BulletPointsamenvatting bij de 5e druk van SBR 2: Goederenrecht van Snijders en Rank-Berenschot

Hoe ziet de basis van het goederenrecht er uit? Ch.1

  • Goederenrecht draait het om de verhouding van persoon naar goed.

  • Objectief recht is het geheel van regelen en beginselen, gelijk aan de Engelse term ‘law’.

  • Subjectief recht heeft betrekking tot een persoon, gelijk aan de Engelse term ‘right’.

  • Privaatrechtelijke vermogensrechten worden onderverdeeld in:

    • relatieve (persoonlijke) vermogensrechten

    • absolute vermogensrechten

  • Relatieve vermogensrecht is de rechtsbetrekking tussen de gerechtigde en één of meerdere personen.

  • Absolute vermogensrecht is de rechtsbetrekking tussen gerechtigde en iedereen.

  • De indeling van het Burgerlijk Wetboek:

    • Boek 1 en 2 betreft aangaande personen.

    • Boek 3 e.v. gaan over algemene vermogensrechten.

    • Boek 4 betreft goederen algemeen in erfrecht situaties.

    • Boek 5 betreft de zaken.

    • Boeken 6 t/m 8 betreft de vermogensrechten.

  • Goederenrecht wordt omschreven in Boek 5.

  • Goederenrechtelijke rechten kunnen slechts betrekking hebben op stoffelijke vermogensobjecten (zaken).

  • Alle goederen en rechten, dus ook vermogensrechten, vallen onder artikel 3:1 BW.

  • Voortbrengselen van de mens zijn dingen zoals een uitvinding of compositie en vallen niet onder het vermogensrecht.

  • Materiële dragers van deze voortbrengselen worden wel beschouwd als zaken zoals bijvoorbeeld een dvd.

  • Affectieve waarde is waarde wat niet uit te drukken is in geld.

  • Een bestanddeel wordt omschreven als onzelfstandige onderdelen van een zaak, op basis van een hechte ideële band of dan wel een hechte materiële band.

  • Een bestanddeel kan opgaan in een hoofdzaak als het materieel en ideëel dat het bestanddeel in die situatie opgaat in de identiteit van die hoofdzaak.

  • Er zijn twee soorten bestanddelen namelijk:

  1. Ideële bestanddelen

  2. Materiële bestanddelen

  • Doorbreking van een bestanddeel kan op de volgende manieren:

    • Afscheiding.

    • Vestiging van een opstalrecht.

    • Mandeligheid.

  • Natuurlijke vruchten, zoals de appel van een boom, zijn zaken.

  • Burgerlijke vruchten, zoals de rente van een vordering uit geldlening, zijn vermogensrechten.

  • Onroerende zaak zijn de grond en al zijn bestanddelen.

  • Bestemmingscriterium is dat werk en gebouwen om in aanmerking te komen voor onroerend goed, zij moeten naar hun aard en inrichting bedoeld zijn om op die plek duurzaam te verblijven.

  • Afhankelijke rechten, ook wel accessoire rechten genoemd, zijn rechten die niet zonder een ander recht kunnen bestaan, zoals pand en hypotheek.

  • Kenmerkend voor nevenrechten zijn:

  1. Verbondenheid aan het hoofdrecht;

  2. Het hoofdrecht is altijd verbonden aan een vordering, het nevenrecht hoeft niet noodzakelijk een vermogensrecht te zijn.

  3. Een recht kan geen nevenrecht zijn als het dusdanig verbonden is met de hele rechtsverhouding waarvan de vordering een deel is, dat het die vordering als het ware "overstijgt".

  • Volledige rechten zijn de meest omvattende rechten en is een recht wat iemand toebehoort.

  • Een beperkt recht is een recht wat afgeleid is uit een meer omvattend recht, het beperkte recht bezwaard het mee. Er zijn twee categorieën:

    • Gebruiks- en genotsrechten.

    • Zekerheidsheidsrechten.

  • Gebruiks- of genotsrechten geven de beperkt gerechtigde een recht op het gebruik van het goed waar dit genotsrecht op gevestigd is.

  • Zekerheidsrechten zijn de rechten die op een goed kunnen worden gevestigd in verband met kredietverschaffing.

  • Van bloot eigendom of bloot eigenaar wordt gesproken als het eigendom wordt beperkt door een beperkt recht.

  • Registergoederen hebben als vereiste dat ze opgenomen worden in een register.

  • Registergoederen zijn:

    • Alle onroerende zaken (art. 3:89)

    • Teboekstaande zee- en binnenschepen (art. 8:199 jo. 790)

    • Teboekstaande luchtvaartuigen (art. 8:1306 lid 1 BW)

    • Aandelen in een registergoed (art. 3:96)

    • Beperkte rechten op een registergoed (art. 3:98).

  • Absoluut (objectief) toekomstig goederen bestaan nog niet.

  • Relatief (subjectief) toekomstige goederen zijn bestaande goederen die (nog) niet tot het vermogen behoren van degene die deze goederen als toekomstig aanduidt.

  • Enkel toekomstige goederen zijn niet bestaande goederen uit een rechtsverhouding die al wel bestaat.

  • Dubbel toekomstige goederen zijn nog niet bestaande goederen uit een rechtsverhouding die nog niet bestaat.

  • Kenmerken van absolute rechten:

    • Exclusiviteit (absolute werking).

    • Prioriteit (droit de préférence).

    • Volgrecht (droit de suite/zaaksgevolg).

    • Separate behandeling.

  • Verabsolutering van persoonlijk recht is indien het persoonlijke recht verbonden is aan kenmerken van een absoluut recht.

  • De eisen van absolute rechten:

    • Wettelijke grondslag; goederenrechtelijke rechten vormen is een gesloten systeem.

    • Publiciteit; verandering van rechten kan slechts goederenrechtelijke status krijgen door aan een aantal publiciteitseisen te voldoen.

  • De functies van goederenrechtelijke rechten zijn:

    • Duidelijkheid

    • Diversiteit

    • Mobiliteit

    • Voorrang

  • Onderhandse akte is een verklaring of overeenkomst die zonder de aanwezigheid van een notaris is opgesteld.

  • Een authentieke akte is een verklaring of overeenkomst die door een openbaar ambtenaar, meestal een notaris, is opgesteld en gewaarmerkt.

  • Bij het negatief stelsel kan de werkelijke rechtstoestand van een registergoed afwijken van wat er vermeld wordt in de openbare registers.

  • Bij het positief stelsel worden de openbare registers geacht de werkelijke rechtssituatie van registergoederen aan te geven.

  • In Nederland hebben wij officieel een negatief stelsel, in de praktijk komt het neer op semi-positief.

  • De staat is aansprakelijk voor schade van belanghebbenden wegens fouten die ambtenaren maken.

  • Het goederenrecht regelt twee belangrijke onderwerpen, namelijk verkrijging en verlies van goederen en de invulling van goederenrechtelijke verhoudingen.

Wat houdt het in om een bezitter of een houder te zijn? Ch.2

  • Bezitter is iemand die een goed voor zichzelf houdt (3:107 lid 1 BW).

  • Houder is iemand die een goed houdt voor een ander (art. 3:107 lid 1 BW).

  • Rechthebbende is de persoon aan wie een goed toebehoort. Dit kan dus niet de dief zijn.

  • Bij middellijk bezit bezit men bezit middel van een ander.

  • Bij onmiddellijk bezit bezit men een goed zonder dat iemand anders dit goed voor mij houdt.

  • Schema van middellijk houderschap:

    A ---------------> B (houder)---------------> C (sub- of onderhouder)

    leent uit aan leent uit aan

  • Bij onmiddellijk houderschap houdt iemand een goed voor een ander.

