Law and public administration - Theme
- 12732 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
De rechtshandeling is geregeld in titel 3.2 BW. Hier is echter geen omschrijving van de rechtshandeling opgenomen, vanwege uiteenlopende toepasbare rechtstheorieën over de betekenis van dit begrip. Hier is ook geen behoefte aan; de omschrijving van de vereisten van art. 3:33 BW is voldoende voor de praktijk. Vereist is een op rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Ofwel: een handeling waarmee een rechtsgevolg wordt beoogd of een handeling gericht op rechtsgevolg, een rechtsgevolg is het in het leven roepen, tenietgaan of wijzigen van een juridische relatie. Rechtshandelingen zijn bijvoorbeeld het sluiten van een koopovereenkomst of een arbeidsovereenkomst. Een onrechtmatige daad is bijvoorbeeld geen rechtshandeling, hierbij is geen rechtsgevolg beoogd. Het verschil tussen normale handelingen, zoals het lezen van een boek of het eten van een broodje, en rechtshandelingen is dat rechtshandelingen een rechtsgevolg hebben/beogen te hebben. Het verschil tussen rechtshandelingen en rechtsfeiten, zoals geboorte of de onrechtmatige daad, is de wil van de partij(en). Bij een onrechtmatige daad heb je enkel de wil tot de feitelijke gedraging, niet tot het rechtsgevolg, de boete. Zo ook bij geboorte.
Je kunt onderscheid maken tussen de meerzijdige en de eenzijdige rechtshandeling.
De meerzijdige rechtshandeling wordt door meer dan één persoon verricht. Meestal is deze soort handeling een overeenkomst (tot stand gekomen door aanbod en aanvaarding art. 6:217) of een samenlopende wilsverklaring. De eenzijdige overeenkomst wordt door één persoon verricht, zij wordt vaak gebruikt om een bestaande contractuele relatie te beëindigen. Deze handeling moet meestal wel tot een ander worden gericht om te gelden. De ander hoeft niet mee te werken, hij dient als ontvanger. Voorbeelden van een gerichte eenzijdige rechtshandeling: opzegging van een huurovereenkomst of vernietiging van een koopovereenkomst. Er zijn ook niet gerichte eenzijdige rechtshandelingen, bijvoorbeeld het maken van een testament. Voor de totstandkoming is dan naast geen instemming ook geen ontvangst door een andere persoon vereist.
Door de plaatsing van de titel rechtshandelingen in boek 3 BW valt zij onder het vermogensrecht. Daarnaast bestaan ook rechtsgebieden waarin rechtshandelingen worden verricht, zoals het personen- en familierecht, rechtspersonenrecht of procesrecht. Voor deze rechtshandelingen is de schakelbepaling van art. 3:59 BW opgenomen. Dit artikel bepaalt dat de regels omtrent de rechtshandeling, ook buiten het vermogensrecht toepassing vinden, voor zover de aard van de rechtshandeling zich daar niet tegen verzet.
In het algemeen is de totstandkoming van de rechtshandeling geregeld in de artt. 3:33- 38 BW. Daarnaast zijn art. 6:217-225 BW voor overeenkomsten van toepassing. De rechtshandeling vereist een wil en een verklaring gericht op een rechtsgevolg (art.3:33 BW). Dit wordt hieronder verder uitgewerkt.
Art. 3:37 BW bepaalt dat een verklaring in iedere vorm kan geschieden. Hieronder vallen de wilsverklaring voor een rechtshandeling, maar ook andere meer feitelijke verklaringen.
Vaak is echter een bepaalde vorm voorgeschreven, bijvoorbeeld in een eerder afgesloten contract. Wordt de vorm niet in acht genomen dan is de verklaring nietig (art. 3:39 BW).
