Hoorcollege 6: Intelligentie
Aristoteles (384-322 BC): We bezitten vouc. Dit is een deel van de ziel dat zorgt voor intelligentie en verstandigheid en is gelokaliseerd in het hart.
Binet-Simon/Standford-Binet Intelligence Test (begin 20e eeuw): test die ontwikkeld is om intelligentie te meten bij kinderen om vast te stellen wie ondersteuning nodig had. Hierbij moesten zij onder andere getekende gezichten beoordelen op mooiheid. Op basis van leeftijd zijn verschillende mijlpalen vastgesteld.
- 3 jaar: aan kunnen wijzen welke onderdelen miste van de getekende gezichten en cijfers kunnen herhalen
- 5 jaar: 5 cijfers kunnen herhalen
- 6 jaar: linkerhand en rechterhand van elkaar kunnen onderscheiden
Definities van intelligentie
- "... intelligentie, dat wil zeggen, redeneren, oordeel, geheugen en de kracht van abstractie" (Binet 1890, geciteerd in Sattler, 1988, p. 45)
- "Intelligentie is een algemeen vermogen van het individu om bewust zijn denken aan te passen aan nieuwe eisen" (Stern, 1914)
- " Een individu is intelligent in de verhouding die hij kan dragen over abstract denken" (Terman, 1921, p. 128)
- “Intelligentie is het vermogen van het organisme om zich aan te passen aan een steeds complexere omgeving" (Spearman, 1927)
- “Intelligentie is een algemene mentale vaardigheid die onder andere het volgende omvat: het vermogen tot redeneren, plannen, het oplossen van problemen, het vermogen tot abstract nadenken, het begrijpen van complexe ideeën en het vermogen om snel te leren van nieuwe ervaringen. Intelligentie is niet slechts kennis uit boeken, een academische vaardigheid of het vermogen om intelligentietests goed te kunnen uitvoeren. Intelligentie verwijst naar een bredere en diepere, veelomvattende vaardigheid die ons in staat stelt onze omgeving te begrijpen, betekenis te geven aan dingen en gebeurtenissen en uit te vinden welke actie we moeten ondernemen.” (Moderne definitie, Gottfredson)
Opvattingen IQ:
- Normaalverdeling: 68% van de bevolking heeft een normaal IQ met de grenzen 85-115. IQ wordt gezien als afstand van het gemiddelde, waarbij geen absoluut nulpunt is.
- William Stern: IQ= (mentale leeftijd: kalenderleeftijd) x 100. Volgens de berekening wordt een IQ van 100 als normaal gezien. Lewis Termin paste deze formule toe in de Stanford-Binet test
- David Wechsler: IQ= (gemeten scoren:verwachte score op een bepaalde leeftijd) x 100. Dit geeft een deviatie IQ-score, die laat zien hoe het IQ afwijkt van de rest. Deze verwachte score wordt bepaald middels een steekproef (normaalverdeling) → Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS) / Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC)
Correlaties: geven de mate samenhang (hoger=meer) aan tussen factoren.
Twee-factorentheorie (Spearman):
- General mental ability (G): onderliggende samenhang tussen tests is groot. De overlap tussen zaken zoals bvb verbaal, numeriek, spatieel, motorisch
- Specific mental abilities (S-factoren): taakspecifieke processen. Taakvereisten die uniek zijn voor elke test of taak
→ kritiek: bestaat G echt? is G niet eerder een samenvatting van meerdere mentale processen? Moet intelligentie niet in meerdere componenten verdeeld worden? De meeste intelligentietest bestaan uit verschillende onderdelen, terwijl IQ wordt uitgedrukt in 1 getal
7 componenten van intelligentie (Thurstone): meten middels factoranalyse
- Woordenrijkdom (word fluency): vermogen om woorden snel en vloeiend te gebruiken bij het uitvoeren van taken zoals rijmen, het oplossen van anagrammen en het doen van kruiswoordpuzzels
- Verbaal begrip (verbal comprehension): vermogen om de betekenis van woorden, concepten en ideeën te begrijpen
- Cijfervaardigheid (numerical ability): mogelijkheid om getallen te gebruiken om snel computer antwoorden op problemen
- Visueel-ruimtelijk inzicht (spatial visualization): vermogen om patronen en vormen in de ruimte te visualiseren en te manipuleren
- Waarnemingssnelheid (perceptual speed): vermogen om perceptuele details snel, nauwkeurig te begrijpen en overeenkomsten en verschillen tussen stimuli te bepalen
- Associatief geheugen (Associative memory): vermogen om informatie zoals lijsten of woorden, wiskundige formules en definities op te roepen
- Logisch redeneren (Inductive reasoning): vermogen om algemene regels en principes af te leiden uit gepresenteerde informatie
Horen & Cattell (1966)
- fluïde intelligentie (Gf): het vermogen om problemen te redeneren, analyseren en oplossen. Neemt toe tot vroege adolescentie en daarna weer af
- gekristalliseerde intelligentie (Gc): kennis die we opnemen gedurende onze levensloop
drie stata model (Carroll Model)/ Cattel Horn-Carroll CHC model
- Generieke processen (G)
- Brede cognitieve processen: bestaat uit Gf en Gc en langetermijngeheugen
- Specifieke cognitieve processen: zijn toetsbaar middels individuele tests
CHC-model en neuropsychologie
- maakt het mogelijk om sterke en zwakke profielen op te stellen van iemand
- geeft een indicatie voor verschillende psychologische interventies, welk domein is het zwakst?
- CHC-model beschrijft neuropsychologische domeinen het beste. Dit blijkt uit onderzoek naar de 12 meest gebruikte neuropsychologische tests (Van Rentergem et al., 2020)
Neuronale netwerken
- Parietal-Frontal Integration Theory (P-FIT): (pre)frontale hersengebieden zijn van belang voor hogere orde cognitieve processen.
- Jug&Hairer (2007): Gebieden die betrokken zijn bij intelligentie zijn wijdverspreid. Frontale en pariëtale gebieden in de corex hebben hierbij een centrale rol. Integratie is van belang.
- Duncan (2010): functionele beschrijving van de gebieden in Parietal-Frontal Integration Theory (P-FIT)
- Multiple Demand Network (MDN): Er zijn controlemechanismen die actief worden bij nieuwe of complexe situaties. Hierbij wordt de taak eerst opgedeeld in deelhandelingen (attentional episodes) en sensorische informatie geïntegreerd in partiële gebieden
Add new contribution