Psychology and behavorial sciences - Theme
- 17125 reads
Vroeger was seksualiteit in het Westen een makkelijker vraagstuk dan tegenwoordig omdat er nu veel meer mogelijk is en doelen en ideeën over seksualiteit minder helder gedefinieerd zijn. Wat goed en wat slecht seksueel gedrag is, is niet meer zo duidelijk.
Tegenwoordig stellen jongeren het huwelijk steeds verder uit, terwijl ze eerder in de puberteit komen. Er is dus een langere periode tussen lichamelijke rijping en het begin van de volwassen rollen. Hierdoor, en doordat betrouwbare anticonceptie beschikbaar is, zijn seksualiteit, het huwelijk en het krijgen van kinderen van elkaar losgekoppeld.
Er zijn veel meer mogelijkheden voor seksuele ontwikkeling voor adolescenten in de huidige tijd. Eerder waren jongens meer seksueel actief dan meisjes, maar dit verschil wordt kleiner sinds de jaren 80 van de vorige eeuw.
Darling en collega’s onderscheiden in hun onderzoek naar seksueel gedrag van adolescenten in de periode van 1900 tot 1980 drie verschillende periodes. De eerste periode duurde tot ongeveer de jaren 1940 of begin 1950. Dit was de periode van de dubbele seksuele moraal, waarbij seks geaccepteerd werd voor jongens, maar niet voor meisjes. In twintig jaar die op deze periode volgde was seks voor het huwelijk wel geaccepteerd voor jongeren in een vaste, langdurige relatie die bedoeld was om wel uit te monden in een huwelijk. De derde periode was de seksuele revolutie in de jaren 60 en 70. Kenmerkend voor deze periode waren de tolerantere attituden tegenover seksualiteit en meer aandacht voor persoonlijke voldoening. Seks voor het huwelijk werd meer en meer geaccepteerd.
Omdat het huwelijk steeds later plaatsvindt, wordt het onthouden van seks tot het huwelijk steeds meer als onrealistisch gezien. Er lijkt echter wel een plateau te zijn in de seksuele activiteit van adolescenten. Ongeveer 40% van de ongetrouwde achttienjarigen in Westerse landen hebben nog geen geslachtsgemeenschap gehad.
Er lijkt een vaste volgorde te zijn voor het seksuele gedrag van adolescenten, die rond het dertiende jaar begint met zoenen en knuffelen. Daarna volgen aanrakingen en strelingen van de borsten en de geslachtsdelen, en ten slotte geslachtsgemeenschap. Er wordt gedacht dat het aanraken van de geslachtsdelen voor het huwelijk kan dienen om de maagdelijkheid van het meisje te beschermen. Zo kan zij seksuele ervaring opdoen, maar wel maagd blijven. Andere redenen om wel de geslachtsdelen aan te raken, maar geen geslachtsgemeenschap te hebben, zijn het voorkomen van zwangerschap en bovendien kunnen de seksuele behoeftes van meisjes goed worden vervuld door directe stimulatie van de clitoris.
Uit een onderzoek onder Australische jongeren naar seksueel gedrag en dating bleek dat de adolescenten meer seksuele intimiteit wilden naarmate de relatie zich ontwikkelde, maar jongens wilden in elke fase meer intimiteit dan meisjes. Er is een verband tussen ervaringen met daten en seksuele attitudes en gedrag. Het is waarschijnlijker dat tieners seks voor het huwelijk hebben als ze een vaste relatie hebben. Vroeg beginnen met daten is geassocieerd met permissievere attitudes tegenover seks voor het huwelijk en met seks een op jongere leeftijd.
In de laatste decennia is er een toename geweest in seksuele activiteit onder adolescenten. De mediane leeftijd van eerste geslachtsgemeenschap van Australische jongeren is 16 jaar. Een hogere opleiding en het bezoeken van de kerk zijn geassocieerd met uitstel van seks. Tot midden jaren 90 steeg het percentage vrouwen die hun eerste geslachtsgemeenschap voor de leeftijd van 16 had, maar nu lijkt er een stabilisatie te zijn. Er zijn echter grote culturele en subculturele verschillen tussen jongeren. In de Verenigde Staten blijken de Afro-Amerikaanse en Latino adolescenten op een jongere leeftijd te beginnen met seks dan blanke adolescenten.
De meerderheid van de adolescenten is van mening dat 15 jaar te jong is om seksueel actief te worden. In interviews gaven zij aan dat de ideale leeftijd voor seksuele initiatie weliswaar van de persoon in kwestie afhangt, van hun mate van volwassenheid, maar dat te jong beginnen met seks een nadelig psychologisch effect kan hebben. Jongeren hebben in het algemeen een voorkeur voor seks binnen een vaste relatie.
De huidige generatie adolescenten hebben een uitgebreider seksueel repertoire en meer bedpartners dan vroeger. Zo is orale seks tegenwoordig een normale seksuele gedraging. Van de jongeren tussen de 16 en 24 die ooit geslachtsgemeenschap had gehad, heeft 79 procent in het laatste jaar orale seks gehad, terwijl dat voor mensen tussen de 45 en 49 slechts 30 procent was voor vrouwen en 42 procent voor mannen.
Vrouwen doen iets vaker aan orale seks dan mannen, maar mannen hebben dat vaker met meer dan een bedpartner gedaan. Een redelijk deel van de jongeren heeft orale seks voordat ze vaginale geslachtsgemeenschap hebben.
Deze opkomst van orale seks is belangrijk omdat jongeren dit niet altijd gelijkstellen aan seks. Dit betekent dat als jongeren alleen aan orale seks doen, zij wellicht de risico’s op seksueel overdraagbare aandoeningen over het hoofd zien. Hoewel orale seks wel iets minder risicovol is dan geslachtsgemeenschap voor de besmetting met HIV, het is niet volledig veilig en veel andere soa’s kunnen ook via orale seks worden overgedragen.
Anale seks komt relatief weinig voor, al verschilt de frequentie per groep. Het komt vaker voor bij vaste partners dan bij losse seksuele contacten. Uit een Zweeds onderzoek bleek dat 10% van de middelbare scholieren ooit anale seks had gehad, waarbij er geen verschillen waren tussen mannen en vrouwen. Onder dakloze jongeren is anale seks echter veelvoorkomend, waarbij 32% met een vaste partner en 25% met een casual partner aan anale seks had gedaan.
Het tijdens de geslachtsgemeenschap terugtrekken van de penis voor de zaadlozing (‘voor het zingen de kerk uit’) wordt meestal niet gezien als een aparte seksuele gedraging naast vaginale seks. Het is echter wel belangrijk om dit te bekijken, omdat het niet vrij is van risico’s op zwangerschap of soa’s. Uit onderzoek van de auteurs van het boek blijkt dat sommige jongeren vinden dat het bij het terugtrekken voor de zaadlozing niet telt als vaginale seks.
Jongens rapporteren vaker dat ze drie of meer seksuele partners hebben gehad dan meisjes (23% tegenover 17% in een steekproef van Australische scholieren). Uit een onderzoek van Johnson en collega’s blijkt dat jongeren tussen de 16 en 24 het grootste aantal bedpartners rapporteren, terwijl deze groep ook grootste percentage participanten kent dat nog nooit seks heeft gehad.
Een kleine minderheid van de jongeren heeft meer dan een bedpartner in een korte tijd, hoewel er veel verschillen zijn tussen subgroepen. 16% van de achttienjarige Anglo-Australische jongens in het hoger onderwijs had drie of meer bedpartners in de laatste zes maanden, terwijl 43% van de Grieks-Australische jongens en 30% van de Italiaans-Australische jongens dit rapporteerde.
Jongeren buiten het hoger onderwijs rapporteren iets meer bedpartners, en dakloze jongeren significant meer. In deze laatste groep was het gemiddelde aantal bedpartners in de laatste zes maanden 12 voor jongens en 7 voor meisjes (tegenover 1 of minder als gemiddelde voor niet-dakloze jongeren).
Erotisch fantaseren is duidelijk de meest voorkomende seksuele activiteit. Deze fantasieën zijn een bron van seksuele opwinding, zijn een vervanging voor seksuele activiteiten waar de adolescent nog niet aan toe is, en ze bieden de mogelijkheid voor adolescenten om hun seksuele behoeftes en voorkeuren te leren kennen.
Er is weinig bekend over masturbatie vanwege het stigma dat er op dit gedrag zit. In het Westen werd masturbatie lange tijd gezien als onacceptabel gedrag. Tegenwoordig is er meer openheid en acceptatie, wat wellicht samenhangt met de bredere focus op de plezierige kant van seksualiteit in plaats van seks voor voortplanting.
De meeste orgasmen van tieners komen door masturbatie en het is bij tweederde van de jongens is dat ook hoe hun eerste zaadlozing plaatsvindt. Meisjes beginnen gemiddeld jonger met masturberen, maar meer jongens dan meisjes geven toe dit te doen. Het is niet duidelijk of meisjes daadwerkelijk minder masturberen of het alleen minder rapporteren, vanwege het grotere stigma op masturbatie bij meisjes dan bij jongens. Jongens verkrijgen de meeste kennis over masturbatie via hun leeftijdsgenoten, terwijl meisjes vaker leren over dit onderwerp via boeken, tijdschriften en voorlichting op school.
Masturbatie helpt jongeren, die nog weinig seksuele ervaring hebben, te leren over seksueel genot en zorgt ervoor dat de tiener seksuele behoeftes kan bevredigen zonder dat het nodig is om een relatie te krijgen, waar de jongere misschien nog niet klaar voor is. De fantasieën die gepaard gaan met de masturbatie helpen de jongere om hun seksuele identiteit vorm te geven en te ontdekken waar hun seksuele voorkeur ligt. Overmatige masturbatie kan echter problematisch zijn.
Dat iemand eenmaal seks heeft gehad, betekent zeker niet dat de jongere regelmatig seksueel actief zal blijven. De frequentie van seks hangt samen met de relatie die de adolescent heeft met de bedpartner, in een vaste relatie hebben jongeren vaker seks. Jongens staan over het algemeen positiever tegenover losse seksuele contacten dan meisjes.
Meisjes die op een jongere leeftijd seksueel actief worden, hebben vaker oudere partners, terwijl jongens meestal een partner hebben die even oud of iets jonger is. Vrouwen wiens eerste bedpartner meer dan zeven jaar ouder was dan zijzelf, ervoeren de eerste seksuele ervaring als minder fijn dan vrouwen met een bedpartner die even oud of iets jonger was.
Voor veel jongeren is de eerste keer geslachtsgemeenschap niet erg bevredigend. Jongens genieten meer van hun eerste keer seks dan meisjes. Veel jonge vrouwen hebben ambivalente of negatieve gevoelens over hun ontmaagding. Hoe jonger de persoon was, hoe waarschijnlijker het is dat de jongere spijt had van de timing van hun eerste keer.
Hoe de maatschappij tegen seksuele activiteit onder tieners aankijkt, heeft invloed op schuldgevoelens en gevoelens van spijt of angst. Zweedse vrouwelijke studenten hadden minder negatieve gevoelens na hun eerste keer seks dan Amerikaanse studenten. Dit komt omdat Zweden meer permissieve seksuele cultuur is dan Amerika.
De media creëert hoge verwachtingen van seks, maar voor veel jongeren is de eerste keer een pijnvolle, oninspirerende of saaie ervaring. Ongeveer een kwart van de jonge vrouwen geeft aan de eerste keer een fijne ervaring te vinden. Dit zijn vooral vrouwen die wisten wat ze wilden en waarbij de ervaring op het juiste moment kwam voor hun gevoel. In het algemeen zijn de gevoelens van scholieren na hun laatste seksuele activiteit wel positief, hoewel ook dan vrouwen minder vaak ‘extreem’ positief zijn dan mannen.
Ongeveer een kwart van de jongeren heeft een ongewenste seksuele ervaring gehad. De meest voorkomende reden hiervoor is dat ze teveel gedronken hadden, teveel drugs hadden gebruikt of dat hun partner het graag wilde.
Voor de seksuele revolutie van de jaren 1960 en 1970 was er een dubbele seksuele moraal, zeker met betrekking tot seks voor het huwelijk. Een Australische studie uit 1992 laat echter zien dat er ook dan nog een verschillende seksuele standaard is voor jongens en meisjes. Vooral als het gaat om losse seksuele contacten is er een groot sekseverschil, wat voor jongens heel geaccepteerd is, maar waarbij meisjes al snel als slet worden gezien. Dit illustreert dat hoewel er een toename is aan seksuele activiteit onder jongeren, veranderingen in attitudes minder duidelijk zijn dan je zou verwachten.
Sociale instituties, zoals familie en religie, hebben ook invloed op seksueel gedrag van adolescenten. Dit gebeurt op drie manieren. Zij bepalen wat acceptabel seksueel gedrag is, deze normen zijn de basis voor sociale controle door personen in deze instituties en tenslotte zijn er vaak ook formele regels die seksueel gedrag inperken. Religieuzere adolescenten hebben minder geslachtsgemeenschap dan niet-religieuze adolescenten, maar het effect werkt ook andersom, jongeren die al vroeg seksueel actief worden, worden minder geïnteresseerd in religie.
In de Verenigde Staten is er een recente toename aan seksuele voorlichtingsprogramma’s die het onthouden van seks propageren. Ondanks beloftes om zich te onthouden van seks tot het huwelijk, had 88% van de tieners alsnog seks voor die tijd. Tieners die zo’n belofte hadden gedaan, gebruikten minder vaak een condoom als ze toch seks hadden en zochten minder snel medische hulp bij het vermoeden van een soa.
Afro-Amerikaanse jongeren hebben een jongere leeftijd bij seksuele initiatie en zijn seksueel actiever dan blanke Amerikaanse jongeren. Sommige onderzoekers denken dat dit verschil voortkomt uit een socioeconomisch verschil tussen de twee groepen, terwijl andere onderzoekers beweren dat het verschil komt door een andere culturele norm, waarbij vroege seksuele activiteit onder Afro-Amerikaanse jongeren meer geaccepteerd is. Deze verklaringen kunnen ook samen gaan: armoede kan ertoe leiden dat men anders kijkt naar het huwelijk en het krijgen van kinderen, wat invloed heeft op de attitude tegenover vroege seksuele initiatie.
Ook onder andere culturele groepen werden in onderzoek opvallende uitkomsten gezien. Veel Chinees-Australische tieners hadden nog geen seks gehad, hoewel het percentage seksueel actieve Aziatische tieners stijgt. Interessant is ook het gegeven dat Griekse jongens relatief veel seksuele activiteit rapporteren, terwijl Griekse meisjes erg weinig seksueel actief waren voor het huwelijk.
Armoede is geassocieerd met vroege seksuele activiteit, mogelijk doordat armoede invloed heeft op tevredenheid met het leven en toekomstperspectief. Seksuele activiteit kan dan begrepen worden als een manier om onmiddellijke korte termijn voldoening te verkrijgen.
Ook educatie heeft invloed op seksuele activiteit. Betere schoolprestaties en duidelijke educatieve doelen zijn geassocieerd met het uitstellen van seks. De goed presterende student komt vaker uit een welgestelde familie, hecht waarde aan presteren, is meer doelgericht en kan goed plannen voor de toekomst. Al deze factoren kunnen leiden tot een verminderde kans om vroeg seksueel actief te worden.
Seksuele activiteit kan ongewenste gevolgen hebben, zoals tienerzwangerschap of soa’s. Veel adolescenten krijgen geen voorlichting over seksuele gezondheid of negeren die boodschappen. Hoewel jongeren condooms nu meer accepteren dan een aantal jaar geleden, gebruiken veel mensen ze niet consistent of zelfs helemaal niet. De toename in condoomgebruik komt vooral doordat meer jongeren ze ‘soms’ gebruiken.
Wat is de reden voor dit gebrekkige gebruik van condooms? Jongeren worden sterk beïnvloed door situationele factoren in seks, zoals gebruik van alcohol en drugs en veel opwinding. Voor meisjes is de meest voorkomende reden dat ze de anticonceptiepil gebruiken. Dit is een interessante bevinding. Het lijkt erop dat jongeren twee verschillende discoursen te horen krijgen over condooms. Het ‘veilig vrijen’ discours komt voort uit het risico op HIV en AIDS, en is nog een vrij nieuw discours.
Het ‘voorkomen van zwangerschap’ discours is al veel ouder. Dit laatste discours is gericht op de effectiviteit van het anticonceptiemiddel, en de pil is in dat opzicht veiliger dan het condoom. Jongeren beschouwen een HIV-infectie vaak als een ver van hun bed show, en zien het voorkomen van zwangerschap als een waarschijnlijker gevaar.
Veilig vrijen en anticonceptie worden vaak door elkaar gehaald. Veilig vrijen betekent dat er geen uitwisseling van lichaamssappen plaatsvindt. Dit is daarmee ook een vorm van anticonceptie, maar niet alle anticonceptiemiddelen vallen onder veilig vrijen.
Er zijn veel redenen waarom jongeren niet veilig vrijen of geen anticonceptie gebruiken. Sommigen weten niet waarom het nodig is of hoe je het moet gebruiken, of ze hebben moeite met het verkrijgen van de anticonceptiemiddelen. Ze kunnen condooms zien als een inbreuk in hun seksuele gedrag, of er kunnen structurele barrières zijn, zoals te hoge kosten of moeilijke verkrijgbaarheid. Tenslotte speelt mee dat seks in de adolescentie vaak van sporadische aard is, waardoor de pil of een spiraaltje niet als beste optie gezien wordt.
Urberg noemt vijf stappen die moeten worden doorlopen in het nemen van een beslissing. Ten eerste moet de persoon weten dat een soa of zwangerschap het gevolg kan zijn van onbeschermde seks. Ten tweede moet de persoon daar iets tegen willen doen. Ten derde moet de persoon een oplossing weten voor deze ongewenste uitkomst. Ten vierde moeten deze oplossingen worden afgewogen en moet er voor een oplossing worden gekozen. Tenslotte moet de keuze worden uitgevoerd.
De meeste tieners weten dat een meisje zwanger kan worden door onbeschermde gemeenschap en de meesten hebben ook kennis van anticonceptiemiddelen. Adolescenten weten echter weinig over soa’s, over hoe die worden overgedragen en hoe dat te voorkomen is.
Ook al hebben adolescenten voldoende kennis, dan nog resulteert dat niet altijd in adequate bescherming. Veel van hen hebben te weinig motivatie om er iets tegen te doen (de tweede stap in de beslissingsstructuur). Dit komt door de ‘persoonlijke fabel’ die adolescenten wordt toegeschreven, de overtuiging dat onwenselijke dingen anderen overkomen, maar niet de adolescent zelf.
Veel jonge vrouwen hebben daarnaast het gevoel dat zij weinig te zeggen in seks, waardoor ze condoomgebruik niet aan durven te kaarten. Voor meisjes is het bovendien nog steeds niet erg geaccepteerd dat zij zich voorbereiden op losse seksuele contacten, waardoor ze terughoudend zijn met het bij zich dragen van condooms.
Gebruik van anticonceptiemiddelen moet vaak ook besproken worden met de partner. Het is hierbij van belang dat de jongeren de vaardigheden hebben om hierover te communiceren. Vooral meisjes hebben moeite met het onderwerp aan te snijden, wat ze in potentieel gevaar kan brengen als de partner geen condoom wil gebruiken.
Bij theorieën over anticonceptiegebruik bij jongeren moet rekening worden gehouden dat seks voor tieners vaak niet gepland is en dat hun gedrag vaak niet makkelijk past binnen de rationele keuzetheorieën, zoals het model van Urberg. Keuzes over seksueel gedrag weerspiegelen de verschillende omgevingen waarin adolescenten leven en hun persoonlijke kwaliteiten. Hierdoor is er een enorme heterogeniteit in seksueel gedrag.
