Samenvatting van Parenting: A Dynamic Perspective van Holden - 2e druk

Welke rollen spelen ouders binnen de ontwikkeling van hun kinderen? - Chapter 1

 

Ouderschap overtuigingen door geschiedenis

Als je om je heen kijkt, zie je overal verschillende soorten mensen, afhankelijk van de plek en context waar je bent. We hebben echter één ding gemeen: ieder van ons is ooit een kind geweest. Voor de meesten van ons was de eerste bron van informatie die we verkregen onze ouders. Daarom wordt in onderzoek vaak de vraag gesteld: hoe beïnvloeden ouders de ontwikkeling van hun kinderen? Zijn er verschillen tussen vader en moeder? De rol die ouders spelen in de ontwikkeling van kinderen wordt socialisatie genoemd. Socialisatie is het proces waarbij naïeve individuen vaardigheden, gedragspatronen, waarden en motivatie worden geleerd die ze nodig hebben om goed te kunnen functioneren in de wereld waarin ze opgroeien. Hoe ouders hun kinderen socialiseren, is een lastige vraag om te beantwoorden. De eerste pogingen om socialisatie en ouders te bestuderen begonnen in de jaren 20 en 30 van de vorige eeuw. Er werd toen echter alleen gefocust op ouderlijke liefde en straf, en hoe dit het gedrag van een kind beïnvloedt. Er zijn echter veel meer dimensies die bestudeerd kunnen worden. Nieuw onderzoek laat daarbij zien dat de overtuigingen over hoe kinderen moeten worden opgevoed verschillen over tijd en verschillende culturen. Volgens Phillippe Ariès in zijn boek ‘Centuries of Childhood’, veranderen de ideeën over kindertijd door de geschiedenis heen. Volgens hem bestond het concept kindertijd nog niet tijdens de Middeleeuwen. Kinderen werden gezien als kleine volwassenen, niet kwalitatief anders dan volwassenen. Deze volwassen-gecentreerde­ visie op kinderen verandert in de late 16e eeuw. Dan komt er meer een kind-gecentreerde visie in de hoogste klassen. Kindertijd werd gezien als een aparte periode in het leven waarin het belangrijk was om educatie in te zetten. De manier waarop ouders naar hun kinderen kijken veranderde hierdoor ook langzaam. Waar ze eerst hun kinderen zagen als krachten die ingezet konden worden om arbeid te verrichten, werden kinderen steeds meer gezien als individuen met unieke psychologische behoeften. Tot de late 19e eeuw (de Industriële Revolutie) was er nog geen idee over een echte aparte kindertijd in alle klassen van de samenleving. De studie van Ariès baseert zich op schilderijen van kinderen door de tijd heen. Waar je eerst ziet dat kinderen worden afgebeeld als volwassenen, verandert dit later. Ook al is er veel kritiek op de theorie van Ariès – de Grieken hadden bijvoorbeeld wel al verschillende fasen om kindertijd te beschrijven – het centrale punt is dat overtuigingen over kinderen en ouders een sociale constructie zijn. In plaats van te kijken naar schilderijen, is het belangrijk om teksten van invloedrijke onderzoekers te lezen. Hier worden voorbeelden genoemd van vier beroepen: religieuze leiders, filosofen, artsen en psychologen.

Religieuze leiders

In religieuze teksten zijn er veel voorbeelden te vinden van visies over kinderen en ouders in hun ontwikkeling. De drie grote religies in de wereld – Christendom, Jodendom en Islam – leggen de nadruk op het belang van familie. Respect voor de familie, aandacht voor de kinderen, het zijn allemaal waarden die in deze religies terugkomen. Vandaar dat er in religieuze teksten ook veel aandacht wordt besteed aan hoe kinderen moeten worden opgevoed. Zo stelde St. Augustine van Hippo (354-430 N.C.) dat kinderen van nature zondig zijn. Martin Luther (1483-1546 N.C.) had een patriarchische visie op opvoeding, waarin vaders de autoriteit en morele gids van het gezin waren. Calvijn (1509-1564 N.C.) ondersteunde het idee dat kinderen zondig waren, en dat ouders een belangrijke rol hebben in het corrigeren van dit probleem. Hij vond dat ouders dit op een vriendelijke, doch strenge manier moesten doen. Met zijn ideeën beïnvloedde hij vele protestante denkers, zoals Robinson (1575-1625), die voor harde straffen pleitte. In de volgende eeuw kaartte John Wesley (1703-1791) het belang aan van ouderlijke discipline als essentieel voor de ontwikkeling van kinderen. In de koloniale en postkoloniale periode vonden historici dat de autoritatieve ideeën van Robinson niet representatief waren voor de koloniale bevolking. Fysieke straffen werden niet veel gepromoot.

Filosofen

Eén van de terugkerende thema’s onder filosofen is het belang van de eerste levensjaren. Aristoteles (384-322 v. Chr.) introduceerde het begrip tabula rasa en benadrukte hiermee het belang van de omgeving bij de vorming van het kind. Aristoteles was aanhanger van een patriarchische samenleving, waarin het huishouden de primaire taak van de vrouwen is. John Locke (1632-1704) karakteriseerde het kind als een onbeschreven blad en verwierp het idee dat kinderen zondig zijn. Daarnaast benadrukte hij de invloed van de omgeving en het belang van vroege stimulatie en aanmoediging door ouders van volwassen gedrag. Volgens Locke zijn kinderen rationele wezens en moeten ze niet gestraft of beloond worden, maar moet met hen beredeneerd worden. Hij benadrukte het belang van de eerste levensjaren en door zijn werk werden ouders in Europa en Amerika meer warm en egalitair. Toch heeft Locke ook praktijken voorgesteld, die tegenwoordig als bizar worden beschouwd. Zo pleitte hij voor verharding (hardening) van baby’s, om babysterfte te bestrijden. Voorbeelden van manieren om kinderen te ‘verharden’, zijn het onderdompelen van baby’s in een koud bad en het toedienen van lage pijnniveaus. Ook Rousseau (1712-1778) verwierp het idee dat kinderen zondig worden geboren. Hij stelde dat kinderen onschuldig en amoreel worden geboren, en worden zij soms door de samenleving verdorven. In tegenstelling tot Locke geloofde Rousseau echter dat kinderen pas op 12-jarige leeftijd rationeel worden. Daarom zou het bestraffen van wangedrag volgens hem op jonge leeftijd niet nuttig zijn. Rousseau stelde dat kinderen positieve neigingen hebben en weinig hulp van hun ouders nodig hebben om natuurlijk te ontwikkelen.

Artsen

Aangezien artsen zich met name bezighouden met het bestrijden van ziekte en dood, gaven artsen vooral advies omtrent voeding. Holt (1855-1924) schreef een boek met informatie over de dagelijkse zorg van kinderen, mijlpalen in de ontwikkeling, aanbevelingen met betrekking tot voeding, en oplossingen voor veelvoorkomende kwaaltjes en gedrag. Hoewel enkele van zijn adviezen ook tegenwoordig nog worden gegeven, worden bepaalde adviezen nu beschouwd als vreemd. Zo raadde Holt aan baby’s niet te kussen, om de verspreiding van bijvoorbeeld tuberculose te voorkomen. Ook vond hij duimzuigen een groot probleem. Hij bedacht als oplossing om de armen van een kind ‘s nachts aan de wieg vast te binden. Een kind wat streng volgens de regels van Holt werd opgevoed, groeide op tot een nog invloedrijkere arts, dr. Benjamin Spock. Hij vond het belangrijk dat ouders in zichzelf geloofden en genoten van het ouderschap. Ook al raadde hij aan geen gebruik te maken van fysieke straffen; toch kan Spock niet gezien worden als een aanmoedigende en permissieve ouder.

Psychologen

Europese psychologen, zoals Sigmund Freud, Alfred Adler, Jean Piaget en Erik Erikson, besteedden vel aandacht aan verschillende aspecten van opvoeding en de ontwikkeling van kinderen. Hall (1844-1924) was een psycholoog die een belangrijke rol heeft gespeeld bij het opstarten van onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen. Met betrekking tot de opvoeding, benadrukte Hall het belang van fysieke straf. Hij heeft niet de meest intellectuele bijdrage geleverd aan het onderzoek, maar heeft wel veel invloed uitgeoefend op het opstarten van onderzoek naar deze gebieden. Watson wordt gezien als de ‘vader’ van het behaviorisme, een benadering die stelt dat gedrag grotendeels door de omgeving wordt bepaald. Volgens Watson was klassieke conditionering een verklaring voor de manier waarop kinderen leren. Hij negeerde de rol van genetische erfelijkheid. Watson ontwikkelde op basis van zijn theoretische oriëntatie eigen ideeën. Zo was hij een tegenstander van het gebruik van straffen, onder andere omdat een straf na het wangedrag plaatsvindt en het dus niet contingent is. Klassieke conditionering ziet Watson als manier waarop kinderen kunnen leren. Operante conditionering was in die tijd ook nog niet ontwikkeld.

Andere bronnen van ouderschap overtuigingen

Politieke en sociale krachten

DeMause heeft laten zien dat er vroeger veel sprake was van onder andere infanticide (het doden van baby’s), fysiek en seksueel kindermisbruik en het verkopen of verlaten van kinderen. Het vroegste bewijs voor deze harde en misbruikende opvoedpraktijken is afkomstig van de kleitabletten uit Mesopotamië, rond 1750 v. Chr. Uit de gedragswetten blijkt dat er sprake was van een patriarchische oriëntatie ten opzichte van nakomelingen: kinderen waren eigendom van hun vader en hadden geen eigen rechten. Zie box 1.4 op bladzijde 17 voor een aantal voorbeelden van codes met betrekking tot de ouder-kind relatie. Zie box 1.5 op bladzijde 18 voor enkele misbruikende of controversiële praktijken die in China, Italië, Arabische landen en de Verenigde Staten werden of worden uitgevoerd. In het oude Egypte (3000-1000 v. Chr.) werden kinderen daarentegen op een kindgerichte manier opgevoed. De opvoeding werd gekenmerkt door liefde, zorg en plezier. Dit geldt ook voor de opvoedpraktijken van de klassieke Grieken (490-323 v. Chr.). Aristoteles ontwikkelde een stadiatheorie over kinderen. Daarnaast benadrukte hij de individualiteit van elk kind en raadde hij ouders aan om hun opvoeding aan elk kind aan te passen. De Romeinen bouwden voort op de Griekse ideeën over opvoeding. Romeinse ouders benadrukten het belang van de eerste levensjaren en besteedden veel aandacht aan het beïnvloeden van de fysieke, morele en intellectuele ontwikkeling van hun kind. Hoewel ouder-kind relaties werden gekenmerkt door warmte, was er sprake van een sterke patriarchie. Het begrip patria potestas (macht van de vader) verwees naar de absolute autoriteit van vaders. Kindermoord werd echter afgekeurd. De kindertijd was vroeger een gevaarlijke levensperiode. Er was sprake van een hoge baby- en kindersterfte. Desondanks hielden ouders van hun kinderen, maakten zij zich zorgen om de gezondheid van hun kinderen en rouwden zij in geval van overlijden. Een andere factor die invloed had op de opvoeding, waren de economische behoeften van het gezin. Kinderarbeid was vaak noodzakelijk. Vanaf 1836 werd kinderarbeid in de Verenigde Staten verboden en ontstond de leerplicht. In veel ontwikkelingslanden komt kinderarbeid echter nog veelvuldig voor.

Moderne media

In de moderne wereld zijn er veel bronnen van informatie over kinderen en het opvoeden van kinderen. Internet, Facebook, Twitter, blogs, posts, en sms’en zorgen ervoor dat deze informatie snel beschikbaar is. Echter, niet ieder advies dat online te vinden is, is ergens op gebaseerd. Naast online artikelen, zijn er ook een hoop tijdschriften te vinden die gaan over opvoeding.

Kinderrechten

In sommige landen heeft een nieuw perspectief op kinderen effect op hoe kinderen behandeld worden. Kinderen zijn de meest kwetsbare bevolkingsgroep, en ze worden vaak gezien als eigendom van de ouders. Daarom werd de Conventie van de Rechten van het Kind gecreëerd in 1989.

Onderzoek gebruiken om opvoeding te begrijpen

Alleen met behulp van systematisch onderzoek kan onderscheid worden gemaakt tussen mening en feit. De feiten zijn echter niet zoals natuurkundige wetten, omdat ieder kind uniek is. Onderzoek naar opvoeding bestudeert hoe kinderen zich ontwikkelen en de rol die ouders spelen bij het beïnvloeden van de ontwikkeling.

Het begin van het onderzoek

Rond 1920 was er sprake van een opkomst van onderzoek naar opvoeding. Zie tabel 1.3 op bladzijde 24 voor drie vroege onderzoeken naar opvoeding. Deze onderzoeken leverden een aantal bijdragen, waaronder methodologische benaderingen om ouders te onderzoeken, het testen van nieuwe concepten en het identificeren van associaties tussen opvoedpraktijken en uitkomsten bij het kind. De eerste onderzoeken die keken naar de rol van ouderschap in ontwikkeling van kinderen begon halverwege 1940.

Onderzoek en advies van experts

Rankin heeft de ideeën van vijf experts geanalyseerd en kwam tot de conclusie dat de experts het over veel kwesties oneens waren. Hieruit blijkt dat experts hun advies niet op wetenschappelijk bewijs baseren. In plaats daarvan lijkt het advies te worden beïnvloed door de politieke filosofie van de expert, zoals liberaal of conservatief. Iedereen heeft eigen ideeën over opvoeding. Deze lay theories omvatten overtuigingen over hoe kinderen zijn, wanneer ze bepaalde vaardigheden verwerven, hoe kinderen veranderen en de manieren waarop ouders de ontwikkeling beïnvloeden.

Moderne onderzoekstrajecten

Tegenwoordig doen ook antropologen, biologen en sociologen onderzoek naar academische disciplines. Het begrip wat tegenwoordig heerst over opvoeding is gebaseerd op empirische bevindingen. Dit is dus anders dan dat het gebaseerd is op overtuigingen over opvoeding. Clarke-Stewart stelt dat de ideeën over opvoeding in de Amerikaanse samenleving worden gekenmerkt door een aantal thema’s:

  • Zorgen over de opvoeding van kinderen
  • Opvoeding kan kinderen verbeteren
  • Ouders leren graag van experts
  • Overtuigingen over opvoeding veranderen over de tijd heen

Welke theorieën over ouderschap zijn er? - Chapter 2

 

Met een theorie kan je bepaalde fenomenen begrijpen. Een goede theorie integreert informatie, geeft causale relaties en feiten, is testbaar en kan voorspellen. De theorie is een raamwerk die we kunnen gebruiken om doorheen te kijken.

Lay-theorieen en gedrag van de ouders

Lay-theorieen bestaan vaak uit clichés. Zowel lay als wetenschappelijke theorieën zijn belangrijk, omdat ze inzicht geven in het ouderschap en handvatten bieden voor het handelen van ouders. Opvoeding wordt beïnvloed door opvoedingstheorieën of theorieën die ouders gebruiken in bepaalde situaties.

Wetenschappelijke theorieën over ouderschap

Er is niet een allesomvattende theorie over ouderschap. Wel zijn er verschillende theorieën ontwikkeld over ontwikkeling en ouder-kindrelaties. Ouder-kindrelaties kunnen op twee manieren worden bekeken:

  1. Phylogenetisch; ontwikkeling van soorten over tijd

  2. Ontogenetisch; ontwikkeling van individuen gedurende hun leven.

Het grote verschil tussen bovenstaande twee manieren is de invloed van ouders op de ontwikkeling van hun kind. Veel theorieën laten ook belangrijke mechanismen zien die beïnvloeden hoe ouders hun kinderen opvoeden.

De eerste moderne theorie over ontwikkeling van kinderen is van Sigmund Freud. Zijn psychoseksuele theorie bestaat uit 5 fases:

  1. Oraal, van geboorte tot 12 maanden

  2. Anaal, van 12 maanden tot 3 jaar

  3. Fallisch, van 3 tot 6 jaar

  4. Latentie, van 6 tot 12 jaar

  5. Genitaal, vanaf 12 jaar

Je moet succesvol de fase doorlopen om naar de volgende fase te kunnen gaan. Als je blijft steken in een fase, is dit slecht voor je ontwikkeling. Freud heeft ook geschreven over zowel de moeder-kind als vader-kind relatie. Volgens hem is de moeder-kindrelatie de basis waar alle andere relaties op gebaseerd zijn. De invloed van de vader komt pas later in de ontwikkeling. Tijdens de fallische fase identificeren kinderen zich met de ouder van hetzelfde geslacht. Rond de leeftijd van 5 jaar ontstaat bij jongetjes het Oedipus-complex, waarbij ze de moeder voor zichzelf willen maar de vader daar tussen staat. Uit angst voor de vader passen de jongetjes zich daarom aan. Deze psychoseksuele theorie van Freud wordt tegenwoordig niet meer ondersteunt door empirische bewijs, maar Freuds werk heeft wel de deuren geopend voor onderzoek naar ontwikkeling. De wetenschappelijke theorieën over ouderschap zijn in te delen aan de hand van zes categorieën. Deze zullen achtereenvolgens worden besproken.

1. Klassieke theorieën

Hechtingstheorie

De grondslag van deze theorie ligt bij Freud, evolutionaire ideeën en empirisch onderzoek van Harlow met rhesus-aapjes over de moeder-kindband. Later kwamen Bowlby en Ainsworth. Al deze onderzoekers richten zich op de vraag hoe de liefde tussen een ouder en kind invloed heeft op de ontwikkeling van het kind. De kern van de attachment theorie is de relatie tussen de ouder en het kind via het gedragssysteem wat een overleving en functioneren van de nakomeling promoot. Dit gedragsysteem bestaat uit 2 onderdelen: novelty seeking en proximity seeking. Bij novelty seeking gaat het kind, als het zich veilig voelt, rondkruipen op zoek naar nieuw speelgoed. Maar als kinderen zomaar weg zouden kruipen is dat gevaarlijk voor het overleven, daarom is er ook proximity seeking. Hierbij willen kinderen wanneer ze verdrietig of bang zijn de veiligheid van de ouders zoeken. Ouders zijn zo een veilige basis voor een kind. Ouders bouwen het gevoel van de veilige basis op tijdens het eerste levensjaar. Ainsworth bedacht de strange situation-test om te kijken welke soort hechtingstijlen er zijn. De belangrijkste delen van de test zijn deel 5 en 8, wanneer de moeder weer de kamer binnenkomt en dan kijken hoe het kind hierop reageert. De classificatie van hechtingsstijlen is vooral gebaseerd op hoe de kinderen reageren wanneer de moeder weggaat en terugkomt.

Er zijn 4 verschillende hechtingsstijlen, waarvan secure de goede is:

  1. Secure, zijn van streek als de moeder weggaat en als de moeder terugkomt zijn ze blij en knuffelen ze.

  2. Anxious-avoidant, negeren de moeder als deze terugkomt.

  3. Anxious-resistant of ambivalent, zijn van streek als de moeder weggaat, maar willen niet opgepakt worden als ze terugkomt.

  4. Disorganized, mix van stijlen

De reactie van kinderen is ontstaan uit de geschiedenis die ouder en kind samen hebben. Secure-hechting komt vanuit gevoelig ouderschap (juist en snel reageren op de behoeften van het kind). Deze ouders zijn ook flexibel, gebalanceerd en geïntegreerd. Sommige ouders zijn niet gevoelig voor de behoeften van hun kinderen, bijvoorbeeld omdat de ouder zelf gestresst, boos of depressief is. Ouders kunnen het kind niet gewild hebben of hebben de vaardigheden niet om voor het kind te zorgen. Als de ouder niet regelmatige reageert op de behoeften van het kind, ontstaat een anxious-avoidant hechting. Als ouders wel van hun kind houden maar de vaardigheden niet hebben en dus inconsistent zijn, ontstaat er een anxious-resistant hechting. Disorganized ontstaat doordat kinderen een traumatische ervaring of misbruik hebben meegemaakt. Tegenwoordig wordt er ook veel gekeken naar de invloed van de ouder-kindrelatie op de rest van het leven. Kinderen dragen dit de rest van hun leven bij zich, ook wel de internal working models genoemd. Kinderen leren ook hun eigenwaarde van de interactie met hun opvoeders. Maar deze internal working models zijn cognities en ze kunnen dus veranderd worden.

Gedragstheorie

Watson wordt gezien als de grondvader van deze theorie, die op basis van de ideeën van Pavlov en Thorndike een omgevingsperspectief op de ontwikkeling van kinderen formuleerde. Zijn theorie gaat uit van klassieke conditionering, dat stelt dat nieuw gedrag alleen door associatie kan worden aangeleerd. Neutrale stimuli worden gekoppeld aan ongeconditioneerde stimuli. De neutrale stimuli levert hierdoor een reactie op op de ongeconditioneerde stimuli. Een voorbeeld hiervan is een hond met het geluid van een bel (neutrale stimulus) en de smaak van eten (ongeconditioneerde stimulus). Deze twee samen leveren bij de hond een ongeconditioneerde reactie op, namelijk het kwijlen.

Skinner heeft het idee van operante conditionering toegevoegd aan de gedragstheorie. Operante conditionering gaat uit van het geven van beloningen (reinforcement) of straffen (punishment) bij bepaald gedrag, wat leidt tot een toename of afname van het gedrag. Wanneer een kind een snoepje krijgt bij het vertonen van bepaald gedrag, spreekt men van een positieve reinforcement. Het is waarschijnlijk dat het gedrag van het kind zal toenemen. Wordt het snoepje juist afgepakt bij dat gedrag, dan spreekt men van een negatieve punishment. Het gedrag van het kind zal dan afnemen. Wanneer de ouder het kind straft door een tik op de billen te geven, is er sprake van positieve punishment. Een nieuwe stimulus (tik op de billen) zorgt namelijk voor de verandering van het gedrag. Als de ouder ervoor zorgt dat het negatieve gedrag (zoals zeuren) van het kind zou stoppen, heeft dit effect op het daaropvolgende gedrag. Dit noemt men een negatieve reinforcement.

Het belonen (reinforcement) van gedrag heeft een bidirectionele werking. Wanneer het kind zeurt om snoep en het dat ook krijgt van de ouder, heeft dit voor beide een positief gevolg. De ouder is blij dat het kind niet meer zeurt en het kind is blij dat het snoep heeft gekregen. Een gevolg van deze beloning is dat zowel de ouder als het kind getraind zijn in hun gedrag. De ouder zal sneller snoep geven (omdat het kind dan niet meer zeurt) en het kind zal juist weer zeuren, zodat het snoep krijgt.

Het straffen (punishment) van gedrag heeft twee nadelen:

  1. Ouders straffen verkeerd, omdat ze de straf vaak niet meteen na het gedrag geven en de straf niet iedere keer wanneer het gedrag zich voor doet, geven.

  2. Door te straffen kan het kind bang worden voor de ouder. Dit is slecht voor de ouder-kind interacties.

2. Genetische invloeden, biologische invloeden en omgevingsinvloeden

Evolutionaire ontwikkelingspsychologie

Darwin publiceerde zijn theorie over de evolutie van mensen en dieren die via natuurlijke selectie is ontstaan. Natuurlijke selectie geeft individuen het doel om onze genen te laten overleven in de volgende generaties, onze genen zijn egoïstisch volgens Dawkins.

Veel van onze genen komen vanuit de jager-verzamelaargemeenschappen, waaruit de moderne maatschappij is ontstaan. De mens heeft zich ontwikkeld om zo het beste aangepast te zijn tot de omgeving om de kans op overleving te vergroten. Daarom is de angst voor hoogtes of slangen eigenlijk een goede angst. Bij kinderen is de huil belangrijk om aandacht te krijgen en kinderen hebben unieke gezichtskenmerken die hen schattig maakt. Volgens MacDonald is het gevoel van liefde van de ouder voor het kind geëvolueerd over duizenden jaren. Investering van de ouders (parental investment) is ook veel onderzocht. Ouders, vooral moeders, geven een groot deel van hun tijd, energie, geld en gedachten aan opvoeden van de kinderen. Volgens de evolutionaire theorie doen ouders dit vanwege de grote hoeveelheid gedeelde genen, de kans op overleving van je kind en de kans dat je kind zelf ook weer kinderen krijgt. Dus om je eigen genen veilig te stellen. Verschillen in ouderlijke investering is misschien ook voor een verklaring waarom sommige ouders hun kinderen fysiek misbruiken. Volgens twee onderzoekers kan mishandeling waarbij kinderen vermoord worden verklaard worden door evolutionaire theorie, want stiefvaders hebben een veel grotere kans om hun stiefkinderen te vermoorden dan dat vader hun eigen kinderen vermoorden. De evolutionaire psychologie beweert niet dat alle acties onvermijdelijk zijn, het is meer een predispositie of bias voor bepaald gedrag.

Gedragsgenetica theorie

Het kernvraag van deze theorie is welke invloed genen en omgevingsinvloeden hebben op gedrag. Galton was de eerste aanhanger en werd opgevolgd door Gesell. Gesell bedacht de nativistische theorie van ontwikkeling, waarbij genen voorspelden welke predisposities ontwikkelen. Ouders zijn er om kinderen te helpen bij het ontwikkelen van deze genetische eigenschappen. Er wordt veel onderzoek gedaan aan de hand van tweeling of adoptiestudies. Zowel het genotype als het fenotype van een kind is belangrijk. Zo hebben ze al ontdekt dat de kans op het direct erven van de genen van de ouders 30% tot 60% is, non-genetische factoren(omgeving, meetfouten) zorgen voor de rest. Gedragsgenetici hebben drie basismanieren ontwikkeld om te beschrijven hoe de genen van kinderen hun ontwikkeling beïnvloedt:

  1. Genen spelen een passieve rol in de omgeving: ouders creëren dankzij hun eigen genen een omgeving die niet afhankelijk is van het kind

  2. Genen spelen een actieve rol

  3. Genen spelen een evocatieve rol: ouders reageren op het fenotype van het kind.

Binnen een gezin ervaart een kind gedeelde omgeving (zelfde als de andere familieleden) en niet-gedeelde omgeving (uniek voor het kind). Als alleen gedeelde omgeving invloed zou hebben, zouden alle kinderen binnen het gezin zich hetzelfde ontwikkelen omdat ze allemaal dezelfde opvoeding krijgen. Maar zusjes/broertjes verschillen van elkaar, wat leidt tot verschillende opvoedingstechnieken. Niet-gedeelde omgeving lijkt meer invloed te hebben. Hoewel er kritiek is op deze theorie, heeft het wel bijgedragen aan het opkomen van het idee dat de ontwikkeling van kinderen niet alleen beïnvloed wordt door de omgeving.

Ecologische systeem theorie

Bronfenbrenner bedacht deze theorie met als kern hoe de ontwikkeling van een kind samenhangt met de omgeving/context en hoe dit met elkaar interacteert. Lewin’s heeft er een formule voor geschreven: B=f(P,E), waarbij gedrag voorspeld wordt in combinatie met de omgeving. Deze constante interactie met de omgeving heet transactionele invloed. Om te laten zien hoe de biologisch beïnvloedbare karakteristieken van een persoon interacteren met de verschillende niveaus van omgeving, heeft Bronfenbrenner verschillende niveaus bedacht:

  1. Microsysteem: de directe omgeving/context (het gezin)

  2. Mesosysteem: relaties tussen verschillende contexten

  3. Exosysteem: zijn kinderen niet zelf direct mee in aanraking, maar is wel van invloed (bijvoorbeeld werk van de ouders)

  4. Macrosysteem: culturele context van alle systemen (bijvoorbeeld normen, waarden en wetten in het land)

  5. Chronosysteem: hoe oude systemen interacteren met nieuwe systemen in de nieuwe context, omdat het gedrag van kinderen ook wordt beïnvloed door wat er in het verleden is gebeurd.

3. Sociaal leren en sociale cognitie theorieën

Sociaal cognitie theorie

De omgeving heeft invloed op de ontwikkeling van kinderen volgens de sociale cognitie theorie. Bandura ontwikkelde de sociale leertheorie. Hedendaagse theorieën zijn een mix van voorgaande theorieën, onder andere psychoanalytische en gedrag en cognitie theorieën. Patterson bedacht de coercive cycles, waarbij het kind iets fout doet, de moeder daar op ingrijpt, het kind begint te gillen, de moeder teruggilt en zo alles uit de hand loopt. Het is dus een slecht idee voor ouders om mee te gaan in een coercive cycle, want:

  1. Het is onwaarschijnlijk dat de ouder ‘wint’, zonder mishandelend gedrag?

  2. De cirkel ondermijnt het zeggenschap van de ouder.

Bandura’s sociale leertheorie is echter meer omvattend. Hij erkende het belang van direct en observationeel leren, dit is bijvoorbeeld te zien aan het onderzoek met de Bobo-pop waarbij gekeken worden of kinderen agressiever worden door interactie met de pop. Als gedrag eenmaal is gevestigd, kan het in stand gehouden worden door reinforcement. Ook belangrijk binnen Bandura’s theorie is de self-efficacy, de overtuiging die iemand heeft over zijn eigen mogelijkheden.

