Burgerlijk Recht - Recht - RUG - B2 - Sheetnotes & Collegeaantekeningen
- 1755 reads
Voor dit college zijn geen sheetnotes beschikbaar.
Bij eigendomsoverdracht wordt er eigenlijk eigendom verloren en bij iemand anders ontstaan, in plaats van daadwerkelijke overdracht. Er wordt hierover gezegd dat het recht geen dingen in gang zet, maar zich aansluit bij de feitelijke situatie. Stel dat je een schilderij maakt, dan sluit het recht zich daarbij aan, je word eigenaar. In dit geval krijg je het eigendom door zaaksvorming, een vorm van originaire eigendomsverkrijging.
Een voorbeeld is een schilderij dat uit twee delen bestond, een rechterkant en een linkerkant. Die twee kanten hingen in verschillende musea, en pas na een lange tijd werd duidelijk dat ze op elkaar pasten. Toen bleek ook dat een deel tijdens de Tweede Wereldoorlog was gestolen en daardoor teruggegeven moest worden aan de rechtmatige eigenaar. Toen moest er bepaald worden of de ene helft bij de andere hoorde, of juist andersom. Uiteindelijk werd het evenredig verdeeld tussen eigenaar en musea. Er wordt gezegd dat hier sprake was van zaaksvorming zonder dat een van beide zaken belangrijker was dan de andere.
Andere manieren van originaire verkrijging zijn gevallen waarin iemand iets maakt of repareert, uit bijvoorbeeld grondstoffen of halffabricaten. Telkens ontstaan andere voorwerpen, waarbij het de vraag is of de oorspronkelijke eigenaar daarvan, of de nieuwe maker, de eigenaar is. Vaak spelen reeds gevestigde rechten een rol. Als het eigendom verdwijnt, verdwijnen daarmee ook de gevestigde rechten.
Een andere vorm van eigendomsverkrijging is vermenging. Daarvan zijn twee vormen. Er is sprake van eigenlijke vermenging als je bijvoorbeeld vloeibaar goud in een ton met meer goud giet. Het goud is dan gemengd, waardoor het eigendom evenredig verdeeld wordt. Er is sprake van oneigenlijke vermengning als je bijvoorbeeld een appel kwijtraakt in een fruitschaal vol appels. Ook al zijn de zaken niet echt vermengd, geldt het wel als zodanig.
Originaire verkrijging is het tegenovergestelde van derivatieve verkrijging. Bij derivatieve verkrijging wordt het eigendom overgedragen. Een vermogen gaat dan over in een ander vermogen, waarbij de verkrijger het recht krijgt zoals deze al bestond. Bij originaire verkrijging is het andersom, omdat het eigendom dan juist ontstaat. Deze voorbeelden van originaire verkrijging zijn niet de enige manieren waarop eigendom kan ontstaan. De bepalingen in het BW hierover zijn dus niet uitputtend. In het BW is weinig ruimte om afspraken over eigendom te maken, omdat de wet in de meeste gevallen bepaalt wat er met eigendomsrechten gebeurt.
Een voorbeeld hiervan is leveren onder eigendomsvoorbehoud. Vaak willen partijen dit, maar het is niet mogelijk. De wet bepaalt immers al wie er eigenaar wordt. Je kan wel bij voorbaat leveren, maar dan is het geen originaire wijze van verkrijging meer. Het is namelijk simpelweg niet mogelijk om af te spreken wie er in eerste instantie eigenaar wordt.
Volgens het eenheidsbeginsel worden goederenrechtelijke entiteiten als een eenheid beschouwd. Het maakt daarvoor niet uit of een voorwerp uit meerdere bestanddelen bestaat. Neem hierbij als voorbeeld een fiets. Die bestaat uit veel verschillende bestanddelen, zoals een bel, maar samen is het nog steeds een fiets. Het eigendomsrecht van een fiets bestaat dus niet uit allemaal kleine eigendomsrechten op elk bestanddeel, maar juist uit een eigendomsrecht voor de hele fiets.
Het publiciteitsbbeginsel houdt in dat iedereen er vanuit mag gaan dat een voorwerp, bijvoorbeeld de fiets, als een eenheid beschouwd kan worden. Een voorbijganger mag er vanuit gaan dat de hele fiets een eenheid is.
In sommige gevallen is het onduidelijk welke dingen wel of niet bij een zaak horen. Hoort bijvoorbeeld een kinderzitje bij een fiets, of een koffer onder de bagagedrager? Daarvoor zijn geen vaste regels opgesteld. Op grond van art. 3:4 BW moet aan de hand van de verkeersopvattingen bepaald worden wat een bestanddeel is en wat niet. In lid 2 wordt wel genoemd dat een bestanddeel zodanig met de hoofdzaak is verbonden dat het niet makkelijk verwijderd kan worden.
De bepaling van 3:4 BW geldt voor alle zaken, en zodoende ook voor onroerende zaken. Daarop is echter ook art. 5:20 BW van toepassing. Deze twee bepalingen regelen hetzelfde onderwerp, maar dan op een wat andere manier. Bij beide regelingen gaat het erom wie eigenaar is van welk onderdeel. Soms leidt de toepassing van die regelingen tot verschillende resultaten. Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat iets volgens de verkeersopvattingen ergens geen bestanddeel is, terwijl het dat wel is op grond van art. 5:20 BW. In dat geval is het wel een bestanddeel, bleek uit het arrest Santa Barbara.
