BPOP Samenvatting deel 1 - Abnormal Psychology: An Integrative Approach (Barlow & Durand)
- 1966 reads
Boulimia Nervosa: eetbuien opgevolgd door braken, overmatig gebruik van laxeermiddelen of een andere manier van eten af te komen. Komt vooral voor bij vrouwen. Bij mannen vaak bij homoseksuele of biseksuele mannen of bij atleten.
Anorexia Nervosa: vrijwel niets eten met als gevolg een gevaarlijk laag gewicht.
Eetbuienstoornis: wel eetbuien, maar niet proberen te compenseren met zuiveringstechnieken. Het verschil met obesitas is dat er wel zorgen is over de vorm en het gewicht van het lichaam
Obesitas: zwaar overgewicht
Het sterftecijfer voor eetstoornissen is het hoogst van alle psychologische stoornissen.
2 types anorexia: beperkende type (calorie-inname beperking) eetbuien-zuiverings type (afhankelijk van het zuiveren van het lichaam).
Een belangrijk criterium is verstoring van het lichaamsbeeld.
Oorzaken van een eetstoornis:
Sociale dimensie: social media, vriendengroepen
Biologisch: genetisch en verminderde leptine-niveaus
Psychologisch: weinig zelfvertrouwen, perfectionisme
Behandeling eetstoornissen: alleen bij boulimia lijkt antidepressiva effectief te zijn. Voor de rest is therapie effectiever, zoals cognitieve gedragstherapie, focus op verstoorde evaluatie van lichaamsvorm. Gedragstherapie: veranderen van eetpatroon. Interpersoonlijke psychotherapie helpt ook, evenals zelfhulp.
Bij anorexia is het eerste doel gewichtstoename, daarna zorgen dat de patiënt niet terugvalt in oude gewoontes. Family based therapy helpt ook.
Bij obesitas zijn er 2 eetpatronen: eetbuien en nachteten syndroom. Obesitas is onder andere ontstaan door modernisatie, maar ook genen spelen een rol (aantal vetcellen, vetopslag, etc.). De kans op obesitas is 20% hoger als iemand in de omgeving het ook heeft. Eerste stap bij behandeling: verliezen gewicht. Daarna verbreken van eetpatronen (is makkelijker bij kinderen en adolescenten omdat hun patronen minder vast liggen).
Behandeling bij obesitas: medicijnen die het hongergevoel stillen, bariatrische chirurgie (maagballon).
2 categoriën slaapstoornissen:
Polysomnografische evaluatie: slaapgedrag monitoren
Actigraaf: polshorloge dat armbewegingen meet tijdens de slaap
Slaap efficiëntie: hoeveel procent je ook echt slaapt tijdens dat je in bed ligt
Slapeloosheid (stoornis): slapeloosheid die niet gerelateerd is aan een ander medisch of psychisch probleem (primair). Moeite met in slaap vallen en gevoel hebben niet uitgerust te zijn. Vicieuze cirkel: niet slapen leidt tot angst, wat weer leidt tot niet slapen. Komt 2x zo vaak voor bij vrouwen. Verbetert vaak met gematigd alcohol en cafeïne gebruik en een mediterraans dieet. Oorzaak kan zijn: problemen met biologische klok en temperatuurverschillen of gebruik van drugs of veranderingen in de omgeving (licht, geluid).
Rebound slapeloosheid: slaapproblemen worden erger na het stoppen met de slaappillen.
Misschien is slapeloosheid aangeleerd: slaapkamer associëren met insomnia.
Hypersomnie: te veel slapen, ’s nachts en overdag maar nog steeds moe.
Fatale familiaire insomnia syndroom: gebrek aan slaap leidt tot de dood.
Slaapapneu: moeilijkheden met ademen in slaap
Narcolepsie wordt gekenmerkt door:
Ademhalingsgerelateerde slaapstoornissen:
Mogelijke oorzaken zijn obesitas en MDMA gebruik.
