BulletPointsamenvatting bij de 5e druk van Lives across cultures: cross-cultural human development van Gardiner en Kosmitzki

Chapter 1

  • Cross-culturele menselijke ontwikkeling wordt gedefinieerd als culturele overeenkomsten en verschillen in het ontwikkelingsproces en de uitkomsten van de ontwikkeling, zoals dit tot uitdrukking komt in het gedrag van individuen en groepen.

  • Cultuur verandert met de tijd. Door de opkomst van reizen en media komen verschillende culturen met elkaar in contact. Hoe deze culturen gezien worden hangt af van de eigen traditionele cultuur.

  • Door te kijken naar anderen culturen kan etnocentrisme (gedragen in andere culturen oordelen vanuit de eigen cultuur) vermeden worden en ontstaat er een beter begrip van de menselijke ontwikkeling.

  • Bij onderzoek kan gedrag binnen een cultuur worden bestudeerd (emic) of kunnen culturen met elkaar vergeleken worden aan de hand van universele principes (etic).

  • Individualisme-collectivisme is een aanpak om overeenkomsten en verschillen te beschrijven, verklaren en begrijpen die zich voordoen tussen verschillende culturen zoals individualistische en collectivistische culturen.

Chapter 2

  • In het model van Bronfenbrenner worden gedrag en ontwikkeling gezien als functies van zowel het individu als de omgeving die onderdeel zijn van een groteren moderne en historische context.

  • De ecologie van de menselijke ontwikkeling houdt in dat er een wederkerige interactie is tussen individu en de omgeving. Deze omgeving wordt door Bronfenbrenner ingedeeld in vier nested systems: microsysteem, mesosysteem, exosysteem en macrosysteem.

  • Het microsysteem is het systeem dat het dichtst bij het individu staat en bestaat uit activiteiten die door de ontwikkelende persoon ervaren worden in de directe fysieke en sociale omgeving.

  • Het mesosysteem omvat de verbindingen en processen die plaatsvinden tussen twee of meer microsystemen waarvan de persoon in ontwikkeling deel uitmaakt.

  • Het exosysteem omvat de verbindingen en processen die plaatsvinden tussen twee of meer omgevingen, waarvan minstens één omgeving geen betrekking heeft op de persoon in ontwikkeling, dus de indirecte omgeving.

  • Het macrosysteem bestaat uit het overkoepelende patroon van verschillende omgevingen binnen een bepaalde maatschappij of cultuur zoals gewoonten, waarden en wetten.

  • Bronfenbrenner gebruikt ook het chronosysteem om uit te leggen hoe tijd gelijktijdig de omgeving en de persoon beïnvloedt.

  • Volgens Super en Harkness ontwikkelt het kind zich in een niche, omgeving met verschillende kenmerken, waarbij er onderscheid kan worden gemaakt tussen 3 componenten; de dagelijkse fysieke en sociale omgeving van het kind, gewoontes met betrekking tot opvoeding (bv formeel vs. informeel leren) en de psychologie van de ouders of verzorgers.

  • Volgens Piaget is ontwikkeling een dynamisch proces en liggen gedachten en acties vast in schema’s die door middel van toename in kennis kunnen worden aangepast door gebruik te maken van assimilatie (nieuwe informatie aanpassen in schema’s) en accommodatie (bestaande schema’s aanpassen aan nieuwe informatie).

  • Volgens Vygotsky is ontwikkeling een resultaat van interactie tussen culturele en historische factoren waarbij cultuur, taalgebruik en de zone van proximale ontwikkeling een rol spelen.

  • De psychosociale theorie van Erikson is de aangepaste ontwikkelingstheorie van Freud die de nadruk legt op de sociale context en ervan uitgaat dat leeftijdsfasen gekenmerkt worden door een crisis die opgelost moeten worden om naar de volgende fase te gaan.

