Samenvatting Orthopedagogische thuisbegeleiding voor gezinnen met een jong chronisch ziek kind
- 1796 reads
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze samenvatting bij Oriëntatie op Social Work van Ebskamp is geschreven in collegejaar 2012-2013.
Dit boek is bedoeld als verkenning van het sociaal-agogisch werkterrein.
Het doel is dat studenten hierdoor een betere studie- en beroepskeus kunnen maken.
Deze samenvatting geeft een overzicht van de in het boek behandelde onderwerpen.
Het boek geeft veel voorbeelden en een paar beelden, bijvoorbeeld van modellen, die niet in deze samenvatting terugkomen. Aan te raden is om naast deze samenvatting het boek door te bladeren om dieper in te gaan op punten die je aanspreken.
Drie opleidingen worden nader besproken in dit boek:
Drie hoofdtaken van social workers:
benodigde competenties voor de social worker:
algemene HBO-competenties:
Voor social workers betekent dit alles vooral: betrokkenheid, empathie, assertiviteit, representativiteit, integriteit en professioneel verantwoordelijkheidsgevoel.
specifieke sociale competenties:
Oorzaak problemen: in kind, ouder, omgeving
Als er problemen zijn met kinderen is sprake van pedagogische onmacht: de draaglast (van de opvoedingstaak) is groter dan de draagkracht (de capaciteiten en mogelijkheden van de ouders/verzorgers).
Volgens het ecologisch model zijn er drie hoofdoorzaken van dit probleem:
Het kind heeft een lichamelijke of geestelijke beperking (“kindgebonden factoren”)
De ouder heeft dergelijke problemen (“oudergebonden factoren”)
Er zijn problemen in de sociale omgeving van kind en ouder (“omgevingsfactoren”)
De problemen op de diverse niveaus beïnvloeden elkaar: als een kind bijvoorbeeld erg lastig is kan de ouder daardoor problemen ontwikkelen en andersom. Vaak zijn oorzaak en gevolg moeilijk van elkaar te scheiden. Ook andere kinderen in het gezin en factoren in de omgeving (achterstandswijk) kunnen een rol spelen.
Cliënten in de jeugdzorg
Gewerkt wordt met
kinderen
jongeren tot 23 jaar
ouders
de kinderen en jongeren (k&j) kunnen ingedeeld worden naar problematiek, bijvoorbeeld:
“gewone” k&j
k&j met gedrags- gezins- of opvoedingsproblemen
k&j die problemen hebben met justitie
k&j met psychiatrische problemen
k&j met lichamelijke/geestelijke beperking
vaak loopt deze problematiek in elkaar over, en is er een “meervoudige diagnose”: kinderen met justitiële problemen hebben bijvoorbeeld vaak tevens een lichte verstandelijke handicap.
Gewone k&j:
Social workers (meestal van MBO-niveau) krijgen met hen te maken bij preventie- en sociaal-cultureel werk of dienstverlening in bijvoorbeeld :
club- en buurthuizen
speeltuinen
sportclubs
kinderopvang, naschoolse opvang, Brede School
speel-o-theken: Spelochtenden voor ouder&kind
Als de ouders van deze kinderen tegen opvoedingsproblemen oplopen, kunnen ze terecht bij lichte vormen van hulpverlening zoals:
Opvoedsteunpunten
Jeugdloket
Algemeen maatschappelijk werk
Buurtmaatschappelijk werk
Hulpvormen die hier worden geboden kunnen zijn
gesprekken
kortdurende ambulante begeleiding
extra ondersteuning van niet-nederlandstalige ouders (adviserende “buurtmoeders”)
k&j met gedrags- en opvoedingsproblemen
Deze groep krijgt te maken met Jeugdhulpverlening.
Dit kan vrijwillig (ouders krijgen hulp op eigen verzoek) of gedwongen (ouders moeten hulp aanvaarden omdat de overheid dit nodig vindt) gebeuren.
Jongens hebben vaak externaliserend probleemgedrag (ze zijn “agressief”, richten buiten zichzelf schade aan) terwijl meisjes meer last hebben van internaliserend probleemgedrag (ze keren in zichzelf, worden depressief)
Hoe vroeger hulp wordt gezocht, hoe beter het over het algemeen is.
In de puberteit worden meisjes en jongens vaak in aparte groepen behandeld, wat te maken heeft met veiligheid (denk aan loverboy-problematiek) en hormonen (jongens zijn soms beter te helpen in ongemengde groepen)
k&j met problemen met justitie
kinderen/jongeren die in aanraking (dreigen te) komen met justitie omdat ze wetsovertredingen (dreigen te) plegen, komen terecht in de justitiële (gedwongen) jeugdzorg.
Jongens komen vaker met justitie in aanraking dan meisjes. Soms opereren ze in groepen, het meeste probleemgedrag begint in de puberteit. In 80% van de gevallen verdwijnt het daarna weer.
Bij de 20% “harde kern”- jongeren waarbij het strafbare gedrag niet zomaar verdwijnt (“kans op recidive”) is vaak verband te leggen met eerder of gelijktijdig ander (ernstig) probleemgedrag of problemen zoals:
spijbelen
(soft-) drug- en alcoholgebruik
In- en externaliserend probleemgedrag
Psychiatrische problematiek
Verstandelijke beperking
Hoe vroeger dergelijk probleemgedrag wordt aangepakt, hoe kleiner de kans dat deze jongeren crimineel gedrag gaan ontwikkelen.
k&j met psychiatrische problematiek
Jeugd-GGZ houdt zich bezig het jongeren met zo ernstige problematiek dat ze hierdoor in hun ontwikkeling belemmerd worden. Het kan hier gaan om
angst- en dwangstoornissen
autisme
eetstoornissen
gedragsstoornissen zoals ADHD
Gilles de la Tourette
Hechtingsstoornissen
Psychotische stoornissen
Somatoforme stoornissen
Depressies
De professional begeleidt naast het kind vaak meerdere gezinsleden omdat de stoornis en het gezinsleven elkaar diepgaand negatief kunnen beïnvloeden. Mede daarom werkt Jeugd-GGZ vaak nauw samen met Jeugdhulpverlening, hoewel ze strict gescheiden werkvelden hebben.
In de Jeugd-GGZ werken onder meer maatschappelijk werkers, sociaal-pedagogisch hulpverleners, hbo-verpleegkundigen en sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen.
k&j met lichamelijke of verstandelijke handicap
De lichamelijke handicaps kunnen een auditieve, visuele of fysieke handicap danwel chronische ziektes betreffen.
De verstandelijke handicap kan licht, matig of ernstig zijn.
Het kan ook gaan over meervoudig (lichamelijk en verstandelijk) gehandicapte kinderen.
De laatste groep betreft de kinderen met een NAH: een niet-aangeboren hersenafwijking.