Circadiane ritme slaapstoornis: verstoorde slaap door wisselen van zomertijd naar wintertijd of andersom. De suprachiasmatische kern in de hypothalamus regelt dit. Heeft types: jet lag type, ploegendienst type, vertraagde slaap type (slaap uitgesteld door laat slapen), vervroegde slaap type (vroeg naar bed en vroeg wakker).
Behandeling slaapstoornissen:
Parasomnie tijdens REM: nachtmerries. Slaapterreur: gil, dit begint al in de non-REM dus gaat niet gepaard met dromen.
Slaapwandelen en somnambulisme: tijdens de non-REM (tijdens diepe slaap).
Nachtelijk eten syndroom: eten terwijl je slaapt
Sexsomnie: seksueel gedrag tijdens de slaap zonder dat je het herinnert
Gedragsgeneeskunde: toepassing van gedragswetenschappen op behandeling van medische problemen.
General adaptation syndroom (GAS): beschrijft 3 bases van stress, namelijk alarm, weerstand en uitputting.
Stress verhoogt niveau van cortisol, zorgt voor minder lymfocyten, wat een teken is van imuunonderdrukking.
Self efficiacy: mate van het gevoel van zelfcontrole.
Leukocyten: witte bloedcellen
Macrofagen: vernietigen antigenen
Lymfocyten
Te veel T-cellen: autoimuunziekte
HIV valt de T-helpercellen aan, kan leiden tot AIDS
Chronische stress kan de telomeren verkorten.
Beroerte (cerebrovasculair accident): bloedvaten in hersenen geknapt of geblokkeerd.
Hypertensie (hoge bloeddruk) is een risicofactor voor beroerte. Essentiële hypertensie: geen oorzaak van hoge bloeddruk.
Coronaire hartziekte (CHD): slagaderen worden geblokkeerd.
Type A gedragspatroon: competitief, ongeduldig, sneller boos - meer risico op CHD.
Fantoompijn: pijn voeden in het ledemaat dat er niet meer is (gebeurt in sensorische cortex).
Gate control theory of pain: interactie tussen bio en psycho processen tijdens pijn. Zenuwimpulsen van pijn naar hersenen. Daar zit een ‘poort’ voor pijnlijke stimuli. Korte zenuwvezels zorgen ervoor dat de poort open gaat, lange zenuwvezels sluiten hem. Endogene opiaten inhiberen pijn. Hoe groter self-efficacy, hoe meer opiaten.
Chronisch vermoeidheidssyndroom: vermoeidheid ervaren na minimale inspanning. Gaat gepaard met koorts, hoofdpijn, spierpijn, depressie en angst. Oorzaak: extreem stressvolle leefomgeving + genetica. Behandeling: CGT.
Biofeedback: gevoel controle over pijn door bijvoorbeeld spierspanning te verminderen.
Meditatie: ontspanningsrespons bij bijvoorbeeld herhalend geluid.
Parafiele stoornissen: opgewonden raken van afwijkende objecten of individuen.
Gender dysforie: incongruentie tussen psychologisch en biologisch geslacht.
Fraternal birth order hypothesis: elke oudere broer heeft vergrote de kans om homoseksueel te zijn met 1/3.
Male hypoactive sexual desire stoornis: geen interesse hebben in seks + eronder lijden.
Female sexual interest/arousal stoornis: geen interesse en verminderd vermogen om opgewonden te worden.
Opwinding/erectiestoornissen: wel libido, maar problemen om opwinding te ervaren.
Orgasmestoornis: bijna nooit een orgasme ervaren.
Voortijdige zaadlozing: ongeveer een minuut na penetratie vindt zaadlozing plaats.
Seksuele pijnstoornis: vagisme; spieren in vagina trekken onvrijwillig samen.
Fotoplestysmograaf: bloedstroom in vaginale wand wordt hiermee gemeten.
