Inleiding Strafrecht - UU - B1 - Oefenmaterialen
- 2770 reads
Op 29 februari 2016 krijgt de politie een melding dat op een parkeerterrein bij Schiphol al enige tijd een auto staat. In de auto bevindt zich een persoon. Het parkeerterrein staat bij de politie bekend als een plek waar regelmatig gestolen telefoons worden verhandeld. De politie trekt het kenteken van de auto na. De auto blijkt op naam te staan van Dmitri Ivanovna. Dmitri is twee jaar geleden al een keer veroordeeld voor heling (artikel 416 Sr).
Politieagenten Simons en Derksen betreden het parkeerterrein en treffen daar de auto aan met een man in de bijrijderstoel. Simons klopt op het raam van de auto en de man stapt uit. Terwijl de man uitstapt, ziet Simons een doos met smartphones die op de grond staat. Met behulp van het identiteitsbewijs van de man stelt politieagent Simons vast dat de man Dmitri Ivanovna is. “Volgens een melding zit u hier al een tijdje. Wacht u soms op iemand?”, vraagt Simons. “Klopt”, zegt de man. “Ik wacht op iemand aan wie ik een telefoon via Internet heb verkocht. De koper zou die hier vandaag komen ophalen. Dat zal nu wel allemaal niet doorgaan, want mijn vriend heeft die telefoon gejat en dat zult u wel niet zomaar laten gebeuren, denk ik.”
a. Is Dmitri, voordat politieagent Simons hem de vraag stelt, te beschouwen als verdachte?
b. Had politieagent Simons aan Dmitri de cautie moeten geven, voordat hij hem de vraag stelde?
Dmitri wordt voor de politierechter gedagvaard wegens heling (artikel 416 Sr). De tenlastelegging luidt:
‘Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 29 februari 2016 in de gemeente Amsterdam, nabij Schiphol, een smartphone voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die smartphone wist dat het een door diefstal, althans misdrijf, verkregen goed betrof.’
De advocaat voert tijdens het onderzoek ter terechtzitting het verweer dat de tenlastelegging niet voldoende duidelijk is.
a. Wat zijn de functies van een dagvaarding?
b. Beoordeel de haalbaarheid van het verweer van de advocaat.
De officier van justitie eist wegens heling (artikel 416 Sr) een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden dat Dmitri gedurende de proeftijd niet op de parkeerplaats bij Schiphol mag komen en geen smartphone voorhanden mag hebben. De advocaat van Dmitri betoogt dat beide voorwaarden ontoelaatbaar zijn, omdat de wet en jurisprudentie daarin niet voorzien. Bovendien betoogt hij dat de duur van de proeftijd te lang is.
Wat vind je van het betoog van de advocaat?
In hoeverre verschilt het oordeel van de Hoge Raad in het arrest Kraken I (HR 2 februari 1971, NJ 1971, 385) van dat van het hof? Gebruik in je antwoord de gebruikte interpretatiemethoden.
a. Uit welke drie aspecten bestaat voorwaardelijk opzet? Bespreek elk aspect.
b. Hoe kan in een concreet geval worden bewezen dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld?
Om vast te stellen of sprake is van een verdachte, komt het aan op een analyse van de relevante feiten en omstandigheden in het licht van de criteria die besloten liggen in artikel 27 lid 1 Sv. Blijkens die bepaling moet het gaan om een persoon ten aanzien van wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit. Hierin liggen drie eisen besloten: a) het moet gaan om een persoon ten aanzien van wie, b) er een redelijk vermoeden van schuld is, c) aan een strafbaar feit.
a) Simons heeft gezien dat op de grond voor de bijrijderstoel – waar Dmitri Ivanovna wordt aangetroffen – een doos met smartphones staat. Nu het gaat om een doos met smartphones die bij Dmitri Ivanovna wordt aangetroffen, is duidelijk dat Dmitri Ivanovna de persoon is die wordt vermoed een strafbaar feit te hebben gepleegd. b) Het vereiste van een redelijk vermoeden van schuld houdt in dat ook anderen dan in casu Simons redelijkerwijs uit de feiten en omstandigheden tot de conclusie zouden (kunnen) komen dat de persoon in kwestie zich vermoedelijk heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Het moet dus gaan om een objectief vermoeden. Dat is hier het geval. Op het moment dat Dmitri Ivanovna uitstapt, valt het oog van Simons op een doos smartphones die op de grond voor de bijrijderstoel staat, waar Dmitri Ivanovna zat. Het parkeerterrein staat bekend als een plek waar regelmatig gestolen telefoons en dergelijke worden verhandeld. Bovendien blijkt Dmitri Ivanovna – aan de hand van zijn identiteitsbewijs wordt vastgesteld dat hij dat is – enkele jaren geleden al een keer is veroordeeld voor heling. [Deze casus vertoont gelijkenis met die in het arrest ‘Zeedijk’ (HR 6 december 1983, NJ 1984, 442), in de zin dat ook daar de plaats waar de verdachte (met negers) werd aangetroffen mede redengevend was voor het kunnen aanmerken van een persoon als verdachte.