Theorieën zijn belangrijk omdat ze ons helpen te begrijpen waarom er verschillen en overeenkomsten zijn in seksuele gevoelens, attitudes en gedragingen, tussen individuen, groepen, culturen en over tijd. Overeenkomsten komen voor bij biologische veranderingen in individuen, maar ook culturele overtuigingen over acceptabel en onacceptabel seksueel gedrag vertonen veel overeenkomsten.
Er zijn twee grote theoretische stromingen in het veld van seksualiteit en seksuele ontwikkeling. De ene stroming is het essentialisme, de andere stroming is het sociaal constructionisme. Zij hebben verschillende theoretische assumpties over de verklaringen van consistentie en veranderlijkheid van seksualiteit.
Het essentialisme heeft de overtuiging dat verschijnselen een natuurlijke basis hebben, dat ze onveranderlijk zijn en biologisch gedetermineerd. In onderzoek naar seksualiteit gaat dit om onder andere biologische, genetische en evolutionaire benaderingen. Ook de psychodynamische theorieën, gebaseerd op het werk van Sigmund Freud, valt hieronder. Zij erkennen dat stimuli uit de omgeving een rol kunnen spelen, maar ontwikkeling komt volgens deze benadering voornamelijk voort uit interne processen.
Tegenover het essentialisme staat het sociaal constructionisme. Zij hebben de overtuiging dat de realiteit een sociale constructie is. In deze stroming speelt taal een grote rol omdat ervaringen in taal geïnterpreteerd worden. Sociaal constructionisten zeggen dat biologie in zoverre belangrijk is als wij het interpreteren, het heeft in zichzelf geen betekenis. Volgens hen komt seksuele oriëntatie voort uit de interacties die mensen hebben, ons gebruik van taal of culturele assumpties. De theorie van Gagnon en Simon over seksuele scripts is een voorbeeld van een sociaal constructionistische benadering. Seksuele scripts zijn de sociale voorschriften voor seksueel gedrag die in een samenleving bestaan en hoe we ons gedragen in het licht van deze voorschriften.
Een van de theorieën binnen de stroming van het essentialisme, is zijn evolutionaire theorieën. Deze theorieën interpreteren seksueel gedrag in het licht van diepgewortelde overlevingsprincipes van de menselijke soort. Het overleven van de soort is wat centraal staat, niet het individuele genot. Seksuele gedragingen zijn volgens deze theorie ontwikkeld omdat ze een succesvolle voortplantingsstrategie waren.
De belangrijkste voortplantingsstrategie komt voort uit de theorie van Darwin, namelijk seksuele selectie. Hierbij gaat het om de evolutie van bepaalde eigenschappen die belangrijke voordelen opleveren bij het voortplanten, zoals eigenschappen die te maken hebben met vruchtbaarheid. Volgens de evolutionaire theorieën zijn deze strategieën nog altijd belangrijk, want hoewel wij nu in heel andere omstandigheden leven, gaat evolutie te langzaam om deze patronen te veranderen.
Seksuele selectie wordt ook beïnvloed door de mate waarin de ouders investeren in hun kinderen. Vrouwen zouden kieskeuriger zijn dan mannen in het uitkiezen van een partner, omdat vrouwen meer moeten investeren in de kinderen. Zij zoeken een partner die goede genen heeft en bescherming kan bieden. Mannen zouden partners zoeken om veel kinderen met goede genen te krijgen.
Hieruit volgt de seksuele strategie theorie. Mannen zouden meer geneigd zijn om partners voor de korte termijn te vinden, omdat mannen minder hoeven te investeren dan vrouwen. Omdat mannen veel kinderen kunnen krijgen, zou voortplantingssucces voor hen het beste bereikt kunnen worden door zoveel mogelijk partners te vinden. Zij zoeken vruchtbare partners die makkelijk toegankelijk zijn en weinig binding willen.
Vrouwen kunnen slechts een beperkt aantal kinderen baren, waardoor hun voortplantingssucces het beste wordt bereikt door een partner te kiezen met goede genen die kan en wil investeren in een lange termijn relatie, voor de bescherming en opvoeding van de kinderen.
De evolutionaire theorie verklaart veel van de verschillen tussen de seksen in seksueel gedrag en attitudes, zoals dubbele seksuele moraal, maar het verklaart niet goed de individuele verschillen in seksueel gedrag binnen de sekse. Een belangrijk punt van de evolutionaire theorie is dat seksueel gedrag en seksuele aantrekking niet altijd rationeel en bewust zijn en kunnen voortkomen uit primitieve driften.
Sigmund en Anna Freud en Blos zijn drie psychoseksuele theoretici, die ook vallen binnen het essentialisme. Freud had drie belangrijke ideeën over seksualiteit. Ten eerste was hij van mening dat al het gedrag, gedachten en gevoelens voortkomen uit voornamelijk onbewuste biologische driften, met het libido als belangrijkste drift. Ten tweede is Freuds idee over het onbewuste van belang in het verklaren waarom we ons soms af en toe anders gedragen dan we logisch beredeneren. Ten derde is zijn theorie over psychoseksuele ontwikkelingsfasen van belang.
Deze psychoseksuele ontwikkelingstheorie stelt dat in elk van die fases het kan gebeuren dat de seksuele impulsen zo frustrerend of juist zo ontzettend bevredigend zijn, dat die persoon bevrediging van deze behoeften blijft zoeken in latere ontwikkelingsfases. Dit noemt Freud fixatie. Tijdens de adolescentie zullen deze fixaties samen met het vermogen om de seksuele driften op een maatschappelijk acceptabele manier te sublimeren de seksuele oriëntatie vormen.
De dochter van Sigmund Freud, Anna Freud, geloofde dat de adolescentie een periode van onvermijdelijke storm en stress was. Dit zou komen omdat in de puberteit de seksuele driften toenemen, waardoor alle onbewuste conflicten van de kindertijd weer boven zouden komen.
Blos schetst de adolescentie als het tweede individualiseringsproces. Hierin zou de adolescent leren om de emotionele banden met de ouders los te laten, omdat het besef dan komt dat de emotionele en seksuele behoeften bevredigd moeten worden door iemand van buiten de familie. Als gevolg hiervan is verliefdheid veelvoorkomend in deze periode. Romantische relaties gaan de familiebanden vervangen.
Zowel Sigmund en Anna Freud als Blos zien de adolescentie als een periode met zoveel onbewuste conflicten, dat de conflicten ook op het bewuste niveau komen. Seksualiteit ligt volgens deze theoretici aan deze conflicten ten grondslag. Het aanpassingsvermogen van de volwassene is afhankelijk van hoe de adolescentie verloopt en hoe goed de jongere nieuwe copingsstrategieën leert.
Erikson is een van de belangrijkste denkers op het gebied van identiteit. Ook hij benadrukt het belang van de rol van puberteit, de toename in seksuele verlangens en sekseverschillen in psychologische ontwikkeling. In tegenstelling tot de hiervoor beschreven psychoseksuele theoretici, heeft Erikson ook veel aandacht voor culturele invloeden.
Volgens Erikson verloopt psychologische ontwikkeling volgens verschillende stadia, waarbij in elke fase een bepaald conflict centraal staat, dat succesvol moet worden opgelost voor een goede ontwikkeling. De centrale taak in de adolescentie is het vormen van een identiteit, met seksuele identiteit als een aspect hiervan. Hierbij bedoelt hij vooral het omgaan met de veranderingen van het lichaam tijdens de puberteit, het ontwikkelen van een seksuele ideologie en het bestendigen van de genderrol en seksuele oriëntatie.
Het beginnen van serieuze relaties komt volgens Erikson echter nog niet in de adolescentie, maar staat centraal in de vroege volwassenheid. Liefdes in de adolescentie ziet hij als experimenteren met het ontwikkelen van een zelfdefinitie als doel. Het verkennen van de zelf ziet hij als een belangrijke voorloper van echte intimiteit.
Er is ook kritiek op de theorie van Erikson, namelijk dat hij de ontwikkeling van jongens en meisjes apart van elkaar ziet en dat hij heteroseksualiteit als universeel doel van seksuele ontwikkeling ziet. Bovendien wordt getwijfeld aan de universaliteit van het belang van identiteitsontwikkeling, aangezien dit vooral speelt voor adolescenten in de Westerse rijke middenklasse.
Samengevat benadrukken essentialistische theorieën de doorslaggevende rol van biologische factoren in het bepalen van ons gedrag en de consistentie van veel eigenschappen, zoals seksuele driften. Echter blijkt uit onderzoek dat de biologische effecten op seksualiteit in de adolescentie relatief klein zijn.
Sociaal constructionistische modellen van seksualiteit zijn tijds- en cultuurafhankelijk. Deze theorieën hebben als veronderstelling dat taal en discours de basis is voor hoe we de wereld zien. Door taal hebben we bepaalde categorieën die we kunnen gebruiken om nieuwe ervaringen te interpreteren. Een andere taal maakt daardoor een andere ervaring.
De beroemdste theoreticus in deze stroming is Foucault. Volgens hem is seksualiteit een sociaal construct, waarvan de betekenis afgeleid is van de taal. De manier waarop je praat over seksualiteit vormt onze ervaringen en hoe anderen ons interpreteren.
In culturele gemeenschappen zijn er normen over seksualiteit. Soms zijn die expliciet en open, zoals wetten over minimumleeftijd voor seksuele activiteit. Soms worden de normen uitgedrukt door de leden van de groep, maar worden ze niet altijd nageleefd. Er kunnen conflicten zijn over de normen tussen subgroepen binnen een gemeenschap. Veel normen zijn impliciet en worden niet zo duidelijk uitgesproken. Daardoor kan het zijn dat het onduidelijk is wat de regel precies is, terwijl er wel sterke sancties staan op het overtreden ervan.
Veel theoretici zien de adolescentie als een periode van onvermijdelijke storm, stress en conflict, zoals G. Stanley Hall en de psychoseksuele theoretici. Crosscultureel onderzoek heeft echter uitgewezen dat de mate van storm en stress enorm verschilt per cultuur, onder meer vanwege de culturele normen over uitingen van seksualiteit. Adolescentie wordt ook gezien als een recente culturele uitvinding, onder andere door het verlengen van de scholingsperiode. Het is een periode met veel verandering, waarbij de adolescentie wordt gekenmerkt als een periode tussen de rollen uit de kindertijd en de volwassen rollen in. Deze theoretici hebben een ‘inventionist view’, waarbij de adolescentie niet wordt gezien als een noodzaak voortkomend uit biologische veranderingen, maar als een culturele uitvinding die stress met zich meebrengt.
De theorie van Lerner en Spanier is een leertheorie. Volgens hun theorie zijn er vijf aspecten van ontwikkeling die samen het proces van seksuele socialisatie vormen:
Ontwikkelen van een seks-object voorkeur
Ontwikkelen van een gender identiteit
Ontwikkeling van gender rollen
Het verwerven van seksuele vaardigheden, kennis en waarden
Ontwikkeling van disposities om te handelen in seksuele situaties
Het eerste aspect, het ontwikkelen van een seks-object voorkeur, gaat om de vraag op welke sekse de persoon valt, oftewel de seksuele geaardheid. Lerner en Spanier geloofden dat iemands ervaringen de geaardheid konden veranderen, maar dat is inmiddels verworpen door latere onderzoeksresultaten.
Het ontwikkelen van een gender identiteit is het tweede aspect. Deze identificatie is ook niet veranderbaar door omgevingsinvloeden. Het gender rol aspect van gender identiteit is overigens wel te veranderen, aangezien dat niet onderdeel is van onze biologie. Het derde aspect, de ontwikkeling van deze gender rollen, gaat om het leren om psychologisch mannelijk of vrouwelijk te zijn, zoals dat binnen een bepaalde gemeenschap wordt gedefinieerd.
Mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn twee onafhankelijke eigenschappen. Er worden weinig tot geen verschillen gevonden tussen mannen en vrouwen op mannelijke (instrumentele) eigenschappen. Vrouwen scoren echter wel hoger dan mannen op vrouwelijke (op relaties georiënteerde) eigenschappen. Voor jongens kan kunnen gender rol conflicten leiden tot problemen omdat de mannelijke gender rol bepaalde uitingen beperken. De ontwikkeling van de gender rollen gaat (deels) via een socialisatieproces dat gebaseerd is op het belonen en aanmoedigen van bepaald gedrag en attituden en het straffen of ontmoedigen van andere gedragingen.
Het vierde aspect van seksuele socialisatie is het verwerven van seksuele vaardigheden, kennis en waarden. Jongeren staan open voor nieuwe informatie over seks, het is de tijd voor het nadenken over bepaalde principes en het experimenteren met seksueel gedrag. Belangrijke bronnen van informatie over seksualiteit zijn ouders en school, maar het meest leren jongeren van hun leeftijdsgenoten.
Het laatste aspect is het ontwikkelen van predisposities om op een bepaalde manier te handelen in seksuele situaties. Jongeren die gelijke attitudes, kennis en vaardigheden hebben, kunnen zich toch heel anders gedragen in seksuele contexten. Deze predisposities kunnen samenhangen met eerdere ervaringen, met sociale factoren of met de relatie die degene met de partner heeft.
Volgens Gagnon en Simon hebben we seksuele scripts, stereotypische en geritualiseerde manieren van seksueel gedrag en de sociale voorschriften rondom seksueel gedrag. Adolescenten ontwikkelen deze seksuele scripts eerst niet uit hun eigen ervaring, maar uit het luisteren naar gesprekken van anderen en uit boodschappen uit de media. Zo krijgen jongeren een idee over welk gedrag als gepast of ongepast wordt gezien voor iemand van hun geslacht of leeftijd. De officiële culturele normen komen niet altijd overeen met deze scripts. Seksuele scripts kun je aflezen aan de gedragingen binnen de samenleving.
Een gebruikelijk seksueel script in de huidige samenleving is die van ‘seriemonogamie’, waarbij de jongere achtereenvolgens meerdere monogame relaties aangaat. Er zijn veel culturele verschillen in seksuele scripts en ook verschillende culturele scripts voor mannen en vrouwen. Meisjes worden geleerd dat seks plaats dient te vinden in een liefdesrelatie, waardoor zij hun seksuele gedragingen rationaliseren door te benadrukken dat ze verliefd waren op die persoon. De seksuele scripts van mannen plaatsen meer nadruk op het bevredigen van hun seksuele behoeftes.
Mensen hebben verschillende assumpties over liefde, die tot uitdrukking komen in wat ze zeggen, in hun discours omtrent seksualiteit. Een vrouw die met meerdere mannen naar bed is geweest, kun je beschrijven als ervaren, als vrij of als losbandig. Deze woorden dragen allemaal een verschillende lading, het zijn reflecties van verschillende attitudes en ze kunnen de manier waarop mensen tegen deze vrouw aan kijken beïnvloeden.
Hollway onderscheidt drie discourses over seksuele gedragingen tussen mannen en vrouwen: het mannelijke libido discours, het hebben/houden discours en het permissieve discours.
Het mannelijke libido discours gaat ervan uit dat mannen in relaties gedreven worden door biologische seksuele driften en dat vrouwen zich aan deze driften ondergeschikt moeten maken. Mannen moeten seksueel ontladen en vrouwen moeten worden overgehaald om deze behoefte te bevredigen. Dit wordt gedaan door een regeling te treffen, waarin aan de vrouwelijke behoeften aan zekerheid en het opvoeden van de kinderen wordt voldaan, in ruil voor seksuele bevrediging. Uit dit discours blijkt een seksueel script waarin de man dominant is en macht heeft over vrouwen. Er is geen aandacht voor het seksuele verlangen van vrouwen en vrouwen die een interesse in seks hebben worden gezien als vatbaar voor uitbuiting.
Het hebben/houden discours stelt dat seksuele verlangens alleen binnen het huwelijk of binnen een vaste, monogame relatie bevredigd dienen te worden. In dit discours worden mannen en vrouwen wel als gelijkwaardig gezien, die het evenveel verdienen om hun behoeftes bevredigd te zien.
Het permissieve discours heeft als uitgangspunt dat er vrijheid van seksuele gedragingen moet zijn voor beide seksen, alles is goed zolang de personen er maar achter staan en niemand kwaad wordt gedaan. De seksuele verlangens van vrouwen worden in dit discours erkend en experimenteren met seksualiteit wordt geaccepteerd. De keerzijde is dat er nadelige consequenties voor verbintenissen kunnen zijn, de seksuele vrijheid komt dan in het geding met andere functies van vaste relaties, zoals de opvoeding voor de kinderen.
Deze drie discoursen kunnen echter niet de complexiteit van de seksuele scripts van jongeren compleet vangen. Holland en collega’s menen dat er ook een soort vrouwelijke libido discours bestaat, waarbij jonge vrouwen worden ontlichaamd door de dominantie van mannen in seksualiteit. Hierdoor wordt het vrouwelijke seksuele verlangen onderdrukt, niet alleen door mannen zelf, maar ook door een geïnternaliseerde versie in de vrouw.
Volgens Fine zijn er vier thema’s die veel voorkomen in discours omtrent seksualiteit, en dat deze aan adolescenten verschillende, met elkaar conflicterende boodschappen geven over seksuele gedragingen. Deze vier thema’s zijn moraliteit en verantwoordelijkheid, verlangen, gevaar en slachtofferschap.
Het eerste thema, moraliteit en verantwoordelijkheid, wordt vooral gezien in bij oudere generaties en in religie. Het gaat hierbij vooral om zaken zoals seks voor het huwelijk, maar ook positieve boodschappen, zoals het accepteren van losse seksuele contacten, zolang beide partijen ermee instemmen en niemand er schade aan ondervindt.
Het tweede thema, verlangen, wordt nauwelijks besproken in het seksuele discours van ouders, religie en school, maar is een veelvoorkomend thema in de media. Het derde thema, het discours omtrent gevaar, wordt vaker besproken met meisjes dan met jongens. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het risico op zwangerschap, het verdriet wat verlating teweeg kan brengen en het krijgen van een ongunstige reputatie. In het laatste discours worden vrouwen gezien als potentiële slachtoffers en mannen als potentiële agressors. Het heeft als boodschap dat vrouwen weinig te zeggen hebben in seksuele onderhandelingen en dat ze daardoor ook minder verantwoordelijkheid dragen.
Deze vier discoursen kunnen conflicterende boodschappen afgeven, wat leidt tot verwarring bij jongeren over wat geaccepteerd is in seksualiteit en wat niet. Een jonge vrouw kan uit de mediaboodschappen oppikken dat haar seksuele verlangens er mogen zijn, maar loopt ze het risico om volgens het eerste discours gezien te worden als slet.
Samengevat laten sociaal constructionistische theorieën zien dat seksueel gedrag beïnvloed wordt door de situatie waarin de adolescent zich bevindt en de culturele normen over wat wel en niet geaccepteerd wordt. Deze theorieën bieden een aanknopingspunt om seksualiteit te begrijpen, maar ze zien individuele verschillen, veranderingen in tijd in het individu en keuzes om af te wijken van de normen over het hoofd. Bovendien zijn er een aantal zaken die niet of nauwelijks te beïnvloeden zijn, zoals seksuele geaardheid of gender identiteit.
Het is niet makkelijk om de essentialistische en de sociaal constructionistische stroming te combineren, vanwege een filosofisch verschil in hun ideeën over wat waarheid is. Toch zijn er een aantal biosociale modellen, zoals die van Edward Smith. Smith’s model gebruikt biologische factoren om seksueel gedrag te voorspellen, maar die worden aangevuld met sociale processen die bepaald gedrag afkeuren of aanmoedigen of die seksueel gedrag aanpast. Zo is er een complexe interactie tussen culturele en biologische factoren.