Seksueel functioneren kan beïnvloed worden door diabetes, nierziekte, hart-vaat ziekte, medicijnen en drugs. Angst vergroot het seksueel functioneren.
Voorlichting is de beste behandeling tegen seksuele disfunctionaliteit. Therapie met de partner is ook een goede oplossing.
Sensate focus: eerst alleen aanraken en langzaam voortbouwen.
Bij mannen: viagra, papaverine, vacuum device therapy.
Parafilieën (hebben zwakke BIS):
Covert sensitization: ongewenst gedrag koppelen aan een ongewenst beeld.
Orgasmische herconditionering: masturberen op gebruikelijke parafilische fantasieën, maar daarna omzetten in wenselijke fantasieën.
Medicijnen om testosteron te verminderen kunnen ook helpen.
Gender dysforie oorzaak: kwetsbaarheid (62% genetisch) en hoge niveaus testosteron of oestrogeen tijdens kritieke periodes van de ontwikkeling van een foetus.
Substantie-gerelateerde stoornissen en verslavingsstoornissen: misbruiken drugs
Impulscontrole stoornissen: onvermogen om impulsen te beheren.
Psychoactieve substanties: veranderen het gedrag of de stemming van een persoon
Substantiegebruik: gematigd innemen van psychoactieve substanties
Substantievergiftiging: een fysiologische reactie op het innemen van de substanties.
Substantiemisbruik: wanneer er sprake is van tolerantie en ontwenningsverschijnselen
Verdovende middelen verlagen de activiteit van het centrale zenuwstelsel.
Alcohol vergroot effect GABA en beïnvloedt het glutamaat en serotoninesysteem.
Delirium tremens: hallucinaties en stuiptrekkingen na ontwenningsverschijnselen door alcohol.
Bij alcohol inname tijdens de zwangerschap kan het kind foetaal alcohol syndroom krijgen (FAS): groei-, gedrags- en leerproblemen. Sommige etniciteiten hebben hier een grotere kans op door alcoholdehydrogenase (ADH).
4 stadia alcoholisme:
Barbituraten: verslavende kalmeringsmiddelen uit de jaren ’30. Benzodiazepines verlagen angst.
Stimulantia: meer alertheid + energie, zoals cafeïne, nicotine en cocaïne. Ook amfetamines (maakt je opgetogen). Cocaïne geeft je een euforisch gevoel. Cafeïne blokkeert de heropname van adenosine.
Opiaten: pijnverlichtend maar verslavend
Hallucinogenen: veranderd de perceptie
Anabole steroïden: synthetische testosteron
Dissociatieve anaesthetica: recreationele MDMA, GHB.
Er is een genetische aanleg voor drugsgebruik.
Opiaten inhiberen GABA, waardoor GABA dopamine inhibeert, waardoor dopamine langer beschikbaar blijft.
Opponent-process theory: mensen blijven drugs gebruiken omdat ernaar verlangen overgaat in het nodig hebben.
Verwachtingseffect: hoe mensen verwachten beïnvloed te worden, beïnvloed de reactie.
Moral weakness model of chemical dependence: drugsverslaafden zijn mensen die drugs niet kunnen weerstaan.
Disease model of dependence: drugsverslaafden zijn mensen met een psychische stoornis.
De eerste stap van behandeling is dat de patiënt erkent hulp nodig te hebben.
Biologische behandeling: veranderen hoe iemand de drug ervaart, bijvoorbeeld met alternatieve substanties als agonistische vervangers.
Antagonistische drugs: zinvol bij ontwenningsverschijnselen. Zorgen voor tegenovergesteld effect van drugs.
Aversieve behandeling: drugs voorgeschreven die de verslavende drug extreem onplezierig maken.
Behandeling: bijvoorbeeld intramurale zorg in afkick-kliniek. Kan ook zelfhulpprogramma’s.