  • De vijf functies van bezit zijn:

  1. Goederenrechtelijke functie

  2. Bewijs of beschermingsfunctie

  3. Actiefunctie

  4. Materiële functie

  5. Aansprakelijkheidsfunctie

  • Er zijn meerdere soorten bezitsverkrijging:

  1. Occupatie/inbezitneming

  2. Bezitsverschaffing

  3. Opvolging onder algemene titel (art. 3:116 BW)

  • Bij occupatie/inbezitneming wordt een goed wordt in bezit genomen omdat een persoon zichzelf de feitelijke macht over dit goed verschaft (art. 3:113 lid 1 BW).

  • Bezitsverschaffing kan op twee manieren

    • Feitelijke machtsverschaffing; t.a.v. Roerende zaken, een recht of traditio symbolica.

    • Zonder feitelijke overgave;

      • traditio constituto possessorio; vervreemder wordt houder voor de verkrijger door een tweezijdige verklaring.

      • traditio brevi manu; de houder wordt bezitter door een tweezijdige verklaring.

      • traditio longa manu; bezitsoverdracht door aan een ander dan diegene die de zaak onmiddellijk onder zich houdt door een tweezijdige verklaring.

  • Een houder heeft feitelijke macht over een goed.

  • Kenmerken van het houderschap zijn:

    • Het heeft geen goederenrechtelijke functie zoals bezit.

    • Houderschap heeft wel ongeveer dezelfde materiële functie als bezit.

    • Er is geen bewijsfunctie

    • Er is sprake van een beperkte aansprakelijkheidsfunctie.

    • Houderschap is een feit en impliceert rechten, de houder heeft rechten.

    • Houderschap is een feit, dus niet met terugwerkende kracht uit te wissen.

    • Verkrijging vindt plaats op basis van art. 3:112, zie hierbij ook 3:116 BW, de opvolging in het houderschap onder algemene titel.

    • Verlies vindt plaats door kennelijke prijsgave (derelictie) dan wel de gebeurtenis dat een ander het houderschap verkrijgt (art. 3:117 BW).

  • De rechthebbende op een goed is degene tot wiens vermogen het goed behoort (de eigenaar, crediteur en beperkt gerechtigde).

  • De bezitter staat tussen de rechthebbende en de houder in en is te goeder trouw wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en dat ook mag doen.

  • De rechtsgevolgen van bezit zijn:

    • Een vermoeden van eigen recht (processuele functie; art. 3:119).

    • Recht op de afgescheiden natuurlijke en opeisbaar geworden burgerlijke vruchten indien te goeder trouw (art. 3:120 lid 1).

    • Een recht op schadevergoeding als de rechthebbende het goed opeist (art. 3:120 lid 2 en 3:121 lid 2).

    • Een bescherming tegen bezitsverlies en -stoornis door middel van de bezitsacties van art. 3:125 BW.

    • Verkrijgende verjaring van het goed (art. 3:99 en 3:105 BW).

Wat is eigendom en wat houdt het in om eigendom te bezitten? Ch.3

  • Kenmerken van eigendom zijn:

    • Het is een recht dat een persoon op een goed kan hebben.

    • Het is het 'meest omvattende' recht op een zaak.

    • Duurzaamheid.

    • Elasticiteit.

  • Eigenaar van de zaak is eigenaar van de bestanddelen van die zaak en afgescheiden vruchten (art. 3:9 jo. 5:1 lid 3 BW).

  • Het individualiseringsbeginsel houdt in dat om een zaak vatbaar te maken voor eigendom, deze individualiseerbaar moeten zijn.

  • De eigendom van de grond omvat op grond van van art. 5:20 lid 1 BW:

    • de bovengrond.

    • de aardlagen die zich onder die bovengrond bevinden.

    • het door bron, put of pomp aan de oppervlakte gekomen grondwater.

    • de gebouwen en werken die duurzaam (in de zin van art. 3:3 lid 1 BW) met de grond zijn verenigd. Zij mogen echter geen bestanddelen zijn van de onroerende zaak van een ander.

    • de beplantingen die zijn verenigd met de grond.

  • Res nullius zijn zaken die aan niemand toebehoren, voorbeelden hiervan zijn:

    • Zaken waarvan de rechthebbende het bezit met opzet heeft prijsgegeven (art. 5:18 BW).

    • Roerende zaken die nooit een eigenaar hebben gehad, bijvoorbeeld schelpen of vissen in zee.

    • Dieren die op opnieuw de vrijheid hebben gevonden (art. 5:19 BW).

  • Aantekeningen bij het eigendomsrecht zijn:

    • Gebruiksrecht (art. 5:1 lid 2 BW).

    • Generatievermogen.

    • Beschikkingsbevoegdheid.

    • Aan de eigenaar komen diverse rechtsvorderingen toe, deze staan ook andere gerechtigden ten dienste.

    • Eventueel kan men eerst conservatoir beslag leggen als zekerheid.

  • Eigendomsverlies kan gebeuren op de volgende manieren:

    • eigendomsoverdracht.

    • het tenietgaan van de zaak waarop het eigendomsrecht betrekking heeft.

    • door opzettelijke derelictie op basis van art. 5:18 BW.

    • De eigendom van een dier verliest men doordat zij verwilderen (art. 5:19 BW).

  • Er is sprake van gemeenschap, als één of meerdere goederen, zaken en/of rechten, toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk.

  • Soorten eigendom:

    • Relatieve eigendom.

    • Periode-eigendom.

    • Eigendom van bestanddelen.

    • Voorwaardelijke eigendom.

    • Fiduciaire eigendom.

  • Mandeligheid is een vorm van gemeenschap van een onroerende zaak, welke bestemd is tot gemeenschappelijk nut van verschillende erven en toebehoort aan de eigenaren van die erven.

  • Mandeligheid ontstaat op basis van:

    • Een rechtshandeling op grond van een notariële akte en inschrijving daarvan in de openbare registers (art. 5:60 BW).

    • Van rechtswege, door erfafscheiding (art. 5:62 BW).

  • Gemeenschappen:

    • ontstaan uit: oprichtingshandeling, testament en wet.

    • omvatten: goederen (zaken en rechten) en schulden.

    • eindigen: door de verdeling van de gemeenschappelijke goederen.

  • De rechten en verplichtingen tussen de deelgenoten worden bepaald door de redelijkheid en de billijkheid.

  • Een deelgenoot kan zelfstandig over een aandeel in het gemeenschappelijk goed beschikken, tenzij uit de rechtsverhouding anders blijkt.

  • De volgende gemeenschappen vallen buiten titel 3.7 (volgens lid 1 van art. 3: 189 BW):

    • Huwelijksgemeenschap;

    • Gemeenschap van een geregistreerd partnerschap;

    • Maatschap;

    • Vennootschap;

    • Rederij.

  • In art. 3:189 lid 2 BW wordt de bijzondere gemeenschap geregeld; lid 2 geldt alleen voor:

    • Gemeenschap van nalatenschap;

    • Ontbonden huwelijksgemeenschap, ontbonden geregistreerd partnerschap, maatschap, vennootschap en rederij;

    • Gemeenschap van een gebouw waarvan de splitsing in appartementsrechten is opgeheven.

  • De notariële mandeligheid kan meerdere manieren beëindigd worden:

    • Notariële akte gevolgd door inschrijving daarvan in de openbare registers (art. 5:61 lid 1 sub B BW).

    • Beëindiging van de gemeenschap.

    • Doordat het nut van de zaak voor alle erven is verloren (art. 5:61 lid 1 sub C BW).