Er zijn ook verschillende psychologische theorieën over beslissingen over seksueel gedrag. De toegenomen interesse hiervoor komt met name doordat er zorgen zijn over ongewenste zwangerschappen en besmetting met HIV. De theorieën richten zich dan ook vaak specifiek op het voorspellen van veilig vrijen. In tegenstelling tot de eerder besproken theorieën, zijn dit geen grote, overkoepelende theorieën over seksualiteit, maar helpen ze onderzoekers in het voorspellen en testen van hypotheses over seksueel gedrag.
Het eerste model is het model van de gezondheidsovertuiging (health belief model, HBM). Dit model stelt dat preventieve gezondheidsmaatregelen, zoals het goed en consistent gebruiken van condooms, voorspeld kunnen worden door de overtuiging van die persoon dat hij of zij vatbaar is voor een ziekte (zoals HIV), de overtuiging dat de gevolgen van die ziekte ernstig zijn, en een weging van het idee over hoe effectief de preventieve maatregel is tegen de nadelen van de maatregel. De vatbaarheid voor de ziekte en de ervaren ernst van de ziekte vormen samen de motivatie om preventief te handelen. De beleving van de voordelen en de nadelen worden vertaald in een voorkeur om op een bepaalde manier te handelen, zoals de voorkeur voor een bepaalde preventiemethode.
Een kritiekpunt op dit model is dat het uitgaat van een rationele overweging. Voor seksueel risicogedrag in de adolescentie is dat niet het beste uitgangspunt. Hoewel de voorgenoemde overtuigingen zeker van belang zijn, moeten ook andere factoren van seksueel gedrag in de adolescentie worden meegenomen, zoals de sociale context.
De tweede psychologische theorie is de theorie van geredeneerd gedrag (theory of reasoned action). Deze theorie stelt dat er een relatie is tussen bepaalde gedragingen, de attitudes daarover, de kennis van de gevolgen van de gedraging en de intenties om het gedrag uit te voeren. De intentie om bepaald gedrag te vertonen, is in dit model de directe voorspeller voor het gedrag. De intentie wordt voorspeld door de attitude die het individu heeft ten aanzien van het gedrag en de subjectieve normen die iemand heeft. Attitudes komen voort uit overtuigingen en kennis over het gedrag en de voor- en nadelen ervan. De subjectieve normen komen voort uit wat een persoon denkt dat anderen in zijn omgeving denken van het gedrag en de behoefte om aan deze verwachtingen te voldoen.
Problematisch aan dit model is dat intenties voor bepaald gedrag niet altijd een goede voorspeller zijn. Intenties blijken bovendien niet stabiel te zijn over tijd. Er is weinig empirisch bewijs voor een link tussen intenties en gedrag en zelfs minder voor het belang van subjectieve normen en attituden in het bepalen van zowel de intenties als daadwerkelijk veilig vrijen. Situationele factoren bleken echter wel belangrijke voorspellers te zijn voor de intentie om condooms te gebruiken en daadwerkelijk gebruik van condooms.
Net zoals het geval was bij het health belief model, houdt de theory of reasoned action te weinig rekening met deze situationele en sociale factoren, waardoor het model tekortschiet in het volledig verklaren van seksueel risicogedrag. Vooral voor adolescenten is dit van groot belang, aangezien zij door hun gebrek aan ervaring in het omgaan met onvoorziene gebeurtenissen sterker beïnvloed worden door deze situationele factoren.
Het derde model is specifiek gericht op risicogedrag omtrent aids, namelijk het aids risicoreductie model (aids risk reduction model). Volgens dit model zijn er drie fases in het terugdringen van seksueel risicogedrag. De eerste fase is labelling, waarbij het gaat om het creëren van de bewustwording bij mensen dat hun seksuele gedrag mogelijk kan leiden tot een besmetting met HIV. Bij de tweede fase, de inzet (commitment), moeten mensen een besluit nemen om hun risicovolle gedrag te veranderen. In de uitvoerende fase moeten tenslotte de belemmeringen voor deze verandering worden weggenomen.
In elk van deze fases zijn er factoren die invloed uitoefenen op de uiteindelijke gedragsverandering. Een voorbeeld van zo’n factor in de tweede fase is bijvoorbeeld een kosten-baten analyse van de gedragsverandering. Bovendien is voor gedragsverandering nodig dat de persoon het idee heeft dat hij in staat is de gedragsverandering toe te passen. Er is empirische ondersteuning voor dit model, inzet en uitvoering (dus de laatste twee fases) waren sterk gecorreleerd met condoom gebruik in heteroseksuele relaties.
De theorieën die in dit hoofdstuk zijn beschreven, zijn niet specifiek gericht op het verklaren van het gedrag van adolescenten. Er zijn ook enkele modellen die er wel rekening mee houden dat de adolescentie een aparte ontwikkelingsfase is, met zowel biologische, psychologische als sociale veranderingen en processen. Om seksueel risicogedrag onder jongeren te kunnen begrijpen, moet er gekeken worden naar de aard van seksualiteit, de sociale normen die achter het seksuele gedrag schuil gaan en de sociale constructies van seksualiteit.
Seksualiteit in de adolescentie is niet los te zien van de puberteit, waarin het lichaam zijn volwassen vormen krijgt en voortplanting mogelijk wordt. De hormonale veranderingen die hiermee gepaard gaan, beïnvloeden ook het libido van de jongere.
De puberteit is het begin van de volwassen seksuele ontwikkeling, maar dit ontwikkelingsproces is al sinds de bevruchting voorbereid. Je genen en de omstandigheden in de baarmoeder zorgen ervoor dat je een mannelijke of vrouwelijke blauwdruk voor seksuele ontwikkeling hebt. Ook na de geboorte blijft de omgeving en de interactie tussen aanleg en omgeving een belangrijke invloed hebben op de gender ontwikkeling, op hoe de puberteit verloopt voor de persoon en hoe de uiteindelijke seksualiteit vormgegeven wordt.
Na 6 weken zwangerschap begint het brein gonadotropin-releasing hormoon uit te scheiden. Via de hypothalamus wordt hierdoor de hypofyse gestimuleerd om gonadotrope hormonen uit te scheiden, wat zorgt voor seksuele differentiatie. Jongens ontwikkelen hun testikels en meisjes de eierstokken, die zelf ook hormonen produceren die de ontwikkeling van de mannelijke of vrouwelijke voortplantingsorganen stimuleren.
Bij beide geslachten scheiden de voortplantingsorganen zowel androgenen als oestrogenen uit. Bij mannen worden er echter meer androgenen dan oestrogenen geproduceerd, bij vrouwen is dat andersom. Na deze seksuele differentiatie neemt de secretie van het gonadotropin-releasing hormoon af, om pas weer toe te nemen vlak voor de puberteit. Wanneer het mannelijke embryo te weinig androgenen produceert, of niet gevoelig is voor androgenen, zullen de geslachtsdelen vrouwelijk lijken.
Onderzoek naar kinderen bij wie het geslacht is toegewezen, bijvoorbeeld bij onduidelijkheid over het geslacht, heeft uitgewezen dat seksuele identiteit, seksuele gevoelens en seksueel gedrag een duidelijk biologische basis heeft.
De puberteit begint wanneer de uitscheiding van gonadotropin-releasing hormoon langzaam stijgt, totdat er genoeg is om gonadotrope hormonen (LH en FSH) en steroïde hormonen (oestrogeen en testosteron) te produceren. Het brein speelt een rol bij het activeren van deze hormoonsecretie, terwijl de verschillen in hormonen tussen de seksen de structuur en functioneren van het brein ook weer beïnvloeden.
Biologische verschillen beïnvloeden de manier waarop mensen reageren op omgevingsinvloeden. Daarnaast kan de omgeving ook de biologie veranderen. Puberteit zorgt er niet per se voor dat kinderen gaan rebelleren, of dat ze verward, gestrest en door seks geobsedeerd raken, maar het is wel een belangrijke gebeurtenis vanwege de grote veranderingen die in een korte tijd plaatsvinden.
Het uitscheiden van de gonadotrope hormonen begint ongeveer een jaar voordat de eerste lichamelijke veranderingen te zien zijn. Deze hormonen stimuleren de productie van androgenen en oestrogenen in de testes en eierstokken. Het is nog niet duidelijk waardoor het signaal vanuit de hypothalamus naar de hypofyse voor de uitscheiding van gonadotrope hormonen geactiveerd wordt.
Volgens het evolutionaire perspectief begint de puberteit wanneer het brein signalen van het lichaam en de omgeving krijgt dat de persoon klaar is voor het ontwikkelen van de geslachtsorganen, om uiteindelijk voortplanting mogelijk te maken. Er zijn een aantal van deze ‘permissieve signalen’ ontdekt. Deze signalen zijn niet de veroorzakers van puberteit, ze geven als het ware groen licht voor de ontwikkeling.
De beste voorspeller voor de eerste menstruatie is lichaamsgewicht. Frish en Revelle kwamen in 1970 met een controversiële hypothese, die stelt dat het hebben van een bepaald lichaamsgewicht en een daarmee samenhangende verandering in stofwisseling de puberteit triggert. Het hormoon leptine, dat door vetweefsel wordt uitgescheiden, zou hierbij een rol spelen. Meer vetweefsel betekent meer leptine, wat voor het lichaam een signaal is dat het meisje voldoende is gegroeid om een zwangerschap aan te kunnen.
De leeftijd waarop de puberteit begint is de afgelopen decennia flink gedaald, in verschillende ethnische en geografische populaties. Deze daling in leeftijd waarop de puberteit wordt ingezet wordt verklaard door verbeteringen in voeding en leefomgeving. Het is gerelateerd aan het gewicht en de voeding in de kindertijd. Maar ook sociale factoren hebben invloed op de initiatie van de puberteit. Een voorbeeld hiervan is dat meisjes die opgroeien zonder vader of met een volwassen man die niet hun vader is, eerder in de puberteit komen dan meisjes die met een vader opgroeien.
Naast het ontwikkelen van de geslachtsorganen, ontwikkelen zich in de puberteit ook secundaire geslachtskenmerken. Dit zijn kenmerken die geen directe functie hebben in de voortplanting, maar wel onderscheidend zijn voor mannen en vrouwen. Voorbeelden van secundaire geslachtskenmerken zijn het ontwikkelen van borsthaar bij mannen en ontwikkeling van de borsten bij vrouwen.
Ook in het brein verandert er veel. De grijze stof in de cortex kent een U-vormige ontwikkeling. Dit houdt in dat er eerst een periode is van enorme ontwikkeling van de grijze massa, in de periode voorafgaand aan de puberteit. Rond het 12e levensjaar piekt deze massa, waarna er flink gesnoeid wordt. Tussen 13 en 18 jaar gaat veel grijze massa verloren, maar wat er overblijft, wordt door myeline (witte stof) omgeven, waardoor deze verbindingen sneller, stabieler en sterker worden. Deze snoeiperiode lijkt even belangrijk te zijn als de groeiperiode, omdat in deze fase alles wat er geleerd is, geconsolideerd wordt.
Tijdens de puberteit wordt het brein dus opnieuw gemodelleerd, wat soms ertoe kan leiden dat sommige capaciteiten tijdelijk minder goed functioneren. Bij sommige adolescenten is er bijvoorbeeld sprake van een verminderde impulscontrole of het minder goede besluitvorming. De ontwikkeling van de frontaalkwab en de myelinisatie zorgen er aan de andere kant wel voor dat de adolescent verbetert in redeneren, plannen en rationeel denken.
Ongeveer een jaar na het begin van de secretie van de hormonen, vindt er een groeispurt plaats. Bij meisjes begint dit tussen 9,5 en 15 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 10,5. Met 12 jaar is er een piek en rond het veertiende jaar is het afgerond. Bij jongens begint de groeispurt tussen 10,5 en 16 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 12,5. De piek ligt voor hun rond 14 jaar en de groei is afgerond op hun 16e. Naast groei in lengte is er ook een toename in gewicht, vooral omdat vet en spieren toenemen. Door deze vergrote spiermassa is er een toename in kracht.
Seksuele rijping voor meisjes uit zich in het ontwikkelen van borsten, okselhaar en schaamhaar en de eerste menstruatie. De menstruele cyclus betekent dat ook een cyclische stijging en daling in de hormoonspiegel. Seksuele rijping bij jongens houdt in dat de zaadballen, het scrotum en de penis groeien, de ontwikkeling van beharing op het lichaam en in het gezicht en de ontwikkeling van de prostaat en de zaadblaasjes. Ongeveer twee jaar na de ontwikkeling van schaamhaar volgt de eerste zaadlozing. Dit kan spontaan gebeuren of het gevolg zijn van masturbatie.
De adolescent moet leren omgaan met deze grote veranderingen in uiterlijk, de seksuele ontwikkeling, de effecten van de verhoogde hormoonspiegel en de vergelijkingen met andere jongeren, en moet hieruit een nieuwe, volwassen lichaamsbeeld creëren.
Adolescenten zijn niet puur slaven van hun hormonen. De samenhang tussen hormonen en gedrag is deels afhankelijk van de sociale context waarin de jongere leeft. Volgens Buchanan en collega’s zijn er vier verschillende verbanden tussen hormonen en gedrag. De eerste is dat een toename of afname in de hoeveelheid hormonen invloed heeft op gedrag of de stemming. Bij (vrouwelijke) volwassenen is oestrogeen bijvoorbeeld geassocieerd met een betere stemming en een gebrek eraan is geassocieerd met depressie.
De neuropeptide (een hormoon dat invloed heeft op de hersenen) oxytocine wordt geassocieerd met fijne gevoelens tijdens seksuele opwinding en met het krijgen van een orgasme bij zowel mannen als vrouwen, terwijl vasopressine alleen bij opwinding in mannen wordt geproduceerd. Oxytocine wordt vrijgegeven als reactie op oestrogeen en vasopressine wordt geproduceerd als reactie op testosteron. Gevoelens van liefde worden geactiveerd door meer oxytocine, terwijl vasopressine sterker gelinkt is aan seksuele opwinding.
Het tweede verband tussen hormonen en gedrag gaat over hoe individuen omgaan met schommelingen in de hormoonspiegel. Individuen moeten zich aanpassen wanneer hun hormoonspiegel afwijken van het normale niveau. Een volwassen vrouw is misschien gewend aan de cyclische hormoonfluctuaties, maar een jonge adolescent nog niet. Volgens dit verband wordt de stemming dus niet beïnvloed door de hoeveelheid hormonen of puur de fluctuaties, maar door de afwijking van het niveau wat de persoon gewend is.
Het derde verband is gericht op schommelende hormoonspiegels die niet volgens een vast patroon verlopen. In de vroege adolescentie is bijvoorbeeld de menstruatiecyclus nog onregelmatig. Dit kan samenhangen met de moodswings die veelvoorkomend zijn in de adolescentie.
Het vierde verband houdt in dat er een complexe interactie is tussen de hormoonspiegels, gedrag, stemming en andere sociale en biologische factoren, zoals bijvoorbeeld de mate van gevoeligheid voor bepaalde hormonen of sterke sociale sancties die gekoppeld zijn aan bepaald gedrag. Het lijkt bijvoorbeeld zo te zijn dat de neveneffecten van testosteron op gedrag voor meisjes beïnvloed worden door de sociale context omtrent de uitingen van seksualiteit. Dit model van Buchanan laat zien dat het belangrijk is om de relatie tussen biologie en gedrag te zien vanuit zowel een biologische als een sociale context.
De relatie tussen biologie en sociale factoren komt sterk naar voren in de zorgen die jongeren hebben over hun lichaam. Jongens willen vaak langer, zwaarder en gespierder zijn, terwijl veel meisjes zichzelf te dik vinden. Ontevredenheid met je lichaam wordt geassocieerd met meer emotionele problemen, een verhoogde kans op het krijgen van een eetstoornis en met het laten uitvoeren van onnodige cosmetisch chirurgische ingrepen. Een hoger BMI, het internaliseren van het slankheidsideaal, ervaren druk om dun te zijn en weinig sociale steun zijn gelinkt aan ontevredenheid met het lichaam onder tienermeisjes.
Volgens sommige theoretici worden slankheid en een kleinere taille-heup ratio als meer aantrekkelijk beoordeeld in een samenleving wanneer de economische omstandigheden verbeteren. In landen waar weinig economische voorspoed is, zouden vrouwen met meer lichaamsvet aantrekkelijker worden bevonden.
De attituden van familieleden zijn een belangrijke factor in het lichaamsbeeld van de adolescent. Als familieleden veel nadruk leggen op mooi zijn, reageren ze heftiger op lichamelijke veranderingen zoals puberteit of puistjes, waardoor de jongere zelfbewuster en onzekerder wordt.
Iemands uiterlijk beïnvloedt hoe andere mensen diegene behandelen, en vooral jongeren zijn erg gevoelig voor de druk om te conformeren aan het schoonheidsideaal, voortkomend uit de behoefte om erbij te horen. Voor jonge vrouwen blijkt het zelfvertrouwen meer gerelateerd te zijn aan hoe aantrekkelijk ze zichzelf vonden dan aan hun lichamelijke fitheid en capaciteiten, terwijl het zelfvertrouwen bij jongens iets meer gerelateerd is aan fitheid. Deze nadruk op aantrekkelijkheid en slankheid heeft ertoe geleid dat veel adolescente meisjes een preoccupatie hebben met hun lichaam en hun gewicht. Er is een toename van het aantal anorexia en boulimia patiënten.
Jongens die ontevreden waren met hun lichaam, waren geneigd om hun spiermassa te vergroten door meer te sporten en voedingssupplementen te gebruiken, bleek uit een Australisch onderzoek. Deze strategie is niet per definitie ongezond. Meisjes die eerder of later in de puberteit kwamen, vertoonden vaker als reactie op ontevredenheid met hun lichaam gedrag dat gezondheidsrisico’s met zich meebrengt. Dit gedrag is meestal gericht op afvallen, en hield vaak een gestoord eetpatroon of excessief bewegen in.
Anorexia wordt volgens de psychoanalyse geïnterpreteerd als het onbewust vluchten voor seksuele rijping door het krijgen van een kinderlichaam en het stoppen van de menstruatiecyclus. Een andere interpretatie is dat anorexia een copingsstrategie is voor overcontrolerende ouders. De enige manier om hun controle te ondermijnen, is het weigeren van voedsel.
Het is waarschijnlijker dat de biologische veranderingen in de puberteit psychologische processen beïnvloeden door de perceptie van het individu op deze veranderingen en op de betekenis die anderen daaraan geven dan dat er een direct verband is tussen de timing van de puberteit en psychologische uitkomsten. Jongens die vroeg in de puberteit komen, hebben een voordeel boven jongens die later ontwikkelen op verschillende psychologische en sociale terreinen. Zij zijn vaker populair, worden vanwege hun mannelijke uiterlijk sneller verkozen als leider en worden vaker verantwoordelijkheden gegeven door volwassenen.
Jongens die pas laat in de puberteit kwamen, bleken daarvan nadelen te ondervinden. In de volwassenheid zou dit echter enigszins veranderen. De late jongens zouden betere communicatieve vaardigheden en gevoeligheid hebben ontwikkeld om in de adolescentie in de smaak te vallen bij meisjes. Deze eigenschappen werken in hun voordeel wanneer zij later serieuze relaties aangaan. De eerder ontwikkelende jongens zouden eerder probleemgedrag vertonen, zoals kleine criminaliteit, onbehoorlijk gedrag op school, depressie, alcoholgebruik en zelfs neigingen tot psychopathie.
