Werkgroepopdrachten (2016/2017) Inleiding Europees Recht - UU
- 1962 reads
Geef aan welk van de onderstaande stellingen onjuist is. Beargumenteer je antwoord.
De gewone wetgevingsprocedure is uiteengezet in artikel 294 VWEU.
De gewone wetgevingsprocedure is standaard van toepassing op alle besluitvorming in de Europese Unie, tenzij in de Verdragen specifiek staat dat er een andere, bijzondere wetgevingsprocedure geldt.
Bij de gewone wetgevingsprocedure dient de Commissie een voorstel in bij het Europees Parlement en bij de Raad.
De gewone wetgevingsprocedure bestaat altijd uit drie lezingen.
Welk van onderstaande bevoegdheden is geen bevoegdheid van de Commissie?
Recht van initiatief voor Europese wetgeving
Toezicht op de uitoefening van Europese verplichtingen door de lidstaten
Vaststellen van de begroting van de EU
Uitvoeren van de begroting van de EU
Wat houdt het beginsel van loyaliteit (ook wel ‘Unietrouw’) in?
a. Noem de drie voornaamste rechtsinstrumenten die de Europese Unie ter beschikking heeft en omschrijf hun belangrijkste kenmerken. Welk instrument heeft de meeste impact op burgers en lidstaten? Leg uit.
b. Licht het verschil tussen wetgevingshandelingen en niet-wetgevingshandelingen toe.
c. Licht het verschil tussen uitvoerende en gedelegeerde wetgevingshandelingen toe.
a. Wat is het verschil tussen de verticale en horizontale bevoegdheidsverdeling ten aanzien van de Europese Unie?
b. Om welke vorm van bevoegdheidsverdeling gaat het in het arrest Tabaksreclame? Leg uit.
Het blijkt in Nederland steeds moeilijker om aan technisch geschoold personeel te komen. Dit wordt deels veroorzaakt door technische bedrijven die geen gediplomeerde werknemers uit andere landen aan willen nemen vanwege het feit dat zij geen opleiding in Nederland hebben gevolgd. Zowel de Europese Unie als Nederland zoeken naar mogelijke oplossingen voor het personeelstekort. De Europese Unie verplicht dat alle diploma’s, behaald na het afronden van een technische opleiding binnen de Europese Unie, door alle lidstaten erkend moeten worden, maar stelt ook dat er door de lidstaten nog aanvullende voorwaarden mogen worden gesteld. De Nederlandse overheid besluit bovendien dat geschikte buitenlandse sollicitanten aangenomen kunnen worden na afronding van een verplichte verkorte beroepsopleiding in Nederland. Bekijk de verschillende bevoegdheden van de Europese Unie in de artikelen 2-6 van het Werkingsverdrag.
a. Kan de Europese Unie regelgeving opstelling met betrekking tot het erkennen van diploma’s?
b. Heeft Nederland de bevoegdheid om een verkorte beroepsopleiding te vereisen?
In Duitsland, Spanje, Polen, Finland, Zweden, het Verenigd Koninkrijk en Nederland komen in toenemende mate na afloop van schoolfeesten extreem dronken jongeren binnen bij de spoedeisende hulp. Het aantal jongeren dat met een alcoholvergiftiging in het ziekenhuis terecht komt, blijft de laatste jaren onverminderd hoog. Niet alleen zorgt dit voor extra werkdruk voor de artsen op deze afdelingen, de gevolgen van overmatig alcoholgebruik zijn ook nog eens zeer schadelijk voor de gezondheid van deze jongeren. De Zweedse en Duitse overheid verbieden daarom tijdelijk de verkoop van alcohol om na te denken over verdere maatregelen. De Europese Commissie erkent het probleem met betrekking tot de volksgezondheid, maar vindt deze aanpak van Zweden en Duitsland een te grote impact hebben op de interne markt. De Europese Commissie doet daarom zelf een voorstel voor een wetgevingshandeling waarin zij alle scholen in de lidstaten verbiedt om enige vorm van alcohol op schoolfeesten te verkopen.
a. Heeft de Europese Unie de bevoegdheid deze wetgevingshandeling aan te nemen? Verwijs hierbij naar relevante bepalingen uit de Europese Verdragen en de voorgeschreven rechtspraak.
b. Geef enkele redenen waarom het belang van de keuze van de rechtsgrondslag zo groot is.