  • Appartementsrecht wordt onder een goederenrechtelijk recht verstaan dat bestaat uit een aandeel in een gebouw, óók een groep van gebouwen, met toebehoren en bijbehorende grond.

Op welke manieren kunnen goederen verkregen worden? Ch.4

  • Bij originaire verkrijging wordt een goed verkregen zonder de medewerking van een rechtsvoorganger. Er ontstaat een 'nieuwe' verkrijging.

  • Bij derivatieve verkrijging krijgt men een goed met de medewerking van de rechtsvoorganger. Hij is daarmee de opvolger van de eerdere rechthebbende.

  • Er zijn meerdere soorten originaire verkrijging:

    • Schatvinding van een roerende zaak (art. 5:13 BW).

    • Vinderschap van een roerende zaak (art. 5:5-12 BW).

    • Toe-eigening van een zaak die niemand toebehoort, een res nullius(art. 5:4).

    • Verjaring (art. 3:99-106 jo. Art. 3:306-326 BW).

    • Vruchttrekking (art. 5:17 BW).

    • Natrekking (art. 5:3 BW).

    • Verbinding/samensmelting (art. 5:14 lid 2 BW).

    • Zaakvorming (art. 5:16 BW).

    • Substitutie.

  • De laatste drie vormen van originaire verkrijging kan men beter onthouden door de volgende punten te onthouden:

    • Bestanddeelvorming is natrekking

    • Novum met vormgeving is zaakvorming

    • Novum zonder vormgeving is verbinding.

  • Er zijn twee soorten verjaring

    • Verkrijgende verjaring; men verkrijgt op deze wijze zaken of rechten.

    • Bevrijdende verjaring; geen actierecht en geen subjectief recht meer.

  • De consequentie van verjaring is dat het actierecht (ius agendi) van de oorspronkelijk rechthebbende teniet wordt gedaan en er resteert dan nog een natuurlijke verbintenis (art. 6:3 BW)

  • Er zijn 3 voorwaarden van de verkrijgende verjaring ingevolge art. 3:99 BW:

    • Men dient bezit te hebben.

    • Men dient bezitter te goeder trouw te zijn, met uitzondering van het hierboven genoemde art. 3:105 BW.

    • En er dient sprake te zijn van een onafgebroken bezit, de verjaring wordt gestuit als het bezit verloren gaat.

  • Verkrijgende verjaring is publiek en bevrijdende verjaring is privaat.

  • Tenietgang van een beperkt recht: er is dan een geval van oneigenlijke verkrijgende verjaring, in die zin dat er geen nieuw recht ontstaat maar het moederrecht aan draagwijdte groeit.

  • Inbezitneming is een vorm van bezitsverkrijging.

  • Vinderschap is een vorm van eigendomsverkrijging geregeld in art. 5:5-12 BW.

  • De eisen voor eigendomsverkrijging zijn:

    • Er is een vondst;

    • De zaak is onbeheerd;

    • Het moet gaan om een roerende zaak die geen schat is;

    • Er is voldaan aan verplichting tot aangifte, mededeling en bewaring;

    • Er moet een jaar verstreken zijn;

    • De zaak moet nog steeds in macht van vinder of bewarende gemeente zijn (art 5:6 lid 1 BW);

    • De vondst moet daadwerkelijk onder zich genomen zijn;

    • Iemand binnen een jaar tot ontvangst van de vondst meldt (art. 5:6 lid 4 BW);

    • Of het bezwaarlijk is voor de gemeente om de in bewaring gegeven zaak langer te bewaren(art. 5:8 BW);

    • Uitzondering kan gemaakt worden in bijzondere wetten.

  • Bij vinderschap is het belangrijk dat je de zaak onder je neemt.

  • Vindersloon (art. 5:10 lid 2 BW); een vinder die aan alle eisen voldoet zal een redelijke beloning ontvangen.

  • en vinder kan onrechtmatig handelen door een zaak die hij vindt niet onder zich te nemen.

  • Natrekking is soms een billijke wijze van eigendomsverkrijging.

  • Natrekking gaat namelijk vóór eigendomsvoorbehoud.

  • Natrekking bij onroerende zaken:

    • De grond is altijd hoofdzaak, waarbij de grenzen worden bepaald met inachtneming van aanwassen en dergelijke. (art. 5:29-35 BW: varianten van natrekking).

    • Als er geen duidelijke hoofdzaak valt aan te wijzen, zoals een kelder onder twee percelen met een open verbinding, zou men de bepalingen aangaande samensmelting van overeenkomstige toepassing kunnen verklaren.

  • Natrekking bij roerende zaken:

    • Hoofdzaak is volgens art 5:14 lid 3 BW welke het meest in waarde is of hetgeen dat geldt volgens verkeersopvattingen.

  • Vermenging zonder hoofdzaak wordt behandeld als gewone verbinding.

  • Het genotsrecht behoeft geen goederenrechtelijke aard te bezitten, bijvoorbeeld het persoonlijk recht op ouderlijk vruchtgenot.

  • Substitutie is te omschrijven als een vervanging van een bepaald goed van een persoon dat door een ander goed aan dezelfde persoon gaat toebehoren.

Hoe verloopt de overdracht van goederen? Ch.5

  • De overgang als rechtsgevolg kent als vereisten:

  1. Een levering.

  2. Krachtens geldige titel;

  3. Beschikkingsbevoegdheid.

  • Reële executie is de tenuitvoerlegging van een veroordelend vonnis op een wijze die aan de eiser daadwerkelijk verschaft waarop hij recht heeft.

  • Art. 3:83 lid 1 BW bepaalt dat eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten overdraagbaar zijn, tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen de overdracht verzet.

  • Een titel is een aanduiding op de rechtsgrond ten grondslag liggend aan de levering.

  • Een verbintenis kan ook uit een rechtsfeit voortkomen, zoals de titel voor levering van een legaat door erfgenamen aan de legataris.

  • Een levering is ongeldig als ten tijde van de levering de titel ongeldig was op grond van het causale stelsel.

  • Nietigheid geeft het idee dat de overeenkomst er nooit geweest is.

  • Vernietiging geeft aan dat er wel een overeenkomst is geweest maar deze vernietigd is.

  • Nietigheidsgronden:

  1. Strijd met de openbare orde of goede zeden (art. 3:40 BW)

  2. Vormgebreken (art. 3:39 BW)

  3. Incompatibele verkrijgingen (art. 3:43 BW)

  4. Fiducia (art. 3:84 lid 3 BW)

  • Vernietigingsgronden:

  1. Wilsgebreken (art. 3:44 BW)

  2. Dwaling (art. 6:228 BW)

  3. Geestelijke stoornis (art. 3:34 BW)

  4. Paulianeus gedrag (art. 3:45 BW)

  • Titelgebreken kunnen ontstaan door:

  1. Vervulling van een ontbindende voorwaarde;

  2. Inroepen reclamerecht.

  3. Nietig- en vernietigbaarheid van de onderliggende rechtsverhouding.

  • Dit is te toetsen door twee vragen te stellen:

  1. Heeft een titelgebrek\ goederenrechtelijk effect?

  2. Zo ja, treedt dit met of zonder terugwerkende kracht in?

  • Leveringseisen van een rechtsgeldige levering zijn:

  1. Goederenrechtelijke overeenkomst,

  2. Er moet een goederenrechtelijke overeenkomst zijn.

  3. Er is een twee- of meerzijdige op een rechtstitel berustende rechtshandeling van vervreemder en verkrijger.

  4. Waardoor of zonder meer, of in combinatie met een formaliteit die ook zonder directe medewerking van de niet-belanghebbende partij kan worden vervuld.

  5. een goed wordt overgedragen dan wel een goederenrechtelijk recht wordt gevestigd dan wel teniet gedaan.