Voor meisjes is vroeg in de puberteit komen nadelig. Deze vroegrijpe meisjes hebben een slechter lichaamsbeeld en hebben een grotere kans om een eetstoornis te ontwikkelen. Dit zou te maken hebben met het feit dat zij relatief zwaarder zijn en vaak kleiner zijn in lengte. Op hun 16e waren deze meisjes meer aan het daten en waren ze populairder bij jongens dan op tijd en later ontwikkelende meisjes.
Vroeg ontwikkelende meisjes hebben ook meer kans op problemen op school, zoals lagere cijfers en gedragsproblemen. Er zijn hier meerdere verklaringen voor mogelijk. Het kan zijn dat vroegrijpe meisjes afgeleid worden van hun schoolwerk door vroege interesse voor jongens. Een andere mogelijkheid is dat ze stress ervaren doordat hun lichamelijke ontwikkeling eerder en sneller verloopt dan zij emotioneel aankunnen, en dat hierin de link zit met verminderde schoolprestaties. Tenslotte kan het zijn dat laat ontwikkelende meisjes hun gebrek aan populariteit bij het andere geslacht compenseren door zich in te zetten voor hun schoolwerk.
Meisjes komen over het algemeen eerder in de puberteit dan jongens. Dit betekent dat vroeg ontwikkelende meisjes en laat ontwikkelende jongens het meest afwijken van hun leeftijdsgenoten. Dit kan een verklaring bieden waarom deze twee groepen de meeste problemen ervaren.
Er zijn verschillende factoren die invloed hebben op deze effecten van puberteit, zoals hoe goed de jongere is voorbereid op de puberteit, de verwachtingen in een bepaalde cultuur omtrent puberteit en hoe goed vroeg of juist laat ontwikkelende jongeren worden opgevangen en ondersteund.
In alle culturen worden negatieve gevoelens tegenover menstruatie en ongestelde vrouwen geuit. Het is niet makkelijk om positief te denken over je lichaam als er vanuit de samenleving de boodschap wordt gegeven dat vrouwen deze vieze of onacceptabele lichaamsfunctie hebben. Bij menarche worden de sociale betekenissen van ‘vrouw zijn’ geactiveerd, zoals sexy zijn en klaar zijn voor voortplanting. Ouders staan hier vaak gemengd of negatief tegenover.
Een negatief ervaren menarche is geassocieerd met het niet voorbereid zijn op deze gebeurtenis. Tegenwoordig zijn meisjes hier veel beter op voorbereid dan vroeger. Mede hierdoor komen extreem negatieve ervaringen met de eerste menstruatie veel minder voor dan onder vrouwen van oudere generaties. Toch wordt menstruatie vrijwel nooit besproken met jongens of vaders en is er ook een terughoudendheid om de eerste menstruatie gelijk met vriendinnen te bespreken.
Omdat de gemiddelde leeftijd waarop meisjes beginnen te menstrueren is gedaald, zijn er steeds meer meisjes die hun eerste ongesteldheid hebben voordat er formele seksuele voorlichting is geweest. Hierdoor zijn vooral vroegrijpe meisjes onvoldoende voorbereid en hebben ze te weinig kennis. Een positieve manier van omgaan met de eerste menstruatie hangt samen met het erop voorbereid zijn, niet veel vroeger dan anderen zijn en het krijgen van informatie over menstruatie van positief gewaardeerde bronnen.
De eerste ejaculatie van jongens werd door tweederde ervaren als een beetje beangstigend, maar de meesten stonden er positief tegenover. In tegenstelling tot meisjes, die hun eerste menstruatie meestal uitgebreid met hun moeders bespraken, besprak geen enkele jongens uit de steekproef de eerste zaadlozing met hun leeftijdsgenoten, en slechts één vertelde het zijn vader. Ook ouders spraken zelden over deze gebeurtenis met hun zoons. Onderzoek doen naar de eerste zaadlozing is ingewikkeld omdat veel jongens het beschamend vinden om erover te spreken.
De vraag wat de link is tussen puberteit en het seksueel actief worden, is lastig te beantwoorden omdat onze hormonen ons weliswaar beïnvloeden, maar het is zeker niet de enige invloed. In een seksueel restrictieve cultuur leidde de ontwikkelingen van de puberteit niet zozeer tot experimenteren met seksueel gedrag. In andere culturen wordt de puberteit beschouwd als een mijlpaal en wordt van iemand verwacht dat hij of zij daarna seksueel actief wordt.
Het verband tussen puberteit en seksuele initiatie varieert ook sterk tussen subculturen en sociale groeperingen.
Voor jongens is er een positieve relatie tussen hormonale veranderingen en het seksuele gedrag van hun beste vriend en hun eigen seksuele activiteit. Voor meisjes waren er meer complexe resultaten. Bij een lage androgeenspiegel, wat is gelinkt aan een lager libido, waren jonge meisjes minder seksueel actief, ongeacht het gedrag van haar vrienden. Met een hoger libido was er wel een positieve invloed tussen het gedrag van vrienden en seksueel gedrag.
Jongeren worden beïnvloed door de attitudes van hun ouders ten aanzien van seksualiteit, ook als ze zich er vervolgens tegen afzetten. Ouders zijn een belangrijke factor in seksuele voorlichting, maar dit wordt niet altijd goed gedaan.
60% van de jongeren gelooft dat hun ouders seks voor het huwelijk afkeurt, en 87% denkt dat hun ouders casual seks met meerdere partners afkeuren. Weinig adolescenten hadden het gevoel dat ze vragen over seks met hun ouders konden bespreken en minder dan de helft van de jongeren dacht dat ze een redelijk deel van hun seksuele voorlichting van hun ouders hadden gekregen. Anticonceptiegebruik werd ook nauwelijks besproken met de ouders.
Ouders zijn niet de voornaamste bron van informatie over seksualiteit. Wanneer er seksuele voorlichting wordt gegeven, gebeurt dit meestal door de moeder en aan dochters. Ouders zagen zichzelf als betere voorlichters dan dat hun kinderen dit vonden. Veel ouders hebben moeite met het voeren van gesprekken over seksualiteit met hun kinderen. Ze hebben het gevoel dat ze te weinig kennis hebben of ze voelen zich ongemakkelijk.
Ook hebben ouders niet altijd goed zicht op het gedrag van hun kinderen. Ouders dachten vaak dat hun kinderen nog niet seksueel actief waren, ondanks dat ze zich er wel van bewust waren dat veel jongeren van dezelfde leeftijd dat wel zijn. Ze zien dus vaak wat ze willen zien, in plaats van wat er daadwerkelijk speelt. Een verklaring voor deze verkeerde ideeën zou voort kunnen komen uit het incest taboe.
Het hoeft niet per se slecht te zijn dat ouders bewust of onbewust zich wegdraaien voor het seksuele gedrag van hun kinderen, aangezien de jongeren hierdoor wel de kans krijgen om te experimenteren met seks en zo onafhankelijker te worden van hun ouders. Ouders moeten de privacy van de adolescent respecteren, maar tegelijk ook informatie en normen en waarden meegeven, waardoor de jongere in staat is om goede beslissingen te maken over hun seksuele gedrag.
Nog een probleem dat ontstaat in de communicatie tussen ouders en jongeren over seks, is dat ze een verschillend denken over de kwaliteit ervan. De boodschap van de ouders komt niet altijd over bij de jongeren. Sommige ouders beginnen een gesprek over seks, maar breken dit weer af als hun kind zegt dat hij of zij het al weet.
Er zijn vijf stijlen van communicatie over seks: vermijdend, reactief, opportunistisch, door het kind geïnitieerd en wederzijds interactief. De vermijdende stijl wordt gekenmerkt door ongemakkelijkheid in het praten over seks, vanuit zowel de moeder als de adolescent. Deze gesprekken werden zoveel mogelijk vermeden, afgekapt of er wordt alleen in algemene termen over gesproken. Deze ouders hielden zichzelf voor dat seksuele voorlichting wel op school wordt gegeven.
De reactieve communicatiestijl werd gekenmerkt door moeders die slechts een of twee keer over seksualiteit hadden gesproken met hun kind, en deze gesprekken werden pas gevoerd wanneer er een directe noodzaak toe werd gezien in het gedrag van het kind, zoals het aangaan van een vaste relatie. De gesprekken waren vaak eenzijdig.
De meeste moeders hadden een opportunistische communicatiestijl. Zij zijn bereid om met hun kind te praten over seks, maar dat deden ze niet regelmatig. De gesprekken werden verweven met andere activiteiten, waarbij het onderwerp bijna toevallig naar boven kwam. Net als de reactieve ouders, waren ook deze gesprekken veelal eenzijdig en wisten de ouders weinig over hoe hun kind dacht over seks.
In de communicatiestijl waarbij gesprekken over seks door het kind geïnitieerd werden, wachtten de ouders af tot het kind zelf kwam met vragen over seks. Deze ouders waren van mening dat praten over seks nuttiger was als het kind daar de behoefte toe voelde.
De laatste communicatiestijl is misschien de beste, namelijk de wederzijdse interactiestijl. Deze moeders gaven aan dat gesprekken over seks zowel vanuit de ouders als vanuit de jongere kwamen, en dat beide partijen er gemakkelijk over konden praten. De gesprekken waren open, intiem en op emoties gebaseerd.
Hoewel de laatste stijl het beste lijkt, hoeft er niet per se een stijl in alle gevallen het beste te zijn. Sommige jongeren hebben meer behoefte aan privacy en autonomie. Sommige onderwerpen worden gezien als ongepast om over te praten, omdat dat een onnodige inbreuk op de privacy is, zoals zelfbevrediging.
Vaders voelden zich vaak ongemakkelijk en zenuwachtig wanneer ze seksgerelateerde onderwerpen bespraken met hun kinderen. Hoewel de meeste gezinnen vinden dat seksuele voorlichting een taak is van beide ouders, rust deze taak in de praktijk vaak op de moeder. Voor vaders speelt ook nog een extra probleem mee in het praten over seksualiteit, vooral met dochters. In veel gesprekken over seks worden mannen afgeschilderd als een potentieel gevaar, het ‘mannelijke libido discours’ werd veel gebruikt. Hiermee zegt de vader echter impliciet dat hij ook een potentieel gevaar is.
Er zijn interventieprogramma’s bedacht die ouders helpen om effectiever over seks te praten met hun kind. Deze programma’s zijn gericht op het verbeteren van de kennis van ouders, ouders overtuigen van het nut van praten over seks, het helpen van ouders om hun ideeën over seks te verduidelijken en deze op een goede manier over te brengen op hun kinderen, en het verbeteren van de communicatievaardigheden over seks. Sommige onderwerpen zijn te privé om te bespreken, die kunnen beter op meer subtiele manier behandeld worden, zoals het aanraden van boeken of tv-programma’s. De meest succesvolle programma’s zijn gebaseerd op school activiteiten die ouders actief betrekken bij huiswerkopdrachten over seksualiteit.
Talking Sexual Health: A parents’ Guide is een goed programma in dit veld. Het is een boekje met tips voor goede communicatie, informatie over gevoelens, gespreksstarters en informatie over veilig vrijen, anticonceptie en soa’s. Op de achterkant staan de doelen die de Wereldgezondheidsorganisatie WHO heeft opgesteld voor seksuele gezondheid voor jongeren, namelijk:
Het maken van goede beslissingen omtrent relaties en seks.
Het omgaan met pressie tot ongewenste seks.
Het herkennen van risicovolle situaties.
Het weten hoe en waar je hulp en steun kunt vinden.
Het weten hoe je veilig kunt vrijen.
Naast eventuele seksuele voorlichting, hebben ouders ook een invloed door het overbrengen van attituden en door hun eigen gedrag. De mate van toezicht die ouders bieden en de opvoedingsstijl beïnvloeden de seksuele activiteit van jongeren.
De ouders van de huidige generatie tieners, zijn van de generatie die zich in de jaren 70 en 80 afzetten tegen de traditionele normen en waarden van hun ouders. Hierdoor hebben ze waarschijnlijk zelf ook meer liberale ideeën over het seksuele gedrag van hun kinderen. De boodschap is echter wel heel anders voor jongens dan voor meisjes.
Zoons zagen hun ouders als liberaler dan dochters. Ouders gaven meer waarschuwingen over seks dan positieve berichten erover, maar voor dochters was dit verschil groter dan voor zoons.
De enige groep waarbij de attitudes van ouders invloed had op het seksueel gedrag van hun kind was de groep ouders met traditionele waarden over seks en die dit ook overbrachten op hun dochters. Deze dochters waren minder seksueel actief. Het seksuele gedrag van jongens hangt niet samen met goedkeuring van de ouders. Er is veel bewijs dat het gedrag van ouders meer invloed heeft op het seksuele gedrag van jongeren dan wat ouders zeggen.
Jongeren die seksueel actief waren hadden vaker niet-autoritatieve ouders, permissieve ouders en hadden vaker een gebrek aan steun van ouders. Jongeren die uit een hechte familie komen, werden later seksueel actief. Ook het aanwezig zijn van ouders op belangrijke momenten op de dag, zoals met etenstijd en voor het slapengaan is een beschermende factor, omdat jongeren vooral op die momenten steun zoeken.
Meisjes uit eenoudergezinnen beginnen op jongere leeftijd met seks. Dit kan te maken hebben met het gebrek aan toezicht van ouders, met de ouder als rolmodel of het kan samenhangen met de afwezigheid van de vader. Het gebrek aan toezicht lijkt in elk geval een belangrijke rol te spelen. Jongeren van wie de ouders voorafgaand aan de adolescentie hun kinderen meer in het oog hielden, werden op latere leeftijd seksueel actief.
Studies die kijken naar het gebrek aan hechtheid of steun vonden dat jongeren die al vroeg zelfstandig worden door de gebrekkige familiebanden hun seksuele activiteit ook beschouwen als onderdeel van die zelfstandigheid. Het kan echter ook zijn dat vroege seksuele activiteit van jongeren het gezin een beetje uit elkaar drijft. Voor jongens was aangeleerde terughoudendheid, zoals het uitstellen van beloning en impulscontrole een mediator tussen interactiepatronen in de familie en seksueel gedrag.
Ouders moeten dus emotionele steun bieden en attitudes overbrengen zodat hun kinderen goede keuzes omtrent seksualiteit kunnen maken, en ze onder andere door toezicht beschermen tegen schadelijk experimenteergedrag. Daarnaast is het gedrag van de ouders belangrijk, zij zijn immers een rolmodel.
Naast opvoeding geven ouders ook hun genen door aan hun kinderen. Genen beïnvloeden het uiterlijk en dus aantrekkelijkheid, wat invloed heeft op de mogelijkheid tot seks. Ook timing van de puberteit is deels genetisch bepaald, en vroege puberteit hangt samen met vroege seksuele activiteit.
Er is veel veranderd in de afgelopen jaren, waardoor de boodschappen van ouders over seks nu veel minder duidelijk zijn dan in de jaren 50. Hierdoor zijn adolescenten veel toleranter over seksuele diversiteit. Jongeren vinden vaker dat iedereen het op zijn manier moet doen, ook al is dat een manier die de jongere zelf niet prefereert.
In de adolescentie worden leeftijdsgenoten een belangrijkere invloed. Deze invloed kan op verschillende manieren plaatsvinden. Ten eerste kunnen jongeren van hun vrienden informatie over seks krijgen (hoewel niet altijd juist), wat een rol kan spelen bij seksgerelateerde beslissingen.
Ten tweede kunnen jongeren beïnvloed worden door de attitudes van hun leeftijdsgenoten over seks. Dit kan impliciet gebeuren, door bepaald gedrag te vertonen wat als rolmodel voor anderen kan gelden, of expliciet, via discussies, grapjes, en pesterijen.
Ook het erbij willen horen kan een invloed zijn van leeftijdsgenoten. Veel adolescenten willen zijn zoals populaire leeftijdsgenoten. Hierdoor kunnen jongeren seksueel gedrag gaan vertonen en de attitudes aannemen waarvan ze denken dat die gelden onder populaire jongeren. Echter hoeft invloed van peers niet altijd slecht te zijn, ze kunnen ook als rolmodel zijn voor gezond seksueel gedrag.
Hoewel jongeren veel informatie krijgen van elkaar en leren over seks, is het wel afhankelijk van het specifieke onderwerp. Ouders en gezondheidsvoorlichters werden gezien als meest gewaardeerde informatiebron met betrekking tot de medische aspecten van seks, zoals veilig vrijen. Leeftijdsgenoten werden hierin weinig betrouwbaar gevonden. Omtrent informatie over normatieve en emotionele aspecten van seksualiteit zouden leeftijdsgenoten waarschijnlijk een meer gewaardeerde informatiebron zijn.
Veel invloed van leeftijdsgenoten gaat door de overdracht van attitudes. Volgens de theory of reasoned action hebben de attitudes van anderen een belangrijke invloed in de intentie van een persoon om bepaald gedrag te vertonen. Er zijn echter genderverschillen in de invloed van leeftijdsgenoten, waarbij vrouwen meer vatbaar lijken. Zowel mannen als vrouwen hebben vaak vrienden met ongeveer evenveel seksuele ervaring, maar bij jongens hangt dit meer samen met hun hormoonspiegel en minder met de invloed van vrienden, terwijl dit voor meisjes andersom is.
Samengevat, leeftijdsgenoten praten veel met elkaar over seks, maar ze geloven niet alles wat ze horen. Bepaalde aspecten van seks worden eerder besproken met leeftijdsgenoten, zoals de emotionele en relationele kant. Ze zijn niet de beste bron voor accurate medische informatie. Leeftijdsgenoten beïnvloeden elkaars seksuele gedrag door modelling en het overdragen van attitudes.
Er is nog weinig bekend over de rol van de partner. Het hebben van een relatie met iemand die meer dan twee jaar ouder was, was geassocieerd met seksuele activiteit en meer ongewilde seksuele ervaringen. Meisjes spraken meer over seks met hun partner voordat ze voor de eerste keer seks hadden dan jongens, meisjes waren vaker verliefd op hun eerste sekspartner, voelden zich vaker gepusht om seks te hebben en hadden vaker spijt van hun eerste keer.
De bredere sociale context waarin een adolescent leeft, heeft een belangrijke invloed op het seksuele gedrag en de attitudes van jongeren. In het Westen is er door een langere overgang naar volwassenheid en het segregeren van jongeren een geïnstitutionaliseerde jongerencultuur ontstaan. De manier waarop jongeren denken, wat ze voelen en hoe ze zich gedragen zijn voor velen gelijk. Jongeren krijgen veel informatie over de seksuele gedragsregels vanuit deze subcultuur en dit komt vooral via de media tot jongeren.
Het kan zijn dat fictie gericht op adolescenten bijdraagt aan het creëren en in stand houden van bepaalde ideologieën omtrent sekseverschillen. Voor meisjes gaat dit bijvoorbeeld om dat ze aantrekkelijk en passief moeten zijn, terwijl jongens een veel gevarieerder repertoire hebben en niet per se seksueel aantrekkelijk moeten zijn. In tijdschriften komt dit thema veel naar voren, daarin wordt mannelijkheid weerspiegelt door een actieve opstelling, een gevoel van agency en controle hebben. Dit geldt ook voor videogames. Verreweg de meeste karakters zijn man, en de vrouwelijke karakters worden typisch met weinig verhullende kleding getoond.
In een inhoudsanalyse van tijdschriften vond Ward vijf terugkerende thema’s over seksualiteit. Het eerste is dat vrouwen zichzelf als seksueel aantrekkelijk moeten presenteren om zo mannelijke aandacht te krijgen. Het tweede thema is dat het onderhouden van relaties het domein van vrouwen is. Het derde thema gaat over verschillen tussen mannen en vrouwen, zoals de dubbele seksuele moraal. Het vierde thema ging over vrouwelijke seksualiteit als onduidelijk en conflicterend. Tenslotte werden bepaalde aspecten van vrouwelijke seksualiteit, zoals verlangen, niet besproken in de bladen.