Sociale relatie theorie

Deze nieuwe theorie gaat uit van het idee dat de ouder-kindrelatie gevormd wordt door kind- en oudereffecten. Ontwikkelingen en veranderingen in deze relatie vinden plaats door de doelen en behoeften van de kinderen en ouders. Doordat ouder en kind elkaar beïnvloeden, spreekt men van een bidirectionele invloed.

Roltheorie

In deze theorie is de status van verschillende familierollen van belang voor gedrag, rechten en verwachtingen. Er zijn 2 kernbegrippen, rolconflict en rolspanning (role strain). Bij rolconflict ontstaat wanneer individuele ervaring een conflict veroorzaakt tussen 2 statussen. Rolspanning ontstaat wanneer er spanning ontstaat tussen rollen die dezelfde status hebben. Roltheorie is nuttig voor het begrijpen van sociale verwachtingen en hun gevolgen.

Vygotsky’s theorie

Een belangrijke rol die ouders spelen bij de ontwikkeling is de zone van proximale ontwikkeling. Kinderen ontwikkelen zich doordat de ouder helpt en het kind zo meer kan doen dan dat het alleen zou kunnen. De fundamentele manier waarop ouders meer volwassen gedrag stimuleren is door scaffolding, waarbij ouders een context/omgeving creëren rondom het gewenste gedrag. Als kinderen zelf meer kunnen, hoeven ouders deze omgeving niet meer te creëren. Ouders spelen dus een centrale rol in het ontwikkelen van volwassen gedrag.

Theorie van zelfbepaling

De theorie van zelfbepaling gaat uit van het idee dat mensen drie basisbehoeften hebben, namelijk autonomie, vaardigheden en verwantschap. Volgens deze theorie moeten ouders structuur en ondersteuning bieden aan het kind voor het ontwikkelen van zijn zelfbepaling. Wanneer dit gedaan wordt, zal het kind zich verbonden voelen met de ouders en vaardigheden leren.

4. Familiesysteemtheorie

Alle relaties tussen de personen binnen een gezin hebben invloed op elkaar en je moet ze ook allemaal bekijken om het gezin te begrijpen. De familiesysteemtheorie heeft een aantal nuttige concepten ontdekt, zoals de tweede-orde effecten waarbij een ouder zich anders gedraagt ten opzichte van een kind dan als de andere ouder er bij zou zijn (bijvoorbeeld gezinnen waarbij 1 ouder agressief is). Het meest voorkomende construct in deze theorie is co-ouderschap, waarbij ouders samen hun rol van ouders delen en waarbij ouders wederzijds ondersteunen en betrokken zijn. Er is negatieve en positieve co-ouderschap. Er zijn verschillende onderdelen in de co-ouderschap, zoals conflict, cooperatie en triangulatie.

5. Andere op emotie gebaseerde theorieën

De emotionele veiligheidstheorie

De emotionele veiligheidshypothese is een op emotie gebaseerde theorie, ontwikkeld door Davies en Cummings. Het idee van deze theorie is dat kinderen die hun ouders ruzie zien maken, bang worden voor een scheiding. Dit zorgt voor emotionele stress. Kinderen die weinig worden blootgesteld aan ruzie, ontwikkelen een beter emotionele gezondheid en regulatie van emoties. Er is bewijs gevonden voor deze theorie, maar er is ook kritiek; er is namelijk een verschil tussen ruzie maken om een oplossing te vinden, en ruzie maken om ruzie te maken.

6. Ontwikkelingsfasen theorieën

Deze categorie theorieën gaat uit van het idee dat kinderen zich gedurende hun ontwikkeling op verschillende manieren gedragen. Dit heeft ermee te maken dat kinderen verschillende motivaties en doelen hebben in de verschillende fasen van ontwikkeling.

Piaget

Piaget kwam als een van de eersten met het idee dat kinderen anders denken dan volwassenen en informatie op een andere manier verwerken. Hij maakte onderscheid tussen de volgende vier fasen van ontwikkeling:

  1. Sensorisch motorische fase (0-2 jaar): het kind antwoordt reflexief.

  2. Pre operationele fase (2-7 jaar): het kind begint symbolen te gebruiken.

  3. Concreet operationele fase (7-11 jaar): het kind snapt logische relaties.

  4. Formele operationele fase (11-15 jaar): het kind kan abstract nadenken.

Erikson

Erikson stelde acht psychosociale dilemma’s op. Om succesvol door te gaan naar een volgende fase in het leven moet eerst het vorige dilemma worden opgelost. De dilemma’s staan dus symbool voor de verschillende levensfasen. Deze dilemma’s zijn:

  1. Vertrouwen vs. wantrouwen = 0-1 jaar

  2. Autonomie vs. schaamte = 1-3 jaar

  3. Initiatief vs. schuld = 4-5 jaar

  4. Vlijt vs. minderwaardigheid = 6-12 jaar

  5. Identiteit vs. rolverwarring = adolescentie

  6. Intimiteit vs. isolatie = vroege volwassenheid

  7. Generativiteit vs. stagnatie = midden volwassenheid

  8. Integriteit vs. wanhoop = late volwassenheid

 

Hoe zet je een onderzoek over opvoeding op? - Chapter 3

 

Er zijn veel verschillende benaderingen, onder andere doordat er zoveel verschillende theorieën beschikbaar zijn. In dit hoofdstuk staan de benaderingen in een meer praktisch concept, dus welke benadering welke vraag stelt en hoe het onderzoek wordt uitgevoerd. Er zijn veel uitgesproken verschillen.

Oudereigenschappen (traits)

De eigenschappen van ouders hebben invloed op de ontwikkeling van het kind. Bijvoorbeeld ‘helikopter-ouders’ die zich teveel met het leven van hun kind bemoeien. Ouders kwalificeren op basis van 1 belangrijke opvoedstijl is de oudste manier van conceptualiseren en onderzoeken van ouders. Een grondlegger hiervan was Levy. Er bestaan verschillende namen voor deze benadering, onder andere ouderschapsstijl, typologie of patroon. In deze theorie is de kwaliteit van de opvoeding is belangrijk voor de ontwikkeling van een kind.

Er zijn drie patronen van opvoeding:

  1. Autoritaire ouders, dit zijn strenge ouders die vaak straffen en disciplineren

  2. Gezaghebbende (autoritatieve) ouders, voeden hun kinderen op door middel van liefde en redeneren, ze moedigen autonomie van de kinderen aan.

  3. Toegeeflijke (permissive) ouders, zijn hele liefdevolle ouders maar hebben weinig controle over hun kinderen, ze straffen bijna nooit.

Baumrind heeft deze stijlen onderzocht en gezaghebbend is de beste opvoedstijl. Omdat Baumrinds typologie zo belangrijk is geworden, zijn er ook veel mensen kritiek op gaan geven. Lewis vindt dat deze oudereigenschappen eigenlijk de eigenschappen van het kind reflecteren. Dit argument is onderdeel van de ‘kindereffecten’: gedrag van de ouders wordt bepaald door het gedrag/karakteristieken van het kind. Volgens Maccoby en Martin moet er nog een vierde opvoedingsstijl zijn, de verwaarlozende (neglect) ouders. Het probleem met deze theorie is dat hij enigszins vaag, te makkelijk en niet de processen van de ouders laat zien. En er wordt in deze theorie vanuit gegaan dat er maar 1 stijl de beste stijl is, er is geen rekening gehouden met bijvoorbeeld cultuur.

Sociaal leren en sociale cognitie theorieën

Zie vorig hoofdstuk voor uitleg over sociale cognitie theorieën. Aanhangers van deze theorieën kijken naar de leerprincipes die ouders vertonen (of juist niet). Ouderlijk gedrag wordt beïnvloed door de eigen sociale leerprocessen van de ouders en de invloed van ouders treedt op door modeling en risico-invloeden. Het goede/foute gedrag van kinderen wordt bepaald door sociaal leren (volgens deze theorie) met Bandura’s ‘Bobo-doll’-onderzoek als voorbeeld. Er is veel bewijs voor deze theorie, maar de theorie zegt weinig over attachment of culturele invloeden.

Sociale richtingen-benadering

Deze theorie van Bronfenbrenner vergelijkt ouders vanuit verschillende locaties of richtingen (address). Het idee dat de grote culturele groep de opvoedingsstijl bepaalt en ook de invloed van ouders op de ontwikkeling van het kind bepaalt. Culturele antropologen hebben ook geprobeerd dit culturele verschil te onderzoeken, zonder anderels Mead op het eiland Samonder andere. Ook psychologen begonnen zich al snel te interesseren voor culturele invloeden, in de sociale benadering. Geografisch, economisch, ras en ethische verschillen werden onderzocht. Huidige voorbeelden van de sociale richtingen-benadering zijn te vinden in crossculturele onderzoeken. Maar er is ook bewijs dat er ook een grote variatie bestaat binnen culturele groepen dat nu vaak genegeerd wordt.

Tijdelijk (momentary) proces-benadering

In tegenstelling tot de macrobenadering van de sociale leertheorie, concentreert de tijdelijke proces-benadering zich op de microanalytische benadering. Volgens deze theorie zijn de kritieke processen tussen ouder en kind zo snel dat we ze niet eens opmerken. Daarom moet er nauwkeurig geobserveerd worden. De kernvraag van de theorie is hoe huidig gedrag gereguleerd, aangepast of beïnvloed wordt door 1 of beide ouders. Tijdens onderzoeken wordt gekeken naar manier van lachen, praten, hoofdbewegingen, etcetera. Synchronisatie betekent dat de acties van de ene persoon gecoördineerd worden met de blijvende ondersteuning van de ander. Duo (Dyadisch) synchronisatie is het ideale type interactie tussen ouder en kind. Deze benadering wordt vooral gebruikt bij hele jonge kinderen, maar is ook af en toe gebruikt bij oudere kinderen. De tijdelijke procesbenadering is vooral nuttig geweest voor microstructuren, zoals het effect van opvoedingspatronen bij depressieve ouders, waarbij depressieve ouders meer overeenkomen met hun kind in negatieve gedragsvormen en niet-depressieve ouders meer overeenkomen meer overeenkomen in positieve gedragsvormen. Het nadeel van deze theorie is dat hij gelimiteerd is tot bepaalde vragen.

‘Kindereffecten’ en transactionele benaderingen

‘Kindereffecten’ ontstaan als een reactie op de eenzijdige richting (P  C) van de eigenschappen (traits) van de oudertheorie. Maar het is algemeen bekend dat kinderen eengrote zeggenschap hebben in wat er gaat gebeuren, bijvoorbeeld wat ze wel/niet willen eten. Het gedrag van kinderen kan dus sterk de opvoeding beïnvloeden. Bell was de grondlegger van deze theorie en hij wilde de richting van effecten veranderen, volgens hem was het C  P. Er is veel bewijs gevonden voor deze richting van effect. Een belangrijke gedragkarakteristiek is de activiteit van een kind, een kind met bijvoorbeeld ADHD, is lastiger op te voeden.

Een onderzoek waarbij jongens met ADHD en hun moeder werden geobserveerd.

De helft van de jongens kreeg medicatie, de andere helft een placebo. Kinderen die de medicatie kregen, ontwikkelden beter gedrag, maar ook de moeders gedroegen zich tegelijkertijd beter.

Uit een ander onderzoek kwam naar voren dat een lastig kind volwassenen kan triggeren om vaker alcohol te gaan drinken. Kinderen beïnvloeden hun ouders ook subtieler, door:

  1. Persoonlijkheid en interesse

  2. De manier waarop kinderen hun ouders zien.

Redelijk nieuw bij de kindereffecten is het idee van differential sysceptibility van Belsky. Hierbij hebben ouders en de omgeving niet evenveel invloed op elk kind, want bij lastige kinderen is de kans groter dat zij reageren op de opvoeding, dus opvoeding is daarin belangrijker. De beste manier om de invloed van ouders en kinderen te beschrijven is vanuit bidirectioneel en transactioneel perspectief, dus ouder en kind beïnvloeden elkaar. Het bidirectionele model is handig om te kijken naar de interactie, maar verandering over tijd is niet opgenomen in dit model. Het transactionele model doet dit wel. Tegenwoordig wordt er naast kindereffecten en oudereffecten ook naar relatie-effecten gekeken.

Sociale cognitie benadering

In plaats van te observeren, wil deze benadering weten wat er omgaat in het hoofd van de ouders over hun kinderen en de opvoeding. Er zijn al een groot aantal verschillende sociale cognitieconstructen onderzocht, onder andere attitude, beliefs, doelen, verwachtingen. Een deel van ons gedrag komt vanuit onze perceptie. Ouders voeden anders op als ze een bepaald idee/verwachting in gedachten hebben. Perceptie, en de bijbehorende schemata, hebben veel effect op gedrag. Een goed voorbeeld hiervan is het geslacht, eenmaal jongen/meisje gelabeld wordt er ander gereageerd en opgevoed. Een ander type perceptie is de perceptie die ouders hebben van zichzelf ten opzichte van hun eigen opvoeding. Attributies over het gedrag van kinderen zijn ook een belangrijke sociale cognitie. Ouders verschillen qua attributies in:

  1. De relatieve rol van nature/nurture in de ontwikkeling

  2. Hoeveel de ouders de kinderen kunnen beïnvloeden

  3. Wat er invloed heeft op schoolsucces

  4. Door welke factoren hun eigen gedrag wordt beïnvloed

Deze attributies zijn onder andere van invloed op waarom een kind huilt of zich op een bepaalde manier gedraagt. De attributies en percepties van ouders, of ze nou goed of fout zijn, hebben veel invloed op hun gedrag. Beliefs zijn de kennis en de ideeën over (het opvoeden van) kinderen.

Beliefs worden onderverdeeld in vier groepen:

  1. Inhoud: over de ontwikkeling van fysieke, motorische en cognitieve ontwikkeling en hoe ouders dat beïnvloeden.

  2. Kwaliteit: structuur, intensiteit en juistheid van de beliefs

  3. Bronnen: ouders, internet, tijdschriften, etcetera. met verschil in cultuur, deze ideeën uit verschillende culturen zijn ethnotheorieën.

  4. Effecten: nog weinig onderzoek naar gedaan.

Vanaf de jaren ’40 was er veel onderzoek naar attitudes van ouders, over allerlei onderdelen. Bijvoorbeeld moeders die hard waren opgevoed, hadden negatieve attitudes ten opzichte van het leven en dit geven ze weer door via de opvoeding van hun kinderen. Tegenwoordig wordt er minder onderzoek gedaan, doordat het verband tussen attitudes en opvoedgedrag minder aanwezig lijkt te zijn.

Een ander domein van sociale cognitie is proces van probleemoplossing en besluitvorming. Ervaring heeft invloed op de kwaliteit van beide. Het nieuwe construct in sociale cognitie is meta-ouderschap, dit zijn de gedachten die ouders hebben over hun kinderen en de opvoeding voor en na de interactie. Effectieve ouders plannen van te voren al de effecten. Meta-ouderschap komt veel voor tijdens de opvoeding, maar moeders doen het vaker dan vaders.

Gedragsgenetische benadering

Deze groep is voorstander van het effect van genen op gedrag. De eerste hint van genetische predispositie voor gedrag is dat het fenotype gevonden wordt bij familieleden. Bijvoorbeeld Willie de crimineel, zijn vader was ook al een crimineel en diens vader was ook een crimineel. Dit kan deels verklaard worden door de sociale leertheorie, maar de gedragsgenetica probeert de rol van genen te begrijpen, samen met de omgeving. De centrale vraag is: ‘In hoeverre beïnvloedt de opvoeding het resultaat van de kinderen?’ Er is veel onderzoek geweest aan de hand van tweeling en adoptiestudies. Door te kijken naar overeenkomstige eigenschappen (traits) tussen individuen, met verschillende hoeveelheden genetische overeenkomsten, hebben onderzoekers schattingen gemaakt van erfbaarheid van karakteristieken. Eeneiige (monozygotic of MZ) tweelingen bezitten dezelfde genen, twee-eiige (dizygotic, DZ) komen slechts voor 50% overeen. Het probleem bij MZtweelingen is dat ze vaak meer blootgesteld zijn aan dezelfde omgeving. Een ander probleem met gebruik van tweelingen voor het inschatten van erfelijkheid is gekoppelde paren. Dit betekent dat mensen de neiging hebben om te vallen op mensen die enigzins gelijk aan henzelf zijn, qua aantrekkelijkheid, intelligentie en agressie. Dit is een groot probleem als ouders van DZtweelingen bijvoorbeeld een belangrijke eigenschap delen. Bij adoptiestudies wordt er gekeken naar de correlatie tussen het adoptiekind en de biologische ouders. Er zijn een aantal kernassumpties: de ouders waarbij adoptiekinderen worden geplaatst hebben geen overeenkomsten in eigenschappen met het kind, is dit wel zo dan moet het aangepast worden in de correlatie. Het is mogelijk dat er invloed is van de ervaring in de baarmoeder, waar zowel de biologische ouders als de adoptieouders niet verantwoordelijk voor zijn.

Er zijn ook onderzoeken waarin naar voren komt dat omgeving duidelijk belangrijker is dan genen, maar het is beter om dit allemaal niet te zwart-wit te zien. Deze benadering is een goede tegenhanger voor de omgevingsgerichte onderzoeken die we nu veel hebben.

Structureel vergelijkingsmodel –benadering

Ook wel structural equation modeling (SEM) genaamd. Deze benadering is gebaseerd op statistieken, waarbij ze grote datasets gebruiken (zie tabel 3.4) voor longitudinaal onderzoek (dus voor grote groepen over een lange tijd). Longitudinaal onderzoek is wel lastig, omdat het zoveel tijd kost voordat de dataset compleet is. Het voordeel van SEM is dat het erg veel vragen kan oplossen. En SEM is erg goed te gebruiken bij psychologische constructen die bij meerdere mensen op verschillende manieren te testen zijn (vb vragenlijst, interview). SEM heeft drie pluspunten:

  1. De relatie tussen de variabelen kan goed onderzocht worden. Men stelt de vraag: is een variabele een moderator of een mediator? Een moderator beïnvloedt de richting van de relatie, dus onafhankelijk/afhankelijke variabele. Een mediator heeft invloed op hoe of waarom de 2 variabelen aan elkaar verbonden zijn, bijvoorbeeld sekse of leeftijd.

  2. Je kan op meerdere manieren meerdere mensen testen.

  3. Je kan meerdere modellen gelijktijdig gebruiken

Benaderingen vergelijken

Voor een overzichtelijke tabel, zie tabel 3.5. De benaderingen zijn verdeeld op basis van 5 kernvragen:

  1. Wat is de hoofdvraag van de benadering?

  2. Wat zijn de ideeën over de invloed van ouders op de ontwikkeling?

  3. Hoe gedetailleerd/gespecificeerd is de theorie?

  4. Wat zegt de theorie over de richting van de invloed van de ouder-kindrelatie?

  5. In welke mate wordt er naar de causale relaties gekeken?

De benaderingen van ouder-eigenschappen, kindereffecten en sociale richtingen zijn samengevoegd, omdat het onoverzichtelijk en onsamenhangend wordt met al die benaderingen, in de benadering genaamd persoon-proces-contextmodel van ontwikkeling. Die bevat zowel de eigenschappen van het kind, de ouder en de omgeving.

In hoeverre hebben ouders invloed op de ontwikkeling van een kind? - Chapter 4

 

In hoeverre hebben ouders invloed op de ontwikkeling van een kind? Volgens Watson hadden ouders bijna alle macht over het kind door de omgeving te vormen (nurture). Dit is wel wat overdreven, het wordt natuurlijk ook beïnvloed door genen (nature). Het is altijd duidelijk geweest dat opvoeding door ouders belangrijk is voor de ontwikkeling van een kind. Dit is nog terug te zien in bijv. gezegdes. Tegenwoordig worden de problemen met kinderen vaak gezien als een fout in de opvoeding. Er is veel onderzoek naar gedaan, eerst via natuur (dieren), later ook meer naar opvoedstijlen en opvoedingstechnieken.

Natuur-experimenten

Dit zijn experimenten waarbij een kind zonder ouders of in een anders dan normale omgeving opgroeit. Er bestaan verhalen waarin kinderen opgevoed zijn door dieren. Deze verhalen/kinderen zijn veel onderzocht. Vaak werden de kinderen al achtergelaten door hun ouders omdat ze (mentaal) gehandicapt waren. Daarom is het een betere uitgangspositie om kinderen die wees zijn of niet meer bij hun ouders zijn te gebruiken. Spitz was een van de eersten die zei dat kinderen zich slecht ontwikkelden zonder hun moeder, kinderen krijgen dan te weinig liefde (affect) . Hij noemde dit ‘hospitalism’. Latere psychologen gingen verder met zijn werk, waar meer dingen belangrijk waren naast liefde, bijv. sociale interactie en cognitieve stimulatie.

Dierenstudies

Zing-Yang Kuo was een Chinese onderzoeker, hij onderzocht de effecten van omgeving en training op dieren. Hij kon dieren dingen laten doen die tegen hun natuur in gingen. Dit was duidelijk bewijs voor welk gedrag een dier kan tonen dankzij ervaring. Lorenz was grondlegger van ethologie (gedragstudie van dieren in natuurlijke omgeving). Zijn belangrijkste ontdekking was ‘imprinting’, het snelle leren. Bij ganzen kwam naar voren dat imprinting een onomkeerbare kritieke periode had. Een mens heeft ook onomkeerbare kritieke periodes, maar ook gevoelige periodes (waarbij de periode is omkeerbaar is). Harlow was ook een onderzoeker, bekend door zijn hechtingsonderzoek met rhesus-aapjes. Hij ontdekte dat babyaapjes die werden opgevoed in isolaties anders waren dan de normale aapjes. Zij ontwikkelden extreem pathologisch gedrag, zonder anderels stereotype en asociaal gedrag. Later lieten zij abnormaal seksueel gedrag zien. Meerdere onderzoeken wezen uit dat ook bij mensen het erg belangrijk is om menselijk contact te hebben als baby. Natuur en dierenstudies hebben geholpen bij het bestuderen van mensen.

Gevolg van opvoeding en resultaat van het kind

Vroeger dacht men dat de ouders een unidirectioneel effect (1 richting) hadden op het kind, tegenwoordig wordt het gebruikt voor het aangeven van correlaties en associaties tussen ouder en kind. Er zijn veel boeken/onderzoeken geschreven over dit onderwerp, in dit hoofdstuk worden een paar belangrijke besproken met gebruik van de theorie en benaderingen.

De uitkomsten van de onderzoeken over opvoeding, kinderkarakteristieken en gedrag kan positief, negatief of geen associatie als uitslag hebben, maar wat als positief/negatief/neutraal beschouwd wordt verandert met de tijd. Tegenwoordig wordt er vooral gekeken naar algemene bekwaamheid, prosociaal gedrag, cognitieve ontwikkeling, schoolprestaties en relaties met leeftijdsgenoten. Algemene bekwaamheid bestaat uit 3 onderzoeksgebieden: ouder-kindhechting, opvoedstijlen en specifieke oudergedragingen.

Ouder-kindhechting

Kinderen hechten zich tussen de 12 en 18 maanden, waarbij een veilige hechting het beste resultaat geeft. Er is ook bewijs gevonden dat deze theorie niet altijd de juiste voorspelling oplevert. Er zijn meerdere redenen voor dit verschil in resultaten:

  1. Relaties zijn veranderlijke en dynamisch.

  2. Kinderen kunnen een andere hechting hebben met hun vader dan met moeder.

  3. (Levens)ervaringen kunnen invloed hebben (bijv. het krijgen van een broertje/zusje)

Tegenwoordig wordt er minder gewerkt vanuit hechtingstijlen wanneer kinderen 12 maanden zijn, maar meer vanuit interne-workingmodels. Met behulp van specifiek geselecteerde vragenlijsten wordt er gekeken naar hoe mensen terugdenken aan hun hechtingstijl en hoe ze zich nu gedragen. Er zijn 4 mogelijke uitkomsten, veroorzaakt door de manier waarop anderen naar je kijken (view of others) en hoe je zelf naar je kijkt te combineren (view of self).

  1. Positieve view of others + positieve view of self = veilig

  2. Positieve view of others + negatieve view of self = gepreoccupeerd

  3. Negatieve view of others + positieve view of self = afwijzend

  4. Negatieve view of others + positieve view of self = angstig

Deze 4 volwassen hechtingstijlen zijn parallel aan kinderhechtingen. Mensen die over vroeger zowel de positieve als negatieve dingen vertellen, waren vroeger veilig gehecht en zijn dat nu nog steeds. Volwassenen die vroeger niet veilig gehecht waren, vallen in de overige 3 groepen en hebben problemen met relaties. Gepreoccupeerde volwassenen zijn onzeker en verward over hun hechtingsstijl en kunnen agressief reageren. Afwijzende personen vinden het moeilijk zich dingen te herinneringen in verband met hun kindhechtingsstijl, vaak scheiden ze de emotie van de gebeurtenissen. Angstige volwassenen vertellen vaak over een traumatische gebeurtenis in hun kindertijd. Moeders die zelf een autonome kijk hebben op hun hechting, krijgen vaak een veilige hechting met hun kind en moeders die zelf gepreoccupeerd of afwijzend zijn, ontwikkelen vaak deze stijl met hun kind.

Opvoedingstijlen

Er zijn verschillende opvoedstijlen gevonden die correleren met verschillende ontwikkelingen van kinderen, ontwikkeld door Baumrind. De autoratieve opvoedingstijl wordt gekenmerkt door een warme, liefdevolle relatie maar met regels. Dit is de beste opvoedstijl, kinderen zijn meer bekwaam, zelfstandig en hebben betere relaties. Autoritaire ouders zijn erg streng en tonen weinig liefde. Hun kinderen worden minder zelfstandig, minder assertief en minder doelgericht.

De derde categorie is toegeeflijk, waarbij de ouders veel liefde geven maar weinig regels hebben. De kinderen worden dan weinig doelgericht en niet zelfstandig. Deze stijlen zijn niet zo vast als soms wordt gezegd, er blijkt bijvoorbeeld een mogelijk verschil te zijn ivm geslacht. Bovendien is er ook bewijs gevonden dat sommige kinderen een opvoedstijl uitlokken,wanneer dit zo zou zijn zouden competente kinderen een autoratieve stijl veroorzaken. Veel onderzoeken hebben Baumrinds stijlen gebruikt. Uit deze onderzoeken kwam naar voren dat tieners vanuit een autoratieve stijl het beste waren ontwikkeld en kinderen die verwaarloosd waren het slechtst. Dit onderzoek is later herhaald bij volwassenen met dezelfde uitkomst.

Specifieke oudergedragingen

Deze benadering kijkt naar specifieke oudergedragingen. Er zijn al meerdere onderzoeken geweest en meerdere ontdekkingen gedaan.

Gedragsgenetica

Het nadeel van alle bovenstaande theorieën is dat er geen aandacht wordt besteed aan het belang van genen, terwijl deze wel veel invloed hebben. Tegenwoordig wordt er veel gekeken naar de interactie tussen genen en omgeving, bijvoorbeeld het Diathesis-stressmodel. Volgens dit model hebben mensen een genetische predispositie die zich alleen uit in combinatie met bepaalde omgevingsstressoren. Rowe concludeerde uit zijn onderzoek dat genen vooral belangrijk zijn en de opvoeding bijna irrelevant. Harris stelde een paar jaar later dat ook omgeving belangrijk is, deze bestaat niet uit de ouders maar uit de leeftijdsgenoten. Cohen bracht een jaar later ook een boek uit, waarin hij het eens was met Harris dat ouders weinig invloed hebben (behalve in socialisatie), maar volgens hem is de invloed van leeftijdsgenoten veel hoger in de pubertijd dan in de volwassenheid. Ouders moeten volgens hem niet verantwoordelijk gehouden worden voor zowel succes als mislukking van hun kinderen. Deze uitspraken hebben veel stof doen opwaaien en er wordt nog steeds veel onderzoek naar gedaan.

Het belang van ouders – een nieuw perspectief

Er bestaat nog veel discussie over de mate waarin ouders invloed hebben op hun kinderen. Zeker is dat het niet zo invloedrijk is als Watson zei. Opvoeden is multidimensioneel, het bestaat uit veel verschillende taken. Welke rol vaak vergeten wordt, is de rol van begeleiding (guidance). De hypothese is dat ouders deze rol op 3 manieren kunnen hebben. Ten eerste maken ouders de route die een kind doorloopt (esthablish trajectories), vervolgens bemiddelden de ouders deze route en ouders bepalen de snelheid van dit alles door hun acties.

Route creëren

Een kind bewandeld natuurlijk niet 1 pad, maar meerdere. Toch is dit concept handig, want ouders bepalen wel de omgeving waar een kind aan bloot wordt gesteld. Ouders kunnen bijvoorbeeld gericht zijn op het maken van huiswerk, sport of muziek.