  • Overdracht

  1. Geschiedt zo veel mogelijk dadelijk bij de goederenrechtelijke overeenkomst.

  2. Is afhankelijk van de aard van de leveringshandeling;

  3. Leveringshandeling is weer afhankelijk van de aard van het te leveren goed. De leveringshandeling wordt bepaald aan de hand van art. 3:89-98 BW.

  4. De aard van het te leveren goed bepaalt tenslotte of de overdracht

  • Leveringshandelingen bestaan uit:

  1. Het neerleggen van de goederenrechtelijke overeenkomst in een tussen partijen op te maken notariële akte

  2. Inschrijving van deze transportakte in de openbare registers.

  • De inhoud van de transportakte moet de titel van de overdracht vermelden.

  • Beide partijen kunnen afzonderlijk de akte in laten schrijven, het maakt dus hoegenaamd niets uit wie van beide partijen dit doet.

  • Voor overdracht van een (onroerend-) goed is noodzakelijk dat af te zonderen is, dit geeft minder problemen bij onroerende goederen omdat:

    • Het kadaster geeft veel informatie over percelen.

    • Een muur e.d kan dienen als afscheiding tussen twee erven.

    • Onroerende goederen die geen andere eigenaar hebben zijn van de staat.

  • Bezitsverschaffing omschrijven we als:

    • bezitsoverdracht als de vervreemder bezitter is .

    • verschaffing van voldoende macht over de zaak als de vervreemder slechts houder is.

  • Een bezitter, dus niet de houder, kan zijn bezit overdragen met behulp van een constitutum possessorium.

  • Een constitutum possessorium is een tweezijdige verklaring waardoor de vervreemder houder voor de verkrijger wordt.

  • Bij levering per constituto possessorio (CP):

    • Kan de houder nooit per c.p. Leveren op basis van art. 3:111 BW.

    • De bezitter kan dit wel, maar deze levering werkt niet tegenover een derde die een ouder recht heeft op de zaak en niet met de vervreemding instemt.

  • Volgens artikel 3:83-2 kan de crediteur en debiteur de overdraagbaarheid van een vordering uitsluiten.

  • Cessie is de levering van vorderingen op naam.

  • Bij een openbare cessie eist de wet als leveringshandeling een akte en mededeling daarvan aan de debiteur (art. 3:94 lid 1 BW)

  • Bij een stille cessie geldt niet de mededelingseis, een akte is voldoende.

  • Er zijn drie partijen van cessie:

  1. Cedent: de vervreemder van de vordering

  2. Cessionaris: de verkrijger

  3. Debitor cessus: de debiteur van de vordering.

  • Retrocessie is de teruglevering van vorderingen op naam.

  • Overige goederen worden door een akte geleverd (zie artikel 3:95 BW).

  • Voor aandelen in goederen geldt hetzelfde als voor de levering van die goederen zelf.

  • Beschikkingsbevoegdheid is de bevoegdheid te vervreemden of te bezwaren.

  • Het kan voorkomen dan men geen beschikkingsbevoegdheid heeft:

    • Op grond van de wet.

    • In geval van beslaglegging.

    • Op grond van een lastgevingovereenkomst.

    • Beschikkingsbevoegd zijn met medewerking van een ander zoals bij surseance van betaling, meerderjarigenbewind en gemeenschap.

  • Art. 3:86-87 BW geeft de mogelijkheid dat overdracht ondanks beschikkingsonbevoegdheid van een voorganger toch als geldig wordt aangemerkt. Hier zijn wel vereisten voor, namelijk:

    • De aard van het overgedragen goed moet voldoen aan de beschrijving van art. 3:86 BW;

    • Afgezien van beschikkingsonbevoegdheid is aan alle eisen voor een geldige overdracht voldaan (art. 3:83-84 BW):

      • Overdraagbaarheid

      • Rechtsgeldige titel

      • Rechtsgeldige goederenrechtelijke overeenkomst

      • Rechtsgeldige leveringshandeling

  • Er wordt geen bescherming aangeboden als:

    • Diegene die onder eigendomsvoorbehoud heeft verkregen.

    • Diegene die per constituto possessorio geleverd heeft gekregen (art. 3:111 BW).

    • Het gaat om het verlenen van persoonlijke rechten en creatie van absolute rechten met betrekking tot voortbrengselen van de geest.

    • de derde heeft anders dan om niet verkregen.

    • de derde moet te goeder trouw zijn: hij wist noch hoefde te weten dan zijn voorganger beschikkingsonbevoegd was.

  • Er zijn wel enkele uitzonderingen, namelijk:

    • Bescherming bestolene ex art. 3:86 lid 3-4 BW. Maar hier gelden ook uitzonderingen op, namelijk:

      • De derde een consumentenkoper is.

      • Men moet kijken of de koper, gelet op de omstandigheden van het geval, rekening diende te houden met het feit dat er misschien wel iets niet in de haak was.

      • Het verkrijging van geld, order- of toonderpapier betreft.

      • Indien de revindicatie later dan 3 jaar na de diefstal wordt ingesteld.

      • De derde schendt de wegwijsplicht van art. 3:87 BW.

  • Derdenbescherming volgens art. 3:88 BW is toepassing als:

  1. De verkrijger moet te goeder trouw zijn;

  2. Hij moet verkregen hebben overeenkomstig de art. 3:83-84 BW

  3. De beschikkingonbevoegdheid van de voorganger moet voortvloeien uit de ongeldigheid van een vroegere overdracht, die niet het gevolg was van onbevoegdheid van de toenmalige vervreemder.

  • Art. 3:36 BW beschermt de derde tegen het nadeel door opgewekte schijn en is primair onderdeel van het rechtshandelingen en overeenkomstenrecht, maar is ook van belang bij de relatie beschikkingsonbevoegde vervreemder en verkrijger.

  • Bij verkrijging van een registergoed zal de eis, gesteld door art. 3:36 BW met betrekking tot het wekken van schijn ingevuld worden door art. 3:24-27 BW.

  • Een voorwaarde is een (objectieve) toekomstige gebeurtenis waarvan onzeker is of zij zal voorvallen.

  • Opschortende voorwaarde is het gevolg treedt pas in op het moment dat de onzekere gebeurtenis plaats vindt.

  • Ontbindende voorwaarde: Het rechtsgevolg vervalt op het moment dat de onzekere gebeurtenis zich voordoet.

  • Er is sprake van toekomstige goederen/vorderingen indien men nu reeds goederen wilt overdragen, die men nog niet in zijn bezit heeft.

  • Er is sprake van een overdracht van toekomstige goederen als de vervreemder geen feitelijke macht heeft en gebruik zal moeten maken van een bezitsverschaffing van tevoren.

  • Voor cessie van toekomstige vorderingen op naam is vereist dat daarvan mededeling wordt gedaan aan de eventueel toekomstige debiteur.

  • Bij onmiddellijke of directe vertegenwoordiging wordt de tussenpersoon er tussenuit gehaald en wordt er altijd gehandeld op naam van de vertegenwoordigde.

  • Bij indirecte of middellijke vertegenwoordiging handelt de vertegenwoordiger op eigen naam maar voor rekening van de vertegenwoordigde.

  • Overzicht toekomstige en tegenwoordige vorderingen. Toekomstig zijn:

    • Dubbel toekomstige vordering: vordering uit een nog niet bestaande rechtsverhouding. Cessie en openbaar pand mogelijk, maar geen beslag en stil pandrecht.

    • Enkel toekomstige vordering: nog niet verschuldigde vordering uit een bestaande rechtsverhouding. Cessie, openbaar pand, beslag en stil pandrecht mogelijk.