De sociaal-agogische werkzaamheden rond een dergelijk kind kunnen van alles inhouden, zoals
het signaleren van een mogelijke nog niet onderkende (geestelijke) handicap
het begeleiden van het rouwproces van de ouders over een handicap
meedenken en –werken aan de ontlasting van een door de handicap overbelast gezin
ondersteunende en informerende gesprekken met de ouders
werk in passend onderwijs/dagbesteding/dagopvang
werkzaamheden in de gehandicaptenzorg
Werkplekken social worker
Indeling naar intensiteit van de betrokkenheid van de social worker, van meest- naar minst intensief:
residentiele hulpverlening (werk in instelling)
semi-residentiële hulpverlening
ambulante begeleiding
werk in pleegzorg
preventiewerk
wijkwerk
indeling naar werkveld:
sociaal-cultureel werk (welzijn, sport)
jeugdhulpverlening
justitiële jeugdzorg
jeugd-GGZ
(verstandelijk) gehandicaptenzorg
Onderwijs
Jeugdgezondheidszorg
De social worker zal vaak moeten samenwerken in complexe ambtelijke structuren van de overlappende beleidsterreinen als
onderwijs
jeugdgezondheidszorg
welzijn en sport
jeugdzorg
justitie
sociale zaken
Dit beleidsmatige werk van de social worker wordt nog ingewikkelder omdat de genoemde beleidsterreinen landelijke, provinciale en gemeentelijk zijn georganiseerd en aangestuurd.
Onderwijs en Jeugdgezondheidszorg krijgen niet alleen steeds meer verantwoordelijkheden op het gebied van jeugdwelzijn en sociaal-pedagogische begeleiding, maar ze krijgen ook een steeds sterkere signaalfunctie. Hier komt dan ook steeds meer werkgelegenheid voor social workers.
Werktaken voor social workers in het onderwijs kunnen zijn:
training in sociale vaardigheden
bewustmaking van gezonde leefpatronen
signalering van sociale- , mentale- en gezinsproblematiek
begeleiding mede-scholieren en ouders bij traumatiserende gebeurtenissen
extra begeleiding van “rugzakjes” kinderen
taken in het speciaal onderwijs voor gehandicapte en gedragsgestoorde kinderen
werktaken in de jeugdgezondheidszorg kunnen inhouden:
werk in gezondheidsorganisaties die betrokken zijn bij de vroegtijdige signalering van kindermishandeling, huiselijk geweld en opvoedingsproblematiek.
Werk in “buurtnetwerken 0-12 jaar”
Werk als “pedagogisch medewerker” in ziekenhuizen
Werk in de gespecialiseerde thuiszorg
Werktaken in welzijn en sport:
organisatie van buurt- en wijkgerichte activiteiten op het gebied van sport, cultuur, gezondheid en opvoeding/coaching
werk in club- en buurthuizen
werktaken in jeugdzorg:
algemeen: de laatste jaren is veel te doen over coördinatie en samenwerking binnen Jeugdzorg in complexe gevallen als dat van het “meisje van Nulde” waarin diverse hulpverleningsinstanties betrokken waren maar langs elkaar heen werkten. De kwaliteit van Jeugdzorg wordt vooral hieraan afgemeten.
dit terrein wordt verdeeld in de subterreinen:
Jeugdhulpverlening
Jeugdbescherming
Jeugd-GGZ
Jeugd-lvg (licht verstandelijk gehandicapten)
De meeste social workers werken in de jeugd-lvg, waar ze de ouders adviseren over de opvoeding, daarin begeleiden of daarvan meer of minder ontlasten, soms door die (gedeeltelijk/tijdelijk) over te nemen.
Werk in de jeugd-GGZ, -lvg, -bescherming, -hulpverlening houdt vooral in:
het geven van opvoedingsadviezen;
residentieel werk als groepswerker, persoonlijk begeleider, sociotherapeut
semi-residentieel werk bij medisch-orthopedagogische centra, Boddaertcentra, centra voor begeleid wonen
ambulante werkzaamheden als opvoedingsondersteuner of pleegzorgwerker
Andere voorbeelden van functies voor social workers binnen de jeugdzorg:
buurthuis- en opbouwwerker
maatschappelijk werker
groepsleider
gezinsbegeleider
opvoedondersteuner
(gezins)voogd
begeleider kamertrainingscentrum
pleegzorgwerker
Verder werken nog social workers bij justitiële (gedwongen) hulpverleningsinstellingen in het kader van Jeugdbescherming:
Bureau Jeugdzorg
AMK (meldpunt kindermishandeling)
Raad voor de Kinderbescherming
(gezins-)voogdij
Andere gedwongen jeugdhulpverlening vinden we in het kader van justitiële Jeugdzorg en Jeugdreclassering in diverse soorten instellingen als:
15 justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) die open, besloten of gesloten behandelen
Hiernaast bestaan semi-residentiële en ambulante behandelvormen (bv nachtdetentie)
Plaatsing in JJI normaliter alleen tussen 12e en 18e levensjaar
Bij uitzondering is plaatsing in JJI mogelijk voor het 12e of na het 18e levensjaar
In JJI’s werkt de social worker vooral als groepswerker, sportinstructeur, of ambulant hulpverlener.
Maatschappelijke ontwikkelingen
Redelijk recent is een opvallende tegengestelde ontwikkeling in de opvoeding en behandeling van kinderen: enerzijds zijn kinderen vroeger “volwassen”, althans hebben toegang tot dezelfde informatie als volwassenen, anderzijds proberen volwassenen langer “jong” in uiterlijk en (onverantwoordelijk en dus voor hun kinderen schadelijk) gedrag te blijven.
Wet- en regelgeving met betrekking tot kinderen en jeugdzorg
Kinderwetjes: begin van de overheidsbemoeienis met Jeugdzorg, gevolg is ondermeer de Kinderbescherming en de OTS (ondertoezichtstelling). Deze overheidsbemoeienis heeft altijd aanleiding gegeven tot veel discussie, omdat de verhouding tussen de twee kernelementen hulp bij de opvoeding en gezag van de overheid dat leidt tot –gedwongen- overheidsbemoeienis met de opvoeding altijd aanvechtbaar zal zijn. Criteria zijn: hulpvraag uit het gezin? Hulpverlening wenselijk. Hulpvraag van de (kinder-)rechter (op advies Raad van Kinderbescherming)? OTS (gedwongen hulp, ouderlijk gezag blijft in stand maar de opvoeding wordt aangevuld en ondersteund door het toezicht van een door de overheid aangewezen gezinsvoogd) Bij een OTS bestaat altijd spanning tussen het streven naar gezag van de gezinsvoogd enerzijds en het streven naar een vertrouwensbasis voor de samenwerking van voogd en ouders anderzijds.
Wet op de Jeugdzorg
Wet Maatschappelijke Ondersteuning
Wet op Geneeskundige Behandelovereenkomst
Jeugdstrafrecht (......)
Voor jeugdzorg benodigde competenties
om kunnen gaan met de spanning tussen afstand en nabijheid: zuiver aanvoelen wanneer je een cliënt privacy moet gunnen en wanneer je “dichtbij” kan en moet komen
kunnen werken met de spanningen in de triade ouder-kind-hulpverlener
grenzen kunnen bewaken, maar ook een groot incasseringsvermogen hebben
handelend op kunnen treden, maar vooral goed de neiging hiertoe kunnen onderdrukken en de cliënten tot actie kunnen motiveren
geduld
communicatieve vaardigheden
betrouwbaarheid (men kan op je leunen, je werkt transparant)
presentie: aandachtig, open, geduldig zijn
plezierige persoonskenmerken als relativeringsvermogen, humor
om kunnen gaan met raciale, culturele en andere diversiteit
Werkmethodiek jeugdzorg
Werkmethodes in de jeugdzorg zijn vooral gericht op groei en ontwikkeling.
Meestal wordt niet één methode gebruikt maar werkt men eccelectisch: men kijkt goed naar de opgave en selecteert uit diverse methoden de meest bruikbare elementen.
