Rechtseconomie - Rechten - UL - B2 - Oefententamens
- 3622 reads
In een land zijn twee grote particuliere transportbedrijven actief. A maakt gebruik van vrachtschepen en B van goederentreinen. Uitgaande van de gegeven omvang van de te transporteren goederen (die in deze opgave verder als vaststaand wordt genomen) is A verantwoordelijk voor een uitstoot van 8.000 ton CO2 per jaar, B voor een uitstoot van 4.000 ton CO2. De overheid heeft zich door deskundigen laten verzekeren dat de uitstoot van CO2 op termijn tot ernstige aantasting van ons leefmilieu kan leiden. De kosten hiervan worden geraamd op € 1.250 per ton CO2 per jaar.
De overheid overweegt daarom maatregelen om de CO2 uitstoot terug te dringen. Dat kan ook. Zowel A als B kunnen de uitstoot van CO2 terugdringen door milieumaatregelen te nemen. Dat zou voor A kosten met zich meebrengen van € 1.000 per ton per jaar; voor B zouden de kosten uitkomen op € 2.000 per ton per jaar. Na langdurig beraad besluit de overheid tot de invoering van verhandelbare emissierechten voor CO2. De totale hoeveelheid emissierechten wordt vastgesteld op 9.000 ton per jaar. De overheid wil het bedrijfsleven niet onnodig op kosten jagen en hecht aan verdelende rechtvaardigheid. Daarom worden de emissierechten gratis en naar rato van de bestaande uitstoot toegekend aan A en B. A krijgt 6.000 ton emissierechten CO2 per jaar en B 3.000 ton.
Voor de registratie van en controle op de verhandelbare emissierechten stelt de overheid een apart agentschap in. De kosten van dat agentschap zijn een vast bedrag van € 250.000 per jaar.
Stel dat de transactiekosten prohibitief hoog zijn. Welk effect heeft invoering van de verhandelbare emissierechten voor:
het milieu;
de kosten van A en B;
de maatschappelijke welvaart.
Stel dat de transactiekosten verwaarloosbaar klein zijn. In hoeverre ontstaat er dan handel in de CO2 emissierechten? Welke prijs wordt er voor die emissierechten betaald, als A en B elkaar bij onderhandelingen halverwege tegemoet komen?
Voortbordurend op uw antwoord onder b., welke gevolgen heeft de invoering van de verhandelbare emissierechten uiteindelijk voor:
het milieu;
de kosten van A en B;
de maatschappelijke welvaart.
Het antwoord onder c. heeft betrekking op de situatie dat de overheid voor 9.000 ton CO2 emissierechten in omloop brengt. Daarmee is nog niet gezegd dat die 9.000 ton de maatschappelijk optimale hoeveelheid emissierechten is. Zou het aantal emissierechten vanuit efficiëntieoogpunt omhoog of omlaag moeten? Tot hoeveel?
Zie bijlage 1 Figuur 6. De nutsfunctie van de werknemers.
Een grote stad en haar agglomeraten heeft een beroepsbevolking ter grootte van 2 miljoen mensen. Alle werknemers hebben een maandinkomen van € 2.000. De werknemers lopen het risico door arbeidsongeschiktheid hun inkomen mis te lopen. Alle werknemers zijn even risicoavers; hun nutsfunctie wordt gegeven door figuur 6.
De kans op arbeidsongeschiktheid is niet voor alle werknemers gelijk. Voor de ene helft van de werknemers (groep 1) is de kans op arbeidsongeschiktheid 5%, voor de andere helft (groep 2) is die kans 10%. Aangenomen mag worden dat arbeidsongeschiktheid steeds op de eerste dag van de maand ontstaat.
Verzekeraars bieden een verzekering aan die een volledige dekking biedt voor inkomensderving ten gevolge van arbeidsongeschiktheid. Voor deze verzekering geldt dat de uitvoeringskosten per polis € 60 per maand bedragen. Aangenomen mag worden dat de verzekeraars opereren op een markt met volledige mededinging en dat die markt in een lange-termijnevenwicht verkeert.
Hoe hoog is de verzekeringspremie die de werknemers in groep 1 maximaal bereid zijn te betalen? Hoe hoog is die premie voor de werknemers in groep 2?