    • een aanspraak op subsidie die nog moet worden toegekend.

  • Wanneer er geen sprake is van afhankelijkheid van de tegenprestatie, is er sprake van een bestaande vordering.

  • Vele vorderingen onder opschortende voorwaarde zijn geen toekomstige vorderingen.

  • Overdracht onder ontbindende of opschortende voorwaarde is geregeld in artikel 3:85 BW.

Wat zijn beperkte rechten en hoe worden deze behandeld? Ch.6

  • Een beperkt recht is een recht dat wordt afgeleid uit een meer omvattend recht (art. 3:8 BW).

  • Het moederrecht blijft na afsplitsing met verminderde bevoegdheden bestaan.

  • Tot moederrecht kunnen volledige rechten en beperkte rechten dienen, mits dit recht zelfstandig en overdraagbaar is.

  • Afhankelijke rechten als erfdienstbaarheid en dergelijke zijn naar hun aard niet voor bezwaring mogelijk evenals bezwaring van het recht van gebruik en bewoning zijn op grond van art. 3:226 lid 4 BW.

  • Om te zorgen dat er sprake is van goederenrechtelijke werking van een beperkt recht, moet er zijn voldaan aan een aantal criteria:

  1. Het maakt deel uit van een door de wet erkend beperkt recht.

  2. Het beperkt recht bevindt zich binnen de grenzen van het moederrecht.

  3. Het beding, dat goederenrechtelijke werking aan een beperkt recht bedingt, moet door de wet zijn toegestaan: de wet is van dwingend recht tenzij in de wet het tegendeel blijkt. Als een overeenkomst in strijd is met een dwingende rechtsbepaling heeft het "beperkte recht" geen goederenrechtelijke werking, maar slechts een verbintenisrechtelijke.

  4. Dit beding moet voldoende verband houden met het beperkte recht om op dezelfde wijze te worden behandeld: waar partijen kunnen afwijken, formeel gezien, mogen zij nog niet in strijd komen met het wezen van dat recht en als zij een dusdanig verband hebben met het beperkte recht dat een gelijke behandeling gerechtvaardigd is.

  • Een beperkt recht heeft de volgende gevolgen:

    • Exclusiviteit: een beperkt recht is een absoluut recht.

    • Droit de suite: het beperkte recht blijft rusten op het object, ook al wordt dit overgedragen.

    • Prioriteitsbeginsel: de algemene regel is dat het oudere recht voor het jongere gaat.

    • Goederenrechtelijke acties: welke sancties staan de beperkt gerechtigde bij schending van zijn recht tot zijn beschikking?

    • Goederenrechtelijke acties, bijvoorbeeld verklaring van recht, veroordeling in het herstel of schadevergoeding.

    • De goedenrechtelijke wanprestatie,

    • of tekortschieten.

  • Ontstaan kan door:

  1. Vestiging,

  2. Voorbehoud,

  3. Of verjaring.

  • De schakelbepaling is van toepassing bij vestiging.

  • Afhankelijke beperkte rechten op registergoederen kunnen ook ingeschreven worden (art. 3:17 lid 1 sub a BW), als het niet van belang zou kunnen zijn voor bescherming van derden tegen niet-ingeschreven feiten (art. 3:24 BW).

  • Pand en hypotheek zijn nevenrechten en gaan van rechtswege met de verzekerde vordering op een nieuwe schuldeiser over (art. 6:142 lid 1 BW), uitzonderingen daargelaten.

  • Overdracht: allereerst moet voldaan zijn aan het vereiste van overdraagbaarheid (art. 3:83 lid 1 BW). Een verbod tot vervreemding heeft dus geen goederenrechtelijke werking (wel verbintenisrechtelijke), zo ook een toestemmingsvereiste.

  • Er zijn hierop ook uitzonderingen namelijk:

  1. Het overdraagbaarheidvereiste geldt niet als de wet [bijvoorbeeld art. 3:226 lid 4 BW en art. 5:117 lid 2 BW], of de aard van het recht [alle afhankelijke rechten, art. 3:82 BW)] zich verzet tegen overdracht.

  2. De wet laat gevallen toe dat partijen bij akte van vestiging bepalen dat het recht niet zonder toestemming mag worden overgedragen (bijvoorbeeld bij erfpacht en opstal), geen toestemming zonder redelijke gronden (kantonrechter: art. 5:91 lid 4 BW).

  3. De schakelbepaling van art. 3:98 BW zorgt er ook voor dat de derdenbeschermingsbepalingen van toepassing zijn.

  • Overige vereisten voor overdracht zijn (art. 3:98 BW):

  1. Geldige titel.

  2. Beschikkingsbevoegdheid: art. 3:88 BW, voor registergoederen art. 3:24 BW.

  3. Levering (goederenrechtelijke overeenkomst en leveringsformaliteiten).

  • Art. 3:81 lid 2 BW somt de wijzen waarop een beperkt recht teniet kan gaan op:

    • Het tenietgaan van het recht waaruit het beperkte recht is afgeleid.

    • Door verloop van tijd waarvoor of vervulling van de ontbindende voorwaarde waaronder het beperkte recht is gevestigd (bijvoorbeeld art. 3:203 lid 2).

    • Afstand ook wel bekend als overdracht van het beperkt recht door de hoofdgerechtigde (Art. 3:89-95), vereisten:

      • Geldige titel.

      • Beschikkingsbevoegdheid.

      • Levering

      • Opzegging.

      • Vermenging

  • Buiten art. 3:81 lid 2 BW valt te denken aan:

  1. Executie van het moederrecht door beslaglegger, pand of hypotheekhouder, die het beperkte recht niet hoefde te respecteren.

  2. Extinctieve verjaring, art. 3:106 BW.

  3. Derdenverkrijging na een succesvol beroep op art. 3:86 BW.

  4. Afhankelijke rechten gaan teniet als het recht, waaraan zij verbonden zijn, teniet gaat.

  5. Afzonderlijke manieren van teniet gaan van bepaald beperkt recht.

  • Beperkte rechten zijn onder te verdelen in:

    • Gebruiksrechten.

    • Zekerheidsrechten.

  • Gebruiksrechten verschaffen het genot en gebruik van het goed waarop zij rusten.

  • Zekerheidsrechten maken de rechthebbende bevoegd om het goed waarop zij rusten, te verkopen om op de opbrengst een geldvordering te verhalen (art. 3:227).

Wat zijn zekerheidsrechten? Ch.7

  • Goederenrechtelijke zekerheidsrechten: beperkte rechten die ten doel hebben om indien een debiteur zijn vorderingen niet voldoet, de beperkt gerechtigde de mogelijkheid te geven om zich bij voorrang op het goed te verhalen.

  • Persoonlijke zekerheidsrechten: De crediteur verkrijgt zekerheid dat zijn vordering betaald zal worden doordat er een derde is die (subsidiair) mede-aansprakelijk is.

  • Hoofdelijkheid schept een op ieder rustende primaire prestatieplicht.

  • Borgtocht is een overeenkomst tussen een derde (=borg) en de crediteur.

  • Garantie (geen wettelijke bepaling)neemt soms de vorm van art. 7:850 BW (borgtocht) en soms lijkt het daar niet op door eigen regels.

  • Oneigenlijke zekerheden: De schuldeiser vind zekerheid voor het nakomen van zijn vordering door middel van een aantal aanvullende zekerheidsrechten.

  • Negatieve hypotheekverklaring: de kredietnemer verklaart een bepaald registergoed niet aan een ander met hypotheek te belasten.

  • Achterstelling: De schuldeiser kan met de schuldenaar overeenkomen dat de vordering van de schuldeiser een lagere rang heeft dan gewone concurrente vorderingen; achterstelling is geregeld in art. 3:277 lid 2 BW.