Volgens art 3:37 BW kunnen verklaringen ook in gedragingen besloten liggen, dit noem je de stilzwijgende wilsverklaring. Je kunt bijvoorbeeld denken aan de betekenis van het hoofd knikken, schudden of een handgebaar. Ook een nalaten kan een verklaring inhouden. Bepalend is wat de wederpartij redelijkerwijs uit het gedrag kan afleiden. Voor de vraag of er een verklaring is, is de wilsvertrouwensleer (zie hieronder) bepalend.
Het is mogelijk dat een verklaring van de één als een verklaring geldt van de ander. Bijvoorbeeld bij rechtspersonen of vertegenwoordiging. Art 3:37 lid 4 BW bepaalt dat wanneer een door de afzender aangewezen middel of persoon wordt gebruikt voor overbrenging van de verklaring waardoor de verklaring onjuist wordt overgebracht, deze onjuiste verklaring als een verklaring van de afzender geldt, tenzij de ontvanger het middel of de persoon heeft voorgesteld. Echter blijft de wilsvertrouwensleer toepasselijk. Wanneer er door een fout in de overbrenging een vreemd aanbod wordt gedaan (bijvoorbeeld niet marktconform), kan de ontvanger daarom niet zijn gerechtvaardigde vertrouwen aanvoeren.
Om werking te hebben, moet een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, die persoon hebben bereikt (art. 3:37 lid 3 BW). Dit wordt ook de ontvangsttheorie genoemd. Voor de ontvangst is de wil wel al verklaard maar niet ten opzichte van de wederpartij, daarom mist zij nog werking.
Deze bepaling is ook belangrijk omdat zij tevens bepaalt dat het moment van ontvangst bepaalt wanneer de verklaring werking krijgt met als gevolg dat de rechtshandeling tot stand komt. Het moment van werking is vaak van groot belang, bijvoorbeeld bij de beantwoording van vragen als ‘Is de aanvaarding binnen de gestelde termijn gebeurt?’ en ‘Is een overeenkomst voor of na een faillissement tot stand gekomen?’
De ontvangsttheorie kent wel een aanvulling. In art. 3:37 lid 3 BW wordt bepaald dat de verklaring toch werking heeft bij niet of niet tijdig ontvangen, wanneer dit komt door de ontvanger zijn eigen handelen, handelen van personen voor wie hij aansprakelijk is, of door andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt. Bijvoorbeeld doordat de ontvanger een onjuist adres heeft opgegeven. Het moment van ontvangst wordt in dat geval niet in de wet gegeven. Voor een niet (op tijd) ontvangen aanvaarding geldt dan het moment waarop zonder storende omstandigheid de aanvaarding zou zijn ontvangen (art. 6:224). Aangenomen wordt dat dit ook voor andere verklaringen zo geldt.
Intrekking van een verklaring is alleen mogelijk, wanneer de intrekking de ontvanger eerder of gelijktijdig met de eerste verklaring bereikt (art. 3:37 lid 5 BW).
In beginsel gaat het burgerlijk recht uit van keuzevrijheid van het individu. Daarom is van belang dat een persoon een rechtsgevolg wilt. Om deze reden is in art. 3:33 BW de wilsverklaring verwoord.
Vereist is dat de verklaring de op een rechtsgevolg gerichte wil uitdrukt. Er kwam veel kritiek op deze bepaling. Zij zou zich richten op het subjectieve begrip van de wil, met als gevolg dat men te veel let op de handelende persoon en te weinig op diens wederpartij. Daarom is het gerechtvaardigde vertrouwen beschermd door art. 3:35 BW.
Wanneer de wil en de verklaring niet uiteenlopen, is er geen probleem en komt de rechtshandeling tot stand op grond van art. 3:33 BW. Het kan echter op verschillende manieren gebeuren dat wat de wederpartij uit de verklaring opmaakt afwijkt van wat de handelende persoon wil. In dat geval krijgt de uiterlijke schijn, dat wat de ontvanger redelijkerwijs uit de verklaring mocht opmaken, voorrang. Dit stelsel van art. 3:33 en 3:35 BW wordt de wilsvertrouwensleer genoemd. Hierdoor dient de handelende persoon rekening te houden met het vertrouwen, dat hij door zijn verklaring bij de wederpartij wekt.