De betreffende politieman wist uit ervaring en door bekendheid ter plekke dat er een grote kans was dat drugs werden verhandeld, als buitenlandse blanken en negers in de omgeving Zeedijk-Damrak met elkaar contact hadden. Deze casus onderscheidt zich daarentegen van die in het arrest ‘Hollende kleurling’ (Hof Amsterdam 3 juni 1977, NJ 1978, 601), in de zin dat de enkele omstandigheid dat verbalisanten een kleurling hard zagen kopen, komende uit de richting van een als verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdovende middelen bekend staand café, volgens het hof niet voldoende was voor een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit.] c) Alleen gedragingen die door de wetgever uitdrukkelijk zijn aangemerkt als strafbaar feit, zijn strafbaar. In artikel 416 Sr is opzetheling strafbaar gesteld. Uit de feiten en omstandigheden – het aantreffen van de doos met smartphones in een auto op een parkeerterrein dat bekend staat als een plek waar regelmatig gestolen waar wordt verhandeld – kan worden afgeleid dat het hier gaat om een verdenking van opzetheling. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat Dmitri is te beschouwen als verdachte.
De cautieplicht is neergelegd in artikel 29 lid 2 Sv en vereist dat een verdachte voorafgaand aan een verhoor wordt medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Hieruit volgen twee vereisten: 1) een verdachte en 2) een verhoorsituatie. Het antwoord op vraag 1a maakt duidelijk dat Dmitri is te beschouwen als verdachte. Als verhoor worden beschouwd ‘alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit’.
Politieagent Simons is een opsporingsambtenaar in de zin van artikel 141 sub b 1 Sv. Zoals gezegd, is Dmitri aangemerkt als verdachte. De door politieagent Simons gestelde vraag ziet echter niet op de betrokkenheid van Dmitri bij een geconstateerd strafbaar feit (opzetheling). Dat betekent dat geen sprake is van een verhoorsituatie. Politieagent Simons had dus niet aan Dmitri de cautie moeten geven.
De dagvaarding heeft drie functies: 1) het oproepen van de verdachte door het Openbaar Ministerie om op een bepaalde tijd voor een bepaalde rechter te verschijnen, 2) het informeren van de verdachte over enkele processuele rechten, waaronder het recht om getuigen te doen oproepen en het eventuele recht op de toevoeging van een raadsman en 3) de tenlastelegging van het feit waarvoor de verdachte ter verantwoording wordt geroepen (verreweg de meest essentiële functie).
Artikel 261 lid 1 Sv bepaalt dat de dagvaarding behelst een opgave van het feit dat wordt ten laste gelegd, met vermelding van het tijdstip waarop en de plaats waar het feit zou zijn begaan. Daarnaast dienen de wettelijke voorschriften waarbij het feit strafbaar is gesteld, te worden vermeld. Lid 2 bepaalt dat de dagvaarding voorts de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan, vermeldt. De ratio van een en ander is dat het voor de verdachte duidelijk is waarvan hij wordt verdacht, zodat hij zijn verdediging kan inrichten. De casus vertoont gelijkenis met het arrest ‘Onduidelijke tenlastelegging’ (HR 28 juni 1984, NJ 1984, 41). Hierin werd onder andere ten laste gelegd dat de verdachte – een opkoper van fietsen – ‘in of omstreeks de maand mei 1982, in de gem. Hengelo (O), opzettelijk een fiets welke door (…) misdrijf verkregen was heeft gekocht’.
De Hoge Raad oordeelde de tenlastelegging in strijd met artikel 261 lid 1 Sv, omdat de tenlastelegging geen gegevens bevatte waaruit zou kunnen volgen welke fiets werd bedoeld of van wie en voor welke prijs de verdachte die fiets zou hebben gekocht. Kortom, het was voor de verdachte niet duidelijk om welke fiets het ging. Is het in het onderhavige geval voor de verdachte duidelijk waarvan hij wordt verdacht?
Met andere woorden, maakt de term ‘smartphone’ in samenhang met het tijdstip (omstreeks 11 januari 2013) en de plaats (nabij Schiphol) aan Dmitri duidelijk welk strafbaar feit hem wordt ten laste gelegd? In tegenstelling tot de zaak in het arrest ‘Onduidelijke tenlastelegging’ waar het ging om een opkoper van fietsen, gaat het hier niet om iemand die zich beroepsmatig met telefoons bezighoudt. Daarnaast is in de casus het tijdstip beperkt: ongeveer één dag tegenover ongeveer één maand in het arrest. Datzelfde geldt voor de plaats: nabij Schiphol tegenover de gemeente Hengelo. Resteert dat in de auto van Dmitri een doos met smartphones is aangetroffen. Uit de casus wordt niet duidelijk of Dmitri al meerdere smartphones heeft verkocht. Als dat laatste niet het geval is, is de tenlastelegging voldoende duidelijk en maakt het verweer van de raadsman geen kans van slagen. Zou Dmitri meerdere smartphones hebben verkocht, dan is de kans aanwezig dat de tenlastelegging niet voldoende duidelijk is, maar dat is zonder nadere gegevens niet (goed) te beoordelen.