Ouders worden beïnvloed door hun sociaaleconomische status, de cultuur, beschikbare hulpmiddelen, normen en waarden. Het maken van deze route hoeft niet een bewuste keuze te zijn, maar veel ouders hebben dezelfde basisdoelen voor hun kind, zoals veiligheid, respect, onafhankelijkheid, etcetera. Ouders maken steeds meer paden als de kinderen ouder worden, bijv. sport of sociaal. De sociale routes worden beïnvloed door de mate van sociale middelen en interacties. Het creëren van de routes wordt steeds meer bewust gedaan als de kinderen ouder worden, zodat de kinderen hun talenten/interesses kunnen uitten. Ouders zeggen heel bewust tegen hun kinderen welk gedrag wel/niet gewenst is en welke negatieve gevolgen bepaalde ongewenste routes hebben. Om kinderen te beschermen tegen de buitenwereld, krijgen sommige kinderen thuis onderwijs. Volgens Goodnow is ‘cocooning’ niet altijd goed voor kinderen. Als een kind niet gestimuleerd wordt om op hetzelfde pad te blijven, kan deze ervan afwijken. Ouders proberen het kind op het juiste pad te houden door deze te stimuleren door bijv. de juiste boeken of materiaal in huis te hebben. Een goede stimulatie door de ouders leidt tot het langer volgen van de route.

Route behouden

Sommige routes worden voor ouders belemmerd door te weinig tijd, kennis of geld. Maar gecreëerde routes kunnen behouden worden op 3 manieren:

  1. Pre-arming: helpt kinderen voorbereiden op een gebeurtenis, zodat ouders enigszins kunnen bepalen hoe een kind gaat reageren (vb op een verhuizing). Deze techniek heet ook wel opvoedingsinoculatie. Deze techniek kan ook handig zijn in stereotype/culturele situaties die te veranderen zijn, bijvoorbeeld dat meisjes een copingstrategie aangeleerd krijgen tegen discriminatie. Het wijzen op mogelijke gevaren is ook een vorm. Soms maakt men dan gebruik van ‘mantra’s’, zoals ‘niet met vreemden praten’.

  2. Gelijktijdige bemiddeling (concurrent mediation): De perceptie van kinderen bepalen door het helpen interpreteren van een situatie terwijl/vlak nadat een kind de ervaring heeft gehad. Dit kan zowel negatieve dingen verminderen (bijv. gepest worden) en positieve dingen versterken. Bijvoorbeeld als er TV gekeken wordt, kan een ouder duidelijk maken wat wel en niet goed is aan wat de acteur nu doet. Een andere invloed die ouders hebben bij gelijktijdige bemiddeling is de manier van omgaan met stress.

  3. Nabespreken (debriefing): na een ervaring samen met een kind praten over deze gebeurtenis, om zo de manier waarop een kind over de ervaring denkt te beïnvloeden. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar debriefing. Er is alleen onderzoek gedaan naar debriefing na traumatische gebeurtenissen. Een belangrijke rol van debriefing is kinderen hun emoties te laten uiten door zelf aanmoedigend en zonder vooroordeel te zijn. Zo kunnen ouders hun kinderen helpen en weer op een positieve route krijgen.

Aanpassen van de snelheid

Ouders kunnen de snelheid van een route versnellen of vertragen. Het versnellen gebeurt veel, bijv. door speelgoed te kopen dat de ontwikkeling versnelt. Piaget noemde dit versnellen de ´Amerikaanse vraag´. Kinderen die veel druk voelen om sneller op te groeien worden ook wel gehaaste kinderen (hurried children) genoemd door Elkind.

Tegenwoordig blijkt bijna een kwart van de kinderen van 1-2jr oud in Amerika gehaast zijn. Ouders hebben volgens Elkind meerdere redenen om hun kind sneller te willen laten opgroeien, bijv. zelfvertrouwen van het kind te laten groeien, communicatie met niet-leeftijdgenoten te bevorderen of door zelf trots te zijn op de prestaties van het kind. Het vertragen van de snelheid is sommige routes wordt ook gedaan door ouders. Dit wordt gedaan om het kind te beschermen, ze beter met leeftijdgenoten te laten spelen of controle over een kind te houden. Ouders doen dit door overbescherming (kinderen krijgen niet te autonomie die bij hun leeftijd hoort) of cognitieve naïviteit (kinderen langer laten geloven in bijv. sinterklaas). Het kan ook via de sociale weg, waarbij kinderen weggehouden worden van bepaalde interacties zoals een jaar later naar school gaan (‘academic redshirting’).

Voorbeelden van routes

Er zijn veel verschillende routes die ouders kunnen kiezen voor hun kind. Er wordt steeds meer gekeken naar deze doelgerichte opvoedstijl. De 2 voorbeelden zijn gezonde fysieke ontwikkeling en competente sociale relaties. De meeste ouders willen het kind gezond opvoeden, dit lukt alleen niet altijd. Kinderen gezond houden kan via verschillende manieren: de omgeving aanpassen, regels maken, straffen, goed gedrag belonen (reinforcen) en instructies geven. Als kinderen bijvoorbeeld aan het spelen zijn, krijgen ze minder blessures als de ouders beter opletten. Ouders moeten in de pubertijd opletten op andere gezondheidsonderdelen (bijv. roken of drugs). Ouders hebben ook in de pubertijd invloed op hun kinderen, bijv. ouders die duidelijk tegen roken zijn hebben minder vaak kinderen die roken. Dit geldt ook voor alcohol, seks en tienerzwangerschappen. De manier waarop ouders omgaan met deze gezondheidsrisico’s is deel van ‘risico socializatie’. Competente sociale relaties op te bouwen is belangrijk voor veel ouders en veel opvoedtechnieken zijn hier (in)direct op gericht. Veilige hechting lijkt een positieve invloed te hebben op deze route. Monitoren wordt steeds meer erkent als bilaterale variabele, want een ouder kan niet zien wat een kind heeft verborgen. Ouders van minderheidsgroepen bereiden hun kinderen ook sociaal voor op mogelijke discriminatie.

Wat zijn determinanten van opvoeding? - Chapter 5

 

Categorieën

Determinanten zijn invloeden op de manier van opvoeden, dit gedrag wordt namelijk op veel manieren beïnvloed. Harmon en Brim vonden 4 basiscategorieën van determinanten:

  1. Algemenen culturele factoren

  2. Individuele factoren (bijv. karakter)

  3. Interpersoonlijke factoren (bijv. familiestructuur)

  4. Omgeving/setting

Vlak na Harmon en Brim kwam Belsky een manier waarop deze 4 categorieën samen werken. Hij ontdekte 3 basiscategorieën die beïnvloeden:

  1. Psychologische middelen van opvoeding (geschiedenis en persoonlijkheid)

  2. Karakteristieken van het kind

  3. Contextuele hulpmiddelen voor stress en sociale ondersteuning

In Belsky’s model kan je zien dat de ontwikkelingsgeschiedenis van iemand de persoonlijkheid beïnvloedt. De persoonlijkheid, echtelijke relaties, werk, opvoeding en sociaal netwerk beïnvloeden elkaar wederzijds. Opvoeding wordt op zijn beurt weer beïnvloed door werk, echtelijke relaties, sociaal netwerk en de karakteristieken en ontwikkeling van een kind. Persoonlijkheid is volgens Belsky het belangrijkste onderdeel. Dat heeft veel invloed op de manier waarop iemand met stress omgaat. Ook een sociaal netwerk en hulpmiddelen hebben invloed op omgaan met stressoren. Het opvoedingssysteem wordt daar door ‘gebufferd’. Wat ontbreekt in dit mid-level model van Belsky is dat de determinanten elkaar allemaal wederzijds beïnvloeden, maar het model geeft goed de 3 basiscategorieën weer. Sommige determinanten zijn vergeten, waarvan sommige direct of proximaal zijn, (bijvoorbeeld situatie) en sommige meer verre of distale determinanten zijn, bijvoorbeeld de culturele achtergrond van een ouder. Daarom is dit model een mid-level model, het beschrijft de belangrijke invloeden ergens tussen de proximale en indirecte determinanten.

Bio-ecologisch systeemmodel

Bronfenbrenner’s bio-ecologische systeemtheorie beschrijft deze determinanten beter dan Belsky’s model. De 4 contextniveaus die Bronfenbrenner heeft bedacht zijn nuttig bij deze determinanten. Macrosysteem overkoepelt cultuur en overtuigingen en het exosysteem gaat over indirecte invloeden waar een kind niet direct aan mee doet, zonder anderels werk. En de situationele variabelen behoren tot het microsysteem. Toch is deze theorie op deze manier voor veel mensen verwarrend. Daarom wordt deze theorie ook wel onderverdeeld in de determinanten: cultuur en distaal, contextueel, stabiele karakteristieken en situationeel.

Culturele en distale determinanten

Deze determinanten beïnvloeden de opvoeding via de doelen, waarden en gedrag van de ouders. Dit is vooral onderzocht aan de hand van cultuur, socio-economische status, geloof en ras.

Cultuur

Cultuur beschrijft de algemene regels van de opvoeding. Het reflecteert de sociale, economische en psychologische aanpassingen van mensen. Er worden tegenwoordig crossculturele onderzoeken gedaan naar opvoeding, maar de cultureel antropologen kwamen hier het eerst mee. Het is lastig en duur om crosscultureel onderzoek te doen, want scholen zijn wereldwijd anders ingedeeld. Er kan gekeken worden naar ouders in verschillende culturen, landen of geloven. Een belangrijke assumptie die aangenomen wordt in sommige onderzoeken is dat het onderzochte gezin het gehele cultuur/land representeert, dit kan gevaarlijk zijn. Er is crosscultureel onderzoek gedaan naar moeder-kindgedrag waarbij weinig verschillen naar voren kwamen. Het enige verschil leek te zijn dat Japanse moeders meer kijken naar waar het kind heenkijkt, waarschijnlijk vanwege de Japanse overtuigingen dat interpersoonlijke relaties erg belangrijk zijn. Als de kinderen iets ouder worden zijn verschillen tussen Japan en Noord-Amerika duidelijker zichtbaar, vooral in onafhankelijkheid en standaard voor geaccepteerd gedrag van kinderen. De Japanse cultuur werkt meer samen dan de Noord-Amerikaanse, zij baseren zich meer op interdependentie.

Sociaal economische status (SES)

SES is een overkoepelende naam voor de status van een familie gemeten door beroep, opleiding en inkomen (meestal die van de vader). Het meest voorkomende verschil tussen ouders met een lage en gemiddelde SES is dat lage SES-ouders vaak fysiek straffen. Kohn heeft een theorie voor dit verschil: ouders met een lage SES hebben dankzij hun beroep en omgeving andere overtuigingen over opvoeding. In de hogere SES vinden ouders bijvoorbeeld verantwoordelijkheid, initiatief en zelfstandigheid belangrijk. Maar ouders met een lage SES hebben vaak een baan waarbij ze ondergeschikt zijn en naar regels moeten luisteren van anderen, wat de opvoeding beïnvloedt. Kohn’s model is eigenlijk: SES  overtuigingen(values)  opvoedingovertuigingen  opvoedgedrag. Tot nu toe geeft deze theorie de beste verklaring.

Geloof

Religie heeft veel invloed op onder andere rechtspraak, culturele normen en waarden, seksuele expressie, interpersoonlijke relaties en opvoeding. Er bestaan veel boeken over verschil in opvoeding tussen geloven, want daar is veel onderzoek naar gedaan. In elk geloof staat wel iets voorgeschreven over opvoeding, bijvoorbeeld boeddhisme heeft ‘mindful opvoeden’. Er is ook veel onderzoek gedaan tussen geloof en de manier waarop dit geloof wordt gepraktiseerd (religiositeit) en de waarden van de volwassenen. Veel geloven bleken dezelfde basiskenmerken te hebben, zoals respect voor traditie, ouderen, autoriteit en geloof in de autonomie van hun kinderen. Alle 3 de grote geloven (christendom, islam en jodendom) zijn voorstander van veel tijd doorbrengen met je familie en hebben andere waarden dan niet-gelovige ouders. Als de moeder zwanger wordt heeft dat een negatief effect op de vroomheid van de moeder, maar een positief effect op die van de vader.

Contextuele determinanten

4 variabelen geven hier een goede illustratie van: werk, stress, sociale steun en de buurt.

Werk

Werk(loosheid) heeft veel invloed maar is niet dichotoom, want het bestaat uit veel factoren. Maar het werk zelf is minder belangrijk dat de waarden die je meeneemt vanuit het beroep, zoals de waarden, psychische gezondheid en beschikbare opvoedtijd. Er is nu veel onderzoek naar moeders die gaan werken en daardoor ook meer onderzoek naar de invloed van vaders. En zoals de familiesysteemtheorie voorspelt, heeft het werk van de moeder ook invloed op de vader. Over het algemeen bemoeien de vaders zich meer met de opvoeding als de moeder werkt, dan wanneer de vader de enige inkomsten verdient. Toch verzorgen moeders gemiddeld een groter deel van de opvoeding dan vaders. Werken kan zowel een positieve uitwerking als een negatieve uitwerking hebben op moeders. Vaak helpt dit stressverminderend waardoor de opvoeding juist kan verbeteren. Beide ouders hebben evenveel inzet voor het werk, maar moeders voelen meer stress omdat ze het werk en de kinderen moeten combineren. Dit hangt af van hoe graag de moeder wil werken, de angst voor scheiding van haar kind en hoeveel ze investeert in haar moederrol. Dit kan een angst en schuldgevoel geven. In sommige gevallen ontstaat er door deze stress een negatief gevolg voor de opvoeding.

Stress

Stress kan door allerlei dingen ontstaan, door grote levensveranderende gebeurtenissen of stressoren van het dagelijks leven. Deze worden onderverdeeld in 4 klassen van proximale stressoren: relatie, werk/financiën, persoonlijke karakteristieken en kind-gerelateerd. De laatste groep wordt ook wel opvoedingsstress genoemd, ontstaan door stress die veroorzaakt wordt door fysieke en psychologische aanpassingen om een goede ouder te zijn. Het wordt acuut of chronisch beïnvloed door situaties en de karakteristieken van het kind en de ouder. Stress heeft een negatieve invloed op de opvoeding.

Sociale steun

Sociale steun helpt tegen stress. Het kan komen van familie, vrienden, buren en andere leden van een geloofsovertuiging, maar meestal is het de partner. Sociale steun heeft een positieve invloed.

Buurt

Het wonen in een arme buurt is slecht voor de ontwikkeling van een kind. De opvoeding in een buurt met veel criminaliteit bestaat vaak uit: weinig vertrouwen in mensen die geen familie zijn, het vroeg zelfstandig moeten zijn, weinig emotionele ondersteuning krijgen en het positief tegenover agressie staan. Volgens sommige onderzoekers komt dit doordat de moeders gestresst zijn en zelf ook niet hun behoeften kunnen vervullen. Volgens Ogbu komt het echter doordat de opvoeding wordt aangepast aan de omgeving zodat de beste kans op overleving ontstaat. Er zijn ook in deze criminele buurten ouders die hun kinderen wel zo goed mogelijk proberen op te voeden, deze kinderen komen vaak ook beter terecht.

In het centrum van een stad vind je zowel arme als gemiddelde/rijke gezinnen, waardoor er een unieke combinatie ontstaat met verschillende soorten opvoeding.

Stabiele karakteristieken determinanten

We gaan kijken naar de stabiele karakteristieken van de ouders, het kind en de familie.

Ouder

Er zijn 4 centrale karakteristieken gerelateerd aan opvoeding:

  1. Geslacht. Er wordt veel onderzoek gedaan naar het verschil in opvoeding tussen vaders en moeders. Een duidelijk verschil zit in de hoeveelheid tijd die besteed wordt aan het kind/opvoeding. Moeders besteden vaak meer tijd aan het kind.Vaders gaan anders met hun kinderen om tijdens het spelen, zij spelen vaak fysieker. Moeders spelen meer interactie spelletjes, zonder anderels kiekeboe. Er zit ook een verschil in attitudes, maar over het algemeen verschilt de manier van opvoeden door vader of moeder niet.

  2. Eerdere ervaringen. De belangrijke ervaringen zijn vanuit de ouders eigen jeugd, ervaringen met kinderen waar de ouder niet de vader/moeder van is en eerdere opvoedervaringen. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat de manier waarop je zelf bent opgevoed bepaald hoe je zelf je kind opvoedt. Bowlby en Ainsworth’s attachmenttheorie toonde dit al aan in de moeder-kind relatie. Deze studies zijn een belangrijk bewijs voor het bestaan van interne workingmodels. Met ervaringen van kinderen die niet je eigen kinderen zijn wordt bijvoorbeeld oppassen bedoeld. Veel oppassen heeft een positief effect op opvoeden. Ouders leren van hun ervaringen met hun eerste kind, waardoor ze fouten kunnen voorkomen of opvoeding kunnen veranderen bij het volgende kind.

  3. Sociale cognities. Staan in verband met onze emoties en gedrag en zijn relatief stabiel. Bijvoorbeeld ouders die overtuigd zijn dat het slaan van hun kind een effectieve werking heeft, zullen dit eerder doen. De stemming van een ouder heeft ook invloed, vooral het gevoel van de mate van controle over het gedrag van een kind. Deze opvoedingscognities zijn belangrijk, omdat ze het gedrag voorspellen maar ook omdat je gedrag kan veranderen door de cognities te veranderen.

  4. Persoonlijkheid. Volgens Belsky is dit het belangrijkste onderdeel. Kochanska vond bewijs dat ouders die zelf een negatieve, onstabiele kindertijd hebben gehad, een kracht/assertieve opvoedstijl gebruiken. Deze relatie kwam alleen bij bepaalde persoonlijkheidskenmerken voor. Persoonlijkheid kan ook compenseren voor negatieve ervaringen in de eigen kindertijd. Er is veel onderzoek gedaan naar empathie, met als bewijs dat een hogere empathie leidt tot beter begrip voor de gevoelens van een kind en wat het kind wil. Wat ook veel onderzocht wordt is het effect intelligentie en leeftijd van de ouder. Over intelligentie is niets gevonden, maar leeftijd heeft wel invloed. Er zijn verschillende uitkomsten voor leeftijd, soms zijn oudere moeders meer of minder betrokken. Tegenwoordig blijkt dit gemengde resultaat te komen doordat er op verschillende opvoedingsdomeinen is gemeten.

Kind

Deze karakteristieken zijn:

  1. Leeftijd. Dit is de meest belangrijke, want hierdoor verschilt het gedrag, de benodigdheden en opvoeding.

  2. Temperament. Is de biologische bepaalde gedragsstijl van een kind, na leeftijd de meest belangrijke karakteristiek. Er is discussie over wat precies onder temperament valt, meestal zijn het emoties, de mogelijkheid tot zelfregulatie, de mate van activiteit en het sociaal gedrag. Het belangrijkste is de manier waarop ouders reageren op het temperament van het kind. De manier waarop de ouders het gedrag van het kind interpreteren en interacteren heeft invloed op de zelfperceptie en ontwikkeling van het kind. Goodness of fit is de mate waarin de acties van de ouders overeenkomen met het temperament van het kind. Ouders met moeilijke kinderen zijn meer negatief en gebruiken meer straftechnieken, terwijl ouders met makkelijker kinderen meer autoratief en responsief zijn.

  3. Geslacht. De eerste 2 gevolgen van geslacht zijn dat ouders misschien meer kinderen willen (omdat ze graag een meisje/jongetje willen) of dat sommige ouders meer met het kind spelen omdat deze wel het geslacht heeft dat ze willen. Het label jongen of meisje heeft veel invloed, maar is minder significant dan men denkt. Het grootste effect is het verschil in opvoedingsverwachting of de vroege perceptie, maar dit verdwijnt als het kind ouder wordt. Recenter onderzoek heeft bewijs gevonden dat er verschil ontstaat in opvoedingsgedrag. Jongetjes worden aangemoedigd eerder zelfstandig te zijn en meer te spelen/ontdekken, terwijl meisjes hun moeders moeten helpen met het huishouden en zich meer concentreren op interpersoonlijke relaties.

  4. Geboortevolgorde. In de jaren ’50 is al gevonden dat de eerstgeborene meer aandacht, affectie en zorg ontvangt omdat de ouders dan nog meer energie hebben, maar de eerstgeborene staat ook meer onder druk om iets te bereiken, omdat ouders vaak hogere verwachtingen hebben bij hun eerste kind. Later onderzoek bracht naar voren dat het complexer in elkaar zit. Er zijn 3 variabelen belangrijk: geslacht van het kind, de tijd tussen de geboortes en de grootte van de familie. Er zijn nog meer verschillen tussen kinderen die het gedrag van ouders veranderen (bijvoorbeeld een kind met een beperking).

Familie

De belangrijkste kenmerken van familie:

  1. Structuur. De belangrijkste variabele van familiestructuur is 1 of 2 ouders. De ongetrouwde, vrijgezelle moeders zijn het meest onderzocht. Zij staan meer onder stress en als gevolg besteden ze minder tijd, supervisie en controle aan hun kind vergeleken met getrouwde ouders. Er is bewijs dat alleenstaande ouders slechter opvoeden ten aanzien van aandacht en tijd. Wat ook belangrijk is, is de grootte van het gezin. Het gemiddelde gezin in Amerika heeft 2 kinderen. In grotere gezinnen (meer dan 4 kinderen) wordt er meer gebruik gemaakt van straf en autoriteit dan bij kleinere gezinnen.

  2. Echtelijke relaties. Een relatie die nauw, ondersteunend is en voldoening geeft, is het best gerelateerd aan positieve opvoeding. Ouders in een ongelukkige relaties zijn minder consistent in de opvoeding, minder emotioneel beschikbaar en de ruzie tussen de ouders kan een ouder-kindconflict veroorzaken(‘spillover’). Dit is goed te zien bij gezinnen waar huishoudelijk geweld voorkomt, daar slaan de vaders de kinderen vaker dan bij gezinnen waar de man niet zijn vrouw slaat. Een alternatief voor de spillovertheorie is de compensatietheorie. Dan zoekt de moeder de liefde en aandacht die ze niet krijgt uit haar eigen relatie bij haar kind. Hierdoor zou het kind geen last hebben van de problemen die de ouders onderling hebben.

Situationele determinanten

Het is belangrijk dat ouders hun opvoeding aanpassen aan de situatie op dit moment. Ouders zijn veel flexibeler en veranderlijker dan de meeste onderzoekers dachten. De situationele determinanten kunnen verdeeld worden in 3 groepen: context, tijdelijke ouderkarakteristieken en tijdelijke kindkarakteristieken.

Context

De context is erg belangrijk. Het gedrag van ouders verandert voor de situatie waarin hij/zij zich bevindt. Opvoeding wordt ook beïnvloed door wat er op dat moment precies gebeurt, bijvoorbeeld als de moeder aan het multitasken is, beïnvloedt dat het opvoedingsgedrag. De hoeveelheid mensen in huis beïnvloedt de opvoeding ook, want met meer mensen in huis worden er minder complexe zinnen gemaakt. Tegenwoordig wordt er ook onderzoek gedaan naar wanneer de gebeurtenis plaats vind (tijd, dag en seizoen). Aan het einde van de dag zijn ouders bijvoorbeeld uitgeput en veranderd de opvoedstijl. Gedurende de zomer kan de hoeveelheid opvoedtijd en aandacht verschillen door het werk van de ouder(s).

Tijdelijke ouderkarakteristieken

Onder tijdelijke karakteristieken vallen gedachten en emoties. Korte-termijndoelen kunnen per minuut veranderen, maar beïnvloeden het gedrag van de ouder sterk. Kindgecentreerde doelen concentreren zich op het kind, in plaats van op de ouder. Emoties staan in nauw verband met doelen. Emoties helpen de ouders gevoelig en verantwoordelijk te reageren op opvoedingsgedrag. Maar als emoties te sterk of te zwak worden, belemmert het de opvoeding. Emotie is verbonden met opvoedingsgedachten en gedrag.

Tijdelijke kindkarakteristieken

De emoties en gedachten van het kind veranderen het opvoedgedrag van ouders. Kinderen hebben vaak een sterkere emotionele gedachte (bijv. de wereld vergaat bijna als ze hun ijsje laten vallen). Het type misdragingen heeft meer invloed op de manier waarop de moeder reageert, dan de opvoedstijl/discipline die ze normaal heeft. Een goede manier om het effect van tijdelijke kinderkarakteristieken te onderzoeken is aan de hand van kindereffecten en de transactiebenadering.

Relaties tussen de determinanten

De determinanten beïnvloeden elkaar, ze zijn niet onafhankelijk. De determinanten kunnen elkaar op verschillende manieren beïnvloeden:

  1. Additief (ook wel cumulatief) waarbij de variabelen elkaar versterken en zo sterker zijn dan wanneer ze alleen voor zouden komen. Risicofactoren zijn de mogelijke problematische variabelen. Des te meer risicofactoren er aanwezig zijn, des te groter de kans op slechte opvoeding. Alle risicofactoren samen in een gezin heet de risico-index.

  2. Moderator. Belangrijkste is de echtelijke relatie waar de ouder(s) inzitten.

  3. Mediator. Beïnvloeden de sterkte van een variabelen, kunnen deze zelfs helemaal uitschakelen. Overtuigingen zijn de meest invloedrijke mediator.

  4. Interactie. Waarbij het effect van de ene determinant afhangt van de tweede.

  5. Compensatie. Waarbij een negatieve determinant gecompenseerd kan worden door een sterke positieve determinant.

Hoe verloopt het proces van ouders worden? - Chapter 6

 

Besluiten een kind te krijgen

Niet alle koppels willen kinderen krijgen. Hiervoor kunnen verschillende redenen zijn: ze vinden zichzelf te oud, houden niet van kinderen, willen een andere levensstijl, hebben financiële zorgen of zorgen met betrekking tot hun carrière, of beschouwen de wereld als een te vijandige plek voor kinderen.

Veel koppels willen daarentegen wel kinderen krijgen, het krijgen van kinderen heeft allerlei voor- en nadelen. Op basis van de patronen van voor- en nadelen, kunnen vier soorten ouders worden geïdentificeerd:

  • Pro-kinderen: deze koppels noemen veel voordelen en weinig nadelen. Deze groep omvat ongeveer 30% van de koppels.

  • Anti-kinderen: deze koppels noemen weinig voordelen en veel nadelen. Deze groep omvat ongeveer 30% van de koppels.

  • Ambivalent: deze koppels noemen zowel voor- als nadelen. Deze groep omvat ongeveer 20% van de koppels.

  • Onverschillig: deze koppels noemen weinig voor- en nadelen. Deze groep omvat ongeveer 20% van de koppels.

Tegenwoordig komt ongeveer 33% van de geboortes voor bij ongetrouwde vrouwen. Deze vrouwen zijn vaak ouder, hebben andere kinderen en leven soms met een partner. De overgrote meerderheid heeft geen diploma. Kinderen met ongetrouwde ouders, worden beschouwd als kwetsbaar, omdat de ouders dan een grotere kans hebben om uit elkaar te gaan en in armoede te leven dan ouders die getrouwd zijn.

Zwanger worden en blijven

Het plannen van een zwangerschap heeft veel voordleen. Het grootste gevaar bij een ongeplande zwangerschap is dat de vrouw zich er niet direct van bewust is dat ze zwanger is, waardoor ze blootgesteld kan worden aan beschadigende stoffen. Voorbeelden van zulke teratogenen zijn drugs en infecties. Teratogenische effecten zijn afhankelijk van verschillende factoren, waaronder het type, de dosis, het moment en de duur van blootstelling aan de stof. Ook de genetische vatbaarheid van het kind heeft invloed op het effect van teratogenen.

Als een moeder tijdens haar zwangerschap alcohol drinkt, loopt het kind een risico op het ontwikkelen van een foetale alcohol spectrum stoornis (FASS). Er bestaan verschillende soorten permanente geboortedefecten. Eén van de meest ernstige foetale alcohol spectrum stoornissen is Foetaal Alcohol Syndroom (FAS). FAS wordt gekenmerkt door abnormale gezichtskenmerken, groeiproblemen en problemen met het centrale zenuwstelsel. Kinderen met FAS hebben vaak problemen op het gebied van leren, het geheugen, concentratie, communicatie, zicht en gehoor. Het is moeilijk te zeggen hoeveel alcohol er nodig is voor het veroorzaken van een FASS. Veel kinderen van alcoholisten vertonen geen symptomen van een FASS, maar hebben wel een grote kans op het vertonen van aanwijzingen voor letsel als gevolg van blootstelling aan alcohol tijdens de zwangerschap. Ook roken tijdens de zwangerschap kan een teratogenisch effect hebben. Roken vermindert de hoeveelheid zuurstof die naar de placenta gaat en stelt de foetus bloot aan nicotine en koolmonoxide. Dit verdubbelt de kans op een laag geboortegewicht of een vroegtijdige geboorte en vergroot het risico op zwangerschapscomplicaties, waaronder doodgeboorte. Hoewel negatieve emoties van de moeder technisch gezien geen teratogeen is, kunnen ze wel beschadigend zijn. Er is bewijs dat gevoelens over de zwangerschap op de lange termijn gevolgen kan hebben voor zowel moeder als kind.