De verzekeraars blijken de individuele risico’s van de werknemers niet te kennen, zodat ze noodgedwongen een premie moeten vragen die voor alle verzekerden gelijk is.
Wie zullen zich uiteindelijk verzekeren?
Beargumenteer of in de onder b. bedoelde situatie sprake is van marktfalen.
Stel dat de gemeente in deze situatie een verplichte verzekering invoert, waarbij de premie kostendekkend wordt vastgesteld (de uitvoeringskosten per polis blijven gelijk aan € 60 per maand).
Bepaal op grond van bovenstaande gegevens welke gevolgen de invoering van die verplichte verzekering heeft voor de maatschappelijke welvaart. Toch moet de gemeente er rekening mee houden dat de introductie van de verplichte verzekering uiteindelijk een minder gunstig effect op de welvaart zal hebben. Waarom?
Op een markt van volledige mededinging wordt een bepaald kwetsbaar product verhandeld. Ter wille van de eenvoud wordt aangenomen dat alle producenten identiek zijn; hetzelfde geldt voor de afnemers. Na aankoop kan er door een gebrek in het product schade ontstaan bij de afnemer. De kans op een gebrekkig product is afhankelijk van de zorg die de producent betracht bij de productie. Maar de kans op schade wordt ook beïnvloed door de zorg die de afnemer bij het gebruik betracht. Onderstaande tabel geeft aan hoe de kans varieert met de zorg van producent en afnemer. Als er schade ontstaat, is die gelijk aan € 100. Verder geeft de tabel de zorgkosten van de producent enerzijds en de afnemer anderzijds; zie daarvoor de getallen tussen haakjes.
Zie bijlage 1 Figuur 7.
Bepaal de efficiënte combinatie van zorg door producent en afnemer.
De overheid is voornemens om een regeling te treffen voor de aansprakelijkheid van producenten voor de schade bij afnemers vanwege het product. Daarbij gaan de gedachten in eerste instantie uit naar strikte risicoaansprakelijkheid van de producent. Immers, volgens de rechtseconomische theorie zorgt risicoaansprakelijkheid bij unilaterale ongevalssituaties voor efficiënte uitkomsten.
Laat met behulp van een uitkomstenmatrix zien welke combinatie van zorg van producent en afnemer resulteert onder strikte risicoaansprakelijkheid van de producent. Is dat de efficiënte combinatie?
Bij bilaterale ongevalssituaties zijn er diverse andere aansprakelijkheidssystemen denkbaar.
Verschillende daarvan leiden tot de efficiënte combinatie van zorg.
Noem er één en laat met behulp van een uitkomstenmatrix zien dat dat systeem inderdaad tot een efficiënte combinatie van zorg leidt.
Behalve de mate van zorg per product is vanuit efficiëntieoogpunt ook het aantal verhandelde producten van belang.
Leg uit waarom het door u onder c. genoemde systeem wel/niet tot het efficiënte aantal verhandelde producten leidt.
Het plaatje is dan als volgt:
Zie bijlage 1 Figuur 8.
A en B zuiveren 3.000 ton CO2, de milieuvervuiling wordt dus minder. De milieuschade neemt af met 3.000 x 1.250 = 3,75 mln.
A en B worden elk opgezadeld met 2 mln zuiveringskosten, totaal 4 mln.
Daarnaast zijn er nog de kosten van het agentschap van 0,25 mln.
De maatregel heeft dan maatschappelijk meer kosten (4,25 mln) dan baten (3,75 mln).
B wil graag af van de plicht om 1.000 ton te zuiveren, dat kost immers 2 mln. B is dus bereid om maximaal 2 mln te betalen voor de aankoop van 1.000 ton extra vervuilingsrechten.
A is bereid die 1.000 ton rechten te verkopen, als hij er minimaal 1 mln voor terug krijgt. Immers, bij het afstaan van de rechten moet er 1.000 ton extra gezuiverd worden en dat kost 1 mln.
Er is een wederzijds voordelige ruil mogelijk bij een prijs van 1.500 per ton of 1,5 mln in totaal.
Het plaatje onder a. wordt dan:
Zie bijlage 1 1 Figuur 9.
A en B zuiveren 3.000 ton CO2. De milieuschade neemt af met 3.000 x 1.250 = 3,75 mln.
Door de handel in de rechten kan de zuivering volledig plaatsvinden bij A, waar het goedkoper is. De totale kosten voor het bedrijfsleven dalen naar 3 mln.