De rechter die tot een voorwaardelijke veroordeling komt, moet een proeftijd vaststellen die in beginsel ten hoogste drie jaar mag bedragen (artikel 14b lid 2 Sr). Een proeftijd van twee jaar is dus niet te lang. Het betoog van de raadsman snijdt dan ook geen hout. Bij toepassing van een voorwaardelijke (gevangenis)straf kunnen bijzondere voorwaarden worden gesteld (artikel 14c lid 2 Sr). Op grond van sub 6 kan als bijzondere voorwaarde worden gesteld een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden. De bijzondere voorwaarde dat Dmitri niet op de parkeerplaats bij Schiphol mag komen, is onder sub 6 te brengen. Het betoog van de raadsman dat deze voorwaarde ontoelaatbaar is, omdat de wet (of jurisprudentie) hierin niet voorziet, maakt dus ook geen kans.
In het arrest ‘Bijzondere voorwaarde’ (HR 26 november 1968, NJ 1970, 123) is bepaald dat bijzondere voorwaarden moeten strekken ter bevordering van goed levensgedrag (ter voorkoming van strafbaar gedrag) of moeten betreffen een gedraging waartoe de veroordeelde uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid moet worden gehouden geacht (ziet met name op naweeën van het delict). De bijzondere voorwaarde dat Dmitri geen smartphone voorhanden mag hebben, strekt niet ter bevordering van goed levensgedrag (ter voorkoming van strafbaar gedrag). Ook valt niet waarom Dmitri hiertoe uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid moet worden gehouden geacht. Het betoog van de raadsman dat deze voorwaarde ontoelaatbaar is, omdat de (wet of) jurisprudentie hierin niet voorziet, heeft zeker kans van slagen.
In het arrest ‘Kraken I’ (HR 2 februari 1971, NJ 1971, 385) is de vraag naar de betekenis van het bestanddeel ‘in gebruik’ in artikel 138 Sr aan de orde. De Hoge Raad meent dat de wetsgeschiedenis te onduidelijk is om, zoals het hof heeft gedaan, het begrip ‘in gebruik’ uit te leggen als verwijzend naar de rechthebbende van de woning. De Hoge Raad komt tot uitleg van het begrip ‘in gebruik’ door hantering van een (combinatie van een) teleologische en een grammaticale interpretatie: artikel 138 Sr, voor zover betrekking hebbend op woningen, beoogt in het bijzonder het huisrecht te beschermen; daarom kunnen de woorden ‘in gebruik’ slechts worden verstaan als ‘feitelijk als woning in gebruik’ (teleologische interpretatie), hetgeen, zo vervolgt de Hoge Raad, in overeenstemming is met het normale spraakgebruik (grammaticale interpretatie).
Het hof geeft aan het begrip ‘in gebruik’ de betekenis van ‘beschikken over’. Het hof oordeelt dat het normale spraakgebruik hieraan niet in de weg staat (grammaticale interpretatie). Bovendien is dit ook niet in strijd met de wetsgeschiedenis (wetshistorische interpretatiemethode). Het hof geeft namelijk aan dat de commissie van rapporteurs ten aanzien van het oorspronkelijk regeringsontwerp van het huidige artikel 138 Sr heeft betoogd dat de rechtsgrond van het in dit artikel omschreven misdrijf is de bescherming van het recht op de woning tegen mensen die zich daarin zonder recht bevinden, dat de commissie aan de woorden ‘bij een ander in gebruik’ de betekenis heeft gegeven van ‘waarover een ander de beschikking heeft’ en dat de regering de opvatting dat de woning niet behoefde te zijn bewoond, heeft onderschreven. De extensieve grammaticale en wetshistorische interpretatie van het hof wordt door de Hoge Raad afgewezen ten gunste van een teleologische en grammaticale, waarmee tot een restrictieve interpretatie wordt gekomen.
Voorwaardelijk opzet is één van de gradaties van opzet en vormt tevens de ondergrens van opzet. De persoon die handelt met voorwaardelijk opzet, aanvaardt bewust de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. Voorwaardelijk opzet omvat een drietal componenten: de risicocomponent, de kenniscomponent en de wilscomponent. De risicocomponent verwijst naar de grootte van de kans op het intreden van het gevolg; die moet aanmerkelijk zijn. Van die kans moet de verdachte zich bewust zijn geweest, hij moet er wetenschap van hebben gehad; dit is de kenniscomponent. De wilscomponent behelst dat de aanmerkelijke kans dat het gevolg intreedt, is aanvaard oftewel op de koop toe is genomen.
Het bewijs van opzet is makkelijk te leveren, als de verdachte bekent willens en wetens te hebben gehandeld, dus, het gevolg van zijn gedraging ook te hebben gewild. Los van de verklaring van de verdachte wordt gekeken naar de aard van de gedraging (objectiveren) en naar wat een normaal mens weet en denkt (normativeren). Of opzet dan kan worden bewezen, hangt af van de benadering die men kiest: wil men aansluiten bij de intentie van de dader of niet. De Hoge Raad in het Spookrijder-arrest: ‘Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard’.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens bij het vak Inleiding Strafrecht aan de Universiteit Utrecht.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1768 |
Add new contribution