Onvruchtbaarheid

Ongeveer 20% van de koppels heeft vruchtbaarheidsproblemen. Veel Amerikaanse gezinnen vergroten het risico op onvruchtbaarheid onopzettelijk, doordat ze het krijgen van kinderen uitstellen. Zowel vrouwen als mannen hebben op latere leeftijd een hoger risico op vruchtbaarheidsproblemen. Bovendien vergroot dit het risico op geboortedefecten bij kinderen. Een voorbeeld hiervan is het positieve verband tussen leeftijd van de moeder en kinderen met het syndroom van down. De kans op het krijgen van een kind met het syndroom van Down neemt na 40-jarige leeftijd aanzienlijk toe. Ook is leeftijd gerelateerd aan de kans op het krijgen van een kind met autisme. Er zijn meerdere medische technieken om bij vruchtbaarheidsproblemen te helpen. Er zijn drie basale technieken:

  • Intra-uteriene inseminatie: bevroren sperma wordt direct in de baarmoeder geplaatst.

  • In vitro fertilisatie: een eicel en sperma worden in een petrischaaltje gecombineerd. De bevruchte eicel (zygote) wordt vervolgens in de baarmoeder geplaatst. Er zijn meerdere variaties van deze techniek, waarbij de eicel en/of spermacel worden gemanipuleerd:

  • ‘Gamete intrafallopian transfer’: in de eileiders worden eicellen en spermacellen ingebracht. Vervolgens is er sprake van bevruchting en reizen de zygoten naar de baarmoeder.

  • ‘Zygote intrafallopian transfer’: een eicel en spermacel worden in een petrischaaltje gecombineerd. De bevruchte eicel (zygote) wordt vervolgens in de eileiders geplaatst.

  • ‘Intracytoplasmic sperm injection’: één gezonde spermacel wordt in een eicel geïnjecteerd. De bevruchte zygote wordt in de baarmoeder geplaatst.

  • Draagmoederschap: de draagmoeder kan alleen eicellen afstaan, alleen de gehele zwangerschap doorlopen, of beide.

Als uit een eerdere zwangerschap is gebleken dat er sprake is van een genetisch probleem, wordt pre-implantatie genetische diagnostiek toegepast om de potentiële genetische of chromosomale defecten te identificeren. Door middel van in vitro fertilisatie worden eicellen bevrucht, waarna elke bevruchte eicel op bepaalde genetische ziekten wordt getest. Een aantal van deze zygoten worden vervolgens in de baarmoeder geplaatst.

Genetische defecten

Genetische defecten omvatten abnormaliteiten op zowel chromosomaal als genetisch niveau. Mensen hebben normaal gesproken 22 autosomale chromosoomparen. Ook hebben ze één paar geslachtschromosomen: vrouwen hebben twee X chromosomen en mannen hebben één X chromosoom en één Y chromosoom. Eén chromosoom van elk paar wordt aan het kind doorgegeven, waardoor het kind van elke ouder een helft ontvangt. Tijdens dit proces kunnen echter defecten ontstaan. Problemen kunnen het gevolg zijn van abnormaliteiten in het aantal of de structuur van chromosomen. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Syndroom van Down: hierbij is sprake van een extra 21e chromosoom, wat leidt tot bepaalde gezichtskenmerken, een verstandelijke beperking en diverse gezondheidsproblemen.

  • Klinefelter syndroom: een man heeft een extra X chromosoom, wat verschillende fysieke en gedragsproblemen tot gevolg heeft.

  • Syndroom van Turner: een vrouw heeft maar één X chromosoom, wat leidt tot verschillende fysieke problemen.

  • Cri du chat syndroom: hierbij mist een deel van het vijfde chromosoom. Dit leidt er onder andere toe dat baby’s hoog huilen.

20.000 tot 25.000 van de genen bevinden zich op chromosomen. De term ‘genoom’ verwijst naar het complete aantal genen in een individu. Er zijn verschillende soorten erfelijkheid:

  • Dominante erfelijkheid: het kind erft de genetische ziekte, als één van beide ouders het defect gen aan het kind overdraagt.

  • Recessieve erfelijkheid: het kind erft de genetische ziekte alleen als beide ouders hetzelfde abnormale gen aan het kind overdragen.

  • X-gekoppelde erfelijkheid: jongens kunnen door de X chromosoom van hun moeder een genetische abnormaliteit erven.

  • Multifactoriële erfelijkheid: het kind erft een genetische ziekte door een combinatie van meer dan één abnormaal gen, of door een combinatie van genetische en omgevingsfactoren.

Sommige stoornissen of potentiële geboortedefecten kunnen door middel van een vruchtwaterpunctie, een vlokkentest of een echo tijdens de zwangerschap worden geïdentificeerd. Hoewel sommige defecten door een prenatale operatie verholpen kunnen worden, is er voor de meeste stoornissen vóór de geboorte geen behandeling mogelijk.

Miskraam en buitenbaarmoederlijke zwangerschap

Een miskraam is het verlies van een zwangerschap, tot twintig weken vóór de geboorte (na twintig weken wordt dit een doodgeboorte genoemd). Een miskraam kan door vele factoren worden veroorzaakt. Bij een buitenbaarmoederlijke zwangerschap bevindt de bevruchte eicel zich buiten de baarmoeder, vaak in de eileider. In dit geval kan het embryo niet overleven.

Bevalling en geboorte

De gemiddelde bevalling duurt ongeveer 12 tot 14 uur voor de eerste baby, maar is vaak korter bij daaropvolgende kinderen. Een vaginale geboorte bestaat uit drie stadia:

  1. Ontsluitingsfase: deze fase duurt vanaf de weeën tot de volledige ontsluiting van de baarmoederhals (ongeveer 10 centimeter).

  2. Uitdrijvingsfase: deze fase omvat het persen en de geboorte van het kind. Dit stadium kan een aantal minuten tot een aantal uur duren.

  3. Nageboorte: deze fase omvat het uitstoten van de placenta. Dit kan 10 tot 60 minuten duren.

In de Verenigde Staten kiezen koppels een geboortemethode. De twee meest voorkomende methoden zijn Bradley en Lamaze. Bij beide benaderingen leren moeders hoe ze met de pijn om kunnen gaan. De Bradley methode probeert het gebruik van pijnmedicatie te voorkomen totdat het strikt noodzakelijk is, terwijl de Lamaze benadering neutraal staat tegenover deze kwestie. Bij de Bradley methode is de vader bovendien een soort ‘geboortecoach’, die zich tijdens de zwangerschap richt op goede voeding en sporten. Er zijn twee soorten pijnmedicatie: pijnstillers of verdoving. Het nadeel van verdoving is dat het het vermogen tot spiercontrole vermindert, waardoor het persen van de moeder minder kan helpen bij de bevalling.

Het grootste risico voor een kind tijdens de bevalling is het ervaren van een tekort aan zuurstof (hypoxie) of een totaal gebrek aan zuurstof (anoxie). Afhankelijk van de mate en duur van het zuurstoftekort of –gebrek kan hersenletsel of sterfte het gevolg zijn. Hypoxie of anoxie ontstaat vaak als de navelstreng om de nek van de baby gewikkeld is. Hierdoor kan een keizersnede noodzakelijk zijn.

Een keizersnede kan om verschillende redenen worden aanbevolen, bijvoorbeeld als de baby in een stuit ligt. Tegenwoordig wordt echter in toenemende mate voor een keizersnede gekozen om pijn tijdens de bevalling te vermijden. Een keizersnede is echter duurder dan een vaginale geboorte, stelt de moeder aan meer risico’s bloot en vereist meer genezingstijd. Bovendien blijkt uit onderzoek dat een keizersnede niet beter is voor baby’s. Tijdens een vaginale geboorte worden er bij de baby hormonen vrijgelaten, die onder andere bevorderlijk zijn voor het functioneren van de longen en die de moeder op borstvoeding voorbereiden.

Een vroeggeboorte

Er is sprake van een vroeggeboorte als de baby eerder dan 37 weken na de bevruchting wordt geboren. Vroeggeboorte is gerelateerd aan meerdere gezondheidsproblemen, waaronder een verhoogd risico om te overlijden. Hoe eerder de geboorte, hoe groter het risico. Voorbeelden van risicofactoren voor een vroegtijdige geboorte zijn een tienerzwangerschap, roken, een eerdere vroeggeboorte, een geboorte van een meerling en een hoog niveau van stress. Het aantal geboortes van meerlingen is sinds 1994 enorm gestegen. Dit is grotendeels het gevolg van een toename in vruchtbaarheidsbehandelingen. Meerlingen hebben een grotere kans om te vroeg geboren te worden.

De overgang naar het ouderschap

Na de geboorte verandert de focus en structuur van de routine van ouders en wordt het leefpatroon op de baby gericht. Als beide ouders werken, is het voor beiden moeilijk om een balans te vinden tussen werk en thuis. Ook gaat het ouderschap gepaard met veranderingen omtrent de persoonlijke identiteit. Plotseling hebben man en vrouw een nieuwe rol: vader en moeder. Beide oudersz ijn vanaf de geboorte van het kind tot 6 maanden na de geboorte een afname ervaren in hun identiteit als partner. Als gevolg van de afname in tijd en energie die aan de partner wordt besteed, ervaren nieuwe ouders vaak een afname in tevredenheid met het huwelijk. Dit kan het gevolg zijn van verschillende factoren, waaronder vermoeidheid, stress en verminderde intimiteit tussen ouders.

Ook kan de afname in huwelijkstevredenheid veroorzaakt worden door een laag niveau van vaderlijke betrokkenheid bij de zorg voor het kind. Vaderlijke motivatie kan door verschillende factoren worden beïnvloed, waarronder de sekse van het kind, of ze een biologische relatie hebben met het kind, de mate waarin hun eigen vader betrokken was bij de opvoeding, of het vaderschap bij hun identiteit hoort, en hun overtuigingen. Ook moeders kunnen een rol spelen bij vaderlijke betrokkenheid. Sommige moeders leren hun partner graag vaardigheden aan, terwijl andere moeders juist niet willen dat hun partner betrokken is bij de zorg voor het kind. Deze ‘poortwachter’ (‘gatekeeper’) moeders hebben vaak traditionele concepties van gezinsrollen en beschouwen de opvoeding als rol voor de moeder.

Opvoeden van de pasgeborene

Nieuwe ouders moeten geleidelijk de vaardigheden leren, die nodig zijn voor het verzorgen en opvoeden van een kind. Na de geboorte is het vormen van een band tussen enerzijds moeder en vader en anderzijds het kind van groot belang. De ontwikkeling van deze hechte relatie wordt bevorderd door ouderlijke sensitiviteit, en voor moeders door middel van borstvoeding, maar kan worden geremd door een postpartum depressie.

Ouderlijke sensitiviteit

Sensitiviteit, of responsiviteit, verwijst naar het effectief uitvoeren van opvoedtaken. Voor een sensitieve opvoeding is het nodig om de cues van het kind te kennen en snel en gepast te reageren. Drie indicatoren van sensitiviteit zijn hoe snel de ouder reageert, de afhankelijkheid van de reactie en de mate waarin de ouder in staat is het kind te troosten. Een sensitieve ouder is oplettend, empathisch, interpreteert de cues van het kind goed en is emotioneel beschikbaar.

Borstvoeding

Een moeder moet beslissen of ze haar kind al dan niet borstvoeding gaat geven. Het geven van borstvoeding heeft een aantal voordelen. Zo bevordert het de ontwikkeling van een moeder-kind relatie, biedt bescherming tegen infecties en verkleint de kans op diabetes, overgewicht en astma. Ook moeders profiteren van het geven van borstvoeding, omdat het niks kost, helpt bij het verliezen van gewicht en de kans op bepaalde soorten kanker verkleint. Toch zijn er meerdere redenen waarom sommige moeders ervoor kiezen hun kind geen borstvoeding te geven. Sommige moeders maken onvoldoende melk aan, ervaren pijn aan de borsten of tepels, schamen zich als ze melk lekken of ervaren borstontsteking (mastitis). Andere moeders vinden het onplezierig, moeilijk, tijdrovend of onhandig. Het geven van borstvoeding komt minder vaak voor onder adolescente moeders, lager opgeleide moeders, moeders met een lager inkomen, Afrikaans-Amerikaanse moeders en moeders met een ongeplande zwangerschap.

Postpartum depressie

Een postpartum depressie duurt minimaal twee weken en wordt gekenmerkt door symptomen als verdriet, slapeloosheid, een gebrek aan interesse, schuldgevoelens, een gebrek aan energie, veranderingen in eetlust, rusteloosheid, stemmingswisselingen en (in extreme gevallen) suïcidale gedachten. Moeders die ongepland een baby hebben gekregen hebben een grotere kans op het ontwikkelen van een postpartum depressie. Het syndroom kan gevaarlijk zijn voor de baby, onder andere omdat het moeder soms niet in staat is borstvoeding te geven of haar baby adequaat te verzorgen. In zeldzame gevallen ervaren moeders een postpartum psychose, waarbij ze niet in staat zijn onderscheid te maken tussen wat echt en niet echt is. In dit geval kan de moeder last hebben van waanbeelden, hallucinaties, slaapproblemen en obsessieve gedachten over de baby. Deze moeders lopen het risico zichzelf of hun baby te doden. Zowel een postpartum depressie als een postpartum psychose kan worden behandeld. De twee meest voorkomende behandelmethoden zijn steungroepen en het gebruik van antidepressiva.

Kindersterfte

Kindersterftecijfers zijn de afgelopen jaren drastisch afgenomen, als gevolg van verbeterde medische en gezondheidszorg. Wel zijn er grote raciale verschillen. Zo is het kindersterftecijfer onder Afrikaans-Amerikaanse vrouwen meer dan het dubbele van het kindersterftecijfer onder Europees-Amerikaanse vrouwen. Dit is een reflectie van armoede en daaraan gerelateerde problemen, zoals een gebrek aan prenatale zorg en een slechte gezondheid. Ook is er bewijs dat de sekse van het kind en of het kind al dan niet gepland was, risicofactoren zijn. Hoewel de Verenigde Staten in termen van het gemiddelde inkomen per persoon het rijkste land in de wereld is, was het kindersterftecijfer in 2005 in 28 landen lager dan in de VS. Hoewel de oorzaken van kindersterfte bekend zijn (onder andere armoede, een gebrek aan onderwijs en een gebrek aan prenatale zorg), is het moeilijk om de oplossingen uit te voeren. In ieder geval hebben zwangere vrouwen prenatale zorg nodig, inclusief:

  • Screening en behandeling van medische condities, zoals diabetes, HIV en overgewicht.

  • Hulp bij chronische gezondheidscondities, waaronder inzicht in de medicaties die mogelijk een teratogenisch effect op de baby hebben.

  • Identificatie van gedragsmatige risicofactoren, zoals roken en alcohol.

  • Het voorschrijven van prenatale vitaminen met foliumzuur, om defecten aan de neurale buis en andere problemen te voorkomen.

Afrikaans-Amerikaanse vrouwen ontvangen twee keer zo vaak late of geen prenatale zorg dan blanke vrouwen. Ook tienermoeders, ongetrouwde moeders en laag opgeleide moeder hebben een hoger risico op het ontvangen van lage of geen prenatale zorg. Naast het beëindigen van armoede en het bieden van prenatale zorg en onderwijs, zijn nationale screenings van pasgeborenen een andere strategie om kindersterfte te verminderen. Voorstanders van dit voorstel beweren dat een vroege identificatie zorgt voor een vroege behandeling, waardoor ernstige of fatale gezondheidsproblemen voorkomen kunnen worden. Tegenstanders vrezen daarentegen voor de gevolgen van een verlies van privacy en het oneerlijk labelen van kinderen, vooral in het geval van vals-positieve resultaten. De genetische stoornis phenylketonurie (PKU) illustreert het belang van een screening van pasgeborenen. Kinderen met deze stoornis kunnen phenylalanine door een ontbrekend eiwit niet verwerken. Te veel phenylalaline kan bij hen leiden tot hersenletsel. Door middel van een streng dieet kunnen kinderen met PKU echter gezond blijven.

Ethische kwesties

Veranderingen in de medische technologie geven onvruchtbare koppels de kans om biologische kinderen te krijgen. Deze technologie leidt echter tot een aantal ethische en morele vragen. Hieronder zullen een aantal van deze kwesties worden besproken.

Genetisch testen: Zouden mensen inzicht moeten hebben in hun genetische profiel?

Koppels kunnen hun gecombineerde genetische profielen gebruiken om te voorspellen welke ziektes hun kind mogelijk krijgt en stappen ondernemen om zich op bepaalde uitkomsten voor te bereiden of deze te vermijden. Deze genetische informatie heeft echter bepaalde risico’s. Zo kan het je privacy schenden. Wat als de verzekeringsmaatschappij er bijvoorbeeld achter komt dat je een genetische ziekte hebt? In de Verenigde Staten is in 2008 de Genetic Information Nondiscrimination Act (GINA) aangenomen, waardoor Amerikanen van genetische informatie kunnen profiteren, zonder bang te zijn dat dit tegen hen gebruikt kan worden.

Designer baby’s: Mogen ouders kiezen welke kenmerken zij in hun kind terug willen zien, inclusief bekende defecten?

Spermabanken laten toekomstige ouders kiezen, die zij in hun kind terug zouden willen zien. Volgens een artikel in de New York Times hebben ouders in 3% van de gevallen een embryo met een genetisch defect geselecteerd. Deze ouders, waaronder dove mensen, willen een kind die hun beperking deelt.

Klonen: Mogen ouders zichzelf of iemand anders klonen?

De kloontechnologie verbetert in toenemende mate. Velen geloven dat het niet lang meer zal duren, voordat het mogelijk is om een mens te klonen. De vraag is of het onder bepaalde omstandigheden ethisch verantwoord is om een mens te klonen.

Prenatale screening: Zou iedereen toegang moeten hebben tot vruchtbaarheidsdiensten, zelfs als zij mogelijk niet in staat zijn hun kind adequaat op te voeden?

De Ethische Commissie van de ‘American Society for Reproductive Medicine’ heeft aanbevolen dat vruchtbaarheidsprogramma’s procedures ontwikkelen om te beoordelen of mensen in staat zijn een kind op te voeden. Volgens de samenleving zou niemand gediscrimineerd moeten worden. De vraag is echter waar je de grens moet trekken. Wat als bijvoorbeeld een pedofiel een kind wil krijgen?

Leeftijdsdiscriminatie: Mag men op iedere leeftijd kinderen krijgen?

Door middel van medische procedures kunnen vrouwen op 60-jarige leeftijd nog kinderen krijgen. De vraag is wanneer iemand te oud is om een kind te krijgen. Zo moet rekening worden gehouden met het feit dat deze kinderen ouders zullen hebben met ernstige fysieke beperkingen. Bovendien overlijden deze ouders waarschijnlijk al voordat het kind volwassen is. Of is het moreel gezien slechter om mensen een leeftijdsgrens op te leggen voor het krijgen van kinderen?

Welk effect heeft opvoeding tijdens de zuigeling en peutertijd? - Chapter 7

 

Deze periode loopt vanaf de geboorte tot 5 jaar. In deze periode veranderd er veel met het kind: het leert lopen, wordt 2x zo groot, weegt 6x zoveel, praten, emotie expressie, creëert een zelfconcept en wordt steeds beter in sociale interactie. Dit hoofdstuk bestudeert de veranderingen voor de zuigeling (0-12 maanden), de peuter (1 -3 jaar) en de kleuter (4 -5 jaar).

Opvoeden van een zuigeling

Ontwikkeling van het brein

Een baby wordt geboren met alle breincellen die hij ooit zal hebben, maar de neurologische verbindingen blijven zich ontwikkelen. Het brein wordt 3 keer zo zwaar vanaf geboorte tot volwassenheid. In de baarmoeder vindt neurogenese plaats, dat betekent dat er neuronen en gliacellen worden gemaakt. Gedurende de eerste 9 maanden worden er elke minuut 250.000 neuronen aangemaakt. Het maken van synapsen heet de synaptogenese. Dit gebeurt voornamelijk na de geboorte. Ook dendrieten worden dan aangemaakt. Na 2 jaar zijn er teveel synapsen en ontstaat er een synaptisch snoeien. De synapsen die niet gebruikt worden, worden verwijdert. Dit kan oplopen tot 20 miljard per dag. De axons worden bedekt met myeline tijdens de myelinisatie. Dit proces begint vanaf 9 maanden, groeit hard tot 2 jaar en blijft rustig doorgroeien tot tenminste adolescentie. Als het proces afbreekt ontstaan er problemen, bijv. multiple sclerose. Het limbisch systeem (amygdala, hippocampus, cingulate gyrus, hypothalamus, etcetera) is erg belangrijk op deze leeftijd, want het is nodig voor emotie, hechting, lange termijngeheugen en gedrag. Het duurt lang totdat het hele limbische systeem myeline heeft. De neurologische ontwikkelingen in deze tijd verklaren het gedrag van zowel ouders als kinderen.

Dagelijkse gewoontes

Kinderen hebben vanaf de geboorte al een hoop gedragsystemen. Reflexen, sensorische vaardigheden en huilen zijn hier een voorbeeld van. Zuigelingen slapen, eten, huilen, lachen, maken geluid en sdoen aan elf-play. Vanaf 3 maanden kunnen ze sociaal-lachen en ontwikkelen de geluiden die ze maken. Vanaf 6-10 maanden beginnen ze met kruipen en vanaf 12 maanden beginnen ze met lopen en praten. Het grootste gedeelte van een dag slaapt een zuigeling, dit neemt af gedurende het jaar tot het uiteindelijk alleen ’s nachts slaapt. Als ze wakker zijn kunnen ze stil-wakker zijn, waarbij ze naar de omgeving kijken, of actief-wakker, waarbij ze open staan voor interactie met de verzorgers en meer gaan bewegen. Ophef en huilen (fuss and cry) piekt op 6 weken, wanneer ze dit zo’n 2 uur per dag doen. 40% van de ophef en het huilen is ’s avonds. Rond de 4de maand is de hoeveelheid huilen gehalveerd vergeleken met de piek. Sommige baby’s hebben last van kolieken, dit ontstaat vanaf 2 weken na de geboorte tot 4 a 5 maanden. Baby’s die last hebben van kolieken huilen meer zonder ogenschijnlijke reden. De oorzaak is waarschijnlijk de maag, deze wordt geïrriteerd door de koemelk.

Wisselen van voeding kan helpen. Het geluid van een huilende baby is onprettig. Moeders ervaren een lagere moederlijke tevredenheid als het kind veel huilt. Ouders krijgen gedurende de tijd steeds sneller door waarom het kind huilt en kunnen dit sneller/effectiever oplossen.

Hechting

Er zijn veel zorgende verzorgeracties die een baby nodig heeft, zoals voeding en bescherming. Ook sociaal gedrag is belangrijk om zo de emoties van een baby te controleren en sociale interactie aan te leren. Deze sociale verzorging bestaat uit turn-taking (om en om praten), synchroniseren (samen over 1 ding praten), wederkerigheid (gedrag ondersteunt elkaar) en complementair (aanvullend). Zo leert een kind de beginselen van liefde en ontwikkelen ze hechting. Veel onderzoek is gebaseerd op het kijken naar de gevoeligheid van de ouders, maar (ouderlijke) liefde is belangrijker. Deze liefde reflecteert de relatie. Het voordeel van deze liefde is dat kinderen het gevoel hebben gerespecteerd te worden en geliefd te zijn en kinderen vertrouwen hun ouders, dit versterkt coöperatie. Een ander gevolg van deze liefde is de manier waarop ouders zich voelen bij de angst van een kind om gescheiden te worden van de ouder. Dit gevoel bestaat uit schuld, zorgen maken en verdriet. Moeders hebben meer van deze angst tijdens werkgerelateerde situaties, maar vaders hebben dit gevoel ook. Bij primiparous moeder (eerste kind) verschilt de angst, afhankelijk van hoe blij ze zijn met hun relatie, de sociale steun en het temperament van het kind.

Kindereffecten en temperament

Het krijgen van een kind heeft grote effecten, vooral als dit het eerste kind is. Alles draait dan om het kind, dit is een kindeffect. Volgens ethologist Lorenz zorgen de uiterlijke kenmerken van baby’s al voor verzorgende reacties. Pasgeborenen verschillen al in gedrag, sommige zijn drukker en huilen meer dan andere. Dit is al het begin van temperament. Volgens Thomas en Chess is temperament verdeeld in 9 delen, die in 3 clusters zitten: lastig, makkelijk en langzaam opwarmend. Latere factoranalyse vond maar 5 gedragsfactoren. Een ander probleem is dat lastig/makkelijk vaak afhangt van de situatie. Bovendien kan het labelen van een kind leiden tot een zelfvervullende voorspelling (self-fulfilling prophecy). Tegenwoordig zijn de 3 onderwerpen: negatieve emoties, surgency en inspannende controle. Onder negatieve emoties vallen angst, verdriet, agressie en weigeren om gekalmeerd te worden. Surgency is een hoog niveau van activiteit en plezier, terwijl een kind met inspannende controle meer geconcentreerd is met een lagere intensiteit van plezier. De negatieve emoties zijn deels voorspelbaar voor latere problemen. Opvoeding interacteert op meerdere manier met het temperament. Thomas en Chess bedachten hiervoor de goodness of fit, waarbij ouders hun manier van opvoeden moeten aanpassen aan het temperament voor de juiste fit.

Opvoeden van een peuter

Peuterperiode loopt van 12 tot 36 maanden. In deze tijd leren ze praten voor communicatie, reguleren van emoties, zelfstandigheid en autonomie, leren over hun geslacht en zelfconcept. Opvoeden verschuift van verzorgen naar socialisatie.

Socialisatie

Socialisatie is het proces waarin kinderen vaardigheden, waarden en gedrag om juist te functioneren leren. Ze leren emoties, geslacht en prosociaal gedrag. De doelen die ouders voor hun kinderen hebben staan hier centraal, bijvoorbeeld Japanse moeders hebben interdependentie centraal staan. Naast deze culturele doelen hebben ouders er nog meer. De meeste doelen bestaan uit een goede opleiding, gezondheid, gelukkig zijn, onafhankelijk zijn en het hebben van een goede baan. Tijdens de peutertijd wordt een kind vaak iets geleerd door middel van discipline. Dit is als de peuter iets doet wat de ouder niet goed vind en zo de peuter de juiste manier probeert te leren, dus trainen voor een bepaalde uitkomst. Peuters hebben veel training nodig, ze misdragen zich tussen de 3,5 tot 20 keer per uur. In de supermarkt ligt het gemiddelde op 1 keer per 45 seconden. Het is zwaar voor de ouder, maar op deze manier is de peuter bezig met het testen van grenzen en zelf-assertiviteit.

Er zijn verschillende benaderingen; afhankelijk van leeftijd kan je discussiëren, uitleggen of het kind overhalen. Bij jonge kinderen kan een ouder het gedrag negeren, het kind afleiden van het aanlokkelijke object of een time-out geven. Oudere kinderen reageren beter op het terugnemen van privileges. Als deze technieken niet werken, gaan ouders soms dreigen en schreeuwen. Sommige ouders gebruiken een fysieke straf. Bij oudere kinderen gebruikt men vaker psychologische controle. De ouders vertellen het kind wat ze moeten doen en hoe ze zich zouden moeten voelen. Het hangt van meerdere factoren af welke vorm van discipline het beste is, door wat de wandaad was, de kenmerken van het kind en de kenmerken van de gebruikte discipline (wat er precies gezegd wordt). Er is nog discussie over de mate van machtstelling (power assertion). Soms is het nodig om de controle te houden, maar onnodige restricties of veel gebruik van macht is overbodig. Het hangt ook samen met de hoeveelheid ouderlijke liefde. Omdat ouders niet getraind zijn in discipline maken zij fouten. Bijvoorbeeld per ongeluk verkeerd gedrag versterken of heel boos worden en zo de situatie laten escaleren (zie coercive cycle). Voor effectieve discipline moet de ouder zijn eigen negatieve emoties en gedrag onder controle houden. De derde fout is dat veel ouders inconsistent zijn met de discipline. Een belangrijk punt is volgens Patterson dat het duidelijk is dat de ouder de controle heeft en er geen overleg plaatsvindt.