Naast de wilsvertrouwensleer bestaan de wilsleer, de verklaringsleer en de vertrouwensleer. De wilsleer gaat er vanuit dat alleen de wil van de handelende persoon bepalend is voor het totstandkomen van een rechtshandeling. Een verklaring zonder wil is dan zonder gevolg. Omdat de wil een subjectief begrip is en bij de wilsleer geen rekening wordt gehouden met de wederpartij is deze theorie niet bevorderlijk voor het rechtsverkeer. Recht tegenover de wilsleer staat de verklaringsleer, die uitgaat van de verklaring die wordt gegeven. Deze leer is niet rechtvaardig, omdat door een enkele verspreking of verschrijving een ongunstige rechtshandeling ontstaat, zelfs wanneer de wederpartij van de fout weet.
De vertrouwensleer gaat uit van het vertrouwen, zoals die bij de wederpartij wordt gewekt. Echter wanneer iemand onbetrouwbaar is, zou deze daardoor geen rechtshandelingen kunnen verrichten. Het vertrouwen richt zich op de toegezegde prestatie, terwijl bij de wilsvertrouwensleer het vertrouwen zich richt op de wil tot rechtsgevolg van de ander.
De inhoud van de verklaring wordt niet bepaald door de woorden op zich. Het belangrijkst is welke betekenis men aan die woorden mag toekennen, gelet op de gegeven omstandigheden (situationeel) en de verhouding tot de wederpartij (relationeel).
Hierbij kunnen misverstanden ontstaan. Meestal is dat zo wanneer partijen een onjuiste voorstelling hebben van de inhoud van wat de ander verklaard. Dit wordt oneigenlijke dwaling genoemd (niet de ‘gewone’ dwaling van art. 6:228 BW).
Er bestaan verschillende mogelijkheden tot oneigenlijke dwaling:
Op grond van een verspreking of verschrijving. Bijvoorbeeld een verkoper die 100 in plaats van 1000 euro schrijft. Of de wederpartij gerechtvaardigd mag vertrouwen dat de ander 100 euro bedoelde, is bepalend voor of er een rechtshandeling tot stand is gekomen.
Onjuiste overbrenging door een middel of persoon. Dit is geregeld in art 3:37 lid 4 BW. (zie hierboven). Ook in dit geval is het gerechtvaardigde vertrouwen van de ander bepalend.
Doordat partijen verschillende betekenis aan een woord toekennen. Hierover heeft de HR in het Misverstand-arrest (HR 17 december 1976, NJ 1977, 241) uitspraak gedaan. In dit arrest werd een verschillende betekenis toegekend aan het woord ‘belastingschade’. In deze gevallen is het gerechtvaardigde vertrouwen van beide partijen van belang, omdat beiden de overeenkomst wensen, mits met de inhoud die ieder er aan toekent.
Door een verklaring tot de verkeerde persoon. Ook dat is het gerechtvaardigde vertrouwen van art. 3:35 BW doorslaggevend.
In het geval dat iemand een verklaring aflegt onder invloed van een geestelijke stoornis, bepaalt art. 3:34 BW dat de wil wordt geacht te ontbreken. Deze geestelijke stoornis kan verschillende vormen hebben, zolang de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette of de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. De stoornis kan daarom ook tijdelijk zijn en verschillende vormen en oorzaken hebben, zoals fobieën, woedeaanval of dronkenschap. Art 3:35 BW is echter wel van toepassing, waardoor het gerechtvaardigde vertrouwen van de wederpartij beschermd wordt.