Twee methoden worden het meest toegepast:
het sociaal competentiemodel: werken vanuit de gedachte dat de mens het best functioneert als zijn draagkracht in evenwicht is met zijn draaglast. Iemand met veel capaciteiten weinig te doen geven werkt niet, iemand met weinig capaciteiten die veel te doen heeft loopt ook snel vast. In deze methode is vooral aandacht voor competentievergroting van degenen die hun draaglast (die wordt verzwaard door pathologie en stressoren) niet aankunnen.
De methode houdt de volgende stappen in:
a. analyse van bestaande competenties, taken, draaglast en draagkracht
b. observatie van huidige gedrag en gedragspatronen
c. keus van de meest effectieve aanpak, bijvoorbeeld:
* taakverlichting, taakverzwaring?
* wegnemen stressoren?
* beter benutten positieve factoren?
* versterken/vermeerderen competenties?
* vermindering probleemgedrag na analyse van het veroorzakende vaardigheidstekort?
Hiervoor bij de social worker benodigde competenties zijn:
oorzaken en gevolgen van gedrag herkennen, benoemen, ombuigen;
de juiste feedback (remmend/stimulerend) geven;
sociale vaardigheden op de juiste manier kunnen overbrengen/doceren;
zelf als rolmodel kunnen fungeren
outreachend werken: hoewel de social worker vaak een “hands-off” mentaliteit moet hebben om zijn cliënten niet passief te maken, zijn er ook doelgroepen waarvoor een actieve benadering belangrijk wordt gevonden. De social worker gaat “de straat op” en “de buurt in”, zoekt probleemgezinnen op en benadert hangjongeren met het stappenplan:
signaleer: benader en verken de doelgroep, leg contact, bijvoorbeeld door het helpen regelen van praktische zaken.
luister en ondersteun: luister naar de problemen die de doelgroep zelf naar voren brengt, beïnvloed het oplossen daarvan op positieve wijze zonder het zelf over te nemen.
soorten cliënten:
verstandelijke beperking
oorzaken: genetisch/zwangerschapscomplicaties/peri- en postnatale (geboorte)complicaties/onbekende oorzaken
onderscheidende criteria: hoogte IQ, maar ook aanpassingsvermogen, gezondheid, sociale vaardigheden, sociale context bepalen de mate van kwetsbaarheid en dus de aanpak
(globale) onderscheiding naar IQ:
zeer ernstig v. beperkt, IQ onder 20: “verstandelijke leeftijd (VL)” rond 1. deze mensen zijn vaak meervoudig (motorisch, verstandelijk, auditief) beperkt,
ernstig v. beperkt, IQ 20-40: VL tot 2. communicatie veelal via ruiken, voelen, proeven (op senso-pathisch niveau)
matig v. beperkt, IQ 40-55: VL 2 tot 4 jaar, ontwikkeling gaat niet vanzelf, maar kan actief worden gestimuleerd, zelfs op latere leeftijd
licht v. beperkt, IQ 55-70: VL 4 tot 12 jaar. vaak late ontdekking: dit is een schijnbaar normale groep die snel misbruikt wordt door de “normale” samenleving.
Autisme
oorzaken: aangeboren stoornis
ernst: pervasiviteit, oftewel deze stoornis is “alles doordringend”: heeft invloed op alle niveaus van functioneren: sociaal, cognitief enzovoorts
hoofdkenmerken: slechte sociale contacten, slechte communicatie, dwangmatig gedrag
soorten: klassiek autisme (ergste vorm, gaat vaak samen met andere beperkingen); RETT-syndroom (zeer zeldzaam), Asperger, PDD-NOS.
Zwakbegaafd
IQ: 70-80
Vaak (ernstige) gedragsproblemen
Desondanks sterke behoefte om “normaal mee te doen”: specifieke hulpvraag
niet-aangeboren hersenletsel (NAH)
oorzaken: bv verkeersongeluk, hersenbloeding, alcoholmisbruik
Instellingen en zorgvormen
Instellingen hebben twee hoofddoelstellingen:
support: ondersteuning van de client om zo veel mogelijk zelf te doen
vraaggestuurdheid: de ondersteuning moet zo gericht mogelijk aansluiten op de behoefte van de zorgvrager, de individuele zorgvraag dient dus voorop te staan
zorgvormen kunnen na analyse van de benodigde support zijn:
verzorgd wonen: accent ligt op verpleging, verzorging, beschutting, begeleiding
beschermd wonen: accent bevordering zelfstandigheid, participatie, integratie
begeleid zelfstandig wonen: stap zelfstandiger dan voorgaande vorm
kort verblijf: diverse vormen van tijdelijke opvang, bedoeling is zo lang en veel mogelijk thuis blijven
dagbesteding: vormende en bezighoudende activiteiten overdag, thuisverblijf ’s nachts en in vrije tijd.
Ambulante zorg: diverse vormen van zorg en ondersteuning waarbij de zorgvrager thuis verblijft. Dit is de snelst groeiende zorgvorm.
Maatschappelijke ontwikkelingen in de zorg voor verstandelijk beperkten
Een paar belangrijke recente ontwikkelingen op een rij:
vergrijzing (verstandelijk gehandicapten worden steeds ouder en dementie neemt toe)
ontgroening: het aantal jongeren neemt af, maar percentueel neemt het gehandicapte deel daarvan juist toe, oorzaken: geboortecomplicaties bij oudere moeders, toename allochtone bevolking waarin meer handicaps voorkomen
Verkleuring: vooral in grote steden neemt de allochtone bevolking toe
Toenemend materialisme en afnemende tolerantie leiden tot steeds sterkere uitsluiting van de minder vermogende verstandelijk beperkten
Toenemende overheidsaandacht voor de rechten van verstandelijk gehandicapten – deze beweging staat haaks op de afnemende maatschappelijke tolerantie. De overheidsaandacht voor de rechten van de individuele gehandicapte blijkt uit de eisen aan professionals die leiden tot stimulering van zelfsturing van de gehandicapte, vraagsturing van het hulpaanbod van de professional en dialooggestuurd werken van professional en zorgvrager samen, die tijdens de ontwikkeling naar zelfstandigheid van de zorgvrager voortdurend vraag en aanbod op elkaar moeten blijven afstemmen.
Wetenschappelijke ontwikkelingen
Vanaf 1980 wordt internationaal geprobeerd meer samenhang aan te brengen in de hulpverlening aan de diverse soorten gehandicapten.
Dit heeft geleid tot een belangrijk ondersteuningsmodel, het AAMR-2002: (American Association on Mental Retardation): de gehandicapte mens kan op vijf niveaus ondersteuning nodig hebben:
verstandelijke vermogens
aanpassingsvermogens
vermogens tot deelname aan de maatschappij
gezondheid
context (omgevingsfactoren die het welzijn van de gehandicapte beïnvloeden)
de hulpverlening van de individuele zorgvrager moet rond deze vijf niveaus in kaart worden gebracht en gecoördineerd, wat de samenwerking rond deze zorgvrager verbetert.
Beleidsontwikkelingen
In 1990 werd nog vooral instellingsgericht gedacht; extramurale-, semimurale en intramurale zorg werd verstrekt afhankelijk van de vraag of de cliënt buiten, half buiten of binnen de instelling moest worden verzorgd.
Sindsdien is het beleid meer en meer cliëntgericht geworden: klachtrecht, inzagerecht, medezeggenschapsrecht versterkten zijn positie en via een PGB (persoonsgebonden budget) kan hij zorg op maat inkopen.