  • Kohlberg identificeerde 3 niveaus in de morele ontwikkeling; het preconventioneel niveau (tot 9 jaar), het conventioneel niveau en het postconventionele niveau (na 20 jaar). De fasen zijn universeel maar hoe de fasen doorlopen worden is cultuurbepaald.

  • Het streven is dat cross-cultureel onderzoek objectief, betrouwbaar, valide en herhaalbaar is.

  • Er zijn verschillende manieren waarop cross-cultureel onderzoek uitgevoerd kan worden; cross-culturele vergelijking (2 culturen vergelijken), etnografie (gedetailleerde beschrijving van gedrag), hologeistic research (wereldwijd onderzoek) en de narratieve methode.

  • De ontwikkelingsniche van Super en Harkness kan onderzocht worden door gebruik te maken van participerende observatie en etnografische interviews, direct observeren en gestructureerde vragenlijsten.

Chapter 3

  • Rogoff is een onderzoeker die heeft bijgedragen aan socialicatietheorieëen en hij voegde het begrip leidende participatie (guided participation) toe aan de zone van proximale ontwikkeling van Vygotsky. Dit houdt ik dat kinderen naast scaffolding en instructie ook kunnen leren van nonverbale en verborgen vormen van communicatie.

  • Socialisatie kan een rol spelen bij het ecologisch model, bijvoorbeeld bij sociale isolatie (gebrek aan interactie met de 5 systemen), of bij de ontwikkelingsniche van Super en Harkness.

  • Er is voor de geboorte al sprake van seksesocialisatie, er wordt anders tegen het ongeboren kind gepraat afhankelijk van het (verwachte) geslacht. De verwachte persoonlijkheid heeft ook invloed op de socialisatie.

  • Hoe basisbehoeften van kinderen worden vervuld verschilt per cultuur, hierbij zijn verschillen binnen culturen groter dan verschillen tussen culturen.

  • Slaappatronen van kinderen verschillen per cultuur, maar deze verschillen hebben geen invloed op de gedragsontwikkeling. De verschillen in gedrag worden sociaal-cultureel bepaald door de ecologische omgeving en de ontwikkelingsniche.

  • Vanuit het model van Erikson staan de concepten vertrouwen/wantrouwen centraal in de eerste levensjaren. In de ene cultuur ontwikkeling dit zich tot onderlinge afhankelijkheid en in andere cultuur tot onafhankelijkheid, er is dus een verschil in culturen hoe de ontwikkeling beïnvloed wordt, dit heet culturele bias.

  • Hoe kinderen gevoed worden wordt beïnvloedt door verschillen in culturen zoals bijvoorbeeld wel of geen borstvoeding geven maar ook ondervoeding door bijvoorbeeld een laag ses. Eetervaringen in de kindertijd hebben invloed op latere eetpatronen.

  • In verschillende culturen kunnen ouders het verschil horen tussen het huilen van gezonde/ongezonde kinderen. Vaders en moeders reageren beide sensitief op het huilen, dit vermindert ook het conflict tussen vertrouwen/wantrouwen in de theorie van Erikson.

  • De jeugd komt na de babytijd, kinderen komen in contact met leeftijdsgenoten, leraren. Afhankelijk van de cultuur leren kinderen in een formele en/of informele setting.

  • Adolescentie wordt gekenmerkt door fysieke veranderingen als gevolg van verandering in hormonen, een grotere sociale invloed (pers, leraren) en overgangsrituelen (rites of passages).

  • De ervaring van volwassenheid verschilt tussen culturen. Erikson gaat uit van een doorlopende ontwikkeling en onderscheidt de vroege (intimiteit vs isolatie), midden (generativiteit vs stagnatie) en late (integriteit vs wanhoop) volwassenheid.

Chapter 4

  • Bij het kijken naar de levenscyclus van een gezin, dan zie je dat het gezin ontstaat door partnerselectie. Hierbij spelen factoren een rol die per cultuur verschillen zoals de waarden voor maagdelijkheid, netheid en een goede huishoudster zijn. Hierbij zijn er verschillen in geslacht en de verschillen binnen culturen zijn groter dan verschillen tussen culturen.