Er is echter de laatste jaren wel veel veranderd in de tijdschriften voor jongeren. Naast liefde en romantiek worden nu meer onderwerpen besproken, zoals verlangens, homoseksualiteit en zelfbevrediging. Hierdoor krijgen jongeren niet alleen informatie over deze onderwerpen, maar wordt dit ook meer geaccepteerd.
Nog een verschil met vroeger, is dat mediabeelden omtrent seksualiteit veel explicieter zijn geworden. Of dit een schadelijke invloed is op de nog ontwikkelende seksualiteit van jongeren hangt af van wat er precies wordt laten zien. Uit beelden met seksueel geweld, exploitatie en haat jegens vrouwen spreken attitudes die ontmenselijkend zijn, dit zijn wel slechte invloeden.
Een andere nieuwe invloed is die van mobiele telefoons. Uit onderzoek blijkt dat er nog steeds traditionele genderrolpatronen zijn voor het mee uit vragen. Als meisjes de eerste stap zetten maken zij vaker gebruik van sms dan jongens.
De subcultuur is voor jongeren een belangrijk model voor wat als normaal en goed wordt gezien. Door de media worden deze ideeën en waarden zo snel verspreid, dat jongeren veel bewuste keuzes moeten maken of ze mee willen gaan in de huidige trends. De druk die hiermee gepaard gaat zou jongeren ertoe kunnen bewegen om seksueel actief te worden voordat ze hier eigenlijk aan toe zijn, uit angst dat ze anders geplaagd worden.
Een aanwijzing voor deze ervaren druk komt uit onderzoek dat een verband aantoont tussen de seksuele activiteit en de leeftijd waarop een jongere voor het eerst gemeenschap had en wat de adolescent denkt over de seksuele activiteit van andere jongeren. Tieners hebben echter de neiging om de seksuele activiteit van leeftijdsgenoten te overschatten. Dit heeft gevolgen voor het gedrag van de jongere, die graag erbij wil horen.
De media is een belangrijke informant over seksualiteit voor adolescenten. Seks is een veelvoorkomend thema in populaire media. Tegenwoordig is die seksualiteit ook behoorlijk expliciet afgebeeld, waarbij seks wordt laten zien in plaats van alleen geïmpliceerd. Hierdoor weten tieners op steeds jongere leeftijd wat seks is en hoe het gedaan wordt.
De populaire media portretteert een aantal thema’s omtrent seksualiteit. Ten eerste wordt in televisieprogramma’s de nadruk gelegd op recreatieve en ongebonden seks en minder op de emoties die met seks gepaard gaan en vaste relaties. Een tweede kenmerk van deze mediabeelden is het afbeelden van genderstereotypes, waarbij mannen een actieve rol innemen en vrouwen passieve slachtoffers zijn. De vrouw kan zichzelf niet redden, maar wordt gered door een man die zij beloond met aantrekkelijkheid.
Een ander mediagenre beeldt vrouwen af die hun eigen seksuele lusten willen bevredigen, in plaats van gericht te zijn op het plezier van de man. Deze vrouwen worden vaak als slechte wezens afgeschilderd, omdat zij ware liefde en het familieleven onderuit halen met hun gedrag.
Een derde filmgenre gaat over vrouwen als speeltjes, waarbij seks als handelswaar wordt gezien. Mannen worden ook stereotiep afgebeeld, waarbij opwinding bij mannen wordt afgeschilderd als iets waar ze weinig controle over hebben.
Tenslotte is er nog pornografie, een donkere kant in de huidige media. Jongeren krijgen erg makkelijk toegang tot pornografische beelden, hetzij moedwillig, hetzij per ongeluk. Voor jongens wordt het zien van porno als normaal en veelvoorkomend gedrag gezien, het is geaccepteerd binnen de jeugdcultuur. Weinig jongeren denken echter dat dit onder meisjes veel voorkomt.
Het zorgwekkende van porno is dat het hardcore beelden zijn, waar seksueel geweld een veelvoorkomend thema is. Blootstelling aan pornografie hangt samen met seksuele agressie jegens vrouwen, zowel in attitudes als in gedrag. Ook blootstelling aan seksueel getinte genres van tv-programma’s, zoals soapseries en videoclips, is geassocieerd met lossere en meer stereotypische attitudes ten aanzien van seksualiteit.
Echter hoeven deze invloeden niet negatief te zijn, sommige soaps besteden ook aandacht aan seksuele gezondheid en er zijn internetsites met goede informatie. Toch wordt in de media veelvuldig het beeld geschetst dat seks alleen voor aantrekkelijke jongeren is of dat geweld en uitbuiting normaal zijn.
Scholen hebben een belangrijke rol in het informeren van jongeren over seksualiteit. Zij bereiken de meeste jongeren en er zijn betrouwbare onderwijzers die informatie verstrekken. Een probleem is dat veel docenten niet getraind zijn voor het geven van seksuele voorlichting en dat er politieke druk wordt uitgeoefend op de inhoud van de voorlichting.
Vooral religieuze conservatieven in Amerika willen dat er alleen verteld wordt over het onthouden van seks (tot het huwelijk) als manieren om soa’s en ongewenste zwangerschappen te voorkomen. Deze onthoudingsprogramma’s worden op veel Amerikaanse scholen gegeven. Deze jongeren krijgen dus geen informatie over veilig vrijen, hoewel de meeste ouders vinden dat op scholen zowel over seksuele onthouding als over anticonceptie verteld moet worden.
Onderzoek naar de effectiviteit van deze seksuele onthoudingsinterventies kan op verschillende manieren worden bekeken. De eerste variabele is het aantal tienerzwangerschappen. Deze percentages zijn gedaald in de tijd dat deze interventies zijn ingezet, maar dit percentage ligt in de VS nog altijd veel hoger dan in andere Westerse landen, waar uitgebreidere seksuele voorlichting gegeven wordt. Bovendien is deze daling ook toe te schrijven aan beter anticonceptiegebruik onder seksueel actieve jongeren.
Een tweede maatstaf van de effectiviteit is het uitstellen van de seksuele initiatie. Hier is het bewijs onduidelijk over. Tieners die een eed aflegden geen seks voor het huwelijk te hebben, werden op latere leeftijd seksueel actief dan degenen die niet zo’n eed aflegden. Het kan echter zo zijn dat degenen die deze eed wilden afleggen sowieso al op latere leeftijd seks zouden hebben, omdat ze gemiddeld religieuzer zijn en later in de puberteit kwamen dan degenen die de eed niet aflegden.
Een derde criterium voor het beoordelen van de effectiviteit is de rol die de voorlichting speelt in het veranderen van attitudes. Hier lijkt geen bewijs voor te zijn. De voorlichting alleen gericht op seksuele onthouding is ‘preken tegen de bekeerde’, het heeft vooral effect op jongeren die toch al niet op jonge leeftijd seksueel actief zouden worden.
Tegenstanders van deze vorm van seksuele voorlichting zeggen dat het jongeren niet goed voorbereid op seksuele activiteit. Wanneer degenen die een onthoudingseed hebben afgelegd toch seksueel actief worden, zouden ze minder snel anticonceptiemiddelen gebruiken, ofwel vanwege schaamte en schuldgevoelens of omdat ze te weinig kennis hebben over veilige seks.
Er is dus weinig overtuigend bewijs dat voorlichting gericht op onthouding van seksuele activiteit de beste methode is. De zogenaamde ‘onthouding-plus’ methode, die zowel onthouding van seks als anticonceptie bespreekt, lijkt effectiever te zijn. Een andere methode die gebruikt wordt in seksuele voorlichting, is het minimaliseren van schade. Het idee hierachter is dat seks normatief gedrag is, dat adolescenten uiteindelijk toch gaan vertonen, maar dat jongeren wel de risico’s moeten kennen van bepaald gedrag en hoe ze daarmee om moeten gaan. Op deze methode is ook kritiek, namelijk dat het ongebonden seks toegankelijker maakt en te weinig nadruk legt op traditionele waarden.
De beste seksuele voorlichtingsmethodes zijn waarschijnlijk combinaties van elementen van al deze programma’s. Er moet informatie verstrekt worden over de keuzes omtrent seksuele gezondheid aan jongeren die al seksueel actief zijn, maar onthouding moet ook worden genoemd als optie. Uit onderzoek blijkt dat zulke seksuele voorlichting op scholen effectief zijn in het verminderen van het aantal tienerzwangerschappen, vooral als er ook informatie wordt gegeven over anticonceptie.
Seksuele voorlichting kan verschillende doelen hebben, dat is belangrijk bijvoorbeeld met betrekking tot de beoordeling van de effectiviteit. Sommige voorlichtingsprogramma’s hebben als doel om biologische kennis te vergroten, anderen richten zich op het maken van goede keuzes of leren bepaalde waarden omtrent seksualiteit. Bij het eerste doel zal de gewenste uitkomst toegenomen kennis zijn, bij de andere doelen zal de gewenste uitkomst verantwoordelijk seksueel gedrag zijn. Het kan gecombineerd worden, waarbij het doel is om de jongere een handelingsscript mee te geven voor seksuele situaties.
Een goede benadering is de zogenaamde ‘volledige school benadering’. Hierbij wordt niet alleen seksuele voorlichting gegeven, maar is er aandacht voor het hele schoolbeleid, zoals de impliciete boodschappen van docenten en leerlingen, en steun vanuit de school. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er na een voorlichting over seksueel geweld de mogelijkheid tot begeleiding wordt geboden aan scholieren die dat nodig hebben. Seksuele gevoelens worden in dit programma als normaal gezien, met aandacht voor het maken van goede beslissingen omtrent seksueel gedrag. Ook is er aandacht voor seksuele diversiteit. Om dit programma succesvol te laten zijn, moeten docenten voldoende kennis verwerven en moeten ze in staat zijn dit succesvol en zonder ongemakkelijkheid over te brengen op de scholieren.
Religieuze jongeren zijn minder vaak seksueel actief voor het huwelijk. Een reden hiervan is natuurlijk omdat veel religies seksuele onthouding tot het huwelijk aanmoedigen. Bovendien hebben religieuze jongeren vaak ook religieuze vrienden. Hierdoor versterken de normen en waarden in de vriendengroep de normen en waarden van het geloof.
Er zijn aanwijzingen dat deze samenhang ook de andere kant op gaat. De seksuele activiteit en attituden van jongeren beïnvloeden de religiositeit, dus jongeren die seksueel actief worden, nemen af in de mate van gelovigheid. Religie is niet het enige kader om te denken over seksualiteit, bijvoorbeeld de media en de jongerencultuur kunnen deze functie ook hebben.
Veel landen hebben wetten omtrent seksueel gedrag. Deze wetten zijn belangrijk om te bepalen wat we normaal en afwijkend seksueel gedrag onder adolescenten vinden. Een voorbeeld van zo’n wet is de wet die bepaalt onder welke leeftijd seks illegaal is. Deze wetten geven aan dat wij het goed vinden om jongeren te beschermen tegen seks voordat ze hier klaar voor zijn en dat erkend wordt dat seks op te jonge leeftijd schadelijke effecten kan hebben. Vaak wordt het als ernstiger gezien als een ouder persoon seksueel contact heeft met een minderjarige dan wanneer twee minderjarigen met elkaar naar bed gaan.
Een andere wet die invloed heeft op het seksuele gedrag van adolescenten, is die waarin wordt bepaald op welke leeftijd een persoon medisch als volwassene wordt gezien. Deze wet regelt bijvoorbeeld vanaf welke leeftijd een persoon medische behandelingen kan ondergaan zonder toestemming van de ouders en wanneer de arts zich aan het beroepsgeheim moet houden. Deze wet is belangrijk voor seksueel gedrag van jongeren, onder andere bij soa consulten, abortus en anticonceptie. Het idee hierachter is dat wanneer jongeren seksueel actief worden, ze dat beter veilig kunnen doen.
Wetten hebben niet alleen een invloed door bepaalde dingen strafbaar te maken, maar zij beïnvloeden ook de normen en waarden ten aanzien van seksualiteit in de samenleving. Andersom worden de wetten ook beïnvloed door de normen en waarden. De wet weerspiegelt de expliciete seksuele moraal van de samenleving.
Door globalisering zijn er steeds meer overeenkomsten tussen jongeren uit verschillende culturen. Deze wereldwijde jeugdcultuur gaat vaak samen met een meer westers individualisme. Hierdoor worden de westerse ideeën over seks ook wereldwijd verspreid. Natuurlijk zijn er nog steeds erg veel verschillen in omstandigheden, culturele normen en waarden, scholing, gezondheidszorg, allerlei factoren die de seksuele attitudes en gedragingen beïnvloeden.
Over seksualiteit van westerse adolescenten is veel bekend, in tegenstelling tot jongeren uit niet-westerse landen. In Aziatische landen wordt seks voor het huwelijk niet geaccepteerd en wordt er weinig open over gepraat. Toch verwesteren deze jongeren ook en is het een behoorlijke minderheid die toch seks heeft voor het huwelijk. Deze verwestering zorgt aan de ene kant voor een vermindering van problemen zoals een gebrek aan anticonceptiemiddelen en ongelijkheid, maar het kan ook leiden tot het afbreken van traditionele normen en waarden in bepaalde culturen.
In het traditionele mannelijke rolpatroon was de man een werkende kostwinner en hoofd van het gezin. Mannen moesten onafhankelijk, dapper en assertief zijn. Volgens het traditionele vrouwelijke rolpatroon waren vrouwen er voor de zorg voor kinderen, huishouden en gevoelig zijn voor andermans emoties. Vrouwen moesten warm en afhankelijk zijn. Mannen moesten seks initiëren, vrouwen moesten instemmen en er mooi uitzien voor het plezier voor de man, maar ondertussen in het openbaar respectabel overkomen. Hoewel deze rolpatronen veel zijn veranderd, zijn ze voor seksualiteit nog redelijk in tact.
Mannen hechten meer waarde aan plezier, het veroveren, het behagen van een partner en het loslaten van spanning als redenen om seks te hebben. Vrouwen hechten meer waarde aan emotionele nabijheid als reden voor seks. Voor mannen zijn de angst voor afwijzing en angst voor aids redenen om geen seks te hebben. Angst voor zwangerschap, weinig interesse en plezier in seks waren voor vrouwen meer genoemde redenen om af te zien van seks.
Jongens gebruiken geslachtsgemeenschap om aanzien te verwerven en volwassen over te komen, terwijl meisjes gemeenschap hebben uit liefde en om meer intimiteit te hebben. Daarom hebben jongens liever seks met iemand die ze niet goed kennen, hebben ze meer bedpartners en kunnen ze seks en liefde makkelijker los van elkaar zien.
De meest voorkomende gevoelens en motivaties voor de eerste keer waren bij jongens nieuwsgierigheid en genot en bij meisjes nieuwsgierigheid en het gevoel er klaar voor te zijn. Jongens noemden dus seksuele opwinding als reden om seks te hebben, maar meisjes niet. 55% van de redenen om seks te hebben werden gedeeld door iedereen, waarbij vooral liefde veel genoemd werd.
De meeste dakloze meisjes (71%) vonden liefde, zorg en gevoelens een belangrijke reden voor seks, tegenover slechts 15% van de dakloze jongens. Dakloze jongens hadden vooral seks voor genot en plezier. De verwachtingen van deze jongens en meisjes komen dus niet overeen, dakloze meisjes zoeken iets dat hun waarschijnlijke partners niet konden geven. Veel dakloze jongens wezen romantische waarden af. Deze meisjes zoeken liefde in seksueel contact, wat ze niet krijgen, wat vervolgens hun eigenwaarde omlaag haalt en ze nog afhankelijker maakt.
Onder tieners uit de middenklasse en hoger opgeleide jongeren is er een steeds kleiner verschil tussen de redenen die jongens en meisjes opnoemen voor seksuele activiteit. Jongens noemen vaker relationele motieven en meisjes erkennen vaker dat genot en seksuele opwinding voor hen redenen zijn om seks te hebben.
De verschillen tussen jongens en meisjes worden vaak toegeschreven aan verschillen in libido. De testosteronspiegel in jongens hangt samen met hun seksuele activiteit, wat een aanwijzing is dat hormonen libido beïnvloeden. Meisjes hebben veel minder testosteron dan jongens.
De uitscheiding van de neuropeptiden oxytocine en vasopressine wordt gereguleerd door respectievelijk oestrogeen en testosteron. Oxytocine hangt samen met genot tijdens seksuele opwinding en orgasme bij zowel mannen als vrouwen. Vasopressine wordt alleen bij mannen uitgescheiden tijdens opwinding. Oxytocine is geassocieerd met liefde, hechting en bescherming. Oxytocine komt vrij tijdens seks, maar meer bij vrouwen dan bij mannen, wat een reden kan zijn waarom bij vrouwen seks en liefde meer verbonden met elkaar zijn dan bij mannen.
Het lastige is dat er een interactie-effect is tussen hormonen en sociale factoren in het voorspellen van seksueel gedrag. Bij meisjes hangt het testosteronniveau samen met seksuele interesses, maar niet met gedrag. Dit kan erop wijzen dat meisjes hun seksuele drift minder uiten dan jongens. Meisjes geven niet graag toe dat ze seksuele verlangens hebben, uit angst voor hun reputatie.
Een aantal feministen hadden een ander standpunt, namelijk dat het libido van vrouwen alleen lager lijkt dan die van mannen omdat er sprake is van een machtsverschil, dat ertoe leidt dat seksualiteit wordt vormgegeven zoals mannen dat fijn vinden. Een voorbeeld is de nadruk op penetratie, wat vaak voor mannen fijner is dan voor vrouwen. Hierdoor nemen vrouwen passievere rollen aan en zijn minder geïnteresseerd in seks.
Er is geen sociaal geaccepteerde manier waarop vrouwen hun seksuele interesse kunnen uiten. In seksuele voorlichting worden meisjes vaak gewaarschuwd voor de gevaren van seksuele gevoelens en wordt ze geleerd dat vrouwen die hun lust uiten als sletten kunnen worden gezien.
Jongens rapporteren meer seksueel gedrag, inclusief zelfbevrediging, dan meisjes en worden opgewonden door meer verschillende seksuele stimuli. Het libido van meisjes zou diffuser zijn en zou makkelijker worden afgewenteld op andere relaties, zoals vriendschappen. Voor meisjes zou intimiteit belangrijker zijn in de uiting van seksualiteit. Een moeilijkheid is echter dat meisjes nog steeds de neiging hebben hun seksuele gedrag te onderrapporteren.
De overtuiging bestaat dat het libido van de man moeilijk te controleren valt als hij eenmaal opgewonden is. De overmacht van het mannelijk libido is ook terug te zien in excuses voor gedwongen seksuele handelingen, zoals dat het meisje zich dan maar niet zo uitdagend had moeten kleden. Hiermee wordt eigenlijk gezegd dat het van jongens niet verwacht kan worden dat ze zich inhouden en respectvol zijn naar meisjes als zij opgewonden zijn, en dat het de verantwoordelijkheid van de vrouw is om de situatie onder controle te houden. Veel jongeren dachten dat meisjes hun libido beter onder controle hadden omdat ze zich verantwoordelijker gedragen of omdat ze sowieso al een lager libido hadden.