Er is dus een verandering gaande van aanbodgericht naar vraaggericht werken. Instellingen gaan elkaar beconcurreren omdat ze marktgericht moeten gaan werken.
Door de nieuwe (2007) Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) moeten (inzake zorg minder deskundige) gemeenten zorgtaken van de landelijke overheid gaan overnemen (decentralisatie).
Verder is het de bedoeling dat de gemeenschap meer zorg en steun gaat verlenen (community care en community support), social workers gaan in de begeleiding en coördinatie hiervan een belangrijke rol spelen.
Al met al is de nadruk van kwaliteit van zorg voor de beperkte medemens verschoven naar de kwaliteit van zijn bestaan, waarbij de (opvang door zijn) leefomgeving een centrale rol speelt. Door deze ontwikkeling en de decentralisatie van het overheidsbeleid wordt de rol van de social worker belangrijker.
Competenties voor de social worker in de gehandicaptenzorg
De vijf basiscompetenties voor dit werkgebied zijn:
Werkmethoden in de gehandicaptenzorg
Door de recente ontwikkeling van de “vermaatschappelijking van de gehandicaptenzorg” (niet instellingen, maar de maatschappij moet deze mensen opvangen) zijn nieuwe werkmethoden ontwikkeld, die allemaal zijn gericht op support (ondersteuning) van de min of meer zelfstandig levende cliënt door zijn sociale netwerk. De belangrijkste kenmerken van deze support zijn:
hij wordt vooral op aanvraag verleend, cliënt (eventueel ondersteund door zijn naasten) heeft de regie;
de zelfstandigheid van cliënt wordt bij die ondersteuning zoveel mogelijk in stand gehouden en bevorderd;
de ondersteuning is gericht op het zelf leren maken van keuzes;
hierbij wordt de mogelijkheid geboden tot leren en het ontwikkelen van vaardigheden;
er worden mogelijkheden gecreëerd tot het aangaan van contacten met de samenleving en het komen op gewone plaatsen in die samenleving.
Het zoveel mogelijk neutraliseren van de nadelige gevolgen van de handicap, zodat iemand zo normaal mogelijk deel kan nemen aan de maatschappij.
Voorbeelden van werkmethoden:
Persoonlijk Toekomst Plan: opgesteld door cliënt samen met zijn persoonlijke netwerk, geeft een dynamische toekomstvisie weer, waaraan samen gewerkt kan gaan worden.
Eigen Initiatief Model: methode om verstandelijk beperkten te leren nadenken over mogelijkheden en keuzes.
Verstandelijk gehandicapten die buiten de instelling leven zijn kwetsbaar: vereenzaming, verslaving, misbruik komen veel voor. Methoden om ze weerbaar te maken zijn nodig, voorbeelden:
Goldsteintraining: gestructureerde methode om sociale vaardigheden aan te leren;
Stoplichtmethode: methode om grensoverschrijdend gedrag te leren signaleren: “rood-ik ben in nood, oranje-wat kan je, groen-ik weet wat ik moet doen”
Als zelfstandig wonen te hoog gegrepen is, zijn er kleinschalige zelfstandige woonvormen. De eenzaamheid kan hier groot zijn door het gebrek aan (sociale) vaardigheden om die op te heffen. Een methode om dit met hele kleine concrete stapjes aan te pakken is de Vlaskampmethode.
voor deze richting kan je om allerlei redenen kiezen, bijvoorbeeld:
vanuit interesse om het zorgaanbod te verbeteren
vanuit de behoefte om ondersteuning te bieden
vanuit de wens om zinvolle tijdsbesteding voor ouderen te organiseren
je wilt adequaat verwijzen naar de juiste zorgverleners
je wilt leiding geven aan mensen die met ouderen werken
je wilt verantwoording dragen over een team, materiaal en middelen om samen ouderen te ondersteunen
je wilt over ouderen en ouderenzorg schrijven
Een social worker biedt tijdelijk of langdurig ondersteuning aan ouderen, en helpt hen zo lang en goed mogelijk zelfstandig te leven. Hij helpt ze om te leren gaan met
normale geheugenproblemen: als iemand dingen niet onthoudt kan dat aan drie dingen liggen: het opnemen van informatie lukt niet (bijvoorbeeld door zintuiglijke problemen: slechte ogen) , het opslaan van informatie gaat mis (in het korte en/of langetermijngeheugen) , het opdiepen van informatie uit het langetermijngeheugen verloopt moeizaam. Deze defecten kunnen allerlei lichamelijke en psychische oorzaken hebben: verslechterende lichamelijke of psychische gezondheid, verslechterende zintuigen, emotionele problemen. De social worker signaleert deze problemen en helpt ze aan te pakken.
Ernstige geheugenproblemen: bijvoorbeeld dementie: dit is een verzamelnaam voor allerlei afwijkingen die ontstaan door afstervende hersencellen zoals vasculaire dementie en ziekte van Alzheimer. Verschijnselen die hierop wijzen zijn:
apraxie: iemand wordt onhandig
agnosie: iemand herkent dingen niet meer
plannings- en organisatieproblemen
relationele problemen
in het algemeen worden er vier stadia onderscheiden in dementie; de rol van de social worker en andere hulpverleners wordt steeds belangrijker en houdt in elke fase hoofdzakelijk in:
aansporing: in de eerste fase lukken de financiën en planmatige huishoudelijke activiteiten niet meer en moet de oudere worden aangespoord om routinewerkjes op tijd te doen
interventie en begeleiding: in de tweede fase kunnen alleen nog deelhandelingen zelfstandig worden verricht en is de communcatie moeilijk of onmogelijk geworden, de oudere kan zich niet goed meer uitdrukken. Zelfverzorging moet onder toezicht.
gedeeltelijke overname: het lichaamsbegrip gaat verloren, cliënt wordt incontinent, beheerst ook andere lichaamsbewegingen niet altijd meer.
volledige overname: cliënt is alle verbale vaardigheid kwijt, ook de motorische vaardigheden verdwijnen totdat hij/zij volkomen bewegingloos in bed ligt.
lichamelijke achteruitgang: hoewel de basis van social work met ouderen het beoordelen en verbeteren van hun leefsituatie inhoudt, moeten soms ook eenvoudige verzorgende handelingen worden verricht: naar toilet begeleiden, medicatie geven. Een algemeen inzicht in lichamelijke gebreken hoort bij dit werk.
psychosociale problemen: door de ook onder ouderen toenemende culturele diversiteit bestaat in instellingen gevaar voor vereenzaming. Om dit tegen te gaan is het vormen van leefstijlgroepen, waarin de oudere min of meer binnen zijn eigen waarden en normen kan blijven functioneren, gebruikelijk geworden. Ook rouw en verliesverwerking spelen een grote rol bij ouderenzorg, evenals het omgaan met armoede en verwaarlozing, die onder ouderen, die altijd teruggaan in inkomen als ze de AOW-leeftijd bereiken, veel voorkomen.
Instellingen en zorgvormen
De drie hoofdvormen van ouderenopvang zijn:
residentiële hulpverlening: de oudere woont in een instelling die voor hem zorgt. Maatschappelijk werkenden begeleiden de oudere en zijn familie zowel bij het voortraject van de opname als tijdens het verzorgingstraject in alle keuzes die met de behoeftes en beperkingen van de oudere te maken hebben. Binnen de instelling vervullen ze een coördinerende en sturende rol in het team dat voor de oudere zorgt: ze werken mee aan het opstellen van behandel- en begeleidingsplannen en dragen (mede) zorg voor de correcte uitvoering daarvan. Ze kunnen een rol spelen als activiteitenbegeleider, als individuele begeleider houden ze het dossier van de cliënt bij met betrekking tot alles wat met zijn behandeling, begeleiding en voortgang te maken heeft.