Structuur

Structuur is belangrijk, maar vaak minder onderzocht. Het bestaat uit de mate waarin ouders een voorspelbare, georganiseerde omgeving creëren waarin een kind het gevoel van stabiliteit, vastheid/voorspelbaarheid en veiligheid krijgt. Bij kinderen die in armoede leven gaat dit vaak verkeerd. Bepalen wat/wanneer/hoe een kind eet is een vorm van het structureren van de omgeving. Dit kan ook door het slaapschema te bepalen, gebaseerd op economische factoren, grootte van het gezin, ruimte en klimaat. Er zit ook een verschil in ras/cultuur. Een andere vorm van structuur is grenzen bepalen voor bepaald gedrag of wensen die onwenselijk, gevaarlijk, ongezond of niet te combineren zijn met de doelen of waarden van de ouders. Bijvoorbeeld televisie kijken. Dit wordt gedaan om het amusant is, een gratis babysitter en omdat het leerzaam is. Zo helpt het kijken naar de teletubbies voor een groter vocabulaire. En met de zone van naaste ontwikkeling (proximal development) kunnen de ouders meer gevorderd gedrag helpen ontwikkelen. Positieve relaties van de peuter kunnen worden gestimuleerd door pronder anderectief gedrag te vertonen als ouder, zodat er geanticipeerd wordt voordat het verkeerde gedrag getoond word.Een gestructureerde omgeving is ook veiliger, zo zijn er minder ongevallen. Kinderen onder de 6 jaar lopen de meeste verwondingen thuis op. Kinderen die een hoge sensatie zoeken raakten vaker gewond als de ouders opletten, omdat ze aan het pronken waren.

Emotie regulatie

Dit moeten ouders kinderen ook leren. Zuigelingen en peuters hebben nog labiele emotiepatronen, ze kunnen zo wisselen van blij naar huilen. De terrible two’s (peuterpubertijd) worden zo genoemd omdat 2 jarigen vaak woedeaanvallen (tantrums) hebben. Emotionele expressie bij peuters is meestal een reactie op de omgeving, maar wordt ook bepaald door gedragstrekken, opvoeding, relatie tussen ouder-kind, kwaliteit van de omgeving en de situatie. Tweejarigen gebruiken wel wat emotieregulatie bijvoorbeeld door zichzelf af te leiden van de situatie. Voor zelftroost maken peuters gebruik van bijv. duimen of een knuffel. Ouders helpen hun peuter de emoties te reguleren door emoties te labelen, emotieregulerende strategieën aan te leren en de omgeving te controleren zodat de emotionele stress laag genoeg is om ermee om te leren gaan. Kinderen leren ook van kijken hoe de ouder met de emoties omgaat. Ouders maken ook gebruik van discipline om het reguleren van emoties bij kinderen aan te leren.

Welk effect heeft opvoeding tijdens de kleutertijd? - Chapter 8

 

Opvoeden van een kleuter

Voor een deel wordt het opvoeden makkelijker op deze leeftijd; het kind is zindelijk, spreekt 2500 woorden, verstaat 4000 woorden, heeft een betere emotieregulatie, slaapt de nacht door en kunnen nu uitleggen wat ze willen en voelen. Verschillende socialisatieonderdelen worden belangrijker, zoals geslachtsidentiteit en prosociale ontwikkeling. Kinderen leren ook meer autonomie en onafhankelijkheid, wat kan zorgen voor wat disciplineproblemen.

Genderidentiteit

Peuters hebben al geleerd dat ze een meisje of jongetje zijn, maar kleuters ontwikkelen pas wat zo’n label inhoudt. Ze leren dat geslacht stabiel (verandert niet meer) en consistent (zelfde in alle situaties) is. Nu leren ze ook stereotype gedrag behorend bij het geslacht en pesten leeftijdsgenoten ook als deze niet spelen met het juiste stereotypespeelgoed. Ouders helpen met de geslachtsidentiteit. Ten eerste geven ze het label, ze geven voorbeelden van mannen of vrouwen om geslachtsconsistentie uit te leggen (bijv. een man met lang haar is nog steeds een man). Meisjes/jongens worden ook verschillend opgevoed, op een stereotype manier. Bovendien hebben ouders verschillende verwachtingen en percepties per geslacht. Met differentiële socialisatiewerkwijzen moedigen ouders verschillend gedrag aan in hun zoon of dochter. Het verschil zit vooral in het type spelen, de manier waarop ouders tegen hun kind praten en de aanmoediging van mate van autonomie. Ouders leggen ook druk op geslachtsconformiteit, vooral ouders die traditioneel zijn ingesteld. Jongens leren dat mannen het vuilnis buiten zetten en meisjes leren te koken en schoon te maken. Gezinnen met jongens hebben meer druk op geslachtsconformiteit en jongens zijn gevoeliger voor de afwijzing van hun vader. Maar vergeet niet dat niet alleen ouders een rol spelen, ook leeftijdsgenoten, genen en andere volwassenen spelen een rol.

Autonomie

Kleuters hebben een sterke wil om dingen zelf te doen en hun eigen omgeving te controleren. Bowlby herkende dit al. Ouders helpen hiermee door kleine dingen zelfstandig te laten doen. Eerst betekent huilen eten, later mogen kinderen zelf kleine keuzes maken (zoals de vraag: wat voor kleding wil je aan?). Er is wat bewijs dat jongens eerder autonomie krijgen dan meisjes. Het hangt af van de opvoedstijl in welke mate en op welke manier kinderen autonomie verkrijgen. Autoritaire ouders houden strikte controle en geven dus weinig autonomie aan het kind. Toegeeflijke ouders hebben weinig controle en de kinderen hebben dus erg veel autonomie. Autoratieve ouders houden controle maar overleggen wel met het kind, wat zorgt voor het meest competente kind. Kindereffecten kunnen een belangrijke determinant zijn voor het niveau van autonomie. Sommige ouders zijn over beschermend en willen geen autonomie geven aan hun kind. Dit komt door verschillende trekken van de ouders of doordat het kind gehandicapt is.

Emotieregulatie en zelfcontrole

Met emotieregulatie wordt bedoeld dat iemand in staat is om zijn eigen emoties onder controle te houden en te reguleren. Emotieregulatie is onderdeel van zelfcontrole. Juist in de kleutertijd maakt deze emotieregulatie een enorme ontwikkeling door. Kinderen die hun emoties niet goed kunnen reguleren kunnen twee soorten probleemgedragingen gaan vertonen:

  1. Internaliserende gedragsproblemen, zoals bang en teruggetrokken zijn

  2. Externaliserende gedragsproblemen, zoals slaan en schreeuwen.

Ouders helpen kinderen met het ontwikkelen van emotieregulatie op verschillende manieren. Een voorbeeld hiervan is het modelleren van emotieregulatie. Wanneer een ouder rustig reageert op een stressvolle gebeurtenis, zal het kind ook rustiger worden en leren in stressvolle situaties rustig te blijven.

De executieve functies (functies die gedrag remmen, probleemoplossend vermogen en weerstand bieden aan afleidingen omvatten) worden gelinkt aan zelfregulatie.

Prosociale ontwikkeling

Dat is gedrag bedoeld om anderen of de maatschappij te helpen. Voor veel ouders is dit een belangrijk doel, maar kleuters werken niet altijd goed mee. Ouders kunnen de ontwikkeling van prosociaal gedrag helpen door hun empathie verbaal te uitten (‘ik merk dat je boos bent’). Ook kunnen ouders empathie voor anderen verbaliseren, wat ook wel affectieve terechtwijzingen genoemd worden (‘Kijk, nu heeft Sophie pijn, omdat je haar geduwd hebt’). Bij de ontwikkeling van empathie speelt de opvoedingsstijl van ouders ook een grote rol. Er moet ook niet vergeten worden dat ouders zelf ook een rolmodel spelen.

Discipline en slaan

De disciplinehoogtepunten zijn tussen 3 en 6 jaar, omdat kinderen in die jaren meer autonomie proberen te krijgen maar tegelijkertijd hun gedrag nog niet compleet onder controle hebben. Slaan valt onder dwingende discipline (coercive discipline) waarbij een ouder door afstraffen het kind probeert te disciplineren.

Het slaan doet dus wat de ouder wil, alleen komen er veel negatieve bijwerkingen bij zoals agressie, slecht gedrag, grotere kans op fysiek misbruik, lagere morele internalisatie en lagere mentale gezondheid. De sociale cognitiebenadering geeft een verklaring, want kinderen zien hoe hun ouders reageren op hun gedrag, dus reageren zij later ook zo op gedrag van anderen dat ze niet aanstaat. Sommige ouders slaan in woede, maar anderen slaan expres om hun kinderen wat te leren. Het werkt niet, omdat ouders niet aan hun kinderen uitleggen wat ze willen van het kind maar ze doen ze alleen pijn om aan te geven dat ze iets fout hebben gedaan. Ouders slaan dus vanuit hun perspectief, dit verklaart waarom slaan geen positieve uitkomst heeft op een ouder-kindrelatie. Er is nog steeds veel discussie over het slaan van kinderen. De onderzoeken die tot nu toe zijn gedaan hebben allemaal het nadeel dat ze correlationeel waren, met een kleine groep, de kindereffecten (het temperament) is niet van te voren bekeken en er wordt niet gekeken of de gezinnen niet een nog hardere straf geven dan het slaan.

Positieve discipline

Deze vorm van discipline is gebaseerd op de ideeën van de autoritatieve opvoedingsstijl. Het idee achter deze vorm van discipline is dat de ouder en het kind samenwerken, waardoor de ouder niet ‘de baas’ maar een partner van het kind is.

Hedendaagse problemen

Kleuters met ADHD

In de afgelopen twintig jaar is de prevalentie van ADHD onder kinderen in de leeftijd 4-17 jaar verdubbeld. Om schoolproblematiek bij deze kinderen te voorkomen, wordt vaak medicatie als Ritalinn of Adderall voorgeschreven. Dit zijn stimulerende medicatie, waarin niet duidelijk is wat het effect is op de ontwikkeling van de hersenen van kinderen. Een andere optie als behandeling is het inzetten van oudertrainingen.

Kinderopvang en schoolrijpheid

Omdat veel ouders allebei werken, gaan veel kinderen naar de kinderopvang. Er zitten wel verschillen in de beginleeftijd, intensiteit en duur van de tijd op de kinderopvang. Sinds de jaren 60 komt de kinderopvang steeds meer op en er is destijds ook een groot onderzoek naar gestart. Hieruit kwam naar voren dat het beste effect van kinderopvang bereikt kan worden door een veilige, schone en stimuleren omgeving te creëren met een kleine groep en verzorgers die niet autoritair zijn. In Amerika gaan de kinderen naar school (kindergarten) vanaf hun 5de jaar, als ze schoolrijp zijn. Sommige kinderen gaan ter voorbereiding naar de kinderopvang/peuterspeelzaal. Sommige ouders wachten nog een jaar met het naar school gaan, genaamd redshirting. Kinderen moeten kleuren, vormen, letters en nummers weten voordat ze naar kindergarten gaan, maar ze moeten ook neurobiologisch gevorderd, emotioneel gereguleerd, communicatieve vaardigheden en sociaal competentie. Veel ouders proberen hun kind voor te bereiden voor school, door sociale of educatieve vaardigheden aan te leren. Dit helpt voor een succesvolle overgang naar de kleuterschool. Thuis een boek lezen of educatieve televisie kijken helpt ook bij de overgang. Andere effecten zijn stress van de ouders, ras, inkomen en hoeveelheid materiaal.

Het gebruik van media door kinderen

Tegenwoordig is het dagelijks gebruik maken van media al vanaf jonge leeftijd in het leven van kinderen. Uit onderzoek is gebleken dat ⅓ van alle kinderen op driejarige leeftijd hun eigen televisie in de slaapkamer hebben. Deze ontwikkeling gaat samen met een groei van gedragsproblemen. Het vele aantal uren televisie kijken van kleuters zorgt ervoor dat kinderen agressiever zijn en minder goede zelfregulatie hebben. Hoewel ouders vaak alleen de positieve gevolgen van televisie kijken (zoals educatieve kinderprogramma’s) noemen, blijkt steeds vaker uit onderzoek dat deze de toename van het gebruik van media op jonge leeftijd slechte gevolgen heeft voor het kind.

Obesitas bij kinderen

Sinds deze eeuw is obesitas een van de grootste publieke gezondheidsproblemen ter wereld. Recent onderzoek toont aan dat kinderen met obesitas vijf keer meer kans hebben op het ontwikkelen van obesitas, als ze volwassen zijn. Obesitas gaat niet alleen om het hebben van extreem overgewicht, maar ook kampen met allerlei bijkomende gezondheidsproblemen (zoals depressie, laag zelfbeeld, hoge bloeddruk en astma). Om obesitas bij kinderen tegen te gaan, is het belangrijk dat de ouders niet alleen hun kind gezonde voeding geven, maar zelf ook gezond leven. Daarnaast is het belangrijk dat ouders hun kinderen een actieve leefstijl aanleren. Dit heeft niet alleen met sport te maken, maar kan ook in simpele dingen, zoals dagelijks buiten spelen of wandelen met de hond.

Stress en gedragsproblemen bij kinderen

Uit onderzoek blijkt dat het aantal stressoren in de omgeving (zoals geweld, verwaarlozing of mishandeling) van het kind een negatieve uitwerking heeft op het kind. Kinderen reageren op verschillende manieren op stress. Kinderen die al op jonge leeftijd bloot staan aan stressoren, hebben een grotere activiteit in de hypothamulus-hypofyse-bijnier-as. Deze functie van de hersenen speelt een grote rol bij het reageren op stressoren en de omgang met angst. Naast een grotere activiteit in dit deel van de hersenen, worden ook gedragsproblemen gelinkt aan kinderen die op jonge leeftijd bloot hebben gestaan aan stressoren. Hierbij moet niet vergeten worden dat stressoren op jonge leeftijd niet alleen een rol spelen bij het ontwikkelen van gedragsproblemen. De rol/opvoedingsstijl van ouders, genetische aanleg of psychische problemen spelen namelijk ook een rol bij de ontwikkeling van gedragsproblemen.

Welk effect heeft opvoeding tijdens de midden kindertijd? - Chapter 9

 

Dit is de basisschoolleeftijd, van 5/6 jaar tot en met 12 jaar. Ook in deze fase zijn ouders hun kinderen aan het socialiseren, met als kenmerken onafhankelijkheid, huishoudregels, manieren/beleefdheid, prosociaal gedrag en agressie vermindering/controle. Ondanks dat dit hetzelfde klinkt als de kleuterjaren, is deze periode makkelijker volgens veel ouders. Er vinden grote veranderingen plaats op fysiek, cognitief, sociaal en emotioneel gebied. Vanaf nu hebben school, leeftijdsgenoten en de buitenwereld veel invloed, waarop de opvoeding moet worden aangepast. Bovendien vindt er in deze tijd vaak een verandering in het gezin plaats, namelijk een nieuw broertje of zusje.

Interacties binnen het gezin

Volgorde van geboorte en broers/zussen

Galton ontdekte dat de meeste prominente onderzoekers eerstgeborenen waren. Sindsdien is er veel onderzoek naar gedaan. Intelligentie door geboortevolgorde is veel besproken en men er is nog steeds niet over uit of het uitmaakt voor je intelligentieniveau. Mocht er een verschil bestaan, dan is dat een klein verschil. Volgens Zajonc’s samenvloeiingstheorie (confluence theory) raakt intelligentie verdund bij een groot gezin. De bron-verdunningstheorie (Resource dilution model) is een alternatief, waarbij de hoeveelheid hulpmiddelen/bronnen beschikbaar voor een kind bepaald worden door het familie-inkomen, aantal kinderen en de tijd tussen deze kinderen. Deze theorie is wel beter dan die van Zajonc, maar ook deze krijgt veel kritiek. Sulloway is een aanhanger van de evolutionaire benadering en stelt dat dankzij competitie de later geborenen meer kans hadden om creatief te zijn dan de eerstgeborenen. Eigenlijk heeft de geboortevolgorde-benadering nog niets ontdekt, want er zijn teveel andere factoren die beïnvloeden, zoals de tijd tussen de geboortes, geslacht, genotype en temperament, hoeveelheid kinderen in het gezin, demografische factoren zoals inkomen en onderwijs. Maar het is wel bekend dat ouders anders reageren op hun kinderen (kindeffect), ook bij geboortevolgorde.

Als er een tweede kind geboren wordt, zien ouders ineens de verschillen in temperament en zullen zich daar ook naar gedragen. Ouders hebben wel de neiging om juist verschillen te zien, zodat de kinderen elk hun eigen prestatiegebieden en zelfvertrouwen krijgen. Overtuigingen en doelen waar de ouder zeker van is blijven onveranderd door kindeffecten. Als een tweede kind geboren is ontstaat er ook vaak een rivaliteit tussen het eerste en tweede kind, waarbij het oudste kind vaak het jongste kind plaagt. Voor ouders is dit vaak irritant en het kan doorslaan naar broer/zusmishandeling. Volgens de evolutionaire benadering ontstaat deze rivaliteit doordat beide kinderen strijden om een beperkte bron (liefde en aandacht van de ouders) en door slimmer, beter te zijn krijg je meer liefde/aandacht. Volgens de sociale interactiebenadering komt het doordat het jongere kind in de nabije omgeving is maar nog niet de sociale vaardigheden bezit voor interactie. Een andere mogelijkheid is dat kinderen zich anders behandeld voelen en zich achtergesteld voelen. Vooral rivaliteit tussen kleuters en basisschoolkinderen is onderzocht, waarbij er aan ouders is gevraagd hoe ze dat oplossen.

Zij kwamen met 3 oplossingen: ouderlijke controle (zeggen dat ze moeten stoppen), kindgecentreerde strategie (kinderen helpen met zichzelf te uitten) en passieve non-interventie (negeren en het de kinderen zelf laten oplossen). De passieve non-interventie werd het meest gebruikt. Kinderen hebben het goed door als ze anders behandeld worden en hierdoor kan ook rivaliteit ontstaan. Basisschoolkinderen snappen wel dat ouders ook andere dingen in overweging nemen (zoals leeftijd, individuele behoeften) en dat ze daarom anders behandeld worden. Kinderen met een hoger gevoel van eigenwaarde hebben vaker het gevoel dat iets eerlijk is en hebben minder problemen. Er zitten ook voordelen aan de conflicten tussen broers/zussen, want kinderen leren zo het belang van onderhandelen, empathie, onderwijzen en coöperatie. Als beide kinderen op de basisschool zitten is er een positieve, gelijkwaardige, ondersteunende en kameraadschappelijke relatie ontstaan. Dit hangt wel af van het geslacht en het leeftijdsverschil. Bij tweelingen is er minder rivaliteit, maar je moet wel 2 kinderen in 1 keer opvoeden. In Australië kwam naar voren dat 1/3 van de moeders van een tweeling depressief was geworden. Ouders proberen wel de opvoeding aan te passen per kind aan het temperament en vaders helpen meer mee bij tweelingen dan bij eenlingen.

Betrokkenheid en invloed van vaders

Vroeger is vooral veel onderzoek gedaan naar het effect van een vader die veel weg was om te werken. Dit bleek geen constant effect te zijn. Later is er meer onderzoek gedaan naar de hoeveelheid en soort tijd die vaders besteden aan hun kinderen. Dankzij dagboeken, vragenlijsten en micronder anderenalytische observaties is ontdekt dat moeders zo’n 2x keer meer tijd besteden aan de kinderen. Russell en Radojevic hebben met de oudereigenschappen-benadering 5 typen vaders geïdentificeerd: ongeïnteresseerd en onbeschikbaar, traditioneel, assistent-ouder, co-ouder, en primaire verzorger. Wat er mist in deze theorie is dat de invloed van vaders niet alleen gebaseerd is op de tijd die ze besteden aan de kinderen, maar bijvoorbeeld ook door het inkomen en de ondersteunende rol die ze bieden voor de moeder. Vaders die betrokken en ondersteunend zijn hebben kinderen die vaak meer succesvol en minder problemen hebben. Kinderen zijn minder depressief en meer zelfverzekerd en competent als er een vader is. Het maakt niet uit welke relatie een kind met de moeder heeft, de relatie met de vader heeft een positief effect op functioneren en hoeveelheid problemen. Uit een multi-methodestudie kwam naar voren dat vaders meer spelen met hun kinderen en moeders meer verzorgend zijn. Er is geen verschil gevonden tussen de ouders in niveau van negativiteit of responsiviteit. Kinderen beginnen al vanaf een jonge leeftijd hun ouders uit elkaar te houden. Het geslacht van het kind heeft invloed op de vader, want vaders lijken meer bezig te zijn met hun zoons. Ook als de vader niet gehuwd is met de moeder, houdt de vader meer contact als het kind een jongen is dan als het een meisje is. De afgelopen 50 jaar is er veel veranderd in de vaderrol, tegenwoordig moet de vader samen met de moeder opvoeden.

Discipline en probleemgedrag

Disciplinetechnieken veranderen voor deze leeftijd. Slaan, time-out en afleiden zijn minder effectief en worden daardoor minder vaak gebruikt.In plaats daarvan maken ouders nu meer gebruik van het afnemen van privileges, humor, herinneren aan verantwoordelijkheden en psychologische controletechnieken. De macht wordt steeds meer overgedragen aan het kind, want er moet zelfregulatie ontstaan bij het kind. Dus voor straf moet het kind internaliseren, waarbij de ouder eerst goed moet uitleggen aan het kind waarom iets fout is en wat de verwachtingen zijn. Om een kind sneller de gedragstandaarden de laten accepteren moeten ouder goed reageren op de behoeften van het kind. Verder moet het kind de gedragsstandaarden als eerlijk en legitiem beschouwen. Dit gaat makkelijker als er een positieve band is tussen ouder en kind, ‘positive synchrony’. Hogere positieve synchronie leidt tot minder problemenjongens. Een ander effect van deze positieve relatie is het voordeel van controle (monitoring) op afstand. Omdat kinderen van deze leeftijd steeds meer verder weg zijn van de ouder is deze controle nodig (bijv. vragen of het kind huiswerk heeft, wat het kind aan het lezen is, etcetera). Er zijn verschillende manieren van controle en dit verschilt per opvoedstijl. Een positieve relatie met het kind is altijd beter, want effectieve controle is ook afhankelijk van de openheid van het kind. Goede controle heeft een positief effect op een kind, want zij komen minder in de problemen. Overige nuttige disciplineonderdelen zijn begeleiding, responsiviteit, goedkeuring, gebruik van positieve versterkers en consistentie.

Gedragsproblemen van kinderen

Kinderen willen meer autonomie, maar ze hebben hun gedrag nog niet volledig onder controle door de onvolgroeide prefrontale cortex. De 3 grootste problemen waar ouders mee zitten is dat kinderen niet doen wat hun gevraagd wordt, dingen doen waarvan ouders niet willen dat ze dat doen, en dat de kinderen conflicten hebben met anderen. Pas als meerdere echte problemen ontstaan, ontstaan er stoornissen. ADHD en autisme beginnen al jong, depressie en angststoornissen ontstaan pas later. De vroege stoornissen komen meer bij mannen voor, de latere bij vrouwen. De vragenlijst die vaak gebruikt wordt om de stoornis te onderzoeken is de kindgedrag-checklist (Child Behavior Checklist, CBCL). Er wordt gekeken naar verschillende factoren, onder andere geslacht, leeftijd, temperament, wie het probleem heeft gemeld en wat de echte bron is van het probleem. Er zijn 2 groepen: problemen externaliseren of internaliseren. Bij een bepaalde frequentie van deze problemen worden kinderen gediagnosticeerd. De CBCL is al in meerdere talen vertaald en helpt wereldwijd bij bijv. ADHD. De specifieke bron van het probleem hangt af van meerdere factoren. Een bron kan zijn het kind, de ouder, de ouder-kindrelatie of de brede omgevingcontext. Hierbij is Bronfenbrenner’s bio-ecologische systeembenadering handig. Het probleem kan ontstaan door het genotype, maar kan ook ontstaan door slechte opvoeding en slechte ouder-kindrelaties. Door meer acceptatie, warmte, begeleiding en synchronie hebben kinderen minder externaliserende en internaliserende problemen. Warmte en acceptatie zijn niet altijd genoeg. Problemen in het microsysteem zorgen voor de meeste problemen en problemen in het mesosysteem kunnen problemen versterken.

Echtelijke problemen

Ouders worden gestresst door alle veranderingen die een kind teweeg brengt. Dit leidt tot meer echtelijke problemen, vooral bij koppels die niet goed communiceren met elkaar. Kinderen worden negatief beïnvloed door de echtelijke problemen, want het is schokkend om aanwezig te zijn bij zo’n ruzie voor een kind. Er kunnen verschillende problemen ontstaan: het kind denkt dat agressie normaal is, het kind verliest zijn emotionele veiligheidsgevoel (direct of indirect ruzie, ze worden onzeker over hun eigen welzijn), het conflict kan overvloeien naar de ouder-kindrelatie (ouder is al geïrriteerd door de ruzie, dus is sneller boos,etcetera.). Echtelijke problemen correleren ook met problemen met het kind door strenge, harde ouderschap en minder betrokkenheid. Er lijkt ook een directe link te zijn met het zien van ruzie en probleemkinderen. De hoeveelheid invloed is afhankelijk van wat een kind denkt over de ruzie, waarbij 3 dingen belangrijk zijn: waargenomen negativiteit, hoeveelheid bedreiging en relevantie voor het kind. Echtelijke conflicten zijn volgens Grych en Fincham te verdelen in 4 categorieën: intensiteit, inhoud, resolutie en frequentie. Kerig gebruikte het model van Grych en Fincham voor haar eigen model, waarbij perceptie het conflict bemiddelt: blootstelling aan ruzie  evaluatie(appraisal) van kind  aanpassing kind. Maar als de perceptie van het kind de moderator is, wordt het: blootstelling aan ruzie  aanpassing kind  evaluatie van kind. De perceptie kan het effect versterken of verzwakken, maar de relatie tussen het conflict en verkeerde indruk blijft bestaan. Kinderen kunnen dus niet zichzelf beschermen. Er zijn variabelen die het kind kunnen helpen, bijvoorbeeld is het probleem opgelost? Werd er gegild? Was er verbale/fysieke agressie? Etcetera. Een ‘veilig’ conflict wordt gekenmerkt door wederzijds respect, positieve communicatie en oplossing.

Scheiding en de nasleep

Scheiden gebeurt veel, in Amerika krijgt 40% van de kinderen er mee te maken. De meeste ouders hertrouwen weer binnen 4 jaar en op deze manier kan een kind bij stieffamilie komen. De nasleep van een scheiding duurt lang en er verandert van alles: waar het kind woont, dagelijkse routine, schoolgenoten, leeftijdsgenoten, financiële situatie, meer negatieve emoties, opvoedkwaliteit en relatie met de verzorgende en niet-verzorgende ouder. Hoe een kind omgaat met deze veranderingen hangt af van meerdere factoren; leeftijd, geslacht, hoeveelheid stress en venijn tussen de ouders, beide ouders nog in het leven van het kind, consistentie en continuïteit en mate van coöperatieve ouders. Toch geven veel onderzoeken aan dat veel van de problemen verdwijnen, vooral als de moeder positief hertrouwt of wanneer het kind veerkrachtig is. Toch lijken sommige kinderen minder veerkrachtig te zijn, deze moeten geholpen worden door professionals.

Ouders en externe invloeden

Als kinderen ouder worden brengen ze steeds meer tijd met anderen door. Tijdens de midden-kindertijd zijn 3 invloeden voor socialisatie belangrijk: leeftijdsgenoten, school en elektronische media.

Leeftijdsgenoten

Vanaf 6 maanden is een kind al geïnteresseerd in leeftijdsgenoten, het lacht, maakt geluiden of reikt naar andere baby’s. Vanaf 18 maanden letten peuters erg op andere peuters. Vanaf de basisschool ontstaat er complex sociaal spelen.

De kwaliteit van relatie met leeftijdsgenoten wordt steeds geraffineerder, want er worden vriendschappen gesloten en groepen gevormd. Dit is een vorm van socialisatie die ouders niet kunnen bieden, want leeftijdsgenoten zijn gelijk aan elkaar en ze geven directe of indirecte druk en kritiek. Deze horizontale relatie helpt bij het leren om op een andere manier invloed te gebruiken, het ontwikkelt sociaal en emotioneel welzijn, het zelfconcept en zelfvertrouwen. Ouders blijven wel een rol spelen. Zij spelen in het begin de sociale tussenpersoon (om vriendjes te vinden), bewaker (slechte leeftijdsgenoten weghouden), politie (tussen conflicten komen) en sociale conder anderech (interactie van het kind verbeteren). Tijdens de midden-kindertijd zijn moeders steeds meer bezig om te reageren op problematische leeftijdsgenoteninteracties.

School

School is een belangrijke structuur waar kinderen veel tijd doorbrengen. Hier bereiken ze verschillende mijlpalen, zonder anderels academisch succes, een goede relatie met de leraar en relaties met leeftijdsgenoten. Ouders beïnvloeden direct en indirect de cognitieve en schoolprestaties door hun overtuigingen en gedrag. Ouders kiezen de school en de overige hobby’s, kopen educatieve spullen, helpen met het huiswerk en praten met een kind over allerlei onderwerpen. Succes wordt beïnvloed door de mate van betrokkenheid, hoge verwachtingen stellen, aanmoediging en instructies. Helpen met huiswerk maken helpt, maar geeft geen garantie voor succes. Dit kan komen doordat de kinderen die het huiswerk niet goed zelf kunnen maken door de ouders teveel geholpen worden. Een alternatieve verklaring die niet werd onderzocht is of de moeders wel effectief instructies gaven. Ouders hebben de neiging hun kind teveel complimenten te geven en ze zo het gevoel te geven dat ze erg slim zijn. Omdat onderwijs leidt tot succes, doen veel ouders hun best. Ze lezen bijv. het kind voor uit een boek. En als het kind naar school gaat, blijven ze ondersteunen.