c. Bedenk vervolgens welke gevolgen de rechtsgrondslag kan hebben voor de rol van de volgende instellingen bij de besluitvorming:
Het Europees Parlement
De Europese Commissie:
De Raad van Ministers:
Adviesorganen zoals het Economisch en Sociaal Comité of het Comité van de Regio’s:
Stel, de Europese Commissie doet een voorstel voor een wetgevingshandeling waarin ze de auto-industrie oplegt dat nieuwe auto’s minder CO 2 mogen uitstoten De Raad is van mening dat de lidstaten al voldoende doen om CO 2 - uitstoot te verminderen en vindt EU-regelgeving daarom niet nodig. Het Europees Parlement is van mening dat een informele oproep aan de industrie om zuinigere auto’s te produceren al voldoende zou zijn om het gewenste doel te bereiken en dat wetgeving dus niet nodig is.
a. De Raad en het Europees Parlement beroepen zich beiden op een ander belangrijk beginsel van Europees recht. Beargumenteer op welke beginselen en leg uit wat deze inhouden, verwijs daarbij naar relevante verdragsartikelen.
b. Indien een wetgevingsvoorstel toch wordt doorgezet, welke vorm van actie zou de Nederlandse Tweede Kamer dan kunnen nemen als ze het eens is met het hierboven genoemde standpunt van de Raad?
D. Deze stelling is onjuist, een wetgevingsprocedure kan ook uit minder dan drie lezingen bestaan, afhankelijk of er in de eerste of tweede lezing al sprake is van overeenstemming en het voorstel wordt aangenomen. Alleen in het geval dat er in de eerste en tweede lezing geen overeenstemming wordt bereikt, komt er een derde lezing.
C. dit is geen bevoegdheid van de Commissie volgens artikel 17 VWEU. De Commissie voert de begroting alleen uit. Parlement en de Raad stellen de begroting vast.
Volgens artikel 4 lid 3 VEU: “krachtens het beginsel van loyale samenwerking respecteren de Unie en de lidstaten elkaar en steunen zij elkaar bij de vervulling van de taken die uit de Verdragen voortvloeien. De lidstaten treffen alle algemene en bijzondere maatregelen die geschikt zijn om de nakoming van de uit de Verdragen of uit de handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. De lidstaten vergemakkelijken de vervulling van de taak van de Unie en onthouden zich van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen.”
a. De drie belangrijkste rechtsinstrumenten zijn: verordeningen, richtlijnen en besluiten. Een verordening heeft een algemene strekking, verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Een besluit is verbindend in al haar onderdelen. Een richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, maar de vorm en middelen mogen gekozen worden door de nationale instanties. Een verordening heeft de meeste impact op burgers en lidstaten. Deze staan in artikel 288 VEU.
b. Verordeningen, richtlijnen en besluiten die worden aangenomen via de gewone of bijzondere wetgevingsprocedure zijn wetgevingshandelingen (art. 289 VWEU), zij zijn direct op het Verdrag gebaseerd. Niet-wetgevingshandelingen zijn delegeerde handelingen of uitvoeringsmaatregelen vastgesteld door de Europese Raad, de Raad, de Commissie of de ECB (art. 290/291 VWEU). Wetgevingshandeling
is een volgens een wetgevingsprocedure vastgestelde rechtshandeling.
c. Gedelegeerde wetgevingshandelingen zijn niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking waarbij niet-essentiële elementen van een wetgevingshandeling worden gewijzigd of aangevuld (art. 290 VWEU). Uitvoeringshandelingen vinden plaats door de lidstaten, maar daarop kan een uitzondering gemaakt worden door de Commissie, die ook uitvoeringshandelingen kan vaststellen. Het heeft betrekking op technische aspecten van wetgevingshandelingen, die makkelijker moeten kunnen worden aangepast aan gewijzigde wetenschappelijke inzichten (art. 291 VWEU). Essentiële elementen liggen vast in de wetgevingshandeling, er kan een bevoegdheid gedelegeerd worden met niet-essentiële elementen of deze kunnen worden doorgeschoven via de uitvoering. Een van de verschillen is dat art. 290 alleen gebruikt kan worden bij een wetgevingshandeling. Het onderscheid zit er vooral in op welke manier de controle uitgevoerd wordt. Er blijft veel macht bij de Raad en het Parlement ondanks dat zij de handeling delegeren bij gedelegeerde handeling. Waarom zijn er twee opties? Dat ligt aan het toezicht, dit ligt of bij de lidstaten of bij de Raad en het Parlement.
a. Horizontale bevoegdheidsverdeling betreft de onderlinge bevoegdheden van de EU-instellingen zelf. Verticale bevoegdheidsverdeling betreft de verhouding tussen de EU aan de ene kant en de lidstaten aan de andere kant.