Contigentiemanagement: samen kijken welk gedrag er veranderd moest worden en welke beloningen gegeven worden. Terugvalpreventie is ook belangrijk.
Gokstoornis: zelfde gebieden actief als substantiestoornis. Verminderde impulsregulatie. Ventromediale prefrontale cortex en orbitofrontale cortex werken niet goed. Vaak wordt het probleem ontkend.
Periodieke explosieve stoornis: episodes van woede, waarschijnlijk door inhibitie van de amygdala. CGT helpt.
Kleptomanie: impuls van dingen stelen.
Pyromanie: impuls om brand te stichten.
CGT helpt.
Custer A – excentriek of vreemd
Paranoïde persoonlijkheidsstoornis
Schizoïde persoonlijkheidsstoornis
Schizotypische persoonlijkheidsstoornis
Cluster B – dramatisch, emotioneel of grillig
Antisociale persoonlijkheidsstoornis
Borderline persoonlijkheidsstoornis
Histrionische persoonlijkheidsstoornis
Narcistische persoonlijkheidsstoornis
Cluster C – gespannen/angstig
Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis
Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis
Obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis
Kraeplin noemde de volgende symptomen dementie praecox:
Bleuler introduceerde de term schizofrenie: associatieve scheiding van basisfuncties.
Psychotisch gedrag wordt gekenmerkt door hallucinaties en verlies van contact met de realiteit. Positieve symptomen: verstoorde realiteit, negatieve symptomen: gebreken op gebied van spraak, affect en motivatie, gedesorganiseerde symptomen: onsamenhangend gedrag, ongepaste emoties, catatonische immobiliteit.
Wanen van grandeur: geloven dat hongersnoden verholpen kunnen worden, etc.
Achtervolgingswanen: denkt achtervolgd te worden door tegenstanders
Capgras syndroom: geloof dat iemand vervangen is door een dubbelganger
Cotard’s syndroom: geloof dat hij dood is
Hallucinaties: percepties van dingen die er niet zijn, gebeurt voornamelijk in Broca.
Apathie/avolitie: gebrek aan motivatie / interesse om aan een taak te beginnen / voltooien.
Alogie: afwezigheid van spraak
Anhedonie: geen plezier ervaring
Flat affect: geen emoties tonen in normale situaties
Andere psychotische stoornissen:
Schizofreniforme stoornis: schizofrene symptomen voor een paar maanden en daarna weer normaal functioneren. Zorgt voor verwarring. Maar er is afwezigheid van flat effect of sociale abnormaliteiten.
Schizoaffectieve stoornissen: symptomen van een stemmingsstoornis, zoals depressie en wanen of hallucinaties.
Waanstoornis: constant geloof van onrealistische dingen zonder andere schizofrenie symptomen. Verschillende soorten:
Deze wanen zouden echt kunnen voorkomen, bij schizofrenie is dit vaak niet het geval.
Gedeelde psychotische stoornis: wanen door relatie met een persoon die ook wanen heeft.
Korte psychotische stoornis: positieve of gedesorganiseerde symptomen voor een maand.
Attenuated psychosis syndrome: schizofrenie symptomen maar bewust van bizarre natuur ervan.
Prodromale fase: periode voor de ernstige symptomen waarin mindere symptomen voorkomen.
Genen maken sommige mensen kwetsbaar voor schizofrenie. Hoe erger de symptomen, hoe groter de kans om schizofrenie te ontwikkelen.
Endofenotypering: kijken naar genen doe zorgen voor problemen van schizofrenie.
Dopamine systeem is overactief bij schizofrenie, deze theorie wordt versterkt doordat antipsychotica helpen bij schizofrenie, en deze dopamine receptoren bezet houden. Ook zijn de bijwerkingen hiervan gelijk aan Parkinson, en deze patiënten hebben een tekort aan dopamine.