  • Verrekening: de schuldeiser kan door een verrekeningsverklaring ervoor zorgen dat zijn vordering op en zijn schuld aan de debiteur tegen elkaar tenietgaan.

  • In artikel 3:84 lid 3 BW wordt bepaald dat een rechtshandeling die beoogt een goed tot zekerheid over te dragen een ongeldige titel van overdracht oplevert.

  • Het fiduciaverbod is het verbod van een eigendomsoverdracht tot zekerheid.

  • Sinds het Sogelease-arrest (HR 19 mei 1995, NJ 1996, 119; Keereweer qq/Sogelease) lijkt het er op dat het fiduciaverbod enigszins genuanceerd moet worden.

  • Het eigendomsvoorbehoud is omschreven in art. 3:92 lid 1 BW.

  • Huurkoop (art. 7A:1576h BW): dit houdt koop en verkoop op afbetaling in.

  • Rondom het eigendomsvoorbehoud:

  1. Ook een recht van reclame (art. 7:39 BW): dit biedt de leverancier een goederenrechtelijke aanspraak op het door hem geleverde.

  2. Overdracht onder ontbindende voorwaarde van wanprestatie: dit is het spiegelbeeld van het eigendomsvoorbehoud.

  3. Verbintenisrechtelijke aanspraken zoals vordering tot betaling van de koopsom of gehele of gedeeltelijke ontbinding.

  • Eigendomsvoorbehoud onder opschortende voorwaarde houdt in dat eigendomsvoorbehoud een beding is in een tot overdracht van een roerende zaak strekkende titel, inhoudende dat de verkrijger reeds onmiddellijk de feitelijke macht zal verschaffen, maar dat de eigendom nog bij de vervreemder blijft, tot de verkrijger zijnerzijds een (tegen-)prestatie heeft verricht.

  • Eigendomsvoorbehoud onder ontbindende voorwaarde houdt in dat eigendom wordt gewoon op het normale moment overgedragen, met echter een enkele aanpassing.

  • Gelijkstelling vervulling van de voorwaarde zegt dat naast voldoening van de tegenprestatie wordt de voorwaarde ook geacht in vervulling te gaan als (art. 3:92 lid 3 BW) als de vervreemder wordt genoeg gedaan of hij zijn recht op voldoening wegens een hem toe te rekenen gedraging verliest.

  • Openbaar pand/vuistpand houdt in dat het pand wordt gevestigd doordat de zaak in de macht van de pandhouder wordt gebracht.

  • Bij een bezitloos pand krijgt de pandhouder de feitelijke macht over de zaak niet. Als extra vereiste om dit te kunnen vestigen geldt een authentieke of geregistreerde onderhandse akte.

  • Vanwege het karakter van het beperkte recht zijn hypotheek en pand afgeleid van een moederrecht.

  • Totstandkoming berust op wilsovereenstemming partijen en dit slaat op zowel de titel als de vestiging, oftewel het conventionaliteitsbeginsel.

  • Goederen zijn zaken en rechten (art. 3:1 BW), hetgeen anders is bij persoonlijke zekerheidsrechten, want die rusten slechts op zaken.

  • Een beperkt zekerheidsrecht is bovendien zakelijk, indien het rust op een zaak.

  • Uitzonderingen op het beginsel dat alle goederen vatbaar zijn voor pand of hypotheek:

    • Pand of hypotheek is slechts mogelijk voor zover de aard van dat andere recht het pand of hypotheek toelaat (art. 3:81 lid 1 BW).

    • Geen pand/hypotheek is mogelijk op zaken met een publiekrechtelijke bestemming;

    • De wet stelt een aantal beperkingen met betrekking tot zekerheidsstelling

      • Ten laste van loon uitkering en pensioen (o.a. art. 7A:1638g jo. 475d Rv);

      • Of door een rechtspersoon (art. 2:207c BW).

    • Soms zijn er bijkomende voorwaarden of beperkingen doordat toestemming van de andere echtgenoot vereist is (art. 1:88 BW) of doordat de statuten van de desbetreffende rechtspersoon dat eisen (art. 2:7 BW).

    • Toekomstige goederen kunnen slechts bezwaard worden met een beperkt zekerheidsrecht indien het geen registergoederen zijn (art. 3:98 BW jo 3:97 lid 1 BW).

  • Ook kan een zekerheidsrecht gevestigd worden op een aandeel in een goed dat in gemeenschap behoort (art. 3:98 jo. 96 en 240 en titel 3.7 BW).

  • Toekomstige vorderingen kunnen object zijn, mits deze toekomstige vorderingen voldoende bepaalbaar zijn (art. 3:231 lid 2 jo. 260 lid 1 BW), zodat bij executie duidelijk is wat het object is van het pandrecht.

  • Parate executie (art. 3:248 en 268 BW): bij verzuim schuldenaar zijn de pand/hypotheekhouders bevoegd het object (goed) te doen verkopen (executeren) en daarmee de hun vordering te voldoen, zodat verkoop zonder voorafgaand beslag plaatsvindt en zonder executoriale titel.

  • Bij hypotheek kan bedongen worden dat het recht eerst uitgewonnen kan worden indien de houder over een executoriale titel beschikt.

  • Lagere pandrechten gaan na hogere pandrechten (verkoop met handhaving van hoger gerangschikte pandrechten, art. 3:248 lid 3 BW), tenzij deze "lagere" pandhouder beschermd wordt tegen deze pandrechten (art. 3:238 lid 2 BW).

  • Openbare verkoop tenzij onderhands:

    • Pand: art. 3:250 lid 1 BW.

    • Hypotheek (art. 3:258 lid 1 BW).

    • Onderhands bij rechterlijke goedkeuring: art. 3:251 lid 1 BW.

    • Pand verblijft aan pandhouder.

    • Afwijkende wijze van verkoop.

  • Art. 3:254 BW geeft de mogelijkheid verhypothekeerde en verpande zaken samen te executeren:

    • Mits deze roerende zaken volgens verkeersopvatting bestemd zijn de onroerende zaak duurzaam te dienen.

    • Door hun vorm als zodanig te herkennen (...).

    • Stil pandrecht op deze roerende zaken.

    • Betreffende dezelfde vordering.

    • Executie is conform de regels van hypotheekrecht bedongen (art. 3:254 lid 1 BW).

  • Art. 3:235 BW verbiedt toe-eigening van het goed door de pand/hypotheekhouder.

  • Bij pand ontvangt de executerende houder de koopprijs, waarna hij zijn vordering teniet doet. Bij hypotheek is dat de notaris (art. 3:270 lid 1 BW).

  • Tenietgaan:

    • Wijze van tenietgaan van beperkte rechten (art. 3:81 lid 2 BW).

    • Tenietgaan van de vordering (tenzij zekerheidsrecht niet volledig afhankelijk, accessoir is, zie hierboven).

    • Executie van het goed.

    • verjaring van de rechtsvordering tot nakoming van die vordering, tenzij het een vuistpand op een roerende zaak betreft (art. 3:323 BW).

    • Voorbij laten gaan van de mogelijkheid tot schuldverrekening (slechts bij derdenpand/hypotheek).

    • Overgaan van de vordering (waartoe het pand/hypotheekrecht tot zekerheid strekte) op een nieuwe schuldenaar, tenzij de derde pand/hypotheekgever van tevoren ermee heeft toegestemd.

  • Het pandrecht is van grote maatschappelijke betekenis. Het object van verpanding kan in beginsel elke soort niet-registergoed zijn, zoals aandelen in een NV, voortbrengselen van de geest en vorderingen.