b. Duitsland vocht de rechtsgeldigheid van de maatregelen aan voor het Hof van Justitie. De richtlijn (gebaseerd op artikel 114 VWEU) betrof volgens Duitsland niet instelling en de werking van de interne markt, maar de bescherming van de volksgezondheid. Het werkingsverdrag kent geen bevoegdheid tot harmonisatie van wetgeving toe in geval van volksgezondheidsbeschermende maatregelen inzake tabak. Probleem -> indien een verbod op tabaksreclame in wezen moet worden beschouwd als een maatregel ter bescherming van de volksgezondheid zou het de Unie niet zijn toegestaan om de lidstaten te verplichten hun wetgeving aan te passen (art. 168 lid 5 VWEU). Moet de richtlijn daarentegen worden beschouwd als noodzakelijk voor de instelling en de werking van de interne markt, dan zijn op grond van art. 114 Europese maatregelen wel toegestaan. Het verticale bevoegdheidsprobleem komt in deze zaak duidelijk naar voren. Mag de Europese wetgever de lidstaten dwingen hun wetgeving op het punt van de tabaksreclame aan te passen conform de eisen van de richtlijn? Volgens Duitsland was er geen juiste rechtsgrondslag gekozen, er was gekozen voor interne markt, maar dit moest volksgezondheid zijn. Er mag alleen regelgeving gemaakt worden indien de lidstaten dat expliciet overgedragen hebben, dit is het attributiebeginsel. Specifieke grondslagen staan altijd in de Verdragen, maar nooit in artikel 3,4,5 EU- Verdrag.
Artikel 114 is de grondslag voor handelingen wat betreft wetgeving over de interne markt. Voor de interne markt mag de EU wel harmoniseren, bij volksgezondheid niet. Gebaseerd op artikel 114, mag de EU veel verder gaan dan als het op artikel 168 gebaseerd is. De Unie baseert zich dus op 114, maar volgens Duitsland is dit eigenlijk 168. Het gaat hier om verticale bevoegdheid, want Duitsland vocht de richtlijn aan omdat zij zeiden dat de bevoegdheid om zo’n maatregel te nemen niet geattribueerd is geweest. Er is besloten dat de richtlijn op een verkeerde grondslag beruste, de hele richtlijn is vernietigd, er is later een andere richtlijn gekomen.
a. Artikel 6 VWEU: de Europese Unie is deels bevoegd om het optreden van lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen. Dit geldt voor de volgende gebieden wat hun Europese dimensie betreft: onderwijs, beroepsopleiding, jongeren en sport. De Unie is alleen bevoegd te ondersteunen. De rechtsgrondslag voor wat er mag gebeuren op het gebied van onderwijs staat in artikel 165 en 166, hierin staat de specifieke rechtsgrondslag. Deze artikelen zien vooral op de inhoud van de opleiding, erkennen van diploma’s ziet vooral op het vrije verkeer van werknemers, wat onder de interne markt valt. Als dit geen rechtsgrondslag biedt, kun je nog kijken naar art. 53. Art. 53 is een rechtsbasis om een richtlijn op te stellen. De EU kan dus regelgeving opstellen om diploma’s te erkennen, volgens artikel 53, want daar staat letterlijk in dat zij volgens de gewone wetgevingsprocedure richtlijnen vast kunnen stellen.
b. Ja, volgens artikel 4 lid 1 VWEU. In dit artikel staan de gedeelde bevoegdheden van de Unie en lidstaten geregeld. In principe mag een lidstaat ook nog optreden als de Unie al iets heeft geregeld, als het gaat om gedeelde bevoegdheden. Dit staat in artikel 2 lid 2.
a. het attributiebeginsel (art. 5 lid 2 VEU) bepaalt dat de Unie alleen die bevoegdheden heeft tot het nemen van bindende besluiten, welke haar zijn overgedragen bij verdrag door de lidstaten. Op grond van art. 6 sub a VWEU jo. art. 2 lid 5 VWEU is de bescherming en verbetering van de menselijke gezondheid een ondersteunende bevoegdheid. Dit betekent dat de EU op dit gebied niet mag wetgeven/geen bindende besluiten mag nemen/geharmoniseerd worden. De Commissie zou kunnen stellen dat het gaat om een gedeelde bevoegdheid, interne markt (art. 4 lid 2 sub a VWEU jo. art. 114 VWEU). Er kan dan wel geharmoniseerd worden. Doel, zwaarte, effect maatregel en dan rechtsbasis kiezen. Volgens artikel 6a is het slechts een coördinerende bevoegdheid, artikel 6 is echter alleen een overzicht dus moet je kijken naar art. 168 lid 5, daarin staat dat je lidstaten niet mag dwingen om te harmoniseren. De Europese Commissie probeert hier wel te harmoniseren, want zij willen een volledig verbod van alcohol op
schoolfeesten. Op grond van artikel 168 mag dit niet, omdat zij geen wettelijke en bestuursrechtelijke taken mag harmoniseren. Dit valt niet onder volksgezondheid, omdat er geen bevoegdheden mogen worden geharmoniseerd. De EU kan nog proberen aan te tonen dat het onder interne markt valt. Waarschijnlijk valt dit niet goed te beargumenteren. Iets wordt beoordeeld of het onder interne markt valt, (zie
Tabaksreclame-arrest), is of de richtlijn werkelijk ertoe bijdraagt belemmeringen op de interne markt worden weggenomen. Maakt het uit dat het hoofddoel volksgezondheid is, maar waarvan we ook kunnen vinden dat het onder interne markt valt? Omdat de bescherming van de volksgezondheid de achterliggende gedachte is, valt het wel onder artikel 114. Als volksgezondheid het hoofddoel was, kan alsnog artikel 114 worden gebruikt, zolang maar aan de vereisten van artikel 114 wordt voldaan.