Daarnaast zijn er nog de kosten van het agentschap van 0,25 mln.
De maatregel heeft nu maatschappelijk meer baten (3,75 mln) dan kosten (3,25 mln).
Omlaag. A vervuilt het milieu nog altijd met 5.000 ton CO2. Het zuiveren van die vervuiling zou 5.000 x 1.250 = 6,25 mln schade uitsparen, terwijl de kosten van die zuivering slechts 5 mln zouden bedragen. Er valt dus nog een flinke welvaartswinst te behalen, als het aantal verhandelbare emissierechten wordt teruggebracht van 9.000 tot 4.000.
Voor groep 1 geldt Y = 2.000, U(2.000) = 10, U(0) = 0, Ug = 9,5, Y* = 1.800.
De verzekeringspremie die werknemers in groep 1 willen betalen is daarom maximaal 2.000 – 1.800 = 200.
Voor groep 2 geldt Y = 2.000, U(2.000) = 10, U(0) = 0, Ug = 9, Y* = 1.750. De verzekeringspremie die werknemers in groep 2 willen betalen is daarom maximaal 2.000 – 1.750 = 250.
De verwachte schade Sg is 100 in groep 1 en 200 in groep 2. De gemiddelde schade is dus (100 + 200)/2 = 150 per werknemer. De verzekeraar vraagt dan een premie van ten minste 150 + 60 = 210. Omdat werknemers in groep 1 niet meer dan 200 aan premie willen betalen, zullen ze zich niet verzekeren. De verzekeraar krijgt dan alleen klanten uit groep 2. Om kostendekkend te zijn, moet hij hun dan een premie vragen van ten minste 200 + 60 = 260. Dat is te hoog voor de leden van groep 2. Het gevolg is dat niemand zich verzekert.
Er is sprake van adverse selectie. Omdat de verzekeraar alleen het gemiddelde risico kent, kan hij de premie niet afstemmen op de individuele risico’s. Zou hij dat wel kunnen, dan zou hij aan groep 1 een premie rekenen van Sg + T = 100 + 60 = 160, en aan groep 2 van 200 + 60 = 260. Er zou dan wel ruimte zijn voor groep 1 om zich te verzekeren, met een totaal ruilvoordeel van 40 mln. Dat ruilvoordeel gaat verloren door adverse selectie.
De kostendekkende premie bedraagt 210. Bij een verplichte verzekering gaan de werknemers in groep 1 er met 210 – 200 = 10 op achteruit. De werknemers in groep 2 gaan er met 250 – 210 = 40 op vooruit. Per saldo neemt de maatschappelijke welvaart ten opzichte van b. toe met 40 mln – 10 mln = 30 mln.
Na invoering van de verzekering moet er rekening worden gehouden met het optreden van moreel risico. Omdat mensen verzekerd zijn, neemt de kans op arbeidsongeschiktheid toe. En daardoor zou het effect op de welvaart per saldo minder gunstig kunnen zijn.
Bij optellen van de kosten per cel blijkt de combinatie van veel zorg producent + veel zorg afnemer de laagste totale kosten op te leveren.
Zie bijlage 1 Figuur 10.
De verwachte schade komt dan volledig voor rekening van de producent:
Zie bijlage 1 Figuur 11.
De afnemer kiest voor weinig zorg (0 < 4), waarna ook de producent voor weinig zorg kiest (32 < 34 < 36). Dat is een inefficiënte combinatie, vgl. a.
Neem bijv. risicoaansprakelijkheid met beroep op eigen schuld van de afnemer als die weinig zorg heeft betracht. Als de afnemer veel zorg betracht, draagt de producent de verwachte schade, als de afnemer weinig zorg betracht blijft de verwachte schade bij de afnemer:
Zie bijlage 1 Figuur 12.
De afnemer kiest voor veel zorg (4 < 16; 4 < 24; 4 < 32), waarna de producent ook voor veel zorg kiest (22 < 26 < 30). Dat is de efficiënte combinatie.
[Terzijde: Als de afnemer volledig geïnformeerd is, is het resultaat altijd efficiënt]
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze bundel bevat oefententamens uit 2011-2018 bij het vak Rechtseconomie aan de Universiteit Leiden.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2213 |
Add new contribution