  • Vereist is dat het te verpanden goed overdraagbaar is (art. 3:228 BW) en er verder geen feitelijke beletselen zijn (statutaire bepalingen of dat het goed is bestemd voor publieke doeleinden).

  • Partijen kunnen afspreken dat het pandrecht via een derde wordt gevestigd: de pandgever kan niet meer alleen over de goederen beschikken.

  • Wie over het papier beschikt, beschikt over het recht.

  • Art. 3:238 BW - aangaande derdebescherming bij beschikkingsonbevoegdheid van de pandgever - derogeert aan art. 3:86 BW:

    • Het komt enkel toe aan een vuistpandgever, dus niet aan iemand die de houder is van een stil pandrecht.

    • De pandhouder moet te goeder trouw zijn op het moment dat de zaak in zijn macht of die van een derde komt.

    • Aan alle andere vereisten voor een geldige vestiging moet zijn voldaan.

  • Voorrang is aan het vuistpand verbonden, de hoofdregels zijn:

    • een ouder pandrecht gaat voor een jongere.

    • art. 3:279 BW: pandrecht gaat boven voorrecht, tenzij de wet anders bepaalt.

  • Op het moment van verlijden van de akte moet de pandgever beschikkingsbevoegd zijn.

  • De stil pandgerechtigde ontbreekt de macht van art. 3:238 BW, hij heeft kortom minder bescherming van de wet en ook minder rechten.

  • Het droit de suite is ongewenst bij afname door een derde, daarom mag de pandgever de zaken in het kader van zijn normale uitoefening van zijn bedrijf de zaken pandvrij vervreemden.

  • Het pandrecht kan tevens, net als andere beperkte rechten, worden gevestigd door middel van voorbehoud. Men dient wel te voldoen aan alle voorschriften voor overdracht van het te verpanden goed als die voor het vestigen van het pandrecht.

  • Botsing tussen vuist- en stil pandrecht met rechten van derden:

  1. Als de pandgever beschikkingsonbevoegd is, dan is er bescherming voor de vuistpandhouder te goeder trouw (art. 3:238 lid 1 BW).

  2. Als op verpande zaak een ouder beperkt recht rust, dan wordt vuistpandhouder te goeder trouw beschermd.

  3. Vóór de vestiging van het pandrecht heeft een andere crediteur van de pandgever beslag gelegd op het goed.

  4. De pandgever draagt de verpande zaak over aan een derde zonder melding te maken van het pandrecht.

  5. De pandgever bezwaart het goed zonder melding te maken van het eerste pandrecht.

  6. Iemand die van de pandgever verkreeg oefent zijn recht tot ontbinding wegens wanprestatie uit.

  7. Iemand van wie de pandgever verkreeg oefent zijn reclamerecht uit.

  8. Er is een ouder voorrecht op een zaak. Regel is dat het pandrecht boven het voorrecht gaat (art. 3:279 BW).

  9. In het geval dat een andere crediteur een jonger voorrecht op de verpande zaak krijgt.

  10. In het geval dat een andere crediteur van de pandgever al een ouder retentierecht op de verpande zaak heeft. .

  11. Wanneer een andere crediteur een jonger retentierecht op de zaak verkrijgt.

  • Een pandrecht op een vordering op naam komt tot stand door een akte, hierbij is voldoende dat deze door de pandgever wordt ondertekent met mededeling aan de debiteur en overige vereisen.

  • Het is mogelijk om een pandrecht te vestigen op vorderingen op naam zonder mededeling te doen aan de debiteuren ingevolge art. 3:239 lid 1 BW.

  • Pandrecht op toekomstige vorderingen op naam is mogelijk, mits voldoende bepaalbaar.

  • Een bestaande vordering is bijvoorbeeld een vordering voortvloeiende uit overeenkomst onder opschortende voorwaarde of tijdsbepaling (periodieke betalingen).

  • en toekomstige vordering die rechtstreeks zal worden verkregen uit een dan al bestaande rechtsverhouding (grondslag van art. 3:239 lid 1 BW) is bijvoorbeeld een toekomstige vordering tot betaling van huurpenningen, volgend uit een bestaande huurovereenkomst.

  • Stil pandrecht: op grond van art. 3:246 lid 1 en 2 BW is de pandgever bevoegd de vordering door opzegging opeisbaar te maken.

  • Faillissement: Bij een stil pandrecht is de pandgever bij uitsluiting bevoegd betalingen in ontvangst te nemen, waarbij het recht eindigt als de pandgever wordt betaald.

  • Overige rechten:

    • Bevoegdheid tot instellen van rechtsvorderingen tegen derden ter bescherming van het verpande goed (art. 3:245 BW). Denk aan art. 3:865 lid 3 BW.

    • Herverpanding door de pandgever alleen als hem die bevoegdheid is toegekend (art. 3:242 BW)

    • Stemrecht (art. 3:247 BW) als het gaat om aandelen: art. 2:89 en 198 BW.

  • Overige verplichtingen:

    • De pandhouder moet desgevraagd aan de pandgever een schriftelijke verklaring afgeven (art. 3:241 BW).

    • Zorgverplichting (art. 3:243 lid 1 BW), zie ook art. 3:257 BW.

    • Bij eindigen van het pandrecht geldt art. 3:256 BW.

  • Tenietgaan van het pandrecht is mogelijk:

    • Zoals elk beperkt recht tenietgaat, namelijk doordat hetgeen waar het pand op rust zelf tenietgaat.

    • Zoals een afhankelijk recht tenietgaat. Zie hiervoor ook art. 3:323

    • Door executie.

    • Bij vuistpand: doordat de pandgever het goed weer in zijn macht krijgt; zie wel art. 3:258 lid.

  • Er zijn verschillende varianten aanwijsbaar qua hypotheek:

    • Krediethypotheek

    • Bouwhypotheek

    • Bankhypotheek

    • Saldo- of rekening-couranthypotheek

    • Bijstandshypotheek

  • Object van hypotheek:

    • In beginsel alle registergoederen

    • De beperkte rechten op deze registergoederen zoals vruchtgebruik, erfpachtrecht en opstalrecht

    • Aandelen in registergoederen en appartementsrechten, mits het te bezwaren goed overdraagbaar is (art. 3:228 BW) en er geen "externe" beletselen zijn voor de hypotheek

  • Ontstaan hypotheek:

    • Gebeurt volgens regels beperkte rechten;

    • Dit kan ook door verjaring gebeuren;

    • Dit kan ook ontstaan via voorbehoud (art. 3:81 lid 1 BW).

  • In het algemeen komt hypotheek tot stand door vestiging op grond van de schakelbepaling art. 3:98 BW.

  • Inhoudelijk moet de hypotheekakte bevatten:

  1. Een geldige titel van vestiging;

  2. Een goederenrechtelijke overeenkomst van vestiging;

  3. Een aanduiding van de vordering/bedrag of maximum bedrag als de som nog niet vaststaat;

  4. De kadastrale aanduiding van het registergoed (individualiseringsvereiste);

  5. Een eventuele volmacht vermelding;

  6. Daarnaast kan de akte nog het volgende bevatten: bepalingen betrekking hebbend op de gesecureerde vordering (vaak onderdeel van algemene voorwaarden) en bedingen.

  • De rangorde wordt bepaald door het tijdstip van inschrijving in de openbare registers.

  • Botsing van hypotheek met rechten van derden:

  1. Als de hypotheekgever beschikkingsonbevoegd is.

  2. Een ouder beperkt recht moet de hypotheekhouder respecteren, tenzij hij in aanmerking komt voor bescherming uit afdeling 3.1.2.