Art. 3:4 BW is de moederbepaling van natrekking, toegepast op roerende zaken. Een zaak is geen statisch gegeven, er kunnen dingen veranderen. Hoofdregel hierbij is dat de eigendom van een hoofdzaak het eigendom van een bestanddeel gaat omvatten. Dus als je een zadel steelt en het op je fiets zet, ben je eigenaar geworden van het zadel. Ook al heb je dan een onrechtmatige daad gepleegd, op het gebied van het goederenrecht zit je goed, het zadel kan je niet meer afgenomen worden. In een geval als deze is er niet sprake van eigendomsoverdracht. Hier houdt het eigendomsrecht van het zadel gewoon op te bestaan.
Als je op het tentamen moet beargumenteren of iets een bestanddeel is of de hoofdzaak, moet je vooral letten op de verkeersopvattingen. Pas als je er daarmee niet uitkomt, kan je je richten op bijvoorbeeld het waardeverschilcriterium. Als het een buitensporig meer waard is dan het andere, is het logischer om te zeggen dat hij goedkope deel bij het dure deel hoort dan andersom.
De natrekking van onroerende zaken is minder duidelijk dan de natrekking van roerende zaken, onder meer omdat ook art. 5:20 BW van toepassing is.
Als er een steen in een muur wordt gemetseld, wordt die een onderdeel van de muur. Dat komt door de verkeersopvattingen, het is moeilijk om de steen eruit te halen, en de muur is als geheel veel groter.
Dan is er nog de rechtstreekse weg van art. 5:20 BW. In die bepaling staat namelijk dat als iets duurzaam met de grond is verenigd, het er onderdeel van is. Het is dan ook niet meer nodig om nog te kijken naar de vragen van 3:4 BW.
Het standaardarrest hierbij is het Depexarrest. Hierbij was er een gebouw waarin verschillende machines stonden. Het was toen de vraag of de machines bij het gebouw zijn gaan horen. Het fysieke criterium was in dit arrest niet belangrijk, waardoor het er op aankwam of de machines zonder schade uit het gebouw verwijderd konden worden. De Hoge Raad heeft hierop twee relevante gezichtspunten gegeven, aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of de machines onderdeel van het gebouw zijn.
Ten eerste werd gezegd dat de apparaten in constructief opzicht op elkaar waren afgestemd. Als het gebouw op zo’n manier is ingericht dat de machines er in passen, zal het een wel onderdeel uitmaken van een ander.
Ten tweede kan je kijken of het gebouw, zonder de machines, “on-af” is. Is dat het geval, dan zijn de machines ook onderdeel van het gebouw geworden.
Voorbeeld daarbij is een kantoor zonder deur. Het kantoor is dan niet “af”.
Verder zegt de Hoge Raad hierover nog dat er naar het gebouw gekeken moet worden als ding, niet als bepaalde productie inrichting. Zonder de machines is het gebouw weliswaar niet meer in staat om die functies uit te voeren, maar dat betekent niet dat het gebouw voor alle andere mogelijke functionaliteiten onbruikbaar is geworden.
Een ander arrest dat hierbij een rol speelt is het Portacabin arrest. Hier ging het om een portacabin die als kantoortje gebruikt werd, en voor langere tijd op dezelfde plek had gestaan. Het was de vraag of het een onroerende zaak was geworden. Uiteindelijk zei de Hoge Raad dat het er om ging of het naar aard en inrichting bestemd was om duurzaam ter plaatse te blijven. Het ging dus meer om de bedoeling van de bouwer dan of het technisch gezien mogelijk was het gebouw te verplaatsen.
Vereiste is hierbij wel dat de bestemming naar buiten kenbaar moet zijn. De verkeersopvattingen zijn in dit geval niet een zelfstandig criterium, maar worden gebruikt als bijkomende factor als er twijfel is.
Twee roerende zaken kunnen een worden, door middel van vermenging. Als je twee glazen sap bij elkaar gooit, kan je niet meer een hoofdzaak aanwijzen. In zulke gevallen ontstaan er mede-eigenaars naar rato van aandeel. Dit kan ook bij vaste stoffen in bulk, zoals graan.
Bij zaaksvorming wordt er op grond van art. 5:16 een nieuwe zaak gevormd doordat andere zaken verenigd worden. Hierbij is altijd vormende arbeid vereist. Arrest hierbij is Hollanders Kuikenbroederij. Daar werden eieren aan een broederij geleverd. Die broederij had al haar zaken overgedragen tot zekerheid. Op een gegeven moment komen de eieren natuurlijk uit. Toen was het de vraag wie er eigenaar was van de kuikens. Uiteindelijk werd bepaald dat kuikens een nieuwe zaak zijn. De Hoge Raad was van mening dat er wel sprake was geweest van vormende arbeid, ook al hield die alleen het af en toe controleren van de temperatuur in.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
3662 |
Add new contribution