De dubbele seksuele moraal bestaat nog steeds. Seksueel gedrag van vrouwen wordt nog steeds onderdrukt omdat vrouwen bang zijn als slet bestempeld te worden. Reputatie is erg belangrijk voor meisjes, dus zij uiten hun seksuele verlangens vaak alleen in een vaste relatie. Seks voor het huwelijk is voor beide geslachten geaccepteerd, maar meisjes moeten hier alsnog voorzichtig mee omgaan, terwijl jongens juist aangemoedigd worden tot seksuele activiteit, hun reputatie wordt hierdoor juist beter.
Meisjes gaan met deze dubbele standaard om door hun seksuele ervaringen te romantiseren, waardoor ze deze ervaringen kunnen interpreteren als uitingen van liefde. Dit kan echter leiden tot verdriet en verkeerde ideeën, omdat de verwachtingen van jongens en meisjes over hun seksuele verkeer niet overeenkomen.
Echter zijn de seksuele attitudes de laatste jaren wel permissiever geworden. Niet alle seksueel actieve meisjes worden sletterig gevonden, alleen wanneer ze te veel seks, met te veel mensen of op een te jonge leeftijd hadden. In een onderzoek bleek ruim de helft van de zestienjarigen hetzelfde te denken over jongens met losse seksuele contacten als over zulke meisjes.
Meisjes zagen hun seksuele partner vaker als iemand waarmee ze een relatie hadden, terwijl jongens hun seksuele partner vaker als een losse partner zagen. Relaties in de adolescentie zijn vaak kort en losjes gedefinieerd, dus waarschijnlijk ligt de interpretatie van de jongens dichter bij de werkelijkheid.
Bijna alle meisjes in een onderzoek zeiden te verwachten dat zowel zijzelf als haar partner monogaam zou zijn in een lange relatie. De meeste jongens verwachtten trouw van hun partner, maar waren minder strikt als het aankomt op hun eigen gedrag. Hoewel ze dus zichzelf als minder trouw bestempelden, hadden jongens wel vaker agressieve reacties op vreemdgaan van hun partner.
15% van de meisjes gaf niets te doen als ze ontdekten dat hun partner vreemdging. Zij zouden dus een stereotiepe passieve rol aannemen. Dit kan erop duiden dat deze meisjes accepteren dat zij minder macht hebben in de relatie.
Natuurlijk zijn er ook positieve kanten van seksualiteit in de adolescentie, zoals bijvoorbeeld romantiek. Uit het Amerikaanse longitudinale onderzoek naar gezondheid onder adolescenten bleek dat ongeveer 65% van de adolescenten tussen 12 en 18 jaar een romantische relatie heeft gehad. Ruim de helft van deze relaties duurde een jaar of langer. Driekwart van de adolescenten had de ouders van hun partner ontmoet.
Relaties kunnen de jongeren positieve leerervaringen geven over henzelf en over de omgang met romantische partners. Het heeft veel positieve effecten, zoals een beter zelfvertrouwen en zelfbeeld, het kan de status van de adolescent verhogen en het kan een veilige kans bieden om te experimenteren met seks. Maar er zijn ook negatieve effecten. Soms kan het identiteitsvorming in de weg staan door te vroeg te settelen of de relatie kan leiden tot ongewenste of gedwongen seksuele handelingen.
Onveilige hechting hangt samen met minder goede romantische relaties. Angstig gehechte jongeren vinden zichzelf minder aantrekkelijk, werden op jongere leeftijd seksueel actief en hadden meer bedpartners dan veilig gehechte jongeren. Deze angstig gehechte jongeren hadden vaker heel sterke gevoelens van liefde voor hun partner, maar gaan toch vaker vreemd. Zij hadden vaker seks uit angst hun partner te verliezen. Veilig gehechte jongeren zijn veerkrachtiger bij het uitgaan van de relatie en zij kunnen beter omgaan met vrijgezel zijn.
Onbeantwoorde liefdes kunnen soms leiden tot acting out gedrag, zoals stalking of internaliserende problemen, zoals een verminderd zelfvertrouwen, depressie, stress en het is ook gerelateerd aan recente katers. Niet alleen de afgewezen persoon voelt zich slecht, de ander voelt zich vaak schuldig dat hij iemand heeft gekwetst of is bang voor negatieve gevolgen, zoals achterna gezeten worden.
Ook het vreemdgaan van de partner kan een negatieve invloed hebben op het welzijn van een adolescent. In de adolescentie is een van de taken het vormen van een identiteit door te experimenteren met volwassen rollen, wat kan worden vormgegeven door het hebben van meerdere romantische partners. Aan de andere kant vereist de taak tot het verkrijgen van intimiteit dat je je bindt aan een ander.
Ongeveer 12 procent van de jongeren met een relatie wordt soms door hun partner beledigd in het bijzijn van anderen, bijna 20 procent wordt uitgescholden door de partner, 8% wordt geduwd en 3 procent werd bedreigd met geweld. Zowel de daders als de slachtoffers van dit relatiegeweld onder jongeren hadden vaker kindermishandeling meegemaakt en hadden vaker problemen met middelengebruik.
De sociale constructies van liefde zijn ook van invloed op het gedrag van jongeren. In de westerse cultuur is het kiezen voor een partner uit liefde essentieel, maar in andere culturen is dit niet zo vanzelfsprekend. In China bijvoorbeeld, worden romantiek en liefde gezien als ondergeschikt aan het belang van de groep, zoals de familie. Liefde wordt gezien in het kader van verantwoordelijkheid naar de ouders toe.
Knee heeft vijf componenten van romanticisme geïdentificeerd. Het gaat om het geloof dat liefde alles overwint, er maar één ware liefde voor een persoon is, dat de geliefde hoge verwachtingen waar maakt, dat liefde op het eerste gezicht mogelijk is en dat ware liefde wordt gevonden door het hart te volgen, en niet het verstand. Romantiek is in collectivistische, traditionele en minder geïndustrialiseerde landen minder belangrijk, omdat familieverplichtingen en sociale verwachtingen de partnerkeuze beperkt.
Volgens Erikson was ontwikkeling van intimiteit en een vaste relatie aangaan een taak voor in de vroege volwassenheid. Intieme relaties worden vaak begonnen uit verliefdheid. Bij verliefde adolescenten is de uitkomst niet altijd intimiteit. Het komt vaak voor dat in de vroege tienerjaren verliefdheid ontstaat op helden en beroemdheden. Dit kan goed zijn voor het ontwikkelen van een zelfconcept. Bij deze verliefdheden kan worden geëxperimenteerd in fantasie, waardoor er geen risico is voor het zelfvertrouwen voor de jongere.
Jongens zien hun eerste seksuele ervaringen vaak als leermomenten en experimenten. Het draagt bij aan hun zelfdefiniëring en het wordt niet zozeer ervaren in termen van emotionele nabijheid met een ander. Meisjes gaan er echter vaak vanuit dat seks en liefde samen gaan. Door deze uiteenlopende verwachtingen kunnen jongeren gefrustreerd of gekwetst raken.
Meisjes zijn wellicht beter in staat om goed om te gaan met intieme relaties door hun ervaringen met vriendinnen. Jongens ondernemen vaak activiteiten met hun vrienden, en hebben weinig of geen intieme gesprekken. Meisjes daarentegen praten veel over wie ze zijn, over hoe ze overkomen, over gevoelens. Dit zijn intieme, op relaties georiënteerde gesprekken.
Bij het onderhandelen over seksuele activiteit is het van belang dat beide partners goed met elkaar kunnen communiceren over seks. Door een goede communicaties begrijpen ze elkaars behoeftes beter, kunnen ze misverstanden voorkomen en kunnen ze het hebben over anticonceptiegebruik.
31 procent van de jongens, maar slechts 9 procent van de meisjes in de late adolescentie had het gevoel dat ze niet in staat waren seksuele handelingen van hun partner te weigeren. Jongens hadden ook minder vertrouwen dat ze seks konden hebben zonder geslachtsgemeenschap. Jongens voelden zich minder in staat seksueel in te houden, hun partner te vragen om te wachten, om seks te weigeren als ze het niet wilde en om onervarenheid toe te geven dan meisjes.
Meisje durfden minder goed iemand mee op date te vragen of om aan hun partner te vragen of ze hen seksueel wilden stimuleren dan jongens. Meisjes hadden ook een minder goed seksueel zelfvertrouwen.
Het gebrek aan duidelijke communicatie in relaties tussen adolescenten vormt een risico op ongewenste seks of seks waar ze later spijt van krijgen. Onduidelijke signalen op het seksuele vlak heeft een functie, het beschermt jongeren tegen het gevoel van afwijzing en de jongere hoeden voor onjuiste aannames over hoe het contact gaat verlopen. Aan de andere kant kan de situatie door beide partijen verkeerd geïnterpreteerd worden.
Ook op het gebied van eerlijkheid over andere partners schiet de communicatie soms tekort. Jongeren lijken ervan uit te gaan dat het moeilijk is een relatie op te bouwen als de partner te veel weet over het verleden van de partner en partners ernaast. Dit gebrek aan eerlijkheid kan leiden tot jaloezie, verdriet en gevoelens van verraad en heeft bovendien belangrijke consequenties voor condoomgebruik.
Mannen en vrouwen communiceren op een andere manier. Hierdoor kunnen ook misverstanden ontstaan, zoals de woorden van de ander afdoen als onbelangrijk of niet begrijpen wat er gezegd wordt omdat het op een indirecte manier gebracht wordt of dat weinig gesprekken over gevoelen worden opgevat als het hebben van weinig gevoelens.
Communicatieve misverstanden zijn op seksueel gebied nog waarschijnlijk, vanwege de emotionele lading. Mythes over seks kunnen worden versterkt door de communicatieverschillen. Vanwege hun onervarenheid zijn adolescenten hier nog gevoeliger voor
In dit hoofdstuk is duidelijk geworden dat jongens en meisjes op een andere manier hun seksuele wereld vormgeven. Dit komt wellicht voort uit biologische verschillen, maar het kan ook komen door verschillende socialisering, machtsverschillen of door interacties hiertussen. Adolescenten moeten hun eigen seksualiteit vormgeven, en tegelijkertijd leren over romantiek en het seksueel omgaan met een partner. Stereotiepe genderrollen en sociale en culturele normen, waarden en gedragsregels over seksualiteit en romantiek spelen hierbij ook allemaal een rol.
De focus van seksualiteit onder jongeren ligt bijna alleen maar op wat acceptabel heteroseksueel contact is. De laatste tijd is er meer interesse gekomen in homoseksuele jongeren. Dit komt vooral voort uit gezondheidsoverwegingen, zoals de aidsepidemie.
Hoe homoseksualiteit zich ontwikkelt is in recente jaren van een verleden van stigma’s verandert in acceptatie en begrip. Echter wordt het door veel mensen nog steeds gezien als onnatuurlijk en problematisch. Erachter komen dat je homoseksueel bent, kan een groot persoonlijk probleem zijn doordat er veel sociale afkeuring is. Deze jongeren worden nog altijd gediscrimineerd en soms mishandeld, wat een negatieve invloed heeft op hun psychische en lichamelijke gezondheid. Toch is er veel verbeterd, veel jongeren accepteren een homoseksuele identiteit als een goede levensstijl.
Homoseksuele handelingen werden eeuwenlang gezien als een misdaad. Homoseksualiteit stond niet zozeer in de wet, want het werd niet gezien als kenmerken van een bepaald persoon, maar als een mogelijkheid tot zondigen in alle mensen. Lesbische seks werd nauwelijks als een optie erkend.
Vanaf het begin van de twintigste eeuw werd homoseksualiteit gemedicaliseerd. Het werd gezien als een ziekte, dat kon worden onderzocht en behandeld. Toen deze behandelingen niet bleken te werken werd homoseksualiteit gezien als een psychische aandoening. Pas in 1973 werd onder druk van de homogemeenschap homoseksualiteit uit het handboek van psychische stoornissen van de American Psychiatric Association gehaald.
Homoseksualiteit en heteroseksualiteit worden nu door sociale wetenschappers niet meer gezien als fundamenteel anders. Seksualiteit wordt gezien als ingebed in een gevarieerde en complexe samenstelling van culturele en sociale invloeden die continu in ontwikkeling zijn. Homoseksualiteit wordt in dit kader gezien als een fenomeen dat op verschillende manieren geuit kan worden in verschillende culturen en in verschillende historische contexten.
De maatschappelijke veranderingen en het ontstaan van aids heeft invloed gehad op de sociale omgeving waarin homoseksuele jongeren voor hun gevoelens uit komen en op de vragen die aan deze jongeren gesteld moeten worden. Er is nu bijvoorbeeld meer aandacht voor veilig vrijen.
Het begrip homoseksualiteit omvat zowel seks met mensen van hetzelfde geslacht als romantische en emotionele gevoelens, fantasieën en een gevoel van identiteit. Een homoseksueel persoon heeft vooral erotische, psychologische en sociale interesse in personen van het andere geslacht, ook al wordt dit niet altijd geuit.
Er zijn drie aspecten van seksualiteit die moeten worden onderscheiden. Seksuele oriëntatie betekent iemands seksuele voorkeur, bijvoorbeeld homoseksueel, biseksueel of heteroseksueel. Dit is een vast patroon van seksuele aantrekking tegenover personen van een bepaald geslacht, en omvat fantasieën en emotionele romantische gevoelens.
Seksuele identiteit gaat over hoe iemand zijn seksuele zelf omschrijft en hoe diegene dat naar de buitenwereld presenteert. Vaak is de seksuele identiteit een uiting van iemands seksuele oriëntatie, maar soms loopt dit uit elkaar. Sommige homoseksuele personen kiezen ervoor om hun aantrekking te negeren en een heteroseksuele identiteit aan te nemen.
Het derde aspect is seksuele gedragingen. Los van seksuele oriëntatie en identiteit is het niet ongebruikelijk dat mensen seks hebben met personen van beide geslachten. Vooral bij adolescenten ligt hun seksualiteit nog niet helemaal vast en komt veel tijdelijk seksueel experimenteergedrag voor.
Biseksualiteit is aantrekking tegenover personen van beide geslachten dat ook in de volwassenheid nog bestaat. Een biseksueel persoon hoeft niet altijd partners te hebben van beide geslachten, maar dan blijft de aantrekkingskracht nog wel bestaan. Het kan ook een voorbijgaande seksuele identiteit zijn in een overgangsfase totdat iemand definitief kiest voor personen van een bepaald geslacht.
Homoseksueel gedrag, fantasieën en onzekerheid over de seksuele oriëntatie zijn allemaal redelijk veel voorkomend in de adolescentie. Er is echter maar een kleine minderheid die uiteindelijk een homoseksuele identiteit aanneemt.
Troiden heeft de ontwikkeling van een homoseksuele identiteit geclassificeerd in vier fases. In de sensitisatiefase, die meestal voor de puberteit begint, hebben deze kinderen vaak ervaringen die ervoor zorgen dat homoseksualiteit wordt gezien als iets dat voor hen persoonlijk relevant is. Dit kunnen bijvoorbeeld vrouwelijke trekjes bij jongens zijn of mannelijke voorkeuren bij meisjes.
De tweede fase is verwarring over de seksuele identiteit. Dit begint in de vroege adolescentie als de jongeren gaan nadenken over het feit dat hun gevoelens of gedragingen gezien kunnen worden als een uiting van homoseksualiteit. Er zijn verschillende copingsstrategieën om met deze verwarring om te gaan, bijvoorbeeld ontkenning, vermijding of acceptatie.
De derde fase is het veronderstellen van een identiteit. De homoseksuele identiteit wordt een persoonlijke identiteit en een identiteit die aan lesbische of homoseksuele vrienden wordt geuit. De jongere gaat om met andere homo’s, begint te experimenteren met homoseksueel gedrag en verkent de subcultuur. In eerste instantie wordt deze homoseksuele identiteit meer gedoogd dan echt geaccepteerd.
De laatste fase is het verbinden aan de identiteit, commitment. In deze fase wordt de homoseksualiteit aangenomen als een manier van leven. Het wordt nu makkelijker en aantrekkelijker om homoseksueel te zijn dan om te proberen een heteroseksuele identiteit vast te houden. De seksualiteit en de emotionele kant fuseren, homoseksualiteit wordt gezien als een geldige identiteit die voldoening geeft.
Een punt van kritiek op Troiden is dat het gaat over het verleden zoals volwassenen die zich herinneren. Herinneringen van anders zijn uit de kindertijd kunnen in de volwassenheid zo geïnterpreteerd worden tegen het licht van de huidige kennis. Om meer duidelijkheid te krijgen over de ontwikkeling van een homoseksuele identiteit zijn longitudinale onderzoeken nodig die deze jongeren volgen in het coming out proces en de ervaringen die zij gaandeweg meemaken.
Al lange tijd houdt de vraag hoe homoseksualiteit ontstaat sociale wetenschappers bezig. Vroeger ging deze vraag samen met de zoektocht naar een behandeling tegen homoseksualiteit. Eind negentiende eeuw begon men met het zoeken naar een fysiologische oorzaak, maar er bleken geen lichamelijke verschillen te zijn tussen hetero’s en homo’s, en ook een aangeboren gebrek kon niet worden gevonden.
Er waren twee belangrijke fysiologische verklaringen voor homoseksualiteit. De eerste richtte zich op de rol van geslachtshormonen. Een blootstelling aan te weinig mannelijke hormonen of aan te veel vrouwelijke hormonen zou een man homoseksueel maken. Er is hier weinig bewijs voor. De tweede verklaring ziet een andere hersenstructuur als de oorzaak. Le Vay ontdekte een verschil in breinstructuur tussen homoseksuele en heteroseksuele mannen. Er is meer onderzoek nodig om deze verschillen te linken aan de ontwikkeling van een seksuele oriëntatie. Een homogen is tot nu toe niet gevonden.
Een andere benadering zijn psychosociale verklaringen, die verschillende levenservaringen en factoren in de samenleving zien als verklaringen voor homoseksualiteit. Freud geloofde dat mensen van nature biseksueel zijn, en dat zij eerst door een homoerotische fase gaan voordat ze een heteroseksuele oriëntatie ontwikkelen.
Homoseksualiteit ontstond volgens hem als gevolg van fixatie in de homoerotische fase, wat vooral kon gebeuren als een jongen een slechte band met zijn vader, maar een heel hechte relatie met zijn moeder had. Het bewijs hiervoor is niet eenduidig en het verband zou ook andersom kunnen zijn, dat die relaties ontstaan als gevolg van de homoseksualiteit. Er is niet één factor in de familie die kan worden gezien een oorzaak van een bepaalde seksuele oriëntatie.
Volgens de labeling theorie kunnen bepaalde gedragingen door anderen worden gezien als afwijkend. Het belangrijkste daarbij is dat de persoon die dat bepaalde gedrag vertoont, zichzelf als afwijkend gaat zien. Het sociaal constructionisme is een derde belangrijke stroming. Deze gaat ervan uit dat homoseksualiteit ontstaat als gevolg van sociale relaties en sociale handelingen.
In sommige van deze psychosociale verklaringen van homoseksualiteit lijkt besloten te zitten dat homoseksualiteit niet een permanente staat is, maar dat het veranderbaar is. De meeste therapeuten zijn tegenwoordig echter van mening dat het niet echt mogelijk en ook niet wenselijk is om iemands seksuele oriëntatie te veranderen.
Er bestaat de overtuiging dat homoseksualiteit een slechte tweede keus is voor mensen die geen goede heteroseksuele ervaringen hebben. Hoewel veel homoseksuele personen ook heteroseksuele ervaringen hebben gehad, voelden zij zich wel anders daarbij en vonden ze het minder prettig dan heteroseksuelen.
Ook is er de mythe dat homoseksualiteit begint doordat jongeren worden verleid door een ander persoon. De eerste homoseksuele ervaringen van jongeren worden echter typisch gedaan met leeftijdsgenoten. Homoseksuele jongeren hadden minder vaak een eerste seksuele ervaring met een ouder persoon of met een vreemde dan heteroseksuele jongeren.