  • Kinderen profiteren van een stabiel opvoedsysteem, meestal huwelijken. Er zijn verschillende soorten huwelijken zoals monogamie, polygynie (polygamie), polyandrie en cenogamie (groepshuwelijk).

  • Er kan onderscheid worden gemaakt tussen westerse en oosterse idealen om te kijken naar culturele verschillen waarom en hoe mensen zich tot elkaar aangetrokken voelen.

  • Een kind krijgen kan door middel van gemeenschap maar ook IVF (in vitro fertilisatie).

  • De geboorte van een kind vindt in sommige culturen thuis plaats en in sommige culturen in het ziekenhuis. Als er een goede prenatale verzorging is, is de kindersterfte laag.

  • De culturele inzichten over kinderen die de ontwikkeling bepalen worden ouderlijke culturele overtuigingsystemen genoemd. Het representeert een component van de ontwikkelingsniche.

  • Individuen die de ontwikkeling van het kind beïnvloeden zijn ouders en allomothers.

  • Cross-culturele verschillen wat betreft de rollen van vaders kunne worden verklaard door culturele, omgevings- en biologische factoren.

  • Per cultuur is het verschillend hoe de relaties met leeftijdsgenoten eruit ziet, hoe de ouder-kind relatie levenslang verandert en hoe er wordt gekeken naar de rol van grootouders en ouderen.

Chapter 5

  • De linguïstische relativiteitshypothese van Wolf en Spite deels door onderzoek bevestigd, stelt dat de verschillen in hoe mensen over de wereld denken verklaard kunnen worden door taal.

  • Volgens Vygotsky is er een dynamisch en interactief proces tussen cultuur, mentale processen en taal. Hierbij internaliseren kinderen taal doordat ze verbaal interacteren (talking to learn).

  • De sensomotorisch fase van Piaget is in alle culturen grotendeels gelijk, op een paar verschillen na. Zo hebben Afrikaanse mensen een meer sociaal georiënteerde intelligentie en Europese en Amerikaanse mensen een technologische oriëntatie.

  • Chomsky stelt dat het aanleren van een taal biologisch bepaald is. Door middel van scaffolding en de ontwikkelingsniche worden bepaalde klanken gestimuleerd en gaan anderen verloren. De manier hoe taal aangeleerd wordt verschilt per cultuur.

  • Een tweede taal kan het best aangeleerd worden in de kritische periode. Een tweede taal leren kan in een natuurlijke setting en in een educationele setting. De motivatie en de houding tegenover de cultuur waarvan de taal geleerd wordt spelen een belangrijke rol bij het leren.

  • Onderzoek van Nyiti concludeert dat de cognitieve structuren zoals Piaget beschrijft universeel gelden voor alle kinderen en een noodzakelijke conditie vormen voor acculturatie.

  • Socialisatie met taal verschilt in elke cultuur. Talen met fonemen worden sneller aangeleerd, als een taal ook logografische symbolen bevat (chinees bijv.) wordt de taal anders geleerd. Mensen met dyslexie hebben een groter probleem met talen die gebaseerd zijn op fonemen.

  • Volgens Piaget beïnvloeden ervaring en cultuur de ontwikkeling van formeel operationeel denken. Deze fase van denken bereikt niet iedereen, dit geldt voor alle culturen.

  • Formele onderwijsinstellingen zijn bedoeld om bij te dragen aan de cognitieve ontwikkeling maar onderzoek bij kinderen die wel en niet naar school zijn gegaan wijst uit dat er geen verschillen zijn wat betreft intelligentie en informatieverwerkingsvaardigheden.

  • Volgens Piaget is de formeel operationeel denken de hoogste fase van denken, andere onderzoekers stellen ene post-formele fase voor in de volwassenheid. Deze fase bestaat uit aanpassend denken (denken aanpassen aan de behoefte van de omgeving) en dialectisch denken (bij ieder oogpunt wordt er een tegenovergesteld oogpunt overwogen). Deze processen zijn universeel maar de manier hoe ze worden gebruikt wordt beïnvloed door cultuur.

