als hoofdregel geldt dat de kosten voor de verstrekking van vreemd vermogen (rente) aftrekbaar zijn van de winst, maar de vergoeding op de verstrekking van eigen vermogen (dividend) is dat niet (evt. art. 10-1-a Wet Vpb. 1969 noemen).
Rentekosten behoren tot de kosten van de onderneming en zijn dus aftrekbaar op grond van art. 8 Wet Vpb 1969 jo. art. 3.8 Wet IB 2001. Er vanuit gaande dat Duitsland vergelijkbare regels kent, zou ES AG de rente in aftrek kunnen brengen op de winst, die in Duitsland zou worden belast tegen een tarief van 30%.
Bij TSH BV zijn rente-inkomsten belast (art. 8 Wet Vpb 1969 jo. art. 3.8 Wet IB 2001).
Dividend is daarentegen niet aftrekbaar op grond van art. 10, lid 1, onderdeel a Wet Vpb 1969, dus ES AG zou dividendbetalingen niet ten laste van de winst kunnen brengen.
De door TSH BV ontvangen dividenden zullen onder toepassing van de deelnemingsvrijstelling (art. 13 Wet Vpb 1969) zijn vrijgesteld.
Conclusie: de verstrekking van de 20.000.000 in de vorm van een lening (vreemd vermogen) is fiscaal in dit geval het meest aantrekkelijk, omdat de renteaftrek plaatsvindt tegen het Duitse tarief van 30%.
c) Aangezien TSH BV meer dan 5% van de aandelen houdt in ES AG (namelijk 100% van de aandelen) is de deelnemingsvrijstelling van art. 13 Wet Vpb 1969 van toepassing. ES AG heeft een in aandelen verdeeld kapitaal (art. 13, lid 1).
Dat ES AG in Duitsland is gevestigd maakt voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling niet uit (art. 13, lid 2).
De deelnemingsvrijstelling bepaalt dat de voordelen uit hoofde van de deelneming zijn vrijgesteld. Daaronder vallen de voordelen bij vervreemding van de aandelen. Het begrip ‘voordelen’ moet algebraïsch worden opgevat.
TSH BV realiseert een verlies van € 8.000.000 op de verkoop van de aandelen. Dit verlies valt als ‘vervreemdingsvoordeel’ onder de deelnemingsvrijstelling. Het kan dus niet in aftrek worden gebracht op de winst van TSH BV.
Conclusie: op grond van art. 13, lid 1 Wet Vpb 1969 kan TSH BV het verlies niet in aftrek brengen. Het standpunt van de inspecteur is juist.
d) De inkeerregeling staat in de wet in art. 67n AWR (‘vrijwillige verbetering’).
Een geslaagd beroep op de inkeerregeling leidt ertoe dat geen boete wordt opgelegd (lid 1) of dat de boete wordt gematigd (lid 2 en par. 5 en 7 van het BBBB).
Voorwaarden voor de inkeerregeling zijn dat de belastingplichtige binnen twee jaar nadat hij een onjuiste/onvolledige aangifte heeft gedaan, alsnog een juiste aangifte doet of volledige inlichtingen (etc.) verstrekt en dat de belastingplichtige dit doet vóórdat hij weet of redelijkerwijs het vermoeden heeft dat de inspecteur van de onjuistheid op de hoogte is.
Aangezien uit de casus volgt dat de inspecteur vragen heeft gesteld naar aanleiding van de aftrekpost en heeft aangekondigd een vergrijpboete te zullen opleggen, is duidelijk dat de inspecteur reeds op de hoogte was van de onjuiste aangifte.
Conclusie: een beroep op de inkeerregeling van art. 67n AWR zal niet succesvol zijn nu is de inspecteur TSH BV ‘al op het spoor’ is. Van ‘vrijwillige’ verbetering is dan immers geen sprake.
Add new contribution