Art. 3:34 BW is niet van toepassing voor de geestelijk gestoorden die onder curatele staan, omdat een onder curatele gestelde handelingsonbekwaam is en dus art. 3:32 BW van toepassing is. Ook is de bescherming van art 3:35 BW niet van toepassing op de handelingsonbekwame. De reden hiervoor is dat de handelingsonbekwaamheid een openbaar feit is, dat in de Staatscourant en twee dagbladen wordt gepubliceerd en in een openbaar register is aangetekend.
Degene die zich op de geestelijke stoornis beroept zal moeten bewijzen dat er sprake was van een geestelijke stoornis.
Daarnaast zal hij moeten aantonen dat de stoornis de waardering van de belangen belette of dat de verklaring onder invloed van de stoornis is gedaan (art. 3:34 lid 1 BW). Vermoed wordt dat dit het geval is, wanneer de rechtshandeling nadelig was voor de gestoorde. Wel is vereist dat het nadeel op dat moment redelijkerwijs, door iemand die niet gestoord is, was te voorzien.
Het gevolg van een geslaagd beroep op een geestelijke stoornis is dat de gestoorde de verklaring kan vernietigen. De wederpartij kan alleen een termijn stellen waarbinnen moet zijn vernietigd (art. 3:55 lid 2 BW). Is de rechtshandeling van de gestoorde eenzijdig, dan is zij nietig (art. 3:34 lid 2 BW).
Bij andere gevallen waarbij de wil en verklaring uiteenlopen, wordt aangenomen dat de rechtshandeling nietig is en daarom mag ook de wederpartij zich hierop beroepen en mag de rechter de nietigheid ambtshalve constateren (art. 3:33 BW).
Wanneer de wil en verklaring niet overeenstemmen kan de wederpartij zich beroepen op gerechtvaardigd vertrouwen (art. 3:35 BW), hiervoor is vereist:
een verklaring of gedraging van de persoon tegen wie het gerechtvaardigde vertrouwen wordt gebruikt,
waardoor de wederpartij een bepaalde strekking van de verklaring opvat,
die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs zo mocht worden opgevat.
De eis van gerechtvaardigd vertrouwen houdt in dat de wederpartij te goeder trouw moet zijn in de zin van art. 3:11 BW. Zij kende het wilsgebrek niet en hoefde dit ook niet te kennen. Daarnaast kan in de gegeven omstandigheden een onderzoeksplicht bestaan naar de wil. Wanneer de omstandigheden reden tot twijfel geven kan de wederpartij tot navragen verplicht zijn.
Verder kunnen de omgeving van de verklaring en de vaardigheden van de verklarende aanleiding geven tot nader onderzoek. Ook wanneer de verklaring aanmerkelijk nadeel oplevert is reden tot twijfel, een verklaring tot ontslag mag bijvoorbeeld niet snel worden aangenomen.
Er wordt voor de vaststelling van gerechtvaardigd vertrouwen onderscheid gemaakt in verschillende soorten rechtshandelingen. Gerechtvaardigd vertrouwen zal minder snel worden aangenomen in geval van rechtshandelingen om niet, dan bezwarende rechtshandelingen.
De redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat een beroep op art. 3:35 BW onaanvaardbaar is, wanneer de verklaring ingrijpende gevolgen heeft voor de verklarende. (Westhoff/Spronsen)
Rechtshandelingen kunnen verricht worden onder een voorwaarde of tijdsbepaling. De rechtsgevolgen van een rechtshandeling treden pas in wanneer aan een voorwaarde is voldaan of op een bepaald moment in de toekomst. Een tijdsbepaling kan ook een onzeker moment zijn, als maar vaststaat dat het gaat gebeuren, bijvoorbeeld overlijden.