Semi-residentiële hulpverlening: thuiswonende cliënten gaan naar een dagopvang. Social workers kunnen die aansturen of er activiteiten aanbieden.
Ambulante hulpverlening: deze sector groeit. Het gaat hier om hulpverlening in de thuissituatie. Social workers regelen de hulpverlening rond de oudere zo dat deze zo lang mogelijk zelfstandig kan blijven wonen. Voorbeeld: medewerker dagstructurering thuiszorg bekijkt leefritme van de oudere en de hulp die hij nodig heeft om zijn dagen zinvol te vullen en sociale contacten te blijven onderhouden.
Maatschappelijke ontwikkelingen
Overheid: Streven naar langere zelfredzaamheid : het doel van de nieuwe wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) is dat zorgbehoeftigen (ouderen, gehandicapten) zo veel mogelijk gewoon meedoen in de maatschappij. Er zijn weinig plaatsen in instellingen. Hierdoor is een wildgroei van zorgverleners aan het ontstaan. Ook zijn er vrijwilligers werkzaam in dit veld. De vraag naar zorg sluit niet altijd aan op het aanbod, eenzaamheid onder ouderen is het gevolg. Social workers hebben een coördinerende taak, zij moeten de sociale kaart goed kennen en de mantelzorgmogelijkheden rond de oudere onderzoeken om de hulp te optimaliseren.
ketenzorg: De WMO bevordert het samenwerken van alle zorgverleners binnen een gemeente. De gemeenten hebben hierin een regierol, en roepen social workers in om daarbij te ondersteunen.
ambulantisering: door de steeds ambulanter hulpverlening aan ouderen wordt grote flexibiliteit en brede maatschappelijke kennis van de social workers vereist.
intercultureel werken: ook door de toenemende culturele diversiteit ligt ook in het ambulant werken met ouderen een uitdaging, er zal moeten worden ingespeeld op de wijze waarop in verschillende culturen met ouderen wordt omgegaan.
Competenties
De voornaamste competenties voor social workers in de ouderenzorg zijn:
methodisch (systematisch, planmatig, doelgericht) kunnen werken;
werken in overleg en samenwerking met allerlei instanties;
in contacten met ouderen de leefsituatie en daarin voorkomende problemen kunnen signaleren, wat betekent:
- luisteren: boodschap en bedoeling van verhalen van ouderen begrijpen
vragen en doorvragen: de voor hulpverlening belangrijke vragen stellen in het gesprek
actief luisteren: de ander (ook non-verbaal) laten merken dat geluisterd wordt
empatisch luisteren: inlevingsvermogen hebben en dat kunnen tonen
rapporteren: zo objectief mogelijk de inhoud van het gesprek met de oudere vastleggen voor de betrokken instanties
samen kunnen werken in teamverband, maar ook zelfstandig kunnen functioneren, goed kunnen communiceren en beargumenteren waar je mee bezig bent naar direct en minder direct betrokkenen.
flexibiliteit in het omgaan met onverwachte situaties en wisselende werktijden.
Methodieken
Werkmethodieken in ouderenzorg zijn onder meer:
empowerment: je gaat niet uit van de zwakte, maar van de kracht van de ander en maakt hem die bewust. Je zoekt ook in zijn omgeving de sterke kanten die cliënt kunnen helpen.
Contextuele hulpverlening: bij hulpverlening aan een enkeling wordt altijd het (familie-)netwerk rond cliënt onderzocht en ingeschakeld naar belastbaarheid;
Realiteitsoriëntatietraining: (ROT-training): het doel hiervan is vertraging van het dementeringsproces door stimuleren tot hervinden van contact met de werkelijkheid.
Validation: belevingsgerichte communicatiemethode voor contact met zwaar dementerenden. Door vergroting van invoelingstechnieken kan empathisch en praktisch beter worden gecommuniceerd wat de geluksbeleving van client vergroot.
Snoezelen: gedoseerde zintuigactivering: door zien, horen, ruiken, voelen, proeven, vaak in een aparte ruimte, kunnen mensen die niet (meer) kunnen praten worden geholpen te ontspannen en worden geactiveerd.
Ook binnen GGZ zijn veel social workers werkzaam, bijvoorbeeld als maatschappelijk werker, woonbegeleider, activiteitenbegeleider, dagbestedingscoach, jobcoach, vrijwilligers-coördinator, leidinggevende in instellingen.
Iedereen heeft afwijkingen, maar niet alle afwijkingen zijn storend genoeg om met de psychiatrie in aanraking te komen. Als dat gebeurt gaat het om bijzonder storend afwijkend gedrag met als kenmerk:
betrokkene en zijn omgeving lijden eronder en betrokkene heeft er geen invloed op;
het is geen eenmalig gedrag: er bestaat een zekere continuïteit;
het gedrag heeft een bepaald patroon, dat kan worden beïnvloed.
Dergelijk gedrag kan worden veroorzaakt door storingen in diverse aspecten van het functioneren van betrokkene:
in zijn denken
in zijn waarnemen
in zijn stemmingen
in zijn fysieke toestand
in zijn seksualiteitsbeleving
in eten en drinken
in zijn zelfcontrole
De afwijking(en) van betrokkene wordt/worden benoemd volgens de in de Amerikaanse DSM-IV gepubliceerde lijst van benamingen van storingen, gekoppeld aan de symptomen daarvan. Het diagnosticeren gebeurt niet door social workers maar door psychiaters.
De belangrijkste categorieën van afwijkingen volgens de DSM-IV zijn:
psychose: waandenkbeelden, hallucinaties
schizofrenie: chronische psychosen die acheruitgang in functioneren veroorzaken
manie en depressie: uitgelaten en sombere stemmingswisselingen
dwang, paniek, fobie: dwangmatig gedrag, dwanggedachten
posttraumatische stressstoornis: gevolg van niet/slecht verwerken van zeer ingrijpende negatieve ervaring
persoonlijkheidsstoornis: een overheersende karaktertrek verhindert normaal functioneren
eetstoornis: obsessief gedrag met betrekking tot lichaamsgewicht en eten.
Instellingen en zorgvormen
Binnen GGZ bestaan mogelijkheden tot de volgende hulpverleningsfuncties:
behandeling: gericht op wegnemen stoornis
begeleiding; gericht op beperking van de gevolgen van de stoornis
crisisinterventie: acute hulp bij crisis
preventie: voorkomen van (generationele overdracht van) psychische problemen
instellingen binnen GGZ zijn:
APZ: algemeen psychiatrisch ziekenhuis: gedwongen of vrijwillige opname waarin kort of langdurig verblijf mogelijk is.
Crisisinterventiecentrum: acute vrijwillige opname in crisissituaties
Dagactiviteitencentrum (DAC): ondersteuning bij dagbesteding/werk
PAAZ: psychiatrische afdeling algemeen ziekenhuis: acute kortdurende opname, maximaal enkele maanden.
Psychiatrische thuiszorg: intensieve hulp in de eigen woonomgeving
Polikliniek: psychiatrische hulp zonder opname
RIAGG: (regionale instelling voor ambulante geestelijke gezondheidszorg) korte en langdurige ambulante behandeling en crisisinterventie bij alle soorten psychische problemen.