Elektronische media

Kinderen van alle leeftijden worden aangetrokken door elektronische media. Baby’s van 3 maanden oud kijken al televisie en 90% van de baby’s van 24 maanden kijkt gemiddeld 1,5uur per dag televisie. Tijdens midden-kindertijd kijken kinderen 3 uur per dag en besteden nog 3 uur aan andere elektronische media. Er zitten voordelen aan de elektronische media want het is een gratis babysitter, informatief, educatief, leuk en ontspannend. Toch zijn ouders ook bang voor de nadelen, zoals de hoeveelheid seks of agressie. Internet biedt veel seks aan. En bovendien is elektronische media een passieve activiteit en dus ongezond. Ouders bepalen binnenshuis hoeveel een kind aan elektronische media wordt blootgesteld. Volgens kinderartsen moeten basisschoolkinderen niet meer dan 2 uur televisie kijken en er mag geen televisie in de slaapkamer zijn

Welk effect heeft opvoeding tijdens de adolescentie? - Chapter 10

 

De adolescentie loopt van 13 tot 19 jaar. Het is een stormachtige periode waarin de vrede met ouders verstoord wordt, stemmingen vaak veranderen en er meer risicogedrag ontstaat. Sommige ouders denken dat de opvoedperiode nu voorbij is of zijn bang voor deze periode, maar de beste manier is om responsief om te gaan met de veranderingen, inclusief fysieke, cognitieve, zelfconceptuele en sociale veranderingen.

Ontwikkeling in de thuiscontext

Tijdens de adolescentie maak je de overstap van de beschermde kindertijd naar volwassene. Deze vorming van de nieuwe identiteit zorgt voor veranderingen; fysiek, hormonaal, neurologisch, cognitief en sociaal.

Fysieke en hormonale veranderingen

Er verandert veel in de pubertijd, dit werd vroeger als kenmerk voor de adolescentie gezien. Tegenwoordig weten we dat de golf van sekshormonen al in de middenkindertijd komt. De pubertijd begint bij jongens 6 maanden tot een jaar later dan bij meisjes. Factoren die het begin van de pubertijd beïnvloeden zijn genen, cultuur, sociaaleconomische status, eetpatroon, beweging en stress. Volgens de evolutionaire theorie van Belsky, Steinberg en Draper bepaalt het gezin wanneer de pubertijd begint, waarbij in een warme, emotionele ondersteunende familie de pubertijd later begint. Er is wel bewijs gevonden voor deze theorie bij meisjes, maar niet bij jongens. Vooral een harde, strenge opvoeding wordt geassocieerd met het vroeg optreden van de pubertijd. Het begin van de pubertijd heeft ook invloed op het psychologisch welzijn en het begin van emotionele problemen (bijv. depressie). Geslacht speelt ook een rol, bij jongens heeft een vroeg begin van de pubertijd een positief psychologisch effect. Bij meisjes is het juist andersom, maar deze meisjes zijn vaak ook wat dikker dan de late pubertijdmeisjes.

Neurologische en cognitieve veranderingen

Dankzij MRI en fMRI zijn de veranderingen in de puberteit vastgelegd. De structuur van het brein doorgaat namelijk explosieve veranderingen. In de prefrontale cortex en pariëtale kwab ontstaat er meer witte massa die verantwoordelijk is voor communicatie. Er is tegelijkertijd ook een vermindering van grijze massa. Een deel van de prefrontale cortex blijft zichontwikkelen tijdens de adolescentie. Deze veranderingen zorgen voor vermeerdering van de executieve functies. Er zijn ook veranderingen in het emotie en cognitieve hersengedeelte, wat risicogedrag veroorzaakt. Cognitief denken wordt steeds geavanceerder, want het wordt abstracter, multidimensioneler en meer gerelativeerd. Hierdoor zijn regels subjectief en willekeurig, wat ouders mateloos irriteert. Tieners ontwikkelen een ‘persoonlijke fabel’, waardoor ze denken dat alles wat er gebeurt uniek is voor hun en dat wat andere overkomt, alleen anderen overkomt (bijv ongewenst zwanger worden of een auto-ongeluk krijgen). Het verkeerd redeneren leidt tot risicovol gedrag. De cognitieve veranderingen zorgen ook voor veranderingen in identiteit en de bijbehorende onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid.

Hierdoor nemen veel tieners een bijbaantje voor wat extra geld. Een andere poging om de zelfstandigheid te tonen is door het dragen van bepaalde kleding, haarstijl, piercings, tatoeages of overmatig middelengebruik.

Sociale veranderingen

Adolescenten gaat meer met hun leeftijdsgenoten om, omdat ze niet meer afhankelijk willen zijn van hun ouders. Er ontstaat een emotionele afstand tussen ouder en adolescent. De hoeveelheid ruzies is het hoogst in het begin van de adolescentie, komt minder voor in het middengedeelte maar is dan wel intenser. De groep socialisatietheorie zijn de leeftijdsgenoten het belangrijkste voor ontwikkeling, in plaats van ouders. Harris heeft een andere theorie ontwikkelt, omdat haar ene dochter heel anders was dan haar andere geadopteerde dochter. Ze onderzocht genen, antropologie, sociologie en sociale en evolutionaire psychologie. Volgens haar is de (gedeelde en niet-gedeelde) omgeving centraal, waarbij ouders wel wat invloed hebben, maar leeftijdsgenoten het belangrijkste zijn. Ook de invloed van middelen zoals televisie en films zijn onderschat volgens Harris. De gebeurtenissen tussen ouder en kind ontstaan door kindereffecten, dus ouders reageren zo streng omdat hun kind agressie vertoond. Er zijn zowel positieve als negatieve oordelen over deze theorie en men is er nog niet over uit. Wat in ieder geval wel zeker is dat sommige peergroups de jongeren van de positieve ontwikkelingsroutes afhalen.

Problemen van adolescenten en hun ouders

Sommige risicogedragingen zijn tijdelijk, maar andere blijven en vormen een probleem.

Auto-ongelukken

Het halen van een rijbewijs bevordert de autonomie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid. Maar het is ook de meest voorkomende doodsoorzaak bij jongeren tussen 16 en 19 jaar. Er zijn verschillende redenen waarom er zoveel ongelukken zijn, onder andere te weinig rijervaring, het onderschatten van risico’s (te hard rijden, mobiel) en alcohol. In 24% van de auto-ongelukken met mannen is alcohol de oorzaak.

Seks, anticonceptie en zwangerschap

80% van de 20-jarigen in Amerika heeft wel eens seks gehad en 30% van de 15-jarigen. Vaak wordt als men jong is seks geassocieerd met veel partner en onbeschermd. Als gevolg krijgt men een SOA of wordt zwanger. Zowel tienerzwangerschap als wapengerelateerd geweld is verbonden aan leeftijd en socio-economische status.

Elektronische media

Gemiddeld kijken adolescenten 3uur per dag televisie en zitten 1 uur achter de computer, exclusief huiswerk. Vooral jongens spelen computergames. Te veel gamen helpt met het verbeteren van de hand-oogcoordinatie, maar is slecht voor je verdere ontwikkeling. Veel televisie kijken (meer dan 5 uur) is ook verbonden aan problemen, zoals op jonge leeftijd beginnen met seks en het ontwikkelen van overgewicht.

Eetproblemen

Dit is een veel voorkomend probleem, adolescenten die te weinig of juist teveel eten. In Amerika is het aantal mensen met overgewicht verdriedubbeld. Te veel eten start vaak al jong, met vet, slecht eten en veel televisie. Op deze manier is bij de middenklasse 1 op de 3 kinderen te dik, bij de lagere klasse is dit nog meer. Kinderen krijgen zo al vroeg gezondheidsklachten zoals diabetes type II, lever falen en problemen met hun hart. Het andere eetprobleem, te weinig eten, is ontstaan dankzij onze idealen betreffende het menselijk lichaam. Er bestaan kort door de bocht genomen twee soorten: anorexia (weinig eten) en boulimia (veel eten maar weer overgeven). Deze eetproblemen komen vooral bij vrouwen voor en zijn een risico voor de gezondheid en geestelijke gezondheid.

School uitvallers

Wanneer adolescenten stoppen met school voordat ze een diploma hebben behaald kan dit als oorzaak worden gezien voor een lager inkomen en is vaak gerelateerd aan drugsmisbruik, criminaliteit en gezondheidsproblemen. In 2005 waren er 7% aan uitvallers, waarbij het uitval percentage extra hoog lag bij latino’s en de Amerikaanse Indische jeugd.

Middelen gebruik en misbruik

De meest voorkomende middelen zijn roken, alcohol en drugs. Het percentage rokers is de afgelopen jaren gedaald, maar dat percentage is misschien onbetrouwbaar. Alcohol is een groter probleem, vooral overmatig alcoholgebruik (binge drinking). Alcohol is misschien leuk op het moment, maar is gerelateerd aan een hoop problemen, zonder anderels geweld, onveilige seks, alcohol verslaving en zelfmoordpogingen. Studenten (18-22 jaar) drinken nog meer. Drugs vormt een kleiner probleem, maar is wel een ernstig probleem.

Geestelijke gezondheid

De helft van alle stoornissen start in de adolescentie, voornamelijk bij vrouwen. De meest voorkomende stoornis is depressie. In Canada staan angststoornissen de nummer 1, gevolgd door antisociale gedragsstoornis (conduct disorder, CD), ADHD en depressie. Mensen met CD overtreden vaak de sociale regels en rechten van anderen, dit gaat vaak gepaard met agressie, impulsief gedag, weinig empathie en diefstal. CD komt meer voor bij mannen dan bij vrouwen, maar de beginperiode verschilt per persoon. Depressie komt veel voor in de adolescentie, vooral bij vrouwen. Het wordt door meerdere factoren bepaald.

Geweld en criminaliteit

Scholen zijn dankzij alle adolescenten niet altijd een veilige plek. Op het moment dat de periode begint waarin adolescenten beginnen met daten, schiet het aantal geweldplegingen omhoog. Wanneer iemand continue gewelddadig of antisociaal gedrag vertoont, noemt men dit een delinquent. Vaak begint dit al vanaf de peutertijd, dus moet je vroeg beginnen met onderzoeken. Er zijn 3 wegen naar delinquentie: autoriteit conflict (begint al in de peutertijd), openlijke agressie (later, begint klein met pesten) en heimelijke agressie (nog later, begint met een klein vergrijp als winkeldiefstal). Later kunnen deze wegen leiden tot drugs dealen, fraude en diefstal.

Hoe ouders pubers helpen met adolescentie

Ouders blijven een belangrijke rol spelen gedurende de pubertijd en moeten een balans zien te vinden tussen het behouden van controle en het geven van zelfstandigheid en verantwoordelijkheden. Volgens Baumrind hebben autoratieve ouders met de juiste controletechnieken de meest competente kinderen die sociaal verantwoordelijk zijn en een goede relatie met hun ouders hebben. Deze adolescenten zijn ook beter academisch en psychosociaal ontwikkeld, bovendien hebben ze minder problemen. De vier belangrijke punten voor een effectieve ouder-kindrelatie tijdens de pubertijd zijn: verbonden blijven in een warme, positieve relatie (belangrijkste), open communicatie behouden, kennis en controle hebben, en de juiste controle technieken gebruiken. Open communicatie is lastig om te behouden, maar meisjes bekennen meer (vooral aan hun moeder). Het praten over seks zorgt misschien voor een ongemakkelijke situatie, maar is wel belangrijk om tienerzwangerschappen tegen te gaan. Ook over alcohol en drugs moet gepraat worden, want ook dit kan misbruik voorkomen. Dit praatje doet het overgrote deel van de ouders wel. Een goede manier om een open communicatie te behouden is door samen met het gezin te eten. Ondanks deze goede relatie blijft het belangrijk om te blijven controleren. Des te meer een ouder controleert, des te beter het gedrag van het kind. Maar als de controle te ver gaat, heeft het een negatief effect.

Gepaste grenzen

Het is belangrijk om grenzen te stellen, terwijl autonomie wel gestimuleerd wordt. Dit kan door consequenties voor bepaald gedrag, stellen van een limiet of het verminderen van privileges. Naast deze gedragscontrole is er ook psychologische controle, gerelateerd aan internaliserende en externaliserende problemen. Een klein verschil tussen de juiste techniek en een fout maakt het verschil in autoriteit. Sommige ouders gebruiken alleen hun autoriteit als techniek, maar dit is verbonden aan depressie, angststoornissen en laag zelfvertrouwen (zie tabel 9.4). Sommige ouders blijven doorgaan met fysieke straffen of bekritiseren het kind continue. Dit zorgt voor veel problemen. Ouders dienen ook als rolmodel, bijvoorbeeld een ouder die rookt heeft een veel grotere kans op een rokend kind. Aanmoedigen van juiste eetgewoontes helpt ook. Er zit wel een limiet aan de hoeveelheid invloed die ouders kunnen uitoefenen, want adolescenten hebben ook hun leeftijdsgenoten en eigen overtuigingen. Het menselijk gedrag wordt bepaald door veel factoren volgens het bio-ecologische model. Toch bieden ouders beschermende factoren, omdat ze de kans op risicogedrag verkleinen.

Welke theorieën bestaan er over opvoeding binnen niet-traditionele gezinnen? - Chapter 11

 

Alle onderzoeken in de vorige hoofdstukken waren gebaseerd op traditionele gezinnen; 2-oudergezinnen met een vader en moeder tussen 30 en 40 jaar oud, Europese afkomst, die hun biologische kinderen aan het opvoeden zijn. Bovendien blijft de moeder thuis en werkt de vader. Overal ter wereld stijgt het aantal kinderen dat wordt opgevoed in non-traditionele gezinnen. Wat als een ouder aan polygamie doet? Of wat als een ouder geestelijke gezondheidsprobleem heeft? De structuur, seksuele oriëntatie en wel of geen adoptie heeft lang niet zoveel invloed als de interactie tussen de familieleden.

Alleenstaande ouder

Dit is een ouder die alleen opvoedt zonder partner. Meestal komt dit door scheiding, maar het kan ook dat de ouder nooit getrouwd is of dat de partner is overleden. In Amerika stijgt sinds de jaren 60 de hoeveelheid vrouwen die ongehuwd zwanger raken drastisch. De groep alleenstaande moeders is zeer divers, bijvoorbeeld qua leeftijd of ondersteuning van een partner. Veel kinderen zijn 20% van hun tijd in de buurt van hun moeder en de partner. Doordat deze groep zo divers is, is het lastig om gemeenschappelijke problemen aan te wijzen. Wat ze in ieder geval gemeen hebben is de tijd die het kind kost, wat leidt tot stress, dit beïnvloedt de opvoedkwaliteit. Er zijn veel problemen op veel verschillende gebieden voor de alleenstaande moeder, 43% leeft in armoede in tegenstelling tot maar 8% van de twee-oudergezinnen. Door sociale steun kunnen de effecten van stress tegen worden gegaan (zie Belsky’s theorie), het is een krachtige moderator (buffer). Het gaat niet om de daadwerkelijke hoeveelheid steun die ontvangen wordt, maar om het gevoel van voldoening. Het cumulatieve risicomodel is des te meer risicofactoren een moeder tegenkomt, des te groter de kans haar kinderen problemen gaan internaliseren.

Tienermoeders

In Amerika is 82% van de tienerzwangerschappen per ongeluk, waarbij bijna de helft het kind laat aborteren. Een klein deel geeft het kind op voor adoptie. Ook deze groep is weer heterogeen. Er zijn een aantal risicofactoren gevonden die de kans op tienerzwangerschap verhoogd: slechte buurt, problemen op school, weinig toekomstbeelden/plannen en geen anticonceptie gebruiken. En tienermoeders kennen vaak leeftijdsgenoten of familie die ook tienermoeder was en hebben een onrealistisch beeld over hoe makkelijk ouderschap is. Tienermoeders kunnen warm zijn en disciplineren, maar ze praten minder tegen hun kind en stimuleren de cognitieve zijde van het kind minder. Bovendien zien tieners het als een crisis en kunnen dankzij hun egocentrisme zichzelf boven het kind zetten. Het opvoeden van een kind kost veel tijd, is stressvol en zwaar. Dit zijn opofferingen die de meeste tieners niet willen doen.

Vaak komt de tienerouder zelf uit een onstabiel gezin, met weinig geld, heeft relatieproblemen en heeft een slechte gezondheid (ook tijdens de zwangerschap. Of kinderen goed er uit komen hangt af van meerdere factoren; intelligentie van de moeder, zelfrespect, hoeveelheid tegenspoed en de aanwezigheid van een stoornis. De meeste kinderen van tienermoeders hebben later zelf problemen, vooral cognitief en psychosociaal.

Homoseksuele en lesbische ouders

Er zijn een paar kleine verschillen qua opvoeding tussen heteroseksuele koppels en homoseksuele koppels. Homoseksuele koppels verdelen de opvoeding nog meer onderling dan hetero’s. Deze koppels kunnen ook extra tegenslagen verwachten, omdat ze vaak minder sociale hulp krijgen. Kinderen opgevoed door homoseksuele ouders lijken zich normaal te ontwikkelen, er zijn geen negatieve effecten gevonden voor het ontstaan van psychologische problemen, angst, een laag gevoel van eigenwaarde, gedragsproblemen, middelengebruik, schoolresultaten en seksueel gedrag. Deze kinderen worden wel vaker gepest en zij ontwikkelen copingvaardigheden, net zoals andere minderheidsgroepen. Toch zijn er ook negatieve effecten gevonden, want volgens Stacey en Biblarz zijn tijdens de onderzoeken de geslachtsinteresse en seksuele voorkeuren van de kinderen gebagatelliseerd.

Adoptie ouders

Er zijn verschillende manieren van adoptie: binnenlands, buitenlands, pleeggezin, transraciaal en bloedverwanten. De meeste adopties gaan via een privé of overheidsbureau en meestal gaat het om zuigelingen. De meeste ouders adopteren omdat ze zelf geen kinderen kunnen krijgen en sommige adopteren vanwege altruïsme. Adoptieouders worden eerst volledig gecontroleerd voordat ze mogen adopteren. Geadopteerde kinderen hebben een ander genenpakket dan de ouders, vooral kinderen vanuit de pleegzorg vormen een groter risico. Om te voorkomen dat kinderen al teveel problemen hebben meegemaakt, willen veel adoptieouders een zuigeling. Toch hebben veel van deze baby’s het al zwaar gehad, omdat in veel landen de zorg voor deze kinderen slecht is. De baby’s kunnen ook reactieve hechtingstoornis hebben, doordat ze zich al verkeerd gehecht hebben aan de verzorger voordat ze zich hechten aan de nieuwe adoptieouders. Een extra probleem bij de hechting vanuit de ouders kan zijn dat het kind niet aan de verwachtingen voldoet, ze moeite hebben het kind te accepteren als hun eigen, weinig steun van de familie krijgen of nog moeite hebben met het feit dat ze zelf niet zwanger konden raken. Een later probleem is dat veel adoptiekinderen op zoek willen naar hun biologische ouders, om zo hun eigen identiteit te vinden. Een voordeel van adoptie is dat de geadopteerde kinderen een hoger IQ kregen en betere schoolresultaten behaalden, vergeleken met de niet-geadopteerde broertjes en zusjes.

Grootouders als ouders

Dit komt het meest voor bij Afrikaanse Amerikanen. De opvoedstijlen van de grootouders hangen af van de leeftijd. De oudere grootouders (65+) worden weer ouder in plaats van de jongere grootouders die vooral een losse plezierrelatie opbouwen. Het kan een positief effect hebben om de grootouders veel in het leven van het kind te hebben, vooral als de moeder alleenstaand is. Hoewel het dus goed kan zijn voor het kind, is het soms zwaar voor de grootouders.

Wat kunnen gevolgen zijn van opvoeding door ouders uit risicogroepen? - Chapter 12

 

Het opvoeden van kinderen kan stressvol zijn en veel van ouders vragen. In dit hoofdstuk worden een aantal factoren uit de omgeving van het gezin besproken, die effect hebben op het ouderschap. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen economische factoren en ouderlijke context. De twee factoren worden aan de hand van een aantal voorbeelden toegelicht. Deze worden achtereenvolgens besproken.

​Economische factoren

Zowel het inkomen, het aantal werkuren en het opleidingsniveau van ouders hebben invloed op de manier waarop ouders hun kinderen opvoeden. Deze factoren samen worden de Sociaal Economische Status (SES) van het gezin genoemd. De SES gaat verder dat alleen het financiële plaatje van het gezin. SES hangt samen met de toegang tot sociaal kapitaal (zoals banden hebben met de buren of horen bij een sportvereniging) en bepaalt ook het gedrag, de normen en waarden van de gezinsleden. Zo blijkt uit onderzoek dat ouders met een hogere SES vaker een autoritatieve opvoedingsstijl hanteren en dat ouders met een lagere SES juist vaker een autoritaire opvoedinsstijl gebruiken. Daarnaast is ook aangetoond dat ouders met een lagere SES vaker fysieke straffen uitdelen aan hun kind dan ouders met een hogere SES.

Ouders met een laag SES

Leven in armoede heeft grote gevolgen voor de opvoeding van kinderen. Gezinnen met minder financiële middels leven vaak in slechte buurten, waar veel criminaliteit en drugsgebruik voorkomt. Ook zijn de huizen, scholen en kinderdagverblijven vaak van slechtere kwaliteit. Daarnaast is uit onderzoek van Bradley en Caldwell (1984) gebleken dat kinderen in armoede meer kans hebben op het meemaken van geweldsincidenten en minder steun/liefde krijgen van hun ouders. De ouders met een laag SES hebben meer kans op het ontwikkelen van (psychische) gezondheidsproblemen en dit heeft effect op de kinderen. Kinderen die opgroeien in armoeden vertonen vaker problemen met zelfregulatie, gedragsproblemen en leerproblemen.

Dakloze ouders

Gezinnen met dakloze ouders bestaan vaak uit jonge, alleenstaande moeders met kinderen van meerdere vaders. Zowel de moeders als de kinderen lopen een hoger risico op het ontwikkelen van problemen, zoals depressie, gezondheidsproblemen en gedragsproblemen. Onderzoek toont aan dat hoe langer kinderen dakloos zijn, hoe meer internaliserende gedragsproblemen ze ontwikkelen. Ander onderzoek heeft aangetoond dat de kwaliteit van de opvoeding een beschermende factor voor kinderen kan zijn. Wanneer de moeder, ondanks alle problemen, toch een warme/liefdevolle opvoeding geeft aan haar kinderen, is er een grotere kans dat de kinderen later succesvol worden in het leven.

Ouders met een hoog SES

Hoewel vaak gedacht wordt dat in deze gezinnen alles perfect is en er voor de kinderen geen risicofactoren zijn, heeft onderzoek andere resultaten gegeven. Kinderen uit rijke gezinnen hebben vaker last van emotionele problemen (zoals depressie) en vertonen vaker middelenmisbruik (alcohol of drugs). De reden hiervoor lijkt te zijn dat ze veel druk voelen om te presteren op school en succesvol te worden. Daarnaast zijn de ouders vaak veel aan het werk en geven hierdoor minder aandacht aan hun kind. Kasser (2002) legt een link tussen materialisme en de problemen van kinderen uit gezinnen met een hoog SES. Doordat ouders veel waarde hechten aan materiele dingen, leren ze hun kinderen dat levensgeluk afhangt van de spullen die je bezit. Deze drang naar altijd maar meer/betere/mooiere spullen willen hangt samen gevoelens van depressie en stress.​

Ouderlijke context

Ouders kunnen ook bepaalde factoren met zich meedragen, die invloed hebben op de manier waarop zij hun kind opvoeden.

Ouders met een gewelddadige relatie

In veel gevallen is er sprake van een gewelddadige vader en van een zichzelf verdedigende moeder, waardoor het geweld bidirectioneel is. Naast dat het geweld binnen het gezin negatieve effecten heeft op de moeder (psychologische problemen en moeite met het opvoeden), heeft het ook effecten op het kind. Deze kinderen lopen een hoger risico op het ontwikkelen van gedragsproblemen (zowel internaliserend als externaliserend) en het oplopen van trauma’s.

Ouders met een moeilijke jeugd

Een moeilijke jeugd kenmerkt zich door geweld, misbruik en verwaarlozing tijdens de kindertijd. Dit heeft enorme gevolgen voor de psychische gezondheid en het gedrag van kinderen op latere leeftijd. Zo reageren ouders, die zelf een moeilijke jeugd hebben gehad, vaker agressief op hun kind. Mishandeling van kinderen lijkt intergenerationeel te zijn. Hier moet wel aan toegevoegd worden dat het aantal beschermende factoren binnen het gezin er voor kan zorgen dat het patroon van mishandeling binnen de familie zich niet voortzet.

Ouders met psychische problemen

De psychische problemen van ouders, die het meest voorkomen, zijn: depressie, angststoornissen, schizofrenie, bipolaire stoornis, antisociale persoonlijkheidsstoornis en middelenmisbruik. Onderzoek naar ouders met psychische problemen richt zich vooral op de moeders, omdat ze de verzorger zijn die het dichtst bij het kind staat. Moeders hebben het meest te kampen met een depressie. Dit heeft grote gevolgen voor de manier waarop het kind wordt opgevoed. Depressieve moeders zijn inconsistent, tonen minder interesse in hun kind en hanteren vaker geweld in hun opvoeding. Hoewel psychische problemen van de ouder effect heeft op het gedrag van het kind, heeft onderzoek aangetoond dat de kans klein is dat het kind zelf ook psychische problemen ontwikkeld.

Ouders en middelenmisbruik

Er wordt geschat dat tussen de 9 en 14% van de Amerikaanse kinderen opgroeit met een ouder, die verslaafd is aan alcohol of drugs. De opvoeding van dit type ouders kenmerkt zich door twee fasen: de nuchtere fase (recovery fase) en de terugval (relapse fase). Tijdens een nuchtere fase kan het zo zijn dat de ouder het kind goed opvoedt en dat het kind geen risico loopt. Zodra er echter een terugval is naar de verslaving, zal de opvoeding (dan gekenmerkt door verwaarlozing en geweld) negatieve effecten hebben op het kind. Kinderen van ouders, die verslaafd zijn, lopen meer risico op het ontwikkelen van gedragsproblemen en psychische problemen. Ook lijkt er bewijs te zijn voor het feit dat de problemen van deze kinderen doorgroeien tot problemen in de volwassenheid.

Ouders van kinderen met een beperking

Ontwikkelingsproblemen bij kinderen kunnen verschillende vormen aannemen. Sommige beperkingen zijn aangeboren (Syndroom van Down) en anderen ontwikkelen zich op latere leeftijd (slechtziendheid). Voor ouders heeft de beperking van het kind grote gevolgen. Het kind met de beperking vraagt meer van hen en dat levert stress op. Ook moeten ouders verwerken dat hun kind bepaalde mijlpalen, die voor andere kinderen vanzelfsprekend zijn (zoals een schooldiploma behalen), nooit of met veel meer moeite zullen behalen. Onderzoek heeft aangetoond dat er een relatie is tussen de mate van stress die ouders ervaren en de gedragsproblemen, die het kind met de beperking, als gevolg daarop ontwikkelt.

Wat zijn culturele invloeden op opvoeding? - Chapter 13

 

Culturele variatie in opvoeding

In verband met culturele variatie is het moeilijk te bepalen hoe een effectieve opvoeding eruit ziet. Ogbu stelde dat opvoedpatronen in de ene groep of cultuur niet gebruikt kunnen worden bij het beoordelen van de opvoedpatronen in een andere groep of cultuur, omdat de opvoedpatronen in deze laatste groep dan als inadequaat beschouwd zouden worden. In plaats daarvan pleitte Ogbu voor een cultureel-ecologische benadering, voor het verkrijgen van inzicht in de cultureel gedefinieerde taken en adaptieve competenties van kinderen. Ook Graham wees er in 1992 op dat veel psychologisch onderzoek beperkt wordt door een gebrek aan diversiteit onder participanten. Vanaf dat moment is er in toenemende mate aandacht voor de invloed van de omgeving en cultuur op opvoeding.

Cultuur is aan de opvoeding en ontwikkeling van kinderen gerelateerd, omdat het de culturele ‘niche’ is waarin ouder-kind relaties plaatsvinden. De ‘niche’ omvat drie componenten:

  • De fysieke en sociale omgeving

  • Gewoonten met betrekking tot het opvoeden en verzorgen van kinderen

  • De overtuigingen, waarden en attituden van ouders

De fysieke en sociale omgeving van opvoeding is het meest zichtbare aspect van culturele verschillen. Terwijl sommige kinderen in hutten op het platteland leven, wonen andere kinderen in huizen in de stad. In sommige culturen groeien kinderen op in ‘extended’ families (niet alleen de ouders en brusjes, maar bijvoorbeeld ook grootouders, ooms en tantes), terwijl kinderen in andere culturen alleen met het kerngezin (ouders en brusjes) opgroeien.