b. In de rechtsgrondslag is terug te vinden of er überhaupt een bevoegdheid is. Zodat er geen sprake is van willekeur bijvoorbeeld. De rol van de instellingen, afgeleid uit de wetgevingsprocedure, gewone of bijzondere. Het type rechtsinstrument, afhankelijk van de rechtsgrondslag. Binnen het rechtsinstrument een type intensiteit van de maatregel blijkt ook uit de rechtsgrondslag.
Volledige/totale harmonisatie; waarbij een lidstaat niet strenger of minder streng mag optreden of minimum harmonisatie. De vraag of er een rechtsgrondslag is, is van belang, hoe ver je mag gaan in het optreden is van belang. Soms staat er ook in de specifieke rechtsgrondslag dat er alleen een verordening/richtlijn vast mag stellen en wat de besluitvormingsprocedure is.
c.
Het Europees Parlement:
Afhankelijk van rechtsgrondslag is er een grote invloed van het Europees Parlement; (294 VWEU) op gelijke voet met de Raad; vetorecht en amenderen. Er is ook een mogelijkheid waarbij de Raad alleen
beslist wat er gaat gebeuren (26 VEU). Ertussenin zitten nog twee procedures: raadpleging (48 VEU) en instemmingsprocedure (49 VEU). Afhankelijk van de rechtsgrondslag zijn er dus vier mogelijkheden voor het Europees Parlement.
De Europese Commissie:
art. 17 lid 2 VEU jo. 294 lid 2 VWEU: de Commissie heeft het recht van initiatief. De Commissie moet het recht van initiatief weleens delen (art. 30 VEU/76 VWEU).
De Raad van Ministers:
Art. 16 lid 3 VEU: de Raad stemt normaal gesproken met gekwalificeerde meerderheid. Er is ook nog eenparigheid van stemmen en een gewone meerderheid. Afhankelijk van de wetgevingsprocedure heeft de
Raad meer of minder invloed. Bij unanimiteit de meeste invloed, gewone meerderheid het minst en gekwalificeerde meerderheid ertussenin.
Adviesorganen zoals het Economisch en Sociaal Comité of het Comité van de Regio’s:
Art. 192 VWEU bij milieu, afhankelijk van de rechtsbasis staat er in het artikel zelf of er een adviesorgaan bij de procedure betrokken moet worden. Noem voor elke instelling een voorbeeld van een rechtsgrondslag die een aangepaste of specifieke rol voor deze instelling beschrijft.
a. De Raad beroept zich op het subsidiariteitsbeginsel: art. 5 lid 3 VEU. De Unie treedt in de gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt. Het Europees Parlement beroept zich op het proportionaliteitsbeginsel: art. 5 lid 4 VEU. Krachtens het proportionaliteitsbeginsel gaan de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. Als de wetgever kan kiezen tussen verordening en een richtlijn, dan zou er gekozen moeten worden voor richtlijn, omdat dit minder dwingend is. De Raad is van mening dat de lidstaten al voldoende doen en is van mening dat de Unie dit niet horen te regelen, dat is het subsidiariteitsbeginsel. Als de Unie optreedt, moet het niet verder gaan dan nodig is, dit is het proportionaliteitsbeginsel. Volgens het Parlement is het goed dat de Unie iets doet, maar moeten zij alleen optreden en geen verordening uitvoeren.
b. In artikel 7 van het Protocol als een nationaal parlement vindt dat het niet subsidiair is en op nationaal niveau geregeld moet worden, als een kwart van de parlementen het hiermee eens is, dan kan de Commissie worden tegengehouden. Op grond van art. 4 lid 2 sub e is milieu een gedeelde bevoegdheid.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat de werkgroepopdrachten uit 2016/2017 bij het vak Inleiding Europees Recht aan de Universiteit Utrecht.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1853 |
Add new contribution