Dopamine D2 receptoren in het stratium worden sterk gestimuleerd, terwijl D1 receptoren prefrontaal juist te weinig gestimuleerd worden.
Hyperfrontaliteit: verminderde activiteit in de frontale gebieden.
Schizofrenogene moeder: moeder die koud, dominant en afwijzend was zou schizofrenie bij de kinderen veroorzaken.
Dubbele binding communicatie: tegenstrijdige boodschappen van de ouder ontvangen.
Uitgedrukte emotie: als de familie veel emoties van vijandigheid en teveel betrokkenheid uiten, is de kans op terugval groot.
Neuroleptica werken voor de positieve symptomen, maar bijwerkingen.
Extrapiramidale symptomen: de meest ernstige bijwerkingen.
Tardieve dyskinesie: onvrijwillige bewegingen
Transcraniale magnetische stimulatie helpt tegen hallucinaties.
Familietherapie kan ook helpen.
Attention deficit/hyperactivity disorder: tekort aan aandacht of hyperactiviteit en impulsiviteit. 3 subtypes: overwegend onoplettend, overwegend hyperactief/impulsief en gecombineerd. Bij het ouder worden uit de impulsiviteit zich anders. Mannen met ADHD zijn vaker gescheiden, gebruiken vaker drugs en hebben grotere kans antisociale persoonlijkheidsstoornis te hebben.
Groot deel heeft ook andere stoornissen. De helft van de kinderen met ADHD heeft ook een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis (ODD; ongehoorzaamheid, ruzie).
ADHD is grotendeels genetisch bepaald. Er is vaak sprake van copy number variants (CNVs): bij mutatie zijn er genen dubbel of genen ontbreken.
Er zijn veel neurotransmitters betrokken bij ADHD. Ritalin blokkeert DAT1 waardoor meer dopamine vrijkomt. Rol omgeving: roken moeder tijdens zwangerschap, DAT1 genotype, kleiner volume brein.
Growth enhancing effect stimulantia: hersenontwikkeling verloopt normaler als kinderen met ADHD medicatie krijgen.
Behandeling bestaat uit stimulantia als Ritalin en therapie.
Specifieke leerstoornissen: lager presteren dan verwacht op basis van leeftijd, opleiding en IQ.
Communicatiestoornissen:
Leerstoornissen zijn vaak genetisch bepaald en veroorzaakt door meerdere genen.
Autisme spectrum stoornis: gekenmerkt door verslechterde en beperkte sociale interacties, communicatie, gedragspatronen, etc.
Desintegratieve stoornis van de kindertijd (valt nu onder ASS): verlies van taal, sociaal gedrag en motorische vaardigheid.
Syndroom van Rett (valt nu onder ASS): vooral bij meisjes, gekenmerkt door constant met handen wringen, motorische stoornissen en ernstige mentale retardatie.
Pervasieve ontwikkelingsstoornis: niet anderszins omschreven (PDD-NOS): verslechtering sociale interactie, maar zonder criteria van ASS.
Kenmerken ASS:
Gedeelde aandacht: bewust zijn dat iemand anders dezelfde interesses/aandacht heeft.
Echolakia: napraten in een gesprek
Prosody: gebrek passende gezichtsuitdrukking
Oorzaken: genen, mogelijk betrokken bij verminderd niveau van oxytocine.
Mensen met autisme hebben minder neuronen in de amygdala: grotere amygdala in de kindertijd, daardoor meer angst, meer cortisol en beschadiging amygdala.
Behandeling: communicatie en sociale vaardigheden aanleren. Naturalistisch onderwijzen strategieën: nieuwe omgeving creëren met interesses van het kind.
Intellectuele stoornis (ID): lager IQ dan gemiddeld, moeilijkheden met communicatie, zelfzorg, etc. en de kenmerken van de stoornis moeten zichtbaar zijn voor leeftijd van 18.