  3. Bij beslag op het registergoed door een andere crediteur.

  4. De hypotheekgever vervreemdt het bezwaarde registergoed aan een derde; een beroep op afdeling 3.1.2 BW is in theorie mogelijk, maar komt in de praktijk zelden voor.

  5. De hypotheekgever vestigt een tweede hypotheekrecht.

  6. Door een verbintenis tot ongedaanmaking moet de hypotheekgever het bezwaarde restitueren.

  7. In geval van verhaal van een vordering gaat de retentor gaat vóór de posterieure hypotheekhouder (art. 3:292 Lid 1 BW).

  8. De beperkt gerechtigde heeft recht op een schadevergoeding als hij zijn recht verliest n.a.v. executie door een hypotheekhouder aan wie hij zijn recht niet kon tegenwerpen.

  9. Bij verval van het huurrecht door het inroepen van het huurbeding.

  10. Een hypotheekhouder kan in de regel niet worden ingeroepen tegen de koper wiens persoonlijk recht op levering is ingeschreven vóór het ontstaan van het hypotheekrecht (art. 7:3 BW).

  • Het huurbeding houdt verband met art. 7:226 BW jo. 7:361 BW.

  • De hypotheekgever beperkt zijn bevoegdheid doordat hij:

  1. Toestemming moet hebben bij verhuur/pacht.

  2. Ten aanzien van de wijze waarop of de tijd gedurende welke het goed zal worden verhuurd/verpacht is beperkt.

  3. Ten aanzien van de vooruitbetaling van huur- en pachtpenningen of zelfs de mogelijkheid van bezwaring van deze penningen beperkt is.

  • Overige bijzondere bedingen

  1. Beding van niet-verandering.

  2. Een beding toevoegen dat de hypotheekgever de gedaante of inrichting van het bezwaarde goed niet zonder toestemming van de hypotheekhouder of zelfs helemaal niet mag veranderen.

  3. Beheers- en ontruimingsbeding (art. 3:267 BW).

  4. Beding tot executie volgens hypotheekregels.

  • Overige rechten en plichten:

  1. Zorgverplichting van de hypotheekgever: hij heeft in beginsel het beheer en het genot van het bezwaarde, dat niet in waarde moet verminderen (ter behoud van verhaalsrechten).

  2. Beheers- en beschikkingsbevoegdheid: later gevestigde beperkte rechten en overeengekomen kwalitatieve verplichtingen kunnen formeel, maar wel feitelijk, niet aan de hypotheekhouder worden tegengeworpen.

  3. Ius tollendi: de inhoud of strekking van het hypotheekrecht kunnen met zich meebrengen dat veranderingen/toevoegingen aan het verhypothekeerde mede tot onderpand voor de vordering strekken.

  • Executie en verhaal:

  1. Zie onder hoofdstuk VI C.

  2. Rente (wettelijk of bedongen of juist uitgesloten) art. 3:263 lid 2 BW.

  3. Als een andere crediteur van de hypotheekgever beslag legt: art. 3:270 BW.

  4. Bij nadere verdeling van de opbrengst: een notaris, nadat de executiekosten voldaan zijn (art. 3:270 lid 12 BW), keert de netto-opbrengst uit.

  5. Zuivering (art. 3:273 BW).

  • Kenmerken van pand en hypotheek zijn dus:

  1. Het zijn beperkte rechten,

  2. Ze zijn afhankelijke en nevenrechten,

  3. Het gaat hier om zekerheidsrechten.

Welke beperkte genotsrechten zijn er? Ch.8

  • Hoewel het begrip vruchtgebruik niet wordt bepaald in de wet, wordt wel duidelijk gemaakt welke bevoegdheden uit het recht voortvloeien. Kernartikel omtrent vruchtgebruik is art. 3:201 BW.

  • Het beperkte recht van vruchtgebruik verschaft de vruchtgebruiker het recht om goederen die aan een ander toebehoren te gebruiken en de vruchten daarvan te genieten.

  • Vruchtgebruik is van zeer groot belang in het testamentair erfrecht, namelijk vruchtgebruik ten behoeve van de langstlevende echtgenoot.

  • Gebruik en bewoning zijn rechten van vruchtgebruik met een beperkte inhoud, te vinden in titel 3.8.

  • Erfdienstbaarheid is een:

    • Beperkt recht, waarop art. 3:8 BW en de regels en beginselen die gelden voor beperkte rechten die in het algemeen gelden, van toepassing zijn.

    • Afhankelijk recht in de zin van art. 3:7 BW.

  • Een kettingbeding bestaat uit beloftes die men vast kan zetten in een contract. Verplichtingen die derden aangaan worden op indirecte wijze bereikt.

  • Het kettingbeding eindigt bij executoriale verkoop door de curator, hypotheekhouder of beslaglegger.

  • Een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft een onroerende zaak, die in eigendom van iemand anders (de erfverpachter) is, te houden en te gebruiken (art. 5:85 lid 1 BW) is een beperkt zakelijk genotsrecht dat alleen op onroerende zaken gevestigd kan worden.

  • Bij uitgifte van erfpacht, komt de waardestijging van de grond aan de gemeente (als erfverpachter) toe.

  • Bevoegdheden van de erfpachter:

  1. Genot als een eigenaar

  2. Invulling van dit begrip in art. 5:89 BW.

  3. Bevoegdheid tot gebruik

  4. Bevoegdheid tot het plukken van de vruchten (art. 5:1 BW)

  5. Ondererfpacht (art. 5:93 lid 1 BW)

  6. Verhuur of verpachting, tenzij in de akte van vestiging anders is bepaald.

  7. De mogelijkheid om te kunnen procederen.

  • opstal is een beperkt zakelijk recht om in, op of boven een onroerende zaak van een ander gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben of te verkrijgen.

  • De opstaller is degene aan wie het opstalrecht toekomt.

  • Zelfstandig opstalrecht: de duur van het opstalrecht wordt door partijen bepaald (art. 5:104 lid 2 jo 5:86 BW).

  • Afhankelijk opstalrecht: een opstalrecht afhankelijk van een ander gebruiksrecht op de onroerende zaak.

  • Doel van opstal is het doorbreken van het goederenrechtelijke beginsel van natrekking (art. 5:20 BW).

  • Een erfdienstbaarheid is volgens art. 5:70 lid 1 een last waarmee een onroerende zaak - het heersend erf - ten behoeve van een andere onroerende zaak - het dienend erf - is bezwaard.

  • De verkrijger van een appartementsrecht heeft een zakelijk recht dat bestaat uit een aandeel in het eigendomsrecht van gebouw en grond, alsmede: - een exclusief zakelijk gebruiksrecht van bepaalde gedeelten van gebouw en grond.

Wanneer is er sprake van beslag, verhaal en voorrang? Ch.9

  • Verhaalsrecht, bevoegdheden bij ontoereikende nakoming:

    • Verbintenisrechtelijke bevoegdheden (zie hoofdstuk 21) en

    • Verhaal op het vermogen van de debiteur:

      • Door faillissementsaanvraag (art 1 Fw)

      • Door executie van bepaalde goederen.

  • De beslaglegger die geen pand- of hypotheekhouder is mag het goed executeren, vrij van:

  1. Alle op het goed gelegde beslagen,

  2. Alle beperkte rechten die niet aan de beslaglegger kunnen worden tegengeworpen en

  3. Beperkte rechten die niet aan andere beslagleggers kunnen worden tegengeworpen, mits op hun verzoek (art 458 lid 2 en 517 lid 2 Rv).

Image

Access: 
Public

Image

This content refers to .....
Law and public administration - Theme

Law and public administration - Theme

Image
Summaries, internships, tips and tools for study and work in law and public administration Definitions, Jurisprudence, Stories, Subjects, Study assistance,

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Law Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1949 1