RIBW: (regionale instelling voor beschermde en begeleide woonvormen): biedt woon- en verblijfmogelijkheid voor mensen die niet (geheel) zelfstandig kunnen wonen. De intensiteit van de zorg varieert.
Sociaal pension: biedt langdurige begeleiding en bescherming, orde en regelmaat, controle op medicijngebruik. Werkt met begeleidingsplannen over meerdere jaren.
Vrijwillige/gedwongen opname
De Wet BOPZ (Bijzondere Opname Psychiatrische Ziekenhuizen) regelt deze materie. Patienten hebben grote vrijheid, ze worden pas gedwongen opgenomen als ze een duidelijk gevaar voor zichzelf of anderen vormen. In dat geval kan de burgemeester een bevel tot inbewaringstelling (IBS) geven. De maximale duur van de IBS is drie weken, binnen die periode moet de rechter de opname hebben goedgekeurd. De psychiater kan, als hij van oordeel is dat er sprake is van acuut gevaar, een RM (rechterlijke machtiging) aanvragen, die max 6 maanden duurt. Hij kan echter op verzoek door de rechter worden verlengd.
Probleem: als een patiënt duidelijk ziek is maar nog goed voor zichzelf kan zorgen is er geen acuut gevaar. Moet gewacht worden tot hij er zo beroerd aan toe is dat dat gevaar er wel is?
Oplossing: dergelijke patiënten laat men een “zelfbindingscontract” tekenen in een “goede” periode zodat ze bij een ernstige crisis gedwongen kunnen worden opgenomen.
Maatschappelijke ontwikkelingen
Hoofdlijnen ontwikkeling in psychiatrie:
van intra- naar extramurale zorg
toenemende culturele diversiteit
hulpverleners worden ondersteuners en handelaars
van intra- naar extramurale zorg
Wonen en dagbesteding van mensen met psychische problemen zijn zoveel mogelijk buiten de instellingsmuren georganiseerd sinds in de jaren zestig het besef ontstond dat opsluiting en afzondering geen humane behandeling van deze mensen waren. Ze moeten zoveel mogelijk de mogelijkheid krijgen op hun eigen manier in de maatschappij te functioneren.
Social workers bemiddelen als een soort “kwartiermakers”(oorspronkelijk degenen die in het leger tot taak hadden een veilige slaap- en leefplaats in te richten) om tot optimale extramurale zorg op maat te komen. Kwartiermakers behandelen hun cliënten zoveel mogelijk als gelijkwaardige personen in een betrokken, vriendschappelijke relatie. In een presentiebenadering weten ze een balans te vinden in het bevredigen van de behoefte van de client naar nabijheid en betrokkenheid en hun eigen belangen.
Toenemende culturele diversiteit
Vooral in grote steden, maar ook in dorpen met asielzoekerscentra is het van belang dat de social worker soepel weet om te gaan met andere culturen. Naast kennis van specifieke culturen moet hij een algemene cultuursensitieve instelling ontwikkelen zodat hij snel door heeft wat de waarden en normen binnen een hem onbekende allochtone groepering zijn.
Aspecten van die benadering zijn:
1. communicatie:
scherp bewustzijn van nonverbale aspecten van communicatie met betrekking tot bijvoorbeeld machts- en man/vrouw verschillen;
respect, oog en begrip ontwikkelen voor de eigen oplossingen die een cultuur heeft voor allerlei problemen (voorbeeld: een psychose is een boze geest, waarmee op een bepaalde manier moet worden omgegaan)
2. kruispuntdenken:
Oog hebben voor, erkennen, en respecteren dat mensen door meerdere culturen en sociale groeperingen beïnvloed worden en met de mengeling aan visies die dat oplevert om moeten gaan. Hierin moet een social worker mee kunnen gaan op positieve en produktieve wijze.
3. cultuurgebonden gedrag: inzichten over afwijkendheid van gedrag, de rol van dokters en hulpverleners, de oorzaak en behandeling van klachten verschilt per cultuur, veel allochtonen zoeken hulp bij traditionele genezers omdat ze die meer vertrouwen.
van hulpverlener naar ondersteuner en handelaar
Een moderne social worker is meer coördinator en coach van zijn cliënten dan dat hij ze zelf helpt. Hij legt contact met de instanties en personen die betrokkene nodig heeft en begeleidt deze in contacten daarmee. Hij stelt zich als een gelijke op en geeft cliënt zoveel mogelijk eigen taken en verantwoordelijkheden.
Competenties
Een sociaal pedagogisch hulpverlener moet methodisch te werk gaan, de fasen van behandeling van een cliënt die met psychische problemen thuis zit zijn:
observatie;
opstellen handelingsplan;
overleg met andere disciplines;
uitvoeren van het plan;
begeleiding daarbij;
evaluatie.
Hiervoor zijn nodig competenties met betrekking tot:
contactueel en communicatief sterk
vraag- en oplossingsgericht werken
doel- en resultaatsgericht werken
ondernemend, innovatief denken
inzichtelijk, verantwoordelijk werken
samenwerking met andere instanties
methodieken
Omdat de problematiek van psychisch gestoorde mensen vaak ook hun omgeving raakt, wordt vaak gewerkt vanuit en met het “cliëntsysteem”: degenen die direct of indirect last hebben van- of ondersteuning verlenen aan de cliënt worden in de zorg betrokken, mede-ondersteund of gecoacht in hun omgang met de problematiek en hun eigen rol daarin.
Vaak is een social worker als zorgcoördinator nodig omdat rond een cliënt met meerdere disciplines moet worden samengewerkt. De social worker structureert en ondersteunt deze samenwerking.
Social workers kunnen behalve op de in de vorige hoofdstukken besproken plaatsen ook nog terecht komen in
justitie en reclassering (TBS)
maatschappelijke opvang
verslavingszorg
mantelzorg
In TBS-klinieken bevinden zich mensen die ernstige misdrijjven hebben begaan tengevolge van een psychiatrische stoornis. Ze worden daar gediagnosticeerd en voorzover mogelijk behandeld. Een enkele keer worden deze mensen ook verpleegd in de Forensisch (“gerechtelijk”) psychiatrische afdeling van een APZ (algemeen psychiatrisch ziekenhuis)
TBS’ers ontsnappen wel eens en mogen op den duur op proefverlof, waarbij ze soms de fout in gaan. Dit geeft veel maatschappelijke onrust. Toch wordt altijd gepoogd ze afdoende te behandelen en vervolgens terug te begeleiden. Als op een gegeven moment duidelijk is dat een cliënt ondanks behandeling en reïntegratiepogingen niet meer in de samenleving kan functioneren, wordt de behandeling gestaakt en komt hij in principe levenslang op de long stay-afdeling terecht. Er is een discussie gaande of deze mensen niet beter binnen een GGZ inrichting verpleegd kunnen worden, omdat ze meer zorg nodig hebben dan op een longstay geboden kan worden.
Wat zijn TBS’ers voor mensen?
TBS’ers komen over als hele gewone mensen, maar hebben op zeer jonge leeftijd meestal al achterstanden opgelopen in hun affectieve relaties die heel moeilijk in te lopen zijn. Ze kunnen vaak zo goed doen-alsof het goed met ze gaat, dat ze er zelf in geloven. Dat hebben ze heel jong moeten leren in een onveilige opvoedingsomgeving, door die omgeving zijn ze er – ten koste van zichzelf - veel handiger in om “normaal” over te komen dan “normale” mensen.