Het is niet ongewoon dat adolescenten twijfelen over hun seksuele geaardheid, maar deze twijfel neemt af als jongeren ouder worden en meer seksuele ervaringen opdoen. Bijna 26 procent van de twaalfjarigen was onzeker over hun geaardheid, tegenover slechts 5 procent van de achttienjarigen. De twijfelende adolescenten hadden meer homoseksuele fantasieën en aantrekkingen en minder heteroseksuele ervaring.
Sinds het onderzoek van Kinsey werd aangenomen dat er homoseksualiteit minder voorkomt onder vrouwen dan onder mannen. Dit hoeft echter niet per se waar te zijn. Vrouwen ontwikkelen gevoelens voor andere vrouwen gemiddeld op een latere leeftijd dan mannen en zijn dus ook ouder wanneer ze gaan twijfelen over hun geaardheid.
Dempsey en collega’s concludeerden de seksuele gevoelens, gedragingen en identiteit van jonge vrouwen wat losser is. Zij experimenteren vaker met lesbische gevoelens tegelijk met heteroseksuele relaties. Vanwege de relatieve onzichtbaarheid van een lesbische identiteit ontstaat daardoor soms verwarring over wat deze experimenten betekenen voor de toekomst.
Een minderheid van de jongeren met homoseksuele fantasieën, gedragingen of aantrekking hebben in de adolescentie al een homoseksuele identiteit. Veel van hen, vooral lesbiennes, erkennen deze gevoelens en identificeren zich pas als homoseksueel in hun twintiger jaren.
Het stereotype beeld van homoseksuelen als zoekend naar losbandigheid en zoeken naar veel wisselende seksuele contacten is niet juist. Ook deze jongeren zien een vaste relatie als een ideaal, net als heteroseksuele jongeren. Op de meeste gebieden is er geen verschil tussen homoseksuele en heteroseksuele jongeren. Alleen hun seksuele oriëntatie en hoe zij als gevolg daarvan worden behandeld is een verschil.
Uit de kast komen is een belangrijke taak voor jonge homo’s. Dit kan een risicovolle ervaring zijn, omdat niet iedereen het even goed accepteert. De meeste jongeren vertellen het eerst aan hun beste vriend in plaats van hun ouders. Ook het internet wordt veel gebruikt voor de coming out, omdat het een goede plaats is om te oefenen voordat het in het echte leven wordt verteld.
Homofobie kan soms leiden tot mishandeling of zelfs moord, dus het uiten van homoseksualiteit kan ernstige gevolgen voor de gezondheid hebben. Deze jongeren zijn veel vaker dan gemiddeld dakloos en veel gebruiken alcohol en drugs. Ook gepest worden en andere vormen van slachtofferschap komen veel voor. Dit kan leiden tot psychische problemen en suïcidaliteit. Homoseksuele jongeren hebben een zes keer grotere kans om zelfmoordpogingen te doen. Een onderzoek uit de Verenigde Staten vond dat 42 procent van de homoseksuele jongeren een zelfmoordpoging had gedaan.
Ook in taal komen veel beledigingen naar homoseksualiteit voor. Het gebruik van deze woorden, zoals flikker of pot, is slecht voor de psychische gesteldheid van homoseksuele jongeren omdat hun geaardheid hierdoor wordt gepresenteerd als iets slechts en schaamtevols. Het vermijden van gedrag dat kan worden opgevat als homoseksueel is een subtiele uiting van homofobie. Dit kan een invloed hebben op de mate van intimiteit in een vriendschap.
Op scholen komt veel homofobie voor. Docenten zijn soms medeplichtig aan homofoob gedrag, zowel direct als indirect, door scholieren niet tegen te houden in hun gedrag. Dit probleem komt deels doordat de docenten niet goed begrijpen waar homoseksuele jongeren tegenaan lopen, waardoor zij geen goede begeleiding kunnen bieden.
Het is goed om in het licht van deze soms vijandige sociale omgeving te zien dat de meeste homoseksuele jongeren geen psychische problemen hebben. Een strategie die deze jongeren gebruikten was om veilige plekken te vinden of te maken waarin ze zich fijn voelen. Naast ontwikkelingen op persoonlijk niveau, is er ook in de samenleving een verandering in opkomst, waarbij er homoseksualiteit meer en meer geaccepteerd wordt.
De focus van seksuele gezondheid ligt vooral op ziektepreventie het voorkomen van HIV/aids. De invloed van andere soa’s werd tot kortgeleden genegeerd. Infecties als HIV/aids worden al heel lang erkent en op moreel gebied beoordeeld. Sekswerkers werden vaak gezien als bronnen van infecties als HIV. De soa’s werden vaak gezien als vies en beschamend, zelfs tot aan het einde van de twintigste eeuw bleven jongeren zo denken. Dit heeft ervoor gezorgd dat behandelingen vaak werden uitgesteld waardoor het probleem alleen maar erger werd.
Ondanks veel lesprogramma’s die veilige seks aanmoedigen is er weinig veranderd. Bepaalde soa’s komen zelfs steeds vaker voor. In westerse landen krijgen vooral adolescenten en jongvolwassenen soa’s. Na HIV is chlamydia de meest voorkomende soa. Het is moeilijk erachter te komen hoeveel mensen precies Chlamydia hebben aangezien niet iedereen symptomen vertoont. Chlamydia kan erg gevaarlijk zijn voor jonge vrouwen. De meest voorkomende complicatie van chlamydia voor vrouwen is de spreiding van de infectie naar de bovenste geslachtsorganen wat naar pelvic inflammatory disease (PID) leidt. Schade aan de eierstokken door de infectie kan resulteren in buitenbaarmoederlijke zwangerschappen en onvruchtbaarheid. Hoe jonger je bent als vrouw hoe groter de kans dat je PID krijgt, dit komt deels door de biologische kwetsbaarheid van jonge mensen.
Andere veel voorkomende soa’s zijn herpes en wratten bij de geslachtsorganen. Herpes wordt tegenwoordig ook veel vaker gediagnosticeerd. Vooral bij vrouwen is herpes gevaarlijk aangezien ook hier de symptomen niet altijd zichtbaar zijn en de ziekte overgedragen kan worden naar het kind als de infectie tijdens de zwangerschap nog actief is. Dit is hetzelfde bij HPV (humaan papillomavirus), een soa die ook steeds vaker voorkomt. Deze soa wordt vaak als oorzaak gezien voor carcinoom van de eierstokken. Er is echter een vaccinatie gevonden voor HPV. Ook is er een net zo gevaarlijke toenamen bij gonorrhoeae. De meeste infecties hiervan zijn bij mensen tussen de 15 en 29.
Er is nu bewijs dat de infectie van een andere soa individuen nog meer kwetsbaar maken voor HIV infecties. Er is nog geen vaccinatie voor HIV, maar het is voor diegene die het kunnen betalen wel mogelijk via medicijnen de ziekte te controleren waardoor hij niet meer dodelijk hoeft te zijn.
Van alle mensen die geïnfecteerd zijn met HIV zijn 2/3 vrouw. Maar dit patroon is niet consistent over de hele wereld. In Afrikaanse en zuid Aziatische landen worden vooral vrouwen geïnfecteerd. Maar in geïndustrialiseerde landen als west en oost Europa worden vooral mannen geïnfecteerd. Het vaakst gebeurt de infectie via onveilige seks, maar tegenwoordig worden mensen ook geïnfecteerd via het injecteren van drugs. Vooral in oost Europa wordt HIV vaak via deze manier verspreid. De grootste groep jonge (en niet zo jonge) mensen geïnfecteerd met HIV in het westen zijn homoseksuele mannen. Vaak gebeurt dit via onveilige anale seks maar ook door het delen van naalden. Daarnaast zijn er nog steeds zorgen over het overbrengen van HIV via orale seks. Vaak wordt er aan onveilige seks gedaan door mensen die een relatie hebben. Een relatie als bescherming tegen HIV is dus nog steeds een twijfelachtige strategie. Er is nog steeds meer educatie nodig bij jonge homoseksuele mensen om ze bewust te maken van de gevaren van onveilige seks. Ondanks dat het lijkt alsof mensen positiever tegenover homoseksuelen staan, blijft het stigma en de onderdrukking in bepaalde landen bestaan.
Adolescenten hebben tegenwoordig eerder seks maar alsnog verschilt het vaak wanneer ze voor het eerst seks hebben. Het feit dat er relatief veel seksuele activiteit is onder adolescenten betekent niet dat we alarm moeten slaan. Het is echter ook bewezen dat seksueel actieve adolescenten vaak meerdere sekspartners hebben en dat onveilige seks en onregelmatig gebruikt van condooms gebruikelijk is, vooral met partners die gezien worden als ‘blijvend’.
Vertrouwen op liefde mythe (trusting to love myth): veel jonge mensen praten het niet gebruikmaken van condooms goed door te zeggen dat de relatie waar ze inzitten monogaam is en voor een lange tijd zal duren. Vooral vrouwen denken dat seks gaat over romantiek en liefde en dus ook vertrouwen. Dit vertrouwen wordt dan een significant element bij beslissingen voor of tegen condoomgebruik.
De niet mij mythe (the not me myth): de meeste adolescenten zien het risico om HIV/aids te krijgen bij anderen maar niet bij zichzelf. Deze mythe is ook duidelijk te zien bij roken en het gebruik van anticonceptie. Niet alleen denken jongeren dat ze niet vatbaar zijn voor de HIV infectie, maar ook houden ze geen rekening met de mogelijkheid tot infectie bij de beslissing om wel of geen seks te hebben.
Er zijn een aantal onderliggende processen die ervoor zorgen dat adolescenten het gevaar niet inzien van onveilige seks:
Jonge mensen zien HIV/aids als iets dat alleen voorkomt bij bepaalde risicogroepen in plaats van bij risicogedrag.
Mensen die denken dat ze zelf geen risico lopen op de HIV infectie hebben vaak een sterk stereotype van de mensen die HIV hebben, zoals bijvoorbeeld homoseksuelen, drugs gebruikers en sekswerkers.
Vaak is het zo dat als mensen vaker risicovol gedrag vertonen maar nog nooit de negatieve consequenties gezien hebben, ze niet inzien dat hun gedrag risicovol is of dit negeren.
Veel adolescenten denken dat ze in controle zijn, ze denken dat de controle hebben over het feit of ze geïnfecteerd worden met HIV of niet.
Mensen kunnen in drie groepen ingedeeld worden: voor een groep adolescenten is het hebben van weinig risico op HIV/aids verbonden met de gedachte dat je alleen HIV/aids kunt krijgen als je risicovol seksueel gedrag vertoont. Anderen hebben een realistischer beeld aangezien zij voorzichtig zijn in hun seksuele gedrag. De laatste groep zijn de jongeren die in de gaten gehouden moeten worden. Ze vertonen risicovol gedrag en hebben realistische percepties van relatief hoge levels van risico. Deze laatste groep, vooral bestaande uit mannen, betwijfelde hun controle over het voorkomen van aids. De gedachte van adolescenten dat ze geen risico lopen komt ook door het feit dat ze denken dat je aan mensen kunt zien of ze geïnfecteerd zijn of niet.
Een laatst mythe: Volgens veel adolescenten is een condoom niet nodig als de vrouw aan de anticonceptiepil zit. Condooms worden vaak als anticonceptie en niet als preventie voor ziektes. Dit komt doordat de discussie over zwangerschapspreventie al veel langer aanwezig is dan de discussie over de preventie van ziektes. De term veilige seks wordt vaak dan ook gezien als anticonceptie (het voorkomen van een zwangerschap) en niet het voorkomen van ziektes. Dit komt doordat de condoom eerst ook alleen voor anticonceptie was en pas sinds kort gezien wordt als preventie middel voor soa’s.
Onderzoekers gaan ervan uit dat seksueel gedrag, net als al het andere gedrag, voorspeld kan worden aan de hand van de houding, de overtuigingen en de waardes van een individu. Dus het seksueel gedrag van adolescenten wordt gezien als het maken van rationele keuzes.
Er bleek echter dat adolescenten (vooral minderheden en mensen die slecht opgeleid zijn) vaak niet goed wisten hoe men geïnfecteerd kon raken met HIV. De kennisniveaus hadden niets ermee te maken of iemand seksueel actief was of drugs gebruikte. Wel had het sterke invloed op de kennis die men had over HIV en veilige seks. Maar ook bleek dat het hebben van een hoog of laag niveau van kennis geen invloed had op het gedrag dat iemand vertoonde. Dit betekent dat kennis en overtuigingen niet perse verbonden zijn met gedrag en mensen vaak dus helemaal niet in staat zijn (omdat ze te weinig kennis hebben) om rationele beslissingen te nemen over veilige seks. Vaak is het zo dat mensen zelf niet verantwoordelijk willen zijn voor voorzorgsmaatregelen voor aids. Vooral in korte relaties wordt communicatie over bijvoorbeeld het gebruik van condooms gezien als ongemakkelijk.
Er wordt verwacht dat een gevoel van seksuele zelfeffectiviteit (self-efficacy) en beheersing geassocieerd wordt met veiligere seksuele keuzes. Er zijn twee gebieden waar het zelfvertrouwen van adolescenten wisselt: bij het aangeven van seksuele behoeftes ( dus ook aangeven dat je een condoom wilt gebruiken) en de mogelijkheid om nee te zeggen tegen seks. Er zijn hierbij verschillen tussen jongens en meisjes. Seksuele beheersing is volgens meisjes het verantwoordelijk opstellen van zichzelf tegenover de consequenties van seks en de mogelijkheid nee te zeggen tegen ongewilde seks. Jongens daarentegen waren beter instaat aan te geven wat hun seksuele behoeftes aan te geven en initiatief te nemen in seksuele activiteiten.
De potentiële invloed van iemands normen voor goed of correct gedrag hangt af van diegene zijn percepties van de houding en praktijken van anderen. Onderzoek heeft bewezen dat de waarde die ouders schenken aan condoomgebruik niet het gebruik van condooms door adolescenten kon voorspellen. Dit komt waarschijnlijk doordat de keuze voor het gebruik van een condoom niet de keuze is van een persoon maar van beide.
Waarom is het zo moeilijk voor adolescenten om zich aan hun intenties te houden? Er zijn meerdere determinanten van condoom gebruik die af te leiden zijn uit de directe omgeving:
Hoge niveaus van seksuele opwinding zorgen ervoor dat mensen minder snel een condoom gebruiken.
De mogelijkheid om te communiceren met een partner over zijn of haar seksuele geschiedenis en over het gebruik van condooms.
We weten dat het seksuele gedrag van jonge mensen sterk beïnvloed wordt door de context van moment tot moment en door overtuigingen over ongelijke genderrelaties. Ondanks verschillende veranderingen in de maatschappij hebben jonge mannen nog steeds meer bedpartners, zien ze zichzelf als het nodig hebben van seks, accepteren ze casual seks en zoeken ze seks alleen voor fysieke behoeftes. Vrouwen aan de andere kant willen graag eerst emotionele betrokkenheid en voelen zich vaak niet op hun gemak bij een one-night stand.
Tienerzwangerschappen en geboortes komen in Amerika veel vaker voor dan in andere geïndustrialiseerde landen. Wereldwijd is er echter een consistent afnemende trend van tienerzwangerschappen in westerse landen. Deze trend is niet terug te vinden in alle ontwikkelingslanden. In westerse landen zijn er over alle leeftijden überhaupt minder zwangerschappen. Er is echter wel een stijging in de hoeveelheid baby’s die geboren worden bij tieners buiten het huwelijk om.
De daling in tienerzwangerschappen in de westerse landen kan komen door het grotere aanbod aan anticonceptie of abortie. Het is van belang hierbij te kijken naar de demografie. De tieners die vooral risico lopen zijn diegene die arm zijn en gekleurd. Daarnaast komt het vaker voor dat ouderen tieners zwanger raken dan jongere. Dit komt overeen met de bevinding dat oudere adolescenten ook vaker seksueel actief zijn.
Voor anticonceptie wordt de pil het vaakst gebruikt. Daarnaast is er tegenwoordig de morning-after pil die vaak gebruikt wordt als andere anticonceptie gefaald heeft (dit is vaak het geval bij condooms).
Er zijn twee stereotypen van tieners die zwanger worden: de tieners die gepland zwanger worden om op deze manier vergoedingen te krijgen van de overheid en tieners die zwanger worden omdat ze niet kunnen omgaan met het plannen van anticonceptie. Het eerste stereotype blijkt uit onderzoek echter niet vaak voor te komen. Ander onderzoek heeft laten zien dat een geschiedenis van fysiek misbruik of misbruik tijdens de relatie geassocieerd kan worden met zwanger worden.
Er bestaan twee soorten tieners. Invulnerable adolescenten: tieners die denken dat ze geen anticonceptie nodig hebben:
omdat ze denken dat ze niet zwanger kunnen worden
omdat de anticonceptie niet werkte
ze te weinig kennis over reproductie en anticonceptie hebben
of een negatieve kijk op anticonceptie hebben.
Onvoorbereide tieners: tieners waarbij seks een spontane en ongeplande gebeurtenis is.
Wanneer wordt er dan wel gebruik gemaakt van anticonceptie? Bijvoorbeeld als meisjes ouder zijn eisen ze vaak anticonceptie en als er een toegewijde relatie is tussen een man en vrouw. Het zijn dan wel vaak orale voorbehoedsmiddelen zoals de pil. Ook gebruiken meisjes die het goed doen op school sneller voorbehoedsmiddelen dan meisjes die minder goed presteren. Daarnaast gebruiken meisjes die zich goed voelen over zichzelf, die voelen alsof ze controle hebben over hun leven en een gevoel van gelijkheid hebben met hun partner, sneller voorbehoedsmiddelen.
Een belangrijke risicofactor voor tienerzwangerschappen is een problematische familie omgeving zoals alleenstaande ouders, slechte controle van de ouders, slechte relaties tussen ouders en kind en drugs gebruik en criminaliteit door de ouders. Ook symptomen van depressiviteit tijdens de adolescentie zorgen voor een groter risico om zwanger te worden al hebben andere onderzoeken deze bevinding niet bevestigd.
Jongere tieners kiezen sneller voor abortie dan oudere tieners. Tieners die kiezen voor abortie zijn vaak gebruikers van voorbehoedsmiddelen, singel, hebben hogere ambities als het gaat om werk en educatie en hebben vaak een hogere sociaaleconomische status dan de tieners die hier niet voor kiezen. Ook het geloof en de mening van de ouders (vooral de moeder) over abortie is van belang bij de keuze voor wel of geen abortie. Ook positieve houdingen van leeftijdsgenoten tegenover abortie zorgt ervoor dat tieners kiezen voor abortie. Adolescenten die tienerouders kennen kiezen juist minder snel voor abortie.
Er zijn een aantal redenen die vrouwen het vaakst noemen voor het beëindigen van hun zwangerschap:
Tekort aan geld
Geloof dat ze zelf te onvolwassen en te jong zijn voor een baby
Het niet willen van de verantwoordelijkheid die komt kijken bij het krijgen van een kind.
Zorgen over de consequenties voor de gezondheid van de tieners die abortie plegen ontstaan doordat tieners vaak in een later stadium dan oudere vrouwen kiezen voor abortie.
Meisjes en dan vooral meisjes uit de arbeidersklasse kijken vaak negatief naar abortie. Het blijkt ook dat de keuze voor abortie vaak een sterke stressfactor is in de levens van de meisjes maar dit is wel maar voor een korte tijd en heeft vaak geen langdurige psychologische gevolgen.