De tijdsbepaling en voorwaarde kunnen ontbindend zijn of opschortend. Door een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling eindigen de rechtsgevolgen, wanneer het voorval plaatsvindt. De reeds verrichte prestaties moeten ongedaan worden gemaakt. De rechtshandeling kan echter een andere strekking hebben (art. 6:24 BW). Een huurovereenkomst voor zes maanden is een voorbeeld van een rechtshandeling onder ontbindende tijdsbepaling. Door een opschortende voorwaarde of tijdsbepaling, worden de rechtsgevolgen opgeschort tot wanneer de betreffende gebeurtenis plaatsvindt. Bijvoorbeeld een levensverzekering, waarbij wordt uitgekeerd wanneer iemand sterft, is een rechtshandeling onder tijdsbepaling.
Voor rechtshandelingen onder voorwaarde of tijdsbepaling, bestaan wel bindende regels. Art. 3:38 BW bepaalt dat geen voorwaarde of tijdsbepaling is toegestaan, wanneer dit uit de wet of aard van de rechtshandeling voortvloeit. Art 3:85 BW verbiedt bijvoorbeeld de overdracht onder tijdsbepaling, vanwege het gesloten stelsel van de goederenrechtelijke rechten. De aard van onder meer arbeidsovereenkomsten kan bepaalde ontbindende voorwaarden uitsluiten.
De gevolgen van de vervulling van een tijdsbepaling of een voorwaarde treden in zonder terugwerkende kracht. Voor wat betreft de tijdsbepaling spreekt dat vanzelf, als het gaat om vervulling van de voorwaarde bepaalt art. 3:38 lid 2 BW dat terugwerkende kracht ontbreekt. Art. 6:24 BW regelt hoe alles wat door de rechtshandeling is ontstaan ongedaan gemaakt moet worden. Er is geen sprake van onverschuldigde betaling. Het in vervulling gaan van een voorwaarde leidt niet tot titelverval, de overdracht blijft geldig.
Naast de wederpartij worden ook derden beschermd. Bijvoorbeeld wanneer twee partijen om fraude te plegen de schijn wekken dat er een rechtshandeling tot stand is gekomen. De wil ontbreekt, maar art. 3:35 BW is niet van toepassing op de derde.
Art. 3:36 BW bepaalt dat tegen hem die als derde op grond van een verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, het ontstaan, bestaan of tenietgaan van een bepaalde rechtsbetrekking heeft aangenomen en in redelijk vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft gehandeld, kan door degene om wiens verklaring of gedraging het gaat, met betrekking tot deze handeling op de onjuistheid van die veronderstelling geen beroep worden gedaan.
De eisen zijn als volgt :
De derde is te goeder trouw. De derde moet aanleiding voor het vertrouwen hebben gehad (het objectieve deel) en hij moet daadwerkelijk hebben vertrouwd (subjectieve deel).
Het vertrouwen is terug te leiden op een bepaalde verklaring of gedraging van de ander dat een bepaalde rechtsbetrekking bestaat, is ontstaan of tenietgegaan. Hier kan een onderzoeksplicht van toepassing zijn.
De derde heeft vervolgens op basis van dit vertrouwen gehandeld. Indien de derde ook zou hebben gehandeld als hij niet op de rechtsbetrekking vertrouwde is beroep op art. 3:36 BW onmogelijk.
Rechtsgevolg :
De partij die door zijn toedoen een bepaalde schijn heeft gewekt waar een derde op vertrouwde kan in zijn verhouding tot de derde geen beroep doen op de ware stand van zaken met betrekking tot de door de derde verrichte handeling.
Naast de algemene derdenbescherming van art 3:36 BW bestaan er ook bijzondere bepalingen. Bijvoorbeeld art. 3:61 lid 2 BW, die bescherming biedt wanneer een vertegenwoordiger optreedt zonder volmacht of art 3:86 BW, voor beschikkingsonbevoegdheid bij de overdracht van roerende zaken. Deze bepalingen zijn minder streng en makkelijker te bewijzen dan art. 3:36 BW.
Deze samenvatting is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Samenvatting Rechtshandeling en overeenkomst
Auteur: J. Hijma
Gebaseerd op de 6e druk 2010
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
8173 | 1 |
Add new contribution