In een forensisch-psychiatrische kliniek wordt gewerkt aan de zichtbare kanten van het afwijkende functioneren, maar vooral aan die niet-zichtbare, veel diepere oorzaken ervan.
Behandeling en begeleiding
TBS is “dwangverpleging”, dat betekent gedwongen opname: niet het belang van cliënt maar dat van de samenleving is het uitgangspunt. Het betekent geen gedwongen behandeling: tot behandeling kan niemand verplicht worden. Verpleging, begeleiding en medicatie richten zich op een voor de maatschappij veilige terugkeer daarin, vaak zal dit niet mogelijk zijn zonder dat iemand zich heeft laten behandelen.
Door en met social workers in TBS-inrichtingen worden behandelplannen met risicotaxaties en terugvalpreventieplannen met strategieën om terugval te voorkomen opgesteld.
Social workers leveren met ondermeer sociotherapie (groepstherapie gericht op het aanleren van sociale vaardigheden) een bijdrage aan behandeling. Ook kunnen ze worden ingezet bij arbeids- en activiteitentherapie. Ze zijn persoonlijk begeleider en onderhouden en coördineren de zorg door professionals binnen en buiten de inrichting en stimuleren het juist gebruik maken van- en het onderhouden van contacten met het sociaal netwerk buiten de inrichting.
Om de terugkeer van een TBS’er in de maatschappij zo soepel mogelijk te laten verlopen en de risico’s daarvan voor de maatschappij zo klein mogelijk te houden, werkt de social worker samen met de reclassering.
Maatschappelijke ontwikkelingen
In 1998 veranderden een aantal regels zodat:
TBS alleen gegeven kan worden voor misdrijven waar meer dan vier jaar gevangenisstraf op staat;
TBS mag in beginsel niet langer dan vier jaar duren;
Tegen de veroordeling tot TBS kan beroep worden aangetekend;
Iedere twee jaar meot de rechter opnieuw onderzoeken of de TBS nog zinvol is.
In 2006 bleek uit een parlementair onderzoek dat de effectiviteit van TBS niet wetenschappelijk kon worden aangetoond.
Competenties
Naast de competenties die voor social worker in de gewone psychiatrie nodig zijn, heeft de met TBS’ers werkende social worker met name nodig:
om kunnen gaan met de spanning tussen vrijwillige- en dwangverpleging;
alert zijn op alle veiligheidsaspecten die een rol spelen bij TBS-verpleging;
scherp zijn op voortdurend verantwoording af kunnen leggen over gevarenrisico’s;
samenwerken met/ op de hoogte blijven van ontwikkelingen in – de gewone psychiatrie;
vaardigheden op het gebied van psychiatrie, recht, professioneel en methodisch werken, rapporteren en risicotaxatie.
Soorten van hulpverlening die onder maatschappelijke opvang vallen zijn:
dak- en thuislozenopvang
vrouwenhulpverlening
crisisopvang
sommige groepen worden apart behandeld, zoals:
zwerfjongeren
ex-gedetineerden
illegalen
slachtoffers van vrouwen-/mensenhandel
De belangrijkste opvangvormen voor deze mensen zijn crisisopvang/onderdak en ambulante hulpverlening.
Dak- en thuislozen worden in de Monitor Maatschappelijke Opvang gedefinieerd als:
daklozen: ongewild en onverwacht zijn ze door een crisis-situatie op straat komen te staan;
thuislozen: deze mensen zijn tengevolge van complexe psychische, relationele en maatschappelijke problematiek chronisch dakloos.
De cliëntele in de maatschappelijke opvang is zeer gevarieerd in leeftijd, culturele achtergrond en problematiek. Hun problematiek is ten dele het gevolg van structurele zaken (bijvoorbeeld woningnood), ten dele het gevolg van individuele kwetsbaarheden. Vaak hebben ze door hun verleden een grondig wantrouwen tegen hulpverleners. Dit is de reden dat degenen die met hen werken vaak niet uit het hulpverlenerscircuit afkomstig zijn en bovengemiddeld creatief en origineel zijn in hun aanpak.
Veel cliënten van de maatschappelijke opvang zijn zorgmijders: mensen die geen hulp (meer) willen of kunnen vragen, maar dat wel dringend nodig hebben. Ter preventie van hun verval en verloedering en om problemen voor de omgeving te voorkomen doet de overheid aan bemoeizorg: mensen in risicovolle situaties worden actief benaderd, waarna indien nodig een passend hulpaanbod kan worden gedaan. Deze “outreachende benadering” wordt voor een groot deel gedaan door social workers.
De maatschappelijke opvang fungeert als een vangnet waardoor verloedering van mensen die plotseling in een crisis-situatie komen, voorkomen wordt. Bij de opvang van deze mensen moeten vaak verschillende instanties samenwerken ( termen hiervoor zijn “ketenbenadering” en “integrale hulpverlening”). Deze samenwerking wordt gecoördineerd door social workers.
Het doel van de behandeling in de maatschappelijke opvang is rehabilitatie: revalidatie en eerherstel, zodat iemand weer normaal binnen zijn sociale omgeving kan functioneren.
Maatschappelijke ontwikkelingen
Sinds de jaren zestig is de overheid zich minder repressief (straffend) en meer preventief en curatief (voorkomend en verzorgend) gaan opstellen tegenover dak- en thuislozen.
Tegelijkertijd nam door ondermeer ontkerkelijking, individualisering en migratieproblematiek het aantal daarvan toe, vooral na de jaren zeventig.
Competenties
Hierboven werd al genoemd dat de vaak niet uit de hulpverlening afkomstige medewerkers van de maatschappelijke opvang bovengemiddeld creatief en flexibel zijn.
Andere belangrijke eigenschappen in dit werkveld:
respect,
warmte,
rust,
veiligheid bieden,
duidelijk zijn,
luisteren,
probleemhantering,
stabiliteit,
goed inschattingsvermogen,
met een zeer gevarieerde doelgroep om kunnen gaan.
Ook belangrijk:
verantwoordelijkheid
betrokkenheid
integraliteit
continuïteit
laagdrempeligheid
om kunnen gaan met afstand en nabijheid
methodieken
Hiervoor werd al aangegeven dat in dit veld veel outreachend wordt gewerkt. (“bemoeizorg”)
Werken vanuit cliëntperspectief is ook steeds belangrijker geworden: hij krijgt zoveel mogelijk verantwoordelijkheid voor zijn leven, hij krijgt de regie en wordt bij de vormgeving van zijn leven alleen ondersteund waar hij het echt niet alleen kan. Er wordt dialogisch met hem gewerkt, de aanpak is zeer individualistisch, en leidt tot empowerment: client leert zijn eigen kracht kennen en gebruiken.