De tweede component van de culturele ‘niche’ betreft de gewoonten met betrekking tot het opvoeden en verzorgen van kinderen. Zo bestaan er culturele verschillen op het gebied van het geven van borstvoeding, het vervoeren van baby’s en ‘co-slapen’, waarbij het kind bij de ouders slaapt. Deze culturele verschillen hebben waarschijnlijk subtiele invloeden op de fysieke, sociale en cognitieve ontwikkeling van het kind.

De term ‘etnotheorieën’ verwijst naar de overtuigingen, waarden en attituden van ouders. Sommige etnotheorieën zijn gebaseerd op culturele opvattingen. Ook kunnen religie, onderzoeksbevindingen en advies van familieleden, vrienden, kinderartsen en de media invloed hebben op etnotheorieën. De rol van de context en cultuur neemt in Bronfenbrenner’s bioecologische systeemtheorie een belangrijke plaats in. Vooral het macrosysteem bevat culturele invloeden op de ontwikkeling. Ook in het exosysteem, het mesosysteem en het microsysteem zijn culturele invloeden terug te vinden.

In dit hoofdstuk worden twee soorten culturele diversiteit besproken. Eerst zal de focus liggen op culturele variatie in de Verenigde Staten en de manier waarop opvoeding verschilt tussen sociaal-economische statussen en etnische/raciale groepen. Vervolgens zullen de uitkomsten van cross-cultureel onderzoek naar opvoeding in verschillende landen aan bod komen. Opgemerkt moet worden dat er altijd diversiteit is binnen diversiteit: hoewel er binnen culturele groepen sprake is van neigingen, is er binnen de groep ook altijd variatie.

Culturele diversiteit in Noord-Amerika

De Verenigde Staten vormen tegenwoordig een multiculturele samenleving. Dit is echter niet altijd het geval geweest. Aanvankelijk woonden er alleen ‘native Americans’. Dit veranderde in 1620, toen de boot de ‘Mayflower’ aankwam. Gezinnen waren op zoek naar religieuze vrijheid naar de Verenigde Staten gekomen. Later kwamen er ook slaven uit Afrika naar de Verenigde Staten. De komst van immigranten, die op zoek waren naar een beter leven, zorgde voor verdere diversiteit.

Culturele diversiteit in Amerikaanse gezinnen wordt vaak door middel van twee technieken onderzocht: het bestuderen van verschillen in sociaal-economische omstandigheden en het kijken naar de etnische/raciale achtergrond.

Sociaal-economische status en opvoeding

De sociaal-economische status (SES) wordt vaak bepaald op basis van het beroep, opleidingsniveau en inkomen van ouders. Verschillen in SES zijn gerelateerd aan variaties in drie soorten resources, die invloed hebben op de ontwikkeling van het kind:

  • Financieel kapitaal: geld

  • Menselijk kapitaal: de beschikbaarheid, betrokkenheid en motivatie van andere mensen bij het bevorderen van de ontwikkeling van het kind

  • Sociaal kapitaal: toegang tot en verbondenheid met anderen in de gemeenschap, waaronder de medische hulpverlening

De SES is daarnaast op drie manieren gerelateerd aan opvoeding: via sociale cognitie, opvoedtrekken en gedrag. Uit onderzoek blijkt dat de SES effect heeft op waarden, verwachtingen en zelfpercepties. Zo hechten ouders met een lagere SES waarde aan conformiteit bij hun kind, terwijl ouders met een hogere SES onafhankelijkheid belangrijk vinden. Daarnaast hebben moeders met een hogere SES in vergelijking met moeders met een lagere SES hogere verwachtingen van hun kind en hebben zij het idee meer controle te hebben over de kinduitkomsten. Tevens heeft onderzoek aangetoond dat er een verband bestaat tussen SES en opvoedtrekken. Terwijl ouders met een hogere SES vaak autoritatief opvoeden, zijn ouders met een lagere SES vaker autoritair of permissief.

Tot slot heeft de SES invloed op specifiek opvoedgedrag, zoals verbale interactie, discipline en controle. Onderzoek heeft bijvoorbeeld aangetoond dat moeders met een hogere SES meer tegen hun kind praten dan moeders met een lagere SES. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat ouders met een lagere SES vaker fysieke straffen geven dan ouders met een hogere SES. Dit wordt waarschijnlijk verklaard door een combinatie van stressniveaus, percepties van het kind en cognitief-emotionele processen, zoals opvattingen over de effectiviteit van fysieke straffen. Zie ook box 11.1 op bladzijde 262.

Armoede en opvoeding

Kinderen die in armoede opgroeien, groeien op in een fysieke omgeving van slechte kwaliteit. Veel kinderen groeien op in slechte buurten, worden blootgesteld aan giftige stoffen (bijvoorbeeld vervuild water) en krijgen te maken met criminaliteit, drugs en gewelddadige bendes. Armoede gaat ook gepaard met overbevolkte en lawaaiige leefruimtes, frequent veranderende woonsituaties, werkeloosheid of slecht betaalde baantjes, kinderopvang en onderwijs van slechte kwaliteit en (vooral voor kinderen uit minderheidsgroepen) discriminatie. Armoede vergroot het risico van kinderen op vele problemen, waaronder fysieke en mentale gezondheidsproblemen, sociale incompetentie, cognitieve problemen, slechte schoolprestaties en een grotere kans om slachtoffer te worden van misbruik. Zie ook tabel 11.1 op bladzijde 263 voor problemen die aan armoede gerelateerd zijn.

Armoede heeft niet alleen invloed op de omgeving, maar ook op de opvoeding van het kind. Het verband tussen armoede en opvoeding is vaak bestudeerd met behulp van de HOME (‘Home Observation for Measurement of the Environment’) assessment. Dit meetinstrument omvat zowel een interview met de ouders als observaties van de thuissituatie en ouder-kind interacties. Zie tabel 11.2 op bladzijde 264 voor de negen subschalen van de versie van de HOME voor kinderen van voorschoolse leeftijd.

Uit onderzoek blijkt dat armoede een negatief effect heeft op minstens zeven van de negen opvoedtaken, die Bradley heeft geïdentificeerd (zie hoofdstuk A):

  • Het bieden van veiligheid

  • Het verzekeren van adequate voeding

  • Het bieden van adequate stimulatie

  • Het ondersteunen van de sociaal-emotionele ontwikkeling

  • Het bieden van structuur

  • Monitoring

  • Het vormen van sociale connecties

Armoede heeft invloed op vele dimensies van het gezinsleven en zorgt voor grote verschillen in de omgeving, waarin kinderen opgroeien. Kinderen die in armoede opgroeien, krijgen te maken met meer gezinsconflicten, een instabiel en chaotisch huishouden en separatie van hechtingsfiguren. Daarnaast ontvangen deze kinderen minder sociale steun en bieden hun autoritaire ouders hen minder warmte, cognitieve stimulatie en responsiviteit. Economische problemen leiden ertoe dat ouders minder goed in staat zijn ondersteunend, consistent en betrokken op te voeden. Dit wordt deels verklaard door het verhoogde risico op een depressie. Kinderen die in armoede opgroeien, kijken meer televisie, lezen minder vaak en hebben minder toegang tot boeken en computers. McLoyd heeft een model ontwikkeld, dat beschrijft hoe armoede invloed heeft op de opvoeding, en daarmee op het kind. Dit model ziet er als volgt uit:

Niet in alle gevallen wordt de opvoeding negatief beïnvloed door het leven in een arme buurt. Sommige ouders reageren er zo op, dat ze hun kind beschermen tegen bepaalde ervaringen. Voorbeelden hiervan zijn een verhoogde betrokkenheid bij de rol als ouder, het aanpassen van opvoedpraktijken om het kind te beschermen en het zoeken naar resources en kansen voor het kind.

Zie box 11.2 op bladzijde 266 voor een beschrijving van gezinnen die van minder dan 1 of 2 dollar per dag leven.

Rijkdom en opvoeding

Kinderen die in rijkdom opgroeien, hebben een verhoogd risico op verschillende problemen, waaronder angst, een depressie en drugsgebruik. Twee belangrijke problemen in rijke gezinnen, zijn een gebrek aan verbondenheid binnen het gezin en een buitensporige prestatiedruk. Kinderen in rijke gezinnen nemen hun ouders vaak waar als emotioneel en fysiek onbeschikbaar, in dezelfde mate als kinderen die in armoede opgroeien. Een gebrek aan toezicht wordt geassocieerd met externaliserende problemen. Deze problemen kunnen worden verergerd als ouders geen hecht sociaal netwerk hebben en het gevoel hebben dat ze hun problemen privé moeten houden. Daarnaast ontstaan problemen bij kinderen uit rijke gezinnen vaak door een extreem materialisme van ouders. Uit onderzoek blijkt dat ouders uit rijke gezinnen waarde hechten aan geld, werk en bezitten. Daarnaast modelleren ze consumentisme door hun koopgewoonten en reacties op reclames. Tevens besteden ze meer energie aan het verdienen van geld dan aan het gezin en bekrachtigen ze gewenst gedrag van het kind met cadeaus of geld.

Materialisme en consumentisme worden met ongelukkigheid geassocieerd, omdat het streven naar steeds meer bezittingen kan leiden tot stress en verwaarloosde relaties. Wat materialistische ouders doen, heeft invloed op de waarden, percepties en oriëntatie van het kind.

Opvoeding in minderheidsgroepen

Vroeger werd in onderzoek naar opvoeding in minderheidsgroepen gebruik gemaakt van een deficiet model: minderheidsouders waren in vergelijking met blanke middenklasse ouders deficiënt in het opvoeden van hun kind. Tegenwoordig richt onderzoek zich daarentegen op de vraag waarom verschillen in opvoeding adaptief voor een bepaalde cultuur kunnen zijn.

Minderheidsgezinnen hebben andere ervaringen dan meerderheidsgezinnen. Allereerst krijgen ze te maken met racisme, vooroordelen en discriminatie, wat leidt tot voortdurende economische en geografische isolatie. Een tweede verschil heeft te maken met het proces van acculturatie: de mate waarin het gezin zich heeft aangepast aan de normen en waarden van de meerderheidscultuur. Acculturatie is een multidimensionaal en bidirectioneel proces. Bepaalde aspecten van het cultureel erfgoed kunnen worden behouden, terwijl er in andere dimensies sprake is van veranderingen.

De drie grootste minderheidsgroepen in de Verenigde Staten zijn de Afrikaanse Amerikanen, de Latijnse Amerikanen en de Aziatische Amerikanen. Hieronder zal worden besproken in welke opzichten de opvoeding in deze minderheidsgroepen verschilt van die van de meerderheidscultuur.

Afrikaans-Amerikaanse gezinnen

Afrikaans-Amerikaanse moeders hebben vaak een autoritaire opvoedstijl. Ze hechten waarde aan respect voor autoriteit en gehoorzaamheid. In vergelijking met Europese Amerikanen tonen Afrikaans-Amerikaanse moeders minder emotionele steun en warmte. Dit wordt door sommigen geïnterpreteerd als poging om hun kind voor te bereiden op een moeilijke toekomst. Uit onderzoek blijkt bovendien dat Afrikaans-Amerikaanse moeders in vergelijking met Europese Amerikanen meer gebruik maken van fysieke straffen. Het bewijs hiervoor is echter niet sterk. Zo wordt in sommige studies geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen ras en sociaal-economische context en/of contextuele effecten, zoals stress. Andere studies hebben aangetoond dat er onder Afrikaans-Amerikaanse moeders veel variatie is.

Latijns-Amerikaanse gezinnen

Vanwege de grote diversiteit in de Latijns-Amerikaanse groep, is er in deze groep geen sprake van uniforme opvattingen of opvoedpraktijken. Vaak geïdentificeerde kenmerken van Latijns-Amerikaanse gezinnen zijn de waarden ‘respeto’ en ‘familismo’. ‘Respeto’ verwijst naar het hebben van respect voor en gehoorzaamheid aan ouders en andere volwassenen. ‘Familismo’ heeft te maken met het hechten van waarde aan het gezin. Vanwege de heterogeniteit van de Latijns-Amerikaanse ouders is er geen consistent bewijs dat ze bepaalde opvoedpraktijken hebben. De onderzoeksbevindingen zijn afhankelijk van welke groep bestudeerd is, hun mate van acculturatie, hun sociaal-economische status en de bestudeerde opvoedvariabele. Uit sommige studies blijkt dat Latijns-Amerikaanse ouders meer permissief zijn, terwijl andere onderzoeken aantonen dat ze juist een harde opvoeding hanteren. Volgens onderzoek hechten Latijns-Amerikaanse ouders waarde aan conformiteit en gehoorzaamheid en geven ze hun kind minder autonomie dan Europees-Amerikaanse ouders met eenzelfde sociaal-economische status. Bovendien zouden Latijns-Amerikaanse ouders meer gebruik maken van fysieke straffen en bekritisering. Er is echter meer onderzoek nodig naar de manieren waarop Latijns-Amerikaanse ouders van andere ouders verschillen.

Aziatisch-Amerikaanse gezinnen

Ook Aziatisch-Amerikaanse ouders vormen een diverse groep, die niet één bepaalde opvoedbenadering hanteren. Wel hechten ze veel waarde aan academische prestaties, omdat onderwijs wordt beschouwd als de weg naar succes. Ouders hebben hoge verwachtingen en zorgen ervoor dat hun kind hard werkt om die verwachtingen waar te maken. Deze nadruk op onderwijs betekent niet per definitie dat Aziatisch-Amerikaanse ouders meer toezicht houden op het huiswerk van het kind. In plaats daarvan bevorderen ze een intellectuele oriëntatie in het gezinsklimaat en structureren ze het dagelijkse schema van het kind op zo’n manier, dat er genoeg tijd is voor huiswerk. Aziatisch-Amerikaanse ouders organiseren informatieve uitjes, zoals naar het museum, en beperken de tijd dat kinderen televisie mogen kijken. Aziatisch-Amerikaanse ouders hechten daarnaast veel waarde aan loyaliteit, conformiteit en sociale harmonie. Uit tabel 11.3 op bladzijde 272 blijkt dat Chinese Amerikanen zelfsturing even belangrijk vinden als Europese Amerikanen, wat erop duidt dat er bij hen sprake is van acculturatie. Wel scoorden ze het hoogst op vriendelijkheid en verbondenheid, wat op basis van hun culturele erfgoed te verwachten is.

Immigranten

Ook immigranten vormen een zeer diverse groep. Ze komen uit verschillende landen (zie ook afbeelding 11.6 op bladzijde 273) en zijn om verschillende redenen naar de Verenigde Staten geïmmigreerd. Ook verschillen ze op het gebied van taalbeheersing, economische status en de mate van acculturatie. Economische problemen, taalbarrières en ouderlijke waarden hebben invloed op de opvoeding van het kind. Veel immigranten hebben financiële problemen en zoals eerder al is besproken, heeft dit effecten op de opvoeding. De mate waarin immigranten de taal beheersen, is van invloed op de betrokkenheid van ouders bij de opleiding van hun kind. Tot slot wordt de opvoeding beïnvloed door de waarden van ouders, die afkomstig zijn uit het land van herkomst. Terwijl veel studies zich op verschillen tussen immigranten hebben gericht, zijn er ook overeenkomsten tussen immigrante ouders. Zo heeft onderzoek aangetoond dat alle immigrante ouders waarde hechten aan het belang van het gezin, respect voor ouders en ouderen en religie of spiritualiteit. Daarnaast hebben alle immigrante ouders te maken met het conflict tussen aanpassing (acculturatie) versus cultuurbehoud.

Opvoeding in verschillende landen

De opvoeding in niet-westerse culturen kan niet vanuit het westerse perspectief worden beoordeeld. Zo wordt het hechtingsmodel in westerse culturen beschouwd als de ‘correcte’ manier om een kind op te voeden. Dit model wordt ook wel het ‘voortdurende zorg en contact model’ genoemd, omdat over het algemeen één volwassene verantwoordelijk is voor het bieden van sensitieve zorg aan het kind.

In andere culturen worden echter andere opvoedpraktijken gehanteerd. Zo worden kinderen in de Efe stam, een jaag- en verzamelsamenleving in Congo, opgevoed door meerdere vrouwen. Dit lijkt een sociale adaptatie te zijn aan problemen als een hoog sterftecijfer en de hoge eisen die aan moeders wordt gesteld op het gebied van eten verzamelen. Dit illustreert het idee dat er geen universele optimale opvoeding is. Alleen door cross-cultureel onderzoek kan bestudeerd worden of er sprake is van universele processen in ouder-kind relaties. Zo is er sterk bewijs dat een harde, coërcieve en psychologisch controlerende opvoeding gerelateerd is aan negatieve kinduitkomsten. Zijn deze verbanden echter ook van toepassing op andere landen. Mogelijk is de betekenis van harde bestraffing hier anders. Toch lijken de verbanden hetzelfde te zijn in andere landen.

Cross-culturele onderzoeken geven ook inzicht in de bronnen en gevolgen van opvoedverschillen. Een voorbeeld van onderzoek naar culturele invloeden op opvoeding betreft de vergelijking van ouderlijke waarden tussen Aziatische en westerse landen. De sociale normen in Aziatische landen zijn gebaseerd op het Confucianisme. Aziaten benadrukken respect voor ouderen, sociale verbondenheid, harmonie, groepsidentificatie, zelfdiscipline en prestaties. Seksualiteit is een taboe en agressie wordt onderdrukt. In Aziatische landen is er sprake van een strikte hiërarchische volgorde van relaties. Deze waarden worden vervolgens gereflecteerd in opvattingen over de opvoeding van kinderen. Als gevolg hiervan zijn Chinese moeders bijvoorbeeld meer restrictief in hun opvattingen dan Europees-Amerikaanse moeders. Als Chinese moeders echter naar de Verenigde Staten immigreren, verschuiven hun waarden vaak meer richting de waarden van Europese Amerikanen. Een meer algemene cross-culturele dichotomie betreft het onderscheid tussen onafhankelijkheid en interafhankelijkheid. Dit wordt ook wel de dichotomie individualisme versus collectivisme genoemd. In individualistische culturen wordt veel waarde gehecht aan individuele doelen, terwijl persoonlijke doelen in collectivistische culturen ondergeschikt zijn aan de doelen van de grotere groep, zoals het gezin of de gemeenschap. Individuen worden in collectivistische culturen meer gedefinieerd door groepslidmaatschap en de positie in het gezin dan door individuele kenmerken en prestaties.

Deze twee verschillende waardesystemen zijn gerelateerd aan de tegenovergestelde ontwikkelingsdoelen van autonomie en verbondenheid. Terwijl Noord-Amerikaanse ouders autonomie en sociaal initiatief belangrijk vinden, hechten Aziatische ouders meer waarde aan interafhankelijkheid en op normen gebaseerd gedrag. Voor Aziatische ouders is het belangrijker dat een kind ergens bij hoort, dan dat het ergens in uitblinkt of opvalt.

De vraag is op welke manier deze waarden in gedrag tot uiting komen. Het ontwikkelingspad naar onafhankelijkheid omvat dyadische aandacht en veel face-to-face interacties tussen moeder en kind. Ouders zijn betrokken bij het spel van het kind en helpen het kind met objecten te interacteren. Door deze ervaringen ontwikkelt het kind verwachtingen en een gevoel van controle. Het gevoel van onafhankelijkheid wordt tevens bevorderd door ervaringen als oppassen, alleen slapen en naar de kinderopvang gaan. Naarmate het kind ouder wordt, bevorderen ouders individualiteit door exploratie aan te moedigen.

Het ontwikkelingspad naar interafhankelijkheid verloopt anders. Bij kinderen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika, vindt socialisatie plaats in hecht lichaamscontact, waardoor het kind een gevoel van warmte en verbondenheid met meerdere verzorgers ontwikkelt. Doordat de opvoeding te midden van andere activiteiten plaatsvindt, leren kinderen over zichzelf als ‘coagents’ (gezamenlijke partners) naast hun verzorgers. Moeders benadrukken verbondenheid daarnaast verbaal (bijvoorbeeld ‘Laten we samen met dit speelgoed spelen’, in plaats van ‘Wat wil je doen?’). Ook wordt interafhankelijkheid benadrukt door het gebruik van schooluniformen. Een ouder die waarde hecht aan interafhankelijkheid, kan wangedrag bestraffen door het kind buiten het huis te sluiten. Een manier waarop ouders een gevoel van collectivisme bij hun kind kunnen bevorderen, is door middel van een autoritaire opvoedstijl. Door deze opvoedstijl wordt individuele keuze als het ware te niet gedaan. Uit onderzoek blijkt dat Aziatisch-Amerikaanse moeders meer gebruik maken van autoritaire opvoedpraktijken dan de Europees-Amerikaanse moeders.

Culturele verschillen zijn ook zichtbaar in etnotheorieën van de ontwikkeling: opvattingen van ouders over de aard van een ideaal kind en de manier waarop het kind gesocialiseerd moet worden om aan deze waarden te voldoen. Er is onderzoek gedaan naar cross-culturele verschillen en overeenkomsten in de opvoedwaarden van moeders in Griekenland, Taiwan en de Verenigde Staten. Hieruit blijkt dat maar drie waarden worden gedeeld door 30% van de moeders: eerlijkheid, onafhankelijkheid en respect van anderen. Zie ook tabel 11.4 op bladzijde 277.

Onderzoek heeft aangetoond dat culturen onder invloed van verstedelijking en globalisering veranderen. Zo worden bepaalde traditionele waarden in China door westerse waarden vervangen. Terwijl vroeger alle Chinese ouders waarde hechtten aan interafhankelijkheid, lijken sommige ouders nu meer nadruk te leggen op autonomie. Welke waarde ouders hebben, lijkt af te hangen van de specifieke cultuur, context, leeftijd van het kind en de mate van economische verandering. Een ander voorbeeld van sociale verandering betreft uithuwelijking. Deze traditie verandert als gevolg van meer onderwijservaringen, blootstelling aan andere culturen en toenemend respect voor de autonomie van kinderen. In sommige landen suggereert de jongere een potentiële huwelijkspartner, die vervolgens door de ouders wordt geaccepteerd of afgewezen. Zie ook box 11.3 op bladzijde 278.

Religie en opvoeding

Zowel het Christendom als het Jodendom en de Islam benadrukken het gezin en moedigen ouders aan veel tijd en aandacht aan hun kinderen te besteden. Religieuze ouders hebben andere waarden en besteden hun tijd anders dan niet-religieuze ouders. Ook betrekken ze hun kinderen bij sociale netwerken, die met een religieuze gemeenschap worden geassocieerd. Religieuze overtuigingen hebben een sterke contextuele invloed op de manier waarop ouders over opvoeding en hun kinderen denken. Religies specificeren wat gewenst gedrag is, zowel in de kindertijd als de volwassenheid.

Religieuze mensen delen de waarden van vriendelijkheid, traditie en conformiteit, terwijl ze hedonisme afkeuren. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat religieuze volwassenen vaak waarde hechten aan traditie, gehoorzaamheid, respect voor autoriteiten en religie bij hun kinderen. Er zijn veel historische voorbeelden van de manier waarop religie invloed heeft op opvoedovertuigingen. Zo geloofden de Puriteinen dat kinderen zondig worden geboren, terwijl zowel het Confucianisme als de Islam stelde dat kinderen onschuldig worden geboren. Een ander religieuze overtuiging over de aard van kinderen is terug te vinden in veel Afrikaanse, Zuid-Aziatische en oorspronkelijke (‘native’) Noord-Amerikaanse culturen. In deze samenlevingen geloofde men dat kinderen reïncarnaties zijn van voorouders.

Religie is ook gerelateerd aan reacties van ouders op wangedrag van het kind. Zo geloven conservatieve Protestanten dat het van belang is om gebruik te maken van fysieke straffen, terwijl andere Christelijken fysieke bestraffing afkeuren. Zie ook afbeelding 11.7 op bladzijde 280.

Onderzoek heeft verder verbanden gevonden tussen religie en andere soorten opvoedgedrag. Religieuze ouders zijn warmer en hebben een meer positieve ouder-kind relatie dat minder religieuze ouders. Er bestaat een negatief verband tussen religiositeit en moederlijke autoritair gedrag, maar religiositeit is niet gerelateerd aan gedrag van vader. Ook is religie gerelateerd aan het omgaan met een kind met medische of ontwikkelingsproblemen. Uit onderzoek blijkt dat religie een belangrijk copingmechanisme is voor ouders van jonge kinderen met een verstandelijke beperking of ontwikkelingsachterstand.

 

Wat is kindermishandeling en wat kunnen de gevolgen zijn? - Chapter 14

 

Ouders vormen soms een groot gevaar voor kinderen. Op verschillende manieren en om verschillende redenen worden kinderen mishandeld. Kindermishandeling is de meest duidelijke vorm van een slechte opvoeding. Volgens de wereld organisatie van gezondheid is de definitie van mishandeling: alle vormen van fysieke of emotionele mishandeling, seksueel misbruik, verwaarlozing, commerciële of andere uitbuiting, resulterend in mogelijke schade voor de gezondheid, overleving, ontwikkeling of waardigheid van een kind in de context van een relatie die bestaat uit verantwoordelijkheid, vertrouwen of macht.

Geschiedenis

Kinderen zijn door de eeuwen heen veel mishandeld. Infanticide is het doden van een kind in zijn eerste levensjaar, meestal omdat het kind een handicap heeft. Dit werd vaak passief gedaan; het kind werd ergens achtergelaten op een afgelegen plek. Er zijn ook documenten waarin staat dan men niet de baby moet laten vallen of te veel mee schudden, omdat ze dan doodgaan. Dit kennen we nu als ‘shaken baby syndrome’. Ook seksueel misbruik heeft een lange geschiedenis. In de tijd van de Romeinen waren de vaders de baas en mochten ze seks hebben met elke vrouw van het gezin. Kinderarbeid is ook een vorm van kindermishandeling wat lang is doorgegaan. In de 20e eeuw kwam pas een grote verandering voor het welzijn van kinderen.

Aspecten van kindermishandeling

Mishandeling (maltreatment) heeft de voorkeur boven kindermishandeling (child abuse), omdat mishandeling 2 type gedragingen in 1 woord beschrijft: actief iets doen om kind pijn te doen, en falen om iets te doen en zo het kind pijn te doen. De 4 types van mishandeling zijn verwaarlozing, fysieke mishandeling, seksueel misbruik en psychische mishandeling.

Fysieke mishandeling

De fysieke mishandeling wordt door Kempe gelabeld als het ‘battered child syndrome’. Deze vorm van mishandeling is het makkelijkst te herkennen en er is daarom veel onderzoek naar gedaan., Er zijn veel verschillende vormen van fysieke mishandeling, van gebroken botten tot vergiftiging. Munchausen by proxy syndrome, waarbij de ouder het kind ziek maakt om zo aandacht te krijgen. In sommige landen zijn harde straffen normaal, maar meestal zijn echte verwondingen per ongeluk. Vaak is fysieke mishandeling een reactie op een gebeurtenis die de ouder niet aanstaat. Er ontstaan meerdere problemen bij het kind: internaliseren en externaliseren van gedragsproblemen, emotionele tekorten, onveilige hechting, en cognitieve problemen. Er zijn een aantal kenmerken bij slachtoffers: jonger dan 5, een lastig/moeilijk temperament en een handicap. De mishandeling gebeurt meestal door de ouders, vaak de moeders (maar die spenderen ook meer tijd met het kind), daarna door de broers/zussen en de nieuwe vriend(in) van de ouder. Als het kind overlijdt door de mishandeling, gebeurt dit in 76% van gevallen dankzij een ouder (40% moeder, 18% vader, 17% gezamenlijk). De ouder heeft een grotere kans om het kind te mishandelen als deze een psychische stoornis heeft. Maar er zijn meerdere factoren gevonden: biologisch (bijv. predispositie voor hyperactiviteit verhoogd de kans), cognitief-emotioneel ( bijv. slechte kennis opvoeding) en gedragstrekken (middelenmisbruik verhoogt de kans). Daarbij komen nog 4 contextafhankelijke factoren: armoede, slechte sociale steun, ouder is zelf vroeger mishandeld en ervaring met misbruik door partner. Het model van fysieke kindermishandeling is als volgt: risicofactoren (cultuur, situatie, ouder, kind) -> relatie (onbekwame ouderschap en aanwezigheid gewelddadige partner) -> gedragsproblemen kind -> negatieve ouder-kind interacties -> kindermishandeling. Er zijn dus meerdere manieren om tot mishandeling te komen. Er zijn ook onderzoeken gedaan naar ouders die hun kind vermoorden. Moeders moorden omdat (op volgorde van meest naar minst voorkomend): ze het kind niet willen, ze een psychische stoornis hebben, en als altruïsme (mercy killing). Vaders vergrijpen zich aan de volgende acties (op volgorde van meest naar minst voorkomend): moord tijdens een discipline actie, vader probeert te de moeder terug te pakken (Medeasyndroom) of de vader was jaloers op de hoeveelheid aandacht die het kind krijgt.