  • Om cognitieve ontwikkeling te onderzoeken maakten Horn en Cattell de onderscheid tussen vloeiende (concepten en abstract redeneren) en gekristalliseerde intelligentie (kennis en ervaring).

  • Wijsheid neemt verschillende vormen aan in verschillende culturen.

  • Verschillende talen beïnvloeden het spreken van ouderen op verschillende manieren. Talen waarbij context belangrijker is, zijn voor ouderen makkelijker te volgen.

Chapter 6

  • Persoonlijkheid kan onderzocht worden door tweelingonderzoek, het blijkt dat persoonlijkheid voor een deel door genen wordt verklaard en een deel door omgeving.

  • Ontwikkeling van persoonlijkheid zorgt ook voor een ontwikkeling van zelfconcept, dit is de perceptie die iemand van zichzelf heeft.

  • Het zelfconcept wordt in verschillende culturen anders beschreven. In Japan bijvoorbeeld wordt er onderscheid gemaakt tussen het innerlijke (hart) zelf en het uiterlijke (sociale) zelf.

  • Goodness of fit, geïntroduceerd door Thomas en Chess, is de match tussen het temperament van het kind en de vraag van de omgeving. Hierbij zijn de 3 soorten kinderen: makkelijke kind, moeilijke kind, slow-to-warm-up kind.

  • Twenty-statements test laat zien dat mensen uit collectivistische culturen zichzelf beschrijven in context van het exo- en mesosystemen en mensen uit individualistische culturen doen dat vooral in het microsysteem en met psychologische karaktertrekken.

  • Concepten om mensen te begrijpen zijn het zelf, de eigenwaarde en de zelf-efficiëntie.

  • Volgens Erikson is er een universele ontwikkeling van identiteit maar is het proces bepaald door contextuele factoren, dus het proces is cultuurspecifiek.

  • De sociale identiteit wordt ook beïnvloed door cultuur, de eerste fase ontstaat in de adolescentie, bij de tweede fase wordt er onderzocht wat de etnische identiteit inhoudt en bij de derde fase wordt de etnische identiteit vastgesteld.

  • In de volwassenheid wordt de persoonlijkheid stabiel en passen mensen in een bepaald profiel van de Big Five. Er wordt gesuggereerd dat deze Big Five persoonlijkheidstrekken in elke cultuur voorkomen.

  • De diagnose van ziektes, hoe mensen er op reageren en hoe zij er mee omgaan wordt grotendeels door de cultuur en het ecologisch systeem beïnvloed.

  • Het zelf is een flexibel concept, hierdoo houden volwassenen gedurende het ouder worden een positief zelfconcept, welzijnsgevoel en blijven ze onderdeel van de maatschappij.

Chapter 7

  • Met de vreemde procedure van Ainsworth en Wittig kun je meten hoe een kind gehecht is aan de opvoeder, dit kan een veilige hechting zijn, een angstig vermijdende hechting, een angstig ambivalente hechting of een gedesorganiseerde hechting (later toegevoegd).

  • De sociale ontwikkeling wordt beïnvloed door ontwikkeling op andere gebieden zoals bijvoorbeeld het ontwikkelen van objectpermanentie.

  • De gehechtheid wordt bepaald door de sensitiviteit van de opvoeders. Sensitiviteit is een universeel vereiste voor een veilige relatie, maar de specifieke ecologische omgeving bepaalt hoe de sensitiviteit geuit wordt.

  • De veerkracht van kinderen bepaalt hoe een kind verschillende gebeurtenissen verwerkt die een bedreiging zijn voor de stabiliteit van de gehechtheid.

  • Corsaro en Eder identificeren drie centrale thema’s die de cultuur van leeftijdsgenoten van de kindertijd tot de adolescentie karakteriseren: (1) omgaan met verwarring, zorgen, angsten en conflicten, (2) weerstaan en uitdagen van regels van volwassenen en autoriteiten en (3) delen en sociale participatie.