Een veelgebruikt model voor het werk vanuit cliëntperspectief is het 8-fasen-model, dat de stappen van de aanpak beschrijft:
aanmeldfase
intakefase
opnamefase
analysefase
planningsfase
uitvoeringsfase
evaluatiefase
uitstroomfase
In dit model worden op acht levensgebieden van cliënt de problemen geanalyseerd en aangepakt:
huisvesting
financiën
sociaal functioneren
psychisch functioneren
zingeving
lichamelijk functioneren
praktisch functioneren
dagbesteding
Er zijn lichte en zware vormen van verslaving.Verslaving die zo ernstig is dat er hulpverlening bij nodig wordt heeft de volgende elementen:
- fysieke of mentale afhankelijkheid van een gewoonte of stof;
- ernstige afhankelijkheid: kan gewoonte of gebruik stof niet/heel moeilijk loslaten
- ernstige ontwenningsverschijnselen
De DSM-IV zegt dat iemand verslaafd is als hij aan drie van de zeven kenmerken voldoet:
meer gebruiken dan je wil
willen minderen maar niet kunnen
gebruik en herstel (kater) kost veel tijd
dit heeft vervelende gevolgen voor school/werk/hobby’s/vrienden
gebruiken terwijl je weet dat het schadelijk is
steeds meer nodig hebben voor hetzelfde effect (“tolerantie”)
onthoudingsverschijnselen (“abstinentieproblemen”)
Verslaafden zijn ook voortdurend bezig met hun verslaving en proberen hem aan anderen op te dringen (toedieningssyndroom/drug pushing behaviour) Ook kenmerkend is dat ze hun slechte gewoonte ontkennen of verstoppen: de boulimiepatiënt die stiekum de vinger in haar keel steekt: verheimelijkings- of ontkenningssyndroom. Tenslotte is er nog het herkenningssyndroom: verslaafden herkennen elkaar razendsnel aan gedrag en andere zaken.
Behandeling en begeleiding
In Nederland is een grote variatie aan instellingen voor- en behandelingen van verslavingen. Er is veel aandacht voor preventie.
We kennen ambulante, semimurale en intramurale hulpverlening aan verslaafden.
Maatschappelijke ontwikkelingen
Oorzaken van verslaving worden gezocht in commercialisering, armoede, prestatiedruk en vereenzaming. Sommige verslavingen zij gender-gerelateerd: ze komen meer voor bij mannen of juist bij vrouwen. Hierin worden trends (ontwikkelingen) in gesignaleerd. Verslaving is ook cultuur-gerelateerd: niet in elke cultuur worden verslavende middelen en gewoonten in dezelfde mate gebruikt.
Competenties
Uit verschillende rapporten komen de volgende kerncompetenties voor dit werkveld naar voren:
gemotiveerd;
open, respectvolle houding;
inzicht hebben in taken en werkwijzen van hulpverleners;
goed kunnen luisteren;
klant- en procesgericht;
over eigen ervaring heen kunnen kijken;
affiniteit hebben met cliënten van verslavingszorg;
positief-kritische instelling;
eigen ervaring kunnen omzetten tot kennis;
samenwerking binnen het eigen team en met andere instellingen;
marktgericht kunnen werken ondanks de concurrentiespanningen die dat met de samenwerkingspartners oplevert;
vaardigheid om nieuwe werkmethoden en -technieken over te nemen;
stressbestendigheid, humor, relativeringsvermogen en kennis van medische, sociale en emotionele processen die met verslaving te maken hebben.
Methodieken
De zorg voor verslaafden kan vele behandeldoelen hebben:
bestrijden van de intoxicatie: methadonverstrekking, hulp bij afkicken;
beperking van de schade (instelling “gebruikersruimten”, verstrekking schone spuiten)
motiveren tot verandering: de verslaafde helpen redenen te vinden om te stoppen;
voorkomen van terugval: bijvoorbeeld door leefstijltrainingen, medicatie, zelfhulp, internethulp.
Behandeling van psychiatrische co-morbiditeit (“samengaan” van verslaving met psychiatrische stoornissen): het komt veel voor dat middelengebruik gepaard gaat met-, voortkomt uit- of oorzaak is van- andere psychiatrische problematiek.
Internethulpverlening: dit is een snel groeiende vorm van hulpverlening.
Voordelen: anonimiteit, flexibiliteit van gebruiksmogelijkheden (communicatie waar en wanneer dat nodig is voor cliënt)
Nadelen: afhaken is gemakkelijk, cliënt moet verbaal en digitaal voldoende vaardig zijn.
Vrijwillige hulpverlening (maatjesprojecten, lotgenotencontacten, zelfhulpgroepen, familie-initiatieven, overig vrijwilligerswerk) speelt een grote rol in verslavingszorg. De social worker moet met het binnen die vorm van hulpverlening een grotere rol spelende wantrouwen om kunnen gaan.
Mantelzorg is
noodzakelijke,
langdurige,
onbetaalde zorg die vanuit
persoonlijke betrokkenheid wordt
verleend door familie, vrienden en andere mensen
uit de omgeving van
een om fysieke of mentale redenen behoeftig persoon.
Mantelzorg moet worden onderscheiden van incidentele informele hulp en meer gestructureerd vrijwilligerswerk.
Iedereen met een zorgbehoefte heeft in beginsel recht op een PGB (persoonsgebonden budget). Hij kan daarmee zorg inkopen, ook mantelzorg. Er wordt dan een zorgovereenkomst afgesloten, de mantelzorger verplicht zich tot een bepaalde zorgtaak.
De zorg kan je zien als een gelaagd verschijnsel:
zelfzorg
mantelzorg
vrijwilligers-zorg
professionele zorg
Een mantelzorger kan, vooral als hij een partner of naaste bewoner van de zorgbehoeftige is, gemakkelijk overbelast raken. In dat geval kan hij met het Steunpunt Mantelzorg overleggen over oplossingen om af en toe ontlast te worden. Vrijwilligers of professionals kunnen dan af en toe zorgtaken overnemen.
Een social worker die met mantelzorgers omgaat, moet zich in hun motivatie en draagkracht kunnen verplaatsen en tijdig de juiste ondersteuning (helpen) bieden en regelen. Een aantal beroepen voor social workers die met mantelzorgers willen werken zijn:
mantelzorgmakelaar: iemand die informatie en praktische hulp bij het regelen van zaken met de overheid kan bieden.
Consulent informele zorg: deze geeft mantelzorgondersteuning en de inzet van vrijwillige thuishulp. “respijtzorg” is de verzamelnaam voor de zorg die aan de mantelzorger wordt verleend om hem af en toe respijt (rust, uitstel) te geven van zijn zware taak.
Medewerker van een Mantelzorg-steunpunt: deze geeft advies, steun en zorg aan de mantelzorger.
Medewerker zorgloket: informeert cliënten over voorzieningen en regelingen;
Coördinator thuishulp: regelt onbetaalde thuishulp (oppas, gezelschap, activiteitenbegeleiding)
Coördinator mantelzorgsalon: organiseert lotgenotensamenkomsten van mantelzorgers;
Coördinator vrijwilligerswerk maatjesproject: bemiddelt tussen hulpvragers en vrijwilligers;
Algemeen maatschappelijk werker;
Maatschappelijk werker in een ziekenhuis;
Trainer bij SOS telefonische hulpdienst;
Coördinator mantelzorg-chatproject.
Competenties
zeer zelfstandig kunnen werken
organisatorisch sterk
ondernemend
initiatiefrijk
goede communicatieve en sociale vaardigheden
zelfreflectie
methodieken
systeembenadering: de zorgbehoeftige en mantelzorger worden bekeken vanuit de visie dat ze functioneren binnen een sociaal systeem dat hen kan helpen en steunen. De mogelijkheden daarvan moeten worden onderzocht.
Empowerment: de mantelzorgers worden zoveel mogelijk geholpen hun eigen kracht te onderkennen en gebruiken.
Vraaggestuurd werken: niet het aanbod van de hulpverlening, maar de behoefte van de cliënt staat centraal. Dit vraagt creativiteit van de SW-er die de hulp organiseert.
Taakgerichte hulpverlening: de hulpverlening richt zich op de behandeling en zo mogelijk oplossing van psychosociale problemen.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
5192 |
Add new contribution