Verwaarlozing

Dit lijkt onschuldig, maar kan grote gevolgen hebben voor een kind. Er zijn verschillende sterktes van verwaarlozing, maar de tekenen zijn: slechte voeding, weinig supervisie, kapotte kleding, slechte tanden en hygiëne, onveilige omgeving, verlaten en psychische problemen. Verwaarlozing gaat over een langere periode. Fysieke verwaarlozing is de stereotype vorm, waarbij een kind leeft in een vieze omgeving en niet voor het kind gezorgd wordt. Soms moeten de oudere broers of zussen passen om de jongere, terwijl ze dat nog niet kunnen. Medische verwaarlozing gebeurt ook, meestal dankzij de overtuigingen van de ouders, zowel culturele, religieuze als financiële overtuigingen. Soms weten ouders niet beter of hebben ideeën die niet kloppen. Educatieve verwaarlozing is ook een vorm van verwaarlozing, maar is hier nog weinig onderzoek naar gedaan. Sommige ouders hebben niet door dat ze hun kind verwaarlozen, maar meestal ontstaat het als gevolg de ontwikkelingsgeschiedenis, vreemde overtuigingen, slecht psychologisch functioneren en slechte copingstrategieën en middelen van de ouder. Veel zijn vroeger zelf verwaarloost en zijn nu verslaafd. Armoede en economie zijn ook belangrijk, maar verklaren dus niet alles. Een extreem weinige sensorische en sociale stimulatie kan leiden tot beschadigingen in het brein. Een lage SES verhoogt ook de kans op verwaarlozing, toch zijn er geen specifieke verwaarlozinggroepen gevonden.

Seksueel misbruik

Seksueel misbruik is seksuele activiteit tussen ouder en kind of een ouder die het kind dwingt tot seksueel gedrag. Het gaat dus over de mate van fysiek contact, maar ook zonder echt contact is seksueel misbruik zoals geslachtsdelen laten zien. Sinds de jaren ’70 is er meer onderzoek gedaan naar seksueel misbruik. Bij een misbruikte onderzoeksgroep kwam naar voren dat het grootste deel aangeraakt was, daarna verkrachting, orale seks, aangeraakt in genitale delen en een deel heeft poging tot verkrachting meegemaakt (op volgorde van meest voorkomend). Meisjes zijn vaak slachtoffer door seksueel misbruik en de misbruiker is vaak een man. Hier zijn het meestal niet de ouders die de schuldige zijn, maar ooms zijn de meest voorkomende daders. Deze daders bestaan uit een diverse groep, maar de kernrisicofactoren zijn: zelf in kindertijd misbruikt, psychopatholoog (antisociaal), misbruik van middelen, afwijkende seksuele interesse, weinig betrokkenheid bij de opvoeding gedurende de eerst 5 jaar, slechte sociale vaardigheden, relatiefrustraties en cognitieve stoornissen. Een kind kan PTSS ontwikkelen door het misbruik, maar ook depressie, verhoogde angst, vermijding en dissociatie. Sommige kinderen reageren op deze emotionele stress door spanningsreducerende acties te ondernemen, zoals zelfverminking, misbruik van middelen, eetstoornis, vele seksuele relaties en zelfmoordpogingen. Het is ook mogelijk om zo dissociatieve identiteitsstoornis te ontwikkelen, beter bekend als de stoornis met meerdere persoonlijkheden. De manier waarop een kind reageert op het seksueel misbruik, hangt af van: leeftijd en geslacht kind, duur, frequentie en aard van het misbruik, perceptie en toeschrijvingen van het kind, en reactie van de ouder na het misbruik. En sommige kinderen zijn gewoon meer veerkrachtig. Ouders kunnen een belangrijke rol spelen in het herstel, zolang als zij niet de daders waren. Ze moeten het kind geloven, het verwijderen van de dader en het kind naar therapie brengen. Ouders kunnen ook helpen de zelfwaarde weer te herstellen door bijvoorbeeld te zeggen dat het niet de schuld van het kind was.

Psychologische mishandeling

Dit wordt ook wel emotionele of verbale mishandeling, mentale verwonding of deprivatie genoemd. De effecten van deze mishandeling zijn groot bij een kind. Psychologische mishandeling zijn herhaaldelijke acties van een ouder waardoor een kind zich gedenigreerd of afgewezen voelt en zich hierdoor nutteloos, ongewild, etcetera. voelt. Het is slecht voor de ontwikkeling van het zelfconcept en gevoel van eigenwaarde. Omdat ouders snel hun gedrag aanpassen als jeugdzorg er is en omdat het fysiek niet te zien is, is het erg lastig om deze vorm van mishandeling op te sporen. Experts denken dat deze mishandeling het meest voorkomt, ondanks dat het nu maar 6,6% van de mishandelingen is. Er zijn 7 soorten: vernedering, isolatie, corrumperen, negeren emotie, afwijzing, terroriseren en misbruik maken. Daarbij zijn er nog meer opvoedingsgedragingen: extreme controle, een kind favoriet maken, omgedraaide ouder-kindrelatie, en chaotisch en incompetent opvoeden. Het effect op de kinderen is dat ze een slecht zelfconcept, laag gevoel van eigenwaarde, problemen met emoties en gedrag, gezondheidsproblemen, cognitieve tekorten, en internaliseren en externaliseren van problemen. De kans op psychologische mishandeling wordt vergroot als een ouder of grootouder een partner heeft die misbruikt. Sommige ouders hebben misschien niet door dat hun acties negatieve effecten hebben, maar de meesten weten het wel. Er zijn verschillende redeneren waarom ze het kind mishandelen, bijvoorbeeld omdat het kind ongewild is, ze een afwijkende opvoedingsovertuigingen hebben, ze zelf misbruikt werden als kind of veel stress ervoeren, emotionele problemen en weinig steun hebben. Een gebruikelijke mishandeling is wanneer ouders schreeuwen tegen hun kind vanuit woede. Volgens Straus en Field is dit een vorm van terroriseren.

Veel van de bovenstaande mishandelingen gebeuren bij hetzelfde kind. Uit onderzoek kwam naar voren dat 40% meerdere soorten mishandeling onderging. Broers en zussen kunnen ook mishandelen, niet alleen de ouders. Het effect van meerdere mishandeling is negatiever dan bij 1 mishandeling.

Tijd en landen

Mishandeling komt ook voor in andere landen dan Amerika, maar het is lastig om de prevalentie (proportie van de populatie) te berekenen omdat mishandeling zo divers is. Toch is er wel wat bekend. Alles in dit boek komt uit data van het National Child Abuse and Neglect Data Systsem (NCANDS). De hoeveelheid mishandeling lijken de laatste jaren gelijk te blijven.

Beschermen van mishandeling; pleegouders

Mishandeling komt veel voor en daarom worden sommige kinderen onder toezicht bij hun eigen gezin gehouden (family preservation) of uit huis geplaatst. Pleegouder zijn kan erg lastig zijn, maar sommige mensen doen het voor een familielid of voor de maatschappij. Toch stopt zo’n 30 tot 40% met pleegouder zijn, omdat ze vinden dat jeugdzorg te weinig hulp biedt, er weinig communicatie is met de dossierbehandelaars of dat kinderen te moeilijk waren.

Wat is de invloed van sociaal beleid op ouderschap? - Chapter 15

 

Veel van de hedendaagse problemen in de samenleving zijn gerelateerd aan het gezinsfunctioneren. Bepaalde opvoedervaringen vergroten de kans op onder andere academische problemen, tienerzwangerschappen, drugsmisbruik, geweld en werkeloosheid. De opvoeding is de belangrijkste voorspeller van deze problemen. Dit hoofdstuk begint met een beschrijving van de veranderingen die de afgelopen vijftig jaar hebben plaatsgevonden in Amerikaanse gezinnen. Ook zal aandacht worden besteed aan de kosten die verbonden zijn aan verschillende sociale problemen. De rest van het hoofdstuk is gericht op sociaal beleid en opvoedinterventies.

Veranderingen in het Amerikaanse gezin

Sinds 1960 hebben een aantal veranderingen plaatsgevonden in de gezinsstructuur. Allereerst krijgen vrouwen minder kinderen. Het vruchtbaarheidscijfer is de afgelopen vijftig jaar aanzienlijk gedaald. Terwijl vrouwen aan het eind van de jaren ’50 gemiddeld 3.5 kinderen kregen, is dat aantal afgenomen tot gemiddeld 2.1 kinderen. Deze trend reflecteert meerdere sociale veranderingen, waaronder de behoefte aan minder kinderen, ontevredenheid met het ouderschap en een afname van het stigma omtrent kinderloosheid. Daarnaast is het aantal alleenstaande moeders enorm gestegen. Terwijl in 1960 slechts 5% van de kinderen een alleenstaande moeder had, is dat tegenwoordig ongeveer 33% van de kinderen. De derde trend betreft een toename in het aantal werkende moeders. In 1960 werkte 19% van de vrouwen met kinderen jonger dan 6 jaar. Dit aantal is toegenomen tot 58%. Tot slot is het aantal echtscheidingen toegenomen. De meeste alleenstaande moeders moeten werken, omdat ze geen keus hebben. Onbetaalde alimentatie draagt bij aan het probleem. De hoeveelheid alimentatie is afhankelijk van verschillende factoren, zoals het inkomen van de ouder die niet de voogdij heeft, het aantal kinderen en welke ouder de zorgverzekering betaalt. Echter, minder dan 38% van de moeders ontvangt alimentatie.

Eén effect van het hebben van een werkende moeder is de grotere behoefte aan alternatieve kinderopvang, wat vaak duur is. Een ander gevolg is de kans dat kinderen na school in een leeg huis terecht komen. Deze ‘latchkey’ of ‘self-care’ kinderen besteden hun tijd vaak aan het kijken van televisie of het spelen met peers (zonder toezicht). Deze kinderen hebben een grotere kans om emotionele problemen te ervaren of om te experimenteren met alcohol, drugs, stelen of seks. Ook is de kans groter dat zij in gevaarlijke situaties terecht komen. Als kinderen daarentegen naar de buitenschoolse opvang gaan, heeft dit positieve academische, sociale en gedragsmatige effecten.

Economische kosten van gezinsproblemen

Voortijdige geboortes

De specifieke oorzaak voor een voortijdige geboorte is vaak onbekend. Wel hebben jonge adolescente moeders een groter risico op een voortijdige geboorte. Ook wordt het risico vergroot door een gebrek aan prenatale zorg. Baby’s met een zeer laag geboortegewicht hebben één van de duurste soorten hospitalisering nodig: de kosten van een voortijdige geboorte zijn meer dan $100.000, afhankelijk van het geboortegewicht en de ernst van de medische problemen.

Voorkombare ziekten

In 2004 liet slechts 81% van de ouders tegen zeven ziekten hun kind inenten. Zulke inentingen redden niet alleen levens, maar besparen de samenleving ook tot 43 miljard dollar.

Voortijdig schoolverlaten

De kosten van voortijdig schoolverlaten zijn op zowel individueel als maatschappelijk niveau hoog. Voortijdig schoolverlaten zorgt ervoor dat het individu later minder geld verdient, en mensen die minder geld verdienen, betalen minder belasting. Voortijdig schoolverlaten wordt ook geassocieerd met tienerzwangerschappen en criminaliteit. Mensen zonder diploma maken meer gebruik van publieke diensten, zoals gesubsidieerd wonen, en gezondheidszorg. Uit onderzoek blijkt dat elke voortijdige schoolverlater de samenleving $260.000 kost.

Jeugddelinquentie

De Verenigde Staten besteden per jaar meer dan 1 biljoen dollar aan jeugdstrafrecht. Een jongere met een hoog risico redden van veelvoorkomende negatieve uitkomsten, zoals drugsgebruik en criminaliteit, kost 1.7 tot 2.3 miljoen dollar. Als jongeren (vaak door een slechte opvoeding) een hoog risico lopen, zijn ze dus al duur voor de samenleving, ongeacht of ze in het jeugdstrafrechtsysteem terecht komen.

Kindermishandeling

De kosten die gerelateerd zijn aan kindmishandeling variëren per geval van 2.400 tot 48.000 aan medische kosten en van 2 tot 78.000 voor niet-medische kosten. De kosten omvatten het onderzoeken van potentiële gevallen van kindermishandeling, het vervolgen van de daders en het zorgen voor pleegouders. De kosten nemen op de lange termijn toe, als het mishandelde kind niet behandeld wordt. Ze hebben een groter risico om van huis weg te lopen, school voortijdig te verlaten, betrokken te raken bij de prostitutie of in de gevangenis te eindigen. Veel mensen geloven dat sociaal beleid de beste manier is om te voorkomen dat nieuwe generaties individuen te maken krijgen met dezelfde dure problemen.

Sociaal beleid

Sociaal beleid verwijst naar de principes, die leidend zijn voor beslissingen om op groepsniveau gewenste doelen te bereiken en ongewenste resultaten te vermijden. In het verleden hebben vele beleidsmakers geprobeerd om opvoedpraktijken te veranderen. In vergelijking met andere westerse landen zijn de Verenigde Staten traag in het bieden van hulp aan gezinnen. Zo is de kwaliteit van de gezondheidszorg aan kinderen slechter dan die in andere landen en ontvangen niet alle zwangere vrouwen medische zorg en financiële ondersteuning. Tevens is er in de Verenigde Staten geen sprake van betaald ouderschapsverlof, en worden kosten voor kinderopvang niet gesubsidieerd.

Vroege programma’s in de Verenigde Staten

In de Verenigde Staten bestaat er geen expliciet nationaal gezinsbeleid. In plaats daarvan zijn er wetten op staatsniveau en lokaal niveau. Sociaal beleid dat op kinderen is gericht, wordt wel gekenmerkt door twee tegenstrijdige oriëntaties. Enerzijds is er de doctrine van ‘parens patriae’: de staat is de ouder van ieder kind. Deze doctrine was de basis voor kinderbeschermingswetten.

In tegenstelling tot interventie door de staat, wordt de andere oriëntatie gekenmerkt door non-interferentie. Er is vaak strijd tussen de ouders van een kind en degenen die strijden voor de rechten van het betreffende kind. Desondanks zijn er belangrijke wetten ontworpen, om de levens van kinderen en gezinnen te beschermen en verbeteren. Vijf van deze wetten zijn vooral invloedrijk geweest:

  • Keating-Owen wet (1916): reguleerde het type en de hoeveelheid kinderarbeid. Hoewel deze wet na 2 jaar ongeldig werd verklaard, heeft het gezorgd voor de aanname van andere wetten, die voor een snelle afname van kinderarbeid hebben gezorgd.

  • Sheppard-Towner Maternal and Infancy Protection Act (1922): creëerde klinieken voor moederlijke en babyhygiëne, om te zorgen voor preventieve gezondheidszorggewoonten en voor een afname van de babysterfte.

  • Social Security Act (1935): creëerde het ‘Aid to Families with Dependent Children’ (ADC) programma, waarbij vaderloze gezinnen financiële ondersteuning krijgen. Hierdoor is de moeder in staat thuis bij haar kinderen te blijven, in plaats van te gaan werken.

  • Fair Labor Standars Act (1938): beperkte kinderarbeid, onder andere door kinderen jonger dan 18 jaar te verbieden in gevaarlijke omstandigheden te werken.

  • Child Abuse Prevention and Treatment Act (1973): creëerde het ‘National Center on Child Abuse and Neglect’, dat de volgende doelen heeft:

    • Het ontwikkelen van betrouwbare statistieken over de prevalentie van kindermisbruik.

    • Het creëren van een ‘clearing house’ van informatie over misbruikprogramma’s.

    • Het sponsoren van onderzoek naar de oorzaken, identificatie, preventie en behandeling van kindermisbruik.

Veel van deze wetten zijn gestimuleerd door conferenties door het Witte Huis. Elk decennium wordt een conferentie over de status van kinderen in de samenleving gehouden. Deze conferenties hebben geleid tot de creatie van een aantal wetten, die ontworpen zijn om kinderen en hun gezinnen te helpen.

Verdediging van de rechten van kinderen en gezinnen

Sociaal beleid is afhankelijk van de percepties van kinderen en hun rechten. Als een natie een kind beschouwt als ‘subpersoon’ met minder rechten dan volwassenen, is er minder motivatie om kinderen te beschermen. Daarom hebben de Verenigde Naties het verdrag inzake de rechten van het kind, ook wel het Kinderrechtenverdrag genoemd, aangenomen. Dit verdrag omvat 54 artikelen omtrent de burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele rechten van kinderen. Zie box 13.2 op bladzijde 319.

In het Kinderrechtenverdrag staan drie thema’s centraal:

  1. Elk beleid moet rekening houden met de belangen van kinderen.

  2. Kinderen moeten rechten hebben, die consistent zijn met hun ontwikkelingscapaciteiten.

  3. De waardigheid van kinderen moet worden gerespecteerd.

Alleen de Verenigde Staten en Somalië hebben het Kinderrechtenverdrag niet ondertekend. In de Verenigde Staten geloven sommige politieke en religieuze conservatieven dat dit verdrag mogelijk interfereert met hun eigen rechten als ouders. Anderen stellen dat het Kinderrechtenverdrag strijdig is met de Amerikaanse grondwet. Tegenstanders van het Kinderrechtenverdrag maken zich zorgen om mogelijke beperkingen van de vrijheid van ouders om een kind uit een religieuze groep te verbannen, om fysieke straffen te gebruiken en om een kind thuis onderwijs te geven. 'Child advocates’ zijn mensen, die hun handelen baseren op de belangen van kinderen. Ze proberen de rechten van kinderen te bevorderen. Zie tabel 13.1 op bladzijde 321 voor enkele nationale en internationale ‘advocacy’ groepen voor kinderen, ouders en gezinnen.

Huidige programma’s om gezinnen te helpen

Tegenwoordig zijn er verschillende programma’s, gericht op het helpen van gezinnen. Sommige van deze programma’s zijn preventief en erop gericht de kans op problemen in hoge-risico gezinnen te verminderen. Andere programma’s bieden interventies voor gezinnen die al problemen ervaren. De meeste programma’s hebben arme gezinnen als doelgroep. Ze bieden hulp bij voeding, gezondheidszorg en voorschoolse educatie. Zie tabel 13.2 op bladzijde 322 voor enkele preventie- en interventieprogramma’s in de Verenigde Staten. ‘Women, Infants, and Children’ (WIC) is een programma, gericht op het bestrijden van inadequate voeding onder zwangere moeders, moeders die borstvoeding geven en kinderen tot 5 jaar. Meer dan 7 miljoen ouders nemen deel aan dit programma. WIC biedt vouchers voor voeding met veel eiwitten, zoals melk, kaas en bonen. Daarnaast geeft WIC informatie over voeding en wordt de gezondheid van kinderen regelmatig gecontroleerd. Uit onderzoek blijkt dat het programma veel voordelen heeft. Zo resulteert het in een afname van het aantal baby’s met een laag geboortegewicht. WIC wordt echter ondergefinancierd en 59% van de moeders die in aanmerking komen voor het programma, kunnen er geen toegang tot krijgen of zijn niet bekend met het bestaan ervan.

Project ‘Head Start’ is in 1965 begonnen als zomerprogramma voor arme 4- en 5-jarige kinderen, om hen op school voor te bereiden en de cyclus van armoede te doorbreken. Toen duidelijk werd dat één of twee zomers niet voldoende waren om de kinderen op school voor te bereiden, werd ‘Head Start’ uitgebreid tot een 1-jarig programma. ‘Head Start’ geeft niet alleen voorschoolse educatie, maar ook maaltijden en medische diensten. De ouders worden aangemoedigd betrokken te zijn bij het onderwijs van hun kind. Onderzoek heeft aangetoond dat vroege interventieprogramma’s effectief kunnen zijn. Kinderen die aan ‘Head Start’ hebben deelgenomen, zijn beter voorbereid op school, presteren beter op school en vertonen een hogere cognitieve competentie in vergelijking met kinderen die het programma niet hebben gevolgd. Waarschijnlijk biedt ‘Head Start’ ook op de lange termijn voordelen, zoals een kleiner risico op jeugddelinquentie en grotere kansen op het krijgen van een middelbare schooldiploma en een baan. Het programma helpt kinderen op een positief ontwikkelingstraject te zetten, dat zorgt voor gevoelens van ‘efficacy’ en succeservaringen. Echter, ook ‘Head Start’ wordt ondergefinancierd. Voor elk kind dat aan het programma deelneemt, zijn er meer dan drie anderen die wel in aanmerking komen voor deelname aan ‘Head Start’, maar hier niet toe in staat zijn.

Hoewel vroege interventie duur is, blijkt uit een kosten-batenanalyse dat vroege interventieprogramma’s toch voordelig zijn, omdat ze de kans verkleinen dat het kind speciaal onderwijs nodig heeft, blijft zitten, school voortijdig verlaat, gearresteerd wordt of als volwassene sigaretten rookt. Voor elke dollar die aan vroege interventieprogramma’s wordt besteed, spaart de samenleving ongeveer 6 tot 10 dollar.

Educatie en interventie voor ouders

In de Verenigde Staten zijn er verschillende programma’s, om ouders beter te laten functioneren. De programma’s variëren in termen van de inhoud (de informatie die geboden wordt), de methode (bijvoorbeeld groepsinstructie versus huisbezoeken), intensiteit (aantal sessies of bezoeken), doelgroep (bijvoorbeeld hoge-risico individuen) en het soort gemeenschap waar het programma wordt aangeboden. In reactie op het ecologische perspectief ondergingen interventieprogramma’s voor ouders in 1980 aanzienlijke veranderingen. Programma’s begonnen te experimenteren met manieren om sociale netwerken, banden met de gemeenschap, werk-gezin relaties en andere systemen buiten het gezin te versterken. Dit perspectief benadrukt ook verschillen tussen ouders, wat heeft geleid tot de ontwikkeling van cultureel sensitieve interventieprogramma’s.

Tegenwoordig worden de meeste interventieprogramma’s voor ouders gekenmerkt door huisbezoeken. Het idee is dat ouders hun gedrag zullen veranderen, op basis van de aangeboden informatie en de overtuigingsvaardigheden van de huisbezoeker. De ouders mediëren vervolgens veranderingen bij hun kinderen. Interventieprogramma’s met huisbezoeken variëren in focus. Bij het ‘Nurse-Family Partnership’ programma leggen verpleegsters huisbezoeken af aan moeders met een laag inkomen. De verpleegsters hebben drie belangrijke taken:

  • Het bevorderen van positief gedrag bij de moeder, dat gerelateerd is aan de zwangerschap, de gezondheid van het kind en de levensloop van de moeder.

  • Moeders helpen bij de ontwikkeling van ondersteunende relaties met anderen.

  • Moeders en hun gezinnen verbinden aan benodigde gezondheidszorgdiensten.

Uit onderzoek blijkt dat het ‘Nurse-Family Partnership’ programma effectief is in het verbeteren van de levensloop van de moeder (bijvoorbeeld het krijgen van een baan). Ook bevordert het de zorg voor kinderen, wat leidt tot een betere emotionele en taalontwikkeling en een lagere prevalentie van kindermishandeling.

Het programma ‘Healthy Families America’ is gericht op gezinnen, waarin de moeder haar eerste kind onder 21-jarige leeftijd heeft gekregen. De belangrijkste doelen van het programma zijn het voorkomen van kindermishandeling, het bevorderen van een effectieve opvoeding, het bereiken van een optimale gezondheid bij het kind, ouders helpen economisch zelfvoorzienend te worden en het voorkomen van herhaaldelijke tienerzwangerschappen. Het programma ‘Hawaii’s Healthy Start’ is gericht op het bevorderen van de cognitieve en taalontwikkeling van kinderen, het versterken van de kwaliteit van de thuisomgeving, het voorkomen van mentale gezondheidsproblemen en drugsmisbruik en het faciliteren van het gebruik van anticonceptie. Meta-analyses van interventieprogramma’s voor ouders hebben verschillende uitkomsten. Terwijl uit sommige meta-analyses blijkt dat de programma’s een klein positief effect hebben, wijzen andere meta-analyses op sterkere positieve effecten. Vooral interventieprogramma’s die specifiek gericht zijn op het voorkomen van kindermisbruik zijn effectief. Toekomstig onderzoek zal helpen bij het bepalen van de meest effectieve doelen, frequentie van huisbezoeken, trainingsniveau van de huisbezoekers en andere kenmerken van interventieprogramma’s.

Een innovatieve benadering

Er zijn veel voorstellen gedaan om het onderwijssysteem te hervormen, in een poging geletterdheid en competentie te verbeteren. Zigler, één van de oprichters van ‘Head Start’, heeft een schema ontwikkeld om het functioneren van openbare scholen te veranderen naar ‘Community Learning Centers’. Zigler stelt dat het onderwijzen van kinderen een belangrijke taak is, maar dat scholen veel meer moeten bieden. Ze zouden zowel voor- als naschoolse programma’s en activiteiten voor leerlingen moeten bieden en zouden ook tijdens de vakanties open moeten zijn. Daarnaast zouden scholen kinderopvang moeten bieden voor de jongere broertjes en zusjes van de leerlingen en zouden ze gezinnen moeten ondersteunen in termen van informatie, educatie en verwijsdiensten. Zie tabel 13.3 op bladzijde 325 voor de 13 activiteiten die ‘Community Learning Centers’ volgens Zigler zouden moeten bieden.

Controversiële ideeën voor sociaal beleid

Er is geen kant-en-klare oplossing voor de vele problemen, die gerelateerd zijn aan gezinnen en opvoeding. In de hele wereld zijn strategieën en programma’s ontwikkeld om de problemen tegen te gaan. Sommige ideeën voor sociaal beleid zijn vrij controversieel. Een voorbeeld hiervan is de zogenaamde eenkindpolitiek in China. Volgens dit beleid mogen koppels maar één kind krijgen. Het doel hiervan is het verminderen van de Chinese populatie. Dit beleid heeft echter enkele nadelen, waaronder een afnemende geslachtsbalans door geslachtsselectieve abortussen en het verlaten of zelfs doden van meisjes.

In tegenstelling tot de vruchtbaarheidscijfers in China, maken sommige westerse Europese leiders zich zorgen over de afnemende vruchtbaarheidscijfers. Daarom bieden zij soms financiële voordelen aan moeders, zodat zij meer kinderen zullen baren. In New York wordt geld gebruikt als strategie om verbeterd opvoedgedrag te bevorderen. Zie ook box 13.3 op bladzijde 326. In de Verenigde Staten gaan de meeste controversiële ideeën over het fysiek straffen van kinderen, verantwoordelijkheid van ouders en het geven van licenties aan ouders.

Fysieke straffen

In meerdere landen zijn er twee soorten wetten aangenomen, die fysieke straffen verbieden. Het eerste type wet betreft het verbieden van fysiek bestraffen op scholen. Het andere type wet is meer controversieel. Om kinderen tegen kindermishandeling te beschermen, hebben meerdere landen ouderlijke disciplinering beperkt door het verbieden van fysieke bestraffing door ouders. De wet is tevens bedoeld ter bevordering van de vroege identificatie van kinderen met een hoog risico om mishandeld te worden en ter bevordering van interventie voor gezinnen. Onderzoek lijkt erop te duiden dat de wet effectief is: er worden meer hoge-risico gezinnen geïdentificeerd en de attituden over fysieke bestraffing zijn veranderd.

Verantwoordelijkheid van ouders

Sinds de jaren ’90 is er in de Verenigde Staten en andere landen een nieuwe legale benadering van het probleem van delinquent gedrag. Hierbij worden ouders verantwoordelijk gehouden voor de daden van hun kinderen. Het idee dat hieraan ten grondslag ligt, is dat ouders hierdoor gemotiveerd zullen zijn om meer betrokken te zijn bij en verantwoordelijkheid te dragen voor het gedrag van hun adolescent. Over het algemeen hebben deze verantwoordelijkheidswetten betrekking op niet-gewelddadige misdaden, zoals het drinken van alcohol, risicovol rijgedrag, winkeldiefstal, deelname aan activiteiten van bendes of spijbelen. De wet is gebaseerd op de aanname dat het delinquente gedrag van het kind een gevolg is van een slechte opvoeding. Straffen voor ouders variëren van een kleine boete tot een gevangenisstraf.

De vraag is echter of het eerlijk is om ouders verantwoordelijk te houden voor de daden van hun kinderen, als de ouders onbewust zijn van deze daden of niet in staat zijn hun moeilijke kind te controleren. Bepaalde psychologen stellen dat dit niet eerlijk is, omdat ouders naarmate het kind ouder wordt, minder invloed zouden hebben op de ontwikkeling van hun kind. Een ander kritiekpunt op deze verantwoordelijkheidswetten betreft de oriëntatie op bestraffing. De wetten helpen ouders niet om meer vaardig of effectief te worden in het controleren van het gedrag van een tiener. De wetten zouden bovendien vaag en oneerlijk zijn (omdat de ouders strenger worden gestraft dan het kind) en zouden geen rekening houden met de rechten van ouders. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de verantwoordelijkheidswetten.

Licenties voor ouders

Veel sociale problemen zijn gerelateerd aan opvoeding. De