4 niveau’s van ID: mild (IQ van 50-55 tot 70), gematigd (IQ van 35-40 tot 50-55), zwaar (IQ van 20-25 tot 35-40) en intens (IQ van 20-25 of lager).
Flynn-effect: IQ is laatste 10 jaar gestegen.
Phenylketonuria (PKU): lichaam kan fenylalanine niet afbreken: daardoor ID.
Lesch-Nyhan syndroom: defect op X-chromosoom, waardoor ID.
Syndroom van Down: extra chromosoom. Ouder dan 40: vaak alzheimer.
Fragiele X-syndroom: oorzaak ID, vaak mannen, hyperactiviteit, vermijden van aankijking.
Culturele-familiale intellectuele afwijking: milde ID zonder genetische of fysieke stoornissen.
Behandeling ID: aanleren vaardigheden om zelfstandig te leren.
Delirium: verminderd bewijstzijn en cognitie gedurende uren/dagen. Komt meestal voor bij ouderen, kankerpatiënten en mensen met AIDS. Onderscheid: delirium als gevolg van medische conditie en als gevolg van verslaving. Kan ook ontstaan door medicatiegebruik, slaapdeprivatie en stress.
Behandeling als gevolg van verslaving: haloperidol of andere antipsychotica
Erge neurocognitieve stoornis (dementie): vermindering van functioneren van de hersenen. In de vroege fase heet het milde neurocognitieve stoornis.
Mogelijke oorzaken neurocognitieve stoornissen: drugs, infecties, depressie, ziektes als Parkinson, Huntington en Alzheimer. Agnosie: onvermogen objecten te herkennen en benoemen. Prosopagnosie: onvermogen om gezichten te herkennen.
Alzheimer: geleidgelijke achteruitgang van cognitieve functies, vooral geheugen oriëntatie, beoordeling en redenering. Kunnen geen nieuwe associaties maken. Door verergering van de symptomen kan depressie en verwarring ontstaan. Afasie, apraxie, agnosie komen veel voor. Gaat eerst langzaam achteruit, dan snel, en dan weer langzaam. De gemiddelde overlevingstijd is 8 jaar. Is geassocieerd met een laag opleidingsniveau.
Vasculaire neurocognitieve stoornis: progressieve hersenstoornis, veroorzaakt door verstoring van bloedtoevoer. Gelijke symptomen als Alzheimer, maar vaker afwijkingen in het bewegen van de ledematen. Oorzaken:
Alzheimer is corticale dementie, wat bijvoorbeeld leidt tot afasie.
Cognitieve verslechtering kan ook komen door hoofdtrauma: traumatische hersenbeschadiging. Dit beïnvloedt leren en geheugen.
Neurocognitieve stoornis kan ook komen door:
Meerdere genen zijn geassocieerd met Alzheimer. Sommigen zijn deterministisch: als je die hebt, is de kans bijna 100% dat je Alzheimer ontwikkelt. Bij vatbare genen heb je een vergrote kans.
Alzheimer kan ook ontwikkeld worden door het abnormaal afbreken van APP, waardoor bèta amyloïd klontert buiten de hersencellen. Er is ook sprake van neurofibrillaire tangles.
Terugdraaien van de symptomen van neurocognitieve stoornissen is niet mogelijk, dus behandeling richt zich vooral op het voorkomen, uitstellen van symptomen en helpen ermee om te gaan.
Een middel om neuronen en gliacellen te herstellen is nodig om degeneratieve hersenziektes te verminderen of om te keren.
De meeste aandacht is gericht op behandeling van Alzheimer, om cognitieve functies te verbeteren. Psychosociaal therapie is gericht op verbeteren van het leven.
Belangrijke factoren ter preventie zijn: controleren van je bloeddruk, niet roken en een actief fysiek en sociaal leven leiden.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
In deze bundel is studiehulp te vinden voor het vak Biopsychosociale Perspectieven op Psychopathologie (BPOP). Succes!
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1768 |
Add new contribution