  • Kinderen beginnen eerst te interacteren met mensen uit hun microsysteem en daarna breiden ze uit naar het macrosysteem wanneer ze hun culturele waarden door taal en coöperatief gedrag kunnen uiten.

  • Moraliteit wordt onderverdeeld in twee dimensies, namelijk de prosociale dimensie (prosociale beoordeling, acties en gedrag in het voordeel van anderen) en de meer antisociale dimensie (waarbij oordelen, acties en gedragingen negatieve gevolgen hebben voor anderen).

  • Moreel redeneren kan geuit worden op twee manieren: de verzorgende oriëntatie (meer door vrouwen gebruikt) en de rechtvaardigende oriëntatie (meer door mannen gebruikt). Ook is er sprake van culturele bias bij moreel redeneren

  • De distributieve rechtvaardigheidsontwikkeling van beredeneren van Damon bestaat uit zes niveaus, van de vroege tot de midden kindertijd. Centrale concepten zijn wederkerigheid (goederen in ruil voor gedrag) en gelijkheid (iedereen verdient hetzelfde).

  • Het is sociaal bepaald wat geaccepteerd wordt en wat niet en hoe er omgegaan moet worden met vijandigheid en geweld.

  • Culturen worden gekarakteriseerd door brede socialisatie, onafhankelijkheid en vrije zelfexpressie worden meer gewaardeerd, en smalle socialisatie, waarbij er sprake is van een voorgeschreven ideologie en er zijn strikte regels over wat goed en wat fout is.

  • Culturen verschillen op het gebied van machtsafstand, vermijden van onzekerheid, collectivisme en de vrouwelijkheid van de cultuur.

  • Sport kan verschillende functies hebben (bijv economisch) en het verschilt per cultuur hoe sport beleefd wordt.

Chapter 8

  • Sekseverschillen zijn er in elke culturen, in welke mate en welke verschillen dit zijn verschilt per cultuur.

  • Er worden meer jongens geboren dan meisjes, in veel culturen willen ouders liever een jongen hebben vanwege verschillende redenen zoals bijvoorbeeld het erven en het zorgen voor ouders.

  • Kinderen zijn beter bekend met mannelijke stereotypen dan met vrouwelijke stereotypen. Vanaf ongeveer 9 jaar beschrijven kinderen zichzelf met deze stereotypen.

  • De voorkeur voor speelmaatjes van dezelfde sekse is universeel, ongeacht de culturele normen die gendergescheiden omgevingen voorschrijven.

  • De puberteit is de overgang van de kindertijd naar de volwassenheid, waarin biologische en fysiologische veranderingen plaatsvinden, die psychische en sociale gevolgen hebben.

  • Binnen en tussen culturen variëren seksuele ervaringen in hoe strikt ze gedefinieerd zijn en hoe ze bepaald worden door culturele normen en vormen.

  • Door de universele stereotypes van de genderrol en de genderrolsocialisatie, zijn rollen van volwassen vrouwen en mannen erg verschillend, dit verschilt ook per cultuur.

  • Mensen in verschillende samenlevingen creëren hun eigen ontwikkelingsniche in antwoord op de culturele normen en verwachtingen die geassocieerd worden met scheiding en weduwschap.

Chapter 9

  • Hoe individuen naar hun fysieke en mentale gezondheid kijken wordt bepaald door culturele tradities en er zijn verschillen in de manier waarop zij met stress en spanning omgaan.

  • Er zijn ziekten gevonden die in verschillende culturen zich verschillend uiten en ziekten die alleen in bepaalde culturen voorkomen.

  • Er moet ook onderscheid gemaakt worden tussen de validiteit en betrouwbaarheid van de diagnostische testen. Lonner en Ibrahim zeggen dat accurate beoordelingen de overtuigingen, waarden en percepties van een patiënt in ogenschouw moeten nemen en dat dokters cultuurspecifieke criteria moeten ontwikkelen.

  • Teratogene kunne schade brengen aan de fysieke en mentale ontwikkeling, een voorbeeld is FAS (Foetale Alcohol Syndroom), het gebruiken van cocaïne tijdens de zwangerschap (crack cocaine) en obesitas, ADHD na de geboorte.

  • De ecologische setting waarin kinderen opgroeien, is bepalend voor de gezondheidsrisico’s en stressoren. Hieronder vallen fysieke factoren, toegang tot vaccinatie en medicijnen, maar ook eigenschappen van de ouders en familiedynamieken dragen hieraan bij.

  • Er is een toenemend aantal mensen met eetstoornissen zoals Anorexia Nervosa en boulimia. Dit komt vaker voor in het Westen waar dun zijn het ideaal is.

  • Naast de cultuur is ook de media van invloed op hoe de ziekte wordt geïnterpreteerd, gediagnosticeerd en behandeld. In sommige landen wordt media ingezet om mensen te informeren over de oorzaken en het doorgeven van bijvoorbeeld HIV.

  • Volwassenen kennen naast stress ook gezondheidsproblemen zoals depressie en schizofrenie. Er is een groeiend aantal mensen met depressie en dit komt in alle culturen voor, maar de vorm waarin verschilt (bijv somatiseren).

  • Veroudering (senescence) vindt bij iedereen plaats, maar de snelheid van veroudering verschilt per individu, sociaal milieu en cultuur.

  • Door de toegenomen levensverwachting is ook het aantal mensen met dementie en Alzheimer toegenomen. Het cultureel ecologisch systeem en een ontwikkelingsniche zorgen voor verschil in hoe er met de ziekte wordt omgegaan.

  • Als mensen geen toegang hebben tot de gezondheidszorg zijn coping strategieën belangrijk om te overleven en de kwaliteit van het leven te behouden.

  • De concepten dood en doodgaan worden beïnvloed door culturele normen en overtuigingen. In veel culturen is er een beeld van wat het ideale einde van het leven is.

Chapter 10

  • Het ecologische model van Bronfenbrenner richt zich op de relatie tussen kinderen en de omgeving (ouders, familie, etc.). Het individu interacteert met het microsysteem (interactie tussen volwassene en kind, thuis of op school), het mesosysteem (verbindingen tussen de microsystemen), het exosysteem (de maatschappelijke context) en het macrosysteem (waarden, normen en overtuigingen van de maatschappij).

  • De ontwikkelingsniche heeft bijgedragen aan het begrip over hoe verschillende componenten van cultuur samenwerken en hoe ouders en kinderen zich gedragen binnen de dagelijkse omgevingen.

  • Vygotsky stelde dat de context van een cultuur bijdraagt aan de ontwikkeling van een persoon en dat een persoon zich ontwikkelt binnen deze context. Hierbij maakte hij gebruik van de zone van naaste ontwikkeling.

  • De aard en timing van de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden hangt, volgens Piaget, af van de unieke ecologische setting, de specifieke ontwikkelingsniche en bepaalde sociale interacties.

  • Volgens Kohlberg loopt iemand zes stadia door tijdens de morele ontwikkeling. Deze theorie is gericht op rechtvaardigheid, maar cross-cultureel onderzoek en de kritiek van Gilligan laten zien dat dit niet de enige vorm van moraliteit is.

  • Erikson’s theorie bestaat uit acht fases die elkaar opvolgen. In elk van deze fases wordt een persoon geconfronteerd met psychosociale crisissen die opgelost moeten worden om gezond verder te kunnen ontwikkelen.

  • Cantor en anderen hebben een meer bruikbaar model ontwikkeld waarin, door middel van levenstaken, op bepaalde momenten onderliggende doelen gemeten worden die het leven van een individu leiden. Hierdoor ontstaat een emic aanpak van thema’s, omdat die door mensen uit verschillende culturen zelf worden aangegeven.

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
997 1