Adoptie komt in de westerse landen steeds minder vaak voor. Uit onderzoek is gebleken dat het kiezen voor adoptie vaak gepaard vaak met gevoelens van schuld en verlies op lange termijn.
Ras speelt een grote rol bij het kiezen voor het houden van het kind. In Amerika zijn het vooral de zwarte tieners die hiervoor kiezen. Daarnaast wordt het krijgen van een kind vaak gezien als iets positiefs in het leven van een tiener die in zijn leven niet veel kansen aangereikt krijgt of aangereikt heeft gehad (bijvoorbeeld veel werkeloosheid, armoede en slechte familie omstandigheden). Een andere factor is de aanwezigheid van financiële bijdragen van ongetrouwde toekomstige moeders (dit kunnen de ouders zijn die een bijdrage leveren en steun van de overheid).
Ook gebeurt het vaak dat tieners niet durven te vertellen dat ze zwanger zijn tot na de tijd dat ze abortie kunnen plegen of dat ze het zelf negeren omdat ze hopen dat het weggaat. Er zijn echter ook tienermeisjes die het kind houden om ‘positieve’ redenen. Bijvoorbeeld om op deze manier de aandacht van hun vriendje te behouden, of om op deze manier de status te ontvangen van een volwassen vrouw. He kan ook zo zijn dat de meisjes niet genoeg medische begeleiding krijgen bij het maken van de keuze om het kind te houden of abortie te plegen door de dokter.
Consequenties voor tieners nadat ze gekozen hebben het kind te houden:
Economische tegenspoed.
Moeilijkheden bij het verkrijgen van educatie.
Ze gaan vaak sneller trouwen en samenwonen maar scheiden ook sneller. Relaties blijven bestaan als het koppel voor de zwangerschap al een lange relatie had.
Consequenties voor de baby’s:
Grotere kans op een laag gewicht bij de geboorte.
Grotere kans op overlijden binnen het eerste levensjaar.
Grotere kans op ouderlijke verwaarlozing, mishandeling en verlating. Dit komt vaak door de onvolwassenheid van de moeder, het tekort aan opvoedingsvaardigheden en een tekort aan financiële inkomsten.
De nadelen voor het hebben van een tienermoeder blijven aanwezig gedurende het verdere leven van het kind (slechte sociale vaardigheden, problemen bij het cognitief functioneren).
Als de moeder na de zwangerschap bijvoorbeeld terug naar school gaat of een stabiel huwelijk ingaat heeft dit positieve effecten op de academische prestaties van het kind.
Programma’s om tienerzwangerschappen te voorkomen werken het beste als ze nadruk leggen op de non seksuele aspecten van het gedrag van de jongeren.
Een groot deel van de tienervaders geven niet toe dat ze vader zijn. Dit komt vaak doordat ze het negeren, deels door ongeloof en deels omdat ze weigeren de verantwoordelijkheden van het vaderschap te accepteren. Nadat het kind geboren is blijven jongens vaak doorgaan met alles wat ze ook deden voor de zwangerschap. Ze vinden het moeilijk om te gaan met de eisen van een afhankelijke baby en een onervaren jonge moeder. Sommige jongens lossen dit probleem op door weg te gaan. Uit onderzoek is gebleken dat maar een kwart tot twee derde van de vaders nog steeds betrokken zijn bij hun kinderen na twee tot drie jaar na de geboorte en minder dan een derde verzorgde financiële steun.
Niet alle tienermoeders ervaren echter moeilijkheden, een groot deel voltooid hun educatie, trouwen, vinden goed werk en ontwikkelen hun kinderen als elk ander kind.
Sommige aspecten van seks in de adolescentie zijn problematisch. Dit kan gaan om iets dat zelf is opgezocht. Adolescenten zijn geneigd risicogedrag te vertonen, ze willen experimenteren met volwassen rollen en zijn kwetsbaar voor groepsdruk, wat ze kwetsbaar maakt voor verkeerde seksuele keuzes. Hierbij kan het gaan om seksueel actief worden op te jonge leeftijd, of seks hebben in omstandigheden waarbij de jongere geen gelijkwaardige positie had om een goede keus te maken.
Veel gedragingen van adolescenten baren volwassenen zorgen, niet alleen op seksueel gebied, maar ook middelengebruik en gedragsproblemen. Volgens de probleemgedrag theorie vormen al deze gedragingen een syndroom van deviant gedrag. Er bestaat een positief verband tussen probleem drinken, cannabisgebruik, criminaliteit en seksuele activiteit op jonge leeftijd.
Een andere theorie is het fase beëindigingsmodel. Dit model gaat ervan uit dat er een minimaal niveau van volwassenheid nodig is om succesvol naar een volgende fase in de psychosociale ontwikkeling over te gaan. Als de overgang naar een volgende fase te vroeg plaatsvindt kan dat negatieve gevolgen hebben voor verdere ontwikkeling. Volgens dit model is te vroege seksuele activiteit niet alleen geassocieerd met andere deviante gedragingen, maar veroorzaakt het op zich ontwikkelingsproblemen.
Bingham en Crockett onderzochten deze beide modellen en vonden steun voor de probleemgedrag theorie. Allerlei soorten probleemgedrag waren geassocieerd met vroege seksuele activiteit. Er werd geen steun gevonden voor het fase beëindigingsmodel. Vroege seksuele activiteit veroorzaakte in zichzelf geen verdere psychosociale problemen.
Het is echter belangrijk om te onthouden dat niet al het experimenteergedrag in de adolescentie slecht is. De personen die op latere leeftijd seksueel actief werden, hadden op veel gebieden betere uitkomsten, maar niet op het gebied van contact met leeftijdsgenoten. Bovendien kan een bepaalde mate van rebelsheid in de adolescentie ook worden opgevat als een positief teken, als een uiting van onafhankelijkheid, assertiviteit en creativiteit.
Een kant van seksualiteit die in ieder geval schadelijk kan zijn, is seksueel misbruik. Jongeren zijn aantrekkelijk en hebben weinig macht en status, wat hun regelmatig slachtoffer maakt van seksueel geweld. Meer dan twintig procent van de vrouwen en vijf procent van de mannen heeft seksuele dwang meegemaakt, hoewel betrouwbare cijfers lastig te geven zijn in verband met onderrapportage en verschillende definities van seksueel misbruik. Vooral onder mannelijke slachtoffers is veel schaamte om misbruik toe te geven.
Het meeste seksuele misbruik wordt gepleegd door een bekende van het slachtoffer, vaak gaat het om incest of verkrachting door een vertrouwde volwassene. Het omgaan met incest is vaak veel moeilijker dan het verwerken van misbruik door een vreemde. In dat laatste geval gaat het om een eenmalig incident, terwijl bij incest het vaak gaat om een lange periode van misbruik.
Veel incestslachtoffers zijn bang om niet geloofd te worden, wat vaak een terechte angst is. Ook is er de angst dat ze een breuk in de familie veroorzaken en dat ze door andere familieleden worden afgekeurd. Als het gaat om misbruik door een ouder kunnen er ook gevoelens van verraad zijn tegenover de andere ouder, omdat die niets heeft gedaan tegen het misbruik.
Seksueel misbruik door een vreemde is een situatie waarbij de dader kan worden gehaat en gezien als een slecht persoon. Wanneer de dader een familielid is, is het veel moeilijker of zelfs onmogelijk om de situatie en de dader te interpreteren als slecht. De ernstigste gevolgen voor het psychologisch functioneren komen voort uit een gewelddadige verkrachting door een vreemde en uit langdurige incest die begint in de kindertijd.
Als gevolg van seksueel misbruik in de kindertijd of adolescentie kunnen ook seksuele problemen ontstaan, zoals het beginnen met seks op jongere leeftijd, seksuele disfuncties, het hebben van veel sekspartners, seks hebben voor geld of zelf dader worden van misbruik.
Er zijn ook beschermende factoren die geassocieerd zijn met het vermogen om met het trauma om te gaan. Hierbij gaat het om meer religiositeit, het idee hebben dat volwassenen voor hen zorgen, het wonen bij beide biologische ouders en de aanwezigheid van een hulpverlener op school.
Er zijn twee vormen van preventie van seksueel misbruik, een die gericht is op de potentiële slachtoffers en een gericht op potentiële daders. Deze interventies kunnen op de hele samenleving worden gericht, zoals bijvoorbeeld bij mediacampagnes. Interventies om pedofielen en misbruikers te behandelen zijn minder succesvol, wat een ingewikkeld vraagstuk is nadat deze daders vrij komen uit de gevangenis.
Ongewenste seks kan ook plaatsvinden doordat toestemming wordt verkregen door oneerlijke, manipulatieve of beangstigende methodes. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om seks met iemand die niet in staat is om oprecht in te stemmen, omdat diegene onder invloed van middelen is of omdat er een machtsverschil is. Ook peer pressure, het doen uit angst om de partner te verliezen of miscommunicaties over de toestemming kunnen leiden tot ongewilde seks.
In uitgaansgelegenheden en bij dates wordt de spanning van de situatie versterkt door alcoholgebruik en doordat beide partijen zich zo aantrekkelijk mogelijk presenteren, bijvoorbeeld door onthullende kleding en flirtgedrag. Dit zijn factoren die mogelijk kunnen leiden tot ongewilde seks.
Ongewenste seks overkomt jonge vrouwen vaak door technieken zoals blijven aandringen, aanraken, liegen en vast houden. Bij mannen komt het minder vaak voor. Bij hen werd meer gebruik gemaakt van tactieken zoals chantage en dreigingen, en resulteert het vaker in mildere vormen van ongewenst contact, zoals aanrakingen of zoenen, en minder vaak in seks. Ongewenste seks is zowel een probleem voor jongens als voor meisjes, maar jongens hebben het gevoel dit beter te kunnen vermijden en er beter mee om te gaan.
Het is niet altijd duidelijk wat seksuele dwang is en wat niet. Seksuele situaties kunnen heel onduidelijk zijn, wat bijvoorbeeld terug te zien is in de verwarring onder adolescenten wie er schuld draagt in een date rape situatie. Ook is het idee zorgwekkend dat sommige meisjes het verdienen omdat ze een reputatie hebben of omdat ze zich uitdagend kleden. Het misbruik wordt dan goed gepraat door te zeggen dat het meisje erom vroeg.
Voor meisjes is het soms makkelijker om hun verantwoordelijkheid naast zich neer te leggen en zich te laten meenemen in het moment. Maar soms gaat het te ver, valt het tegen en verliezen ze controle. Doordat er voor jonge vrouwen soms een gebrek is aan manieren om hun seksuele behoeften te uiten, neemt de ambiguïteit van de situatie toe, wat kan leiden tot ongewenste seks.
In de opwinding kunnen non-verbale signalen verkeerd worden geïnterpreteerd. Vaak wordt er niet verbaal besloten tot seks, maar door gedrag. Deze ambiguïteit heeft een functie, het maakt het minder gênant en verhoogt het gevoel van romantiek en spontaniteit, maar er zitten dus risico’s aan verbonden.
Ook van belang is het intrekken van instemming. Soms komt seksuele dwang voor wanneer een van de partijen zich bedenkt en de instemming tot seks wil terugtrekken. De weigering van de partner om dit te accepteren kan komen doordat de communicatie onduidelijk is en niet wordt begrepen, of doordat de partner boos wordt en de seks opdringt.
Dit wordt verder gecompliceerd doordat adolescenten kunnen instemmen met ongewilde seks vanwege groepsdruk, erbij willen horen of om de relatie in stand te houden. Angstig gehechte meisjes stemden het vaakst in met ongewilde seks, vaak uit angst de partner te verliezen. Vermijdend gehechte meisjes hadden passievere redenen voor instemmen, bijvoorbeeld omdat het makkelijker was om ja te zeggen.
In een onderzoek van Rosenthal werden verschillende scenario’s voorgelegd aan adolescenten. Hieruit bleek dat het ontbreken van een gesprek vaak werd geïnterpreteerd als duidelijke communicatie. Scenario’s waarbij seks plaatsvond, met of zonder gesprek, werden geïnterpreteerd als duidelijker in communicatie dan scenario’s waarbij iemand nee zei. Hieruit blijkt ook dat nee in seksuele situaties vaak niet wordt geïnterpreteerd als een heldere boodschap en waar gedragingen belangrijker zijn dan woorden. Bovendien bleek uit dit onderzoek dat er veel variatie was in of de jongeren de situaties zagen als acceptabel, onduidelijk en als een situatie waarin er druk werd uitgeoefend.
Er zijn meerdere strategieën die jongeren gebruiken om het risico op ongewenste seks te vermijden. De eerste is het letten op je vrienden. Jongeren gaan uit in groepjes en kijken uit of er niet iemand in de problemen komt. Een gerelateerde techniek is het uitgaan met een persoon die niet drinkt, bijvoorbeeld de bob. Zij kunnen problemen voorkomen door te zeggen dat het tijd is om te vertrekken.
Andere strategieën waren drankjes tellen om controleverlies te voorkomen, het letten op elkaars drankjes zodat er niets in kon worden gedaan, of alleen in bekende omgevingen drinken. Jongens noemden vaker het kennen van grenzen en meisjes noemden vaker het letten op de drankjes.
Strategieën die vaak werden genoemd door meisjes, maar vrijwel nooit door jongens, waren het duidelijk zijn over je intenties, het verwachten dat nee zeggen serieus wordt genomen en iemand die dronken was beschermen. Zowel jongens als meisjes noemden ook maatschappelijke strategieën om risico’s te beperken. Vier benaderingen werden vaak genoemd:
- Het verbeteren van voorlichting op scholen.
- Veranderingen in het gezin.
- Sociale veranderingen in het algemeen
- Betere hulpverlening voor jongeren.
De media speelt ook een rol in adolescente seksualiteit. In de media wordt seks vaak afgebeeld als een manier om in populariteit te stijgen en om blij te zijn. Hierdoor ontstaat er nog meer verwarring bij jongeren over hoe ze hun seksualiteit vorm moeten geven op een gezonde manier.
Strategieën om het risico op ongewenste te voorkomen kunnen ook gericht zijn op de daders in plaats van de slachtoffers. In de Verenigde Staten is zeker een derde van de zedendelinquenten een adolescent. Twintig procent van de verkrachtingen en 30 tot 50 procent van het misbruik van kinderen wordt gepleegd door adolescenten.
Niet alle adolescente zedendelinquenten plegen in de volwassenheid ook zedenmisdrijven. Recidive in het niet-seksuele domein is wel erg hoog, meer dan 60% van deze jongeren werd in de volwassenheid veroordeeld voor een niet-zedendelict. Daarnaast is er ook een relatie tussen niet-zedendelicten in de adolescentie en zedenmisdrijven in de volwassenheid. Dit geeft aan dat veel zedendelicten gepleegd worden vanuit antisociaal gedrag.
Het is aan te bevelen om adolescente zedendelinquenten te behandelen om recidive te voorkomen en om in te grijpen op het moment dat de persoon nog wat makkelijker te beïnvloeden is en het antisociale gedrag nog niet zo diep verankerd zit in de persoonlijkheid. Een groot probleem hierbij is dat het drop-outpercentage zeer hoog ligt. Minder dan de helft maakt de behandeling af, en het vroegtijdig afbreken van de behandeling hangt samen met een hoger recidivegevaar.
De meeste adolescente zedendelinquenten zijn mannen en zijn bekenden van het slachtoffer. Er zijn vier risicofactoren voor seksuele agressie door mannen, namelijk mannelijke genderrol socialisatie, alcoholmisbruik, persoonlijkheid en misbruik en verwaarlozing in de kindertijd.
Bij de mannelijke genderrol socialisatie worden eigenschappen zoals agressie en dominantie benadrukt. Hierdoor kan hypermannelijkheid ontstaan, dat gekenmerkt wordt door het idee dat zij recht hebben op seks in verband met het onvermijdelijke mannelijke libido, seksuele agressie en het geloven in verkrachtingsmythes, dat verkrachting in bepaalde omstandigheden kan worden rechtvaardigt. Attitudes tegenover vrouwen, en zeker tegenover vrouwen die hun seksualiteit uiten, kunnen vijandig zijn.
Alcoholgebruik kan een oorzaak zijn van seksuele dwang en agressie, of het kan gebruikt worden als een excuus hiervoor. Vrouwelijke slachtoffers van verkrachting door een bekende die hadden gedronken worden vaak als meer verwijtbaar gezien. Vrouwen die alcohol drinken worden ook gezien als meer seksueel beschikbaar. 23% van de mannelijke studenten gaven toe dat ze proberen iemand dronken te krijgen om diegene mee in bed te krijgen en 23% van de vrouwelijke studenten gaf aan dat hen dat is overkomen.
Illegale drugs in iemands drankje doen zonder toestemming van diegene wordt vaak gedaan om die persoon in een staat van verwarring of zelfs comateuze toestand te brengen om toegang tot seks te krijgen. De symptomen hiervan lijken op dronkenschap, waardoor het slachtoffer vaak weinig hulp krijgt van anderen.
In 75% van het seksueel misbruik in een steekproef van mannelijke studenten gebeurde onder invloed van alcohol. Deze misbruikers hadden vaker een strafblad, hadden een agressieve of dominante persoonlijkheid, interpreteerden vriendelijkheid van een vrouw vaker als seksuele interesse en hadden meer goedkeurende attitudes over geweld tegen vrouwen.
De daders van seksueel misbruik ontlopen vaak veroordeling omdat het misbruik moeilijk te bewijzen is. Bovendien worden veel seksuele delicten niet gemeld omdat de slachtoffers beschaamd of angstig zijn en bang zijn voor lichamelijke onderzoeken en verhoren. Slachtoffers worden vaak de schuld in de schoenen geschoven, wat een rechtszaak nog lastiger maakt.
De neiging om slachtoffers de schuld te geven komt door verkrachtingsmythes. Zo is er het geloof dat seksueel actieve vrouwen altijd seks willen of dat vrouwen erom vragen als ze zich sexy kleden. Ook wordt soms gedacht dat vrouwen het fijn vinden om dwang van de man te ervaren en dat zij ja bedoelen als ze nee zeggen. Door deze mythes wordt seksueel misbruik goed gepraat.
Een kwart van de volwassenen geloofde dat in gevallen van kindermisbruik soms de schuld bij het kind lag. Mannen geloofden dit twee keer zo vaak als vrouwen. Hollway’s mannelijke libido discours beschrijft hoe seksuele dwang gerechtvaardigd kan worden, omdat het mannelijke libido zo groot is dat het bijna niet tegen te houden is. Jongens die met dit discours zijn opgevoed vinden vaak dat zij seks met dwang mogen verkrijgen als het wordt geweigerd. Mensen die geloven in verkrachtingsmythes zijn ook meer geneigd om slachtoffers de schuld te geven.
Veel jongens die aangeven meisjes niet te verkrachten zouden wel proberen meisjes te overreden tot seks als ze dat eigenlijk niet willen. Schuldgevoelens aanpraten, pesten, bedrog en blijven drammen werden vaak gezien als geaccepteerde methodes om een meisje mee in bed te krijgen. Veel jongens zagen deze overredingsmethodes als deel van het spel, en zagen niet dat het grensoverschrijdend is. Tweederde van de adolescente jongeren gaf in een interview aan dat zij een meisje zouden proberen over te halen tot seks als zij niet wilde.
Jongens moeten op een andere manier worden gesocialiseerd, zodat zij seks gaan zien als een gedeelde ervaring en niet in termen van uitbuiting. Meisjes moeten hulp krijgen bij het leren uiten van hun seksuele behoeftes en zij moeten begrijpen welke sociale factoren ervoor zorgen dat zij kwetsbaar zijn voor seksueel slachtofferschap.
Bron:
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
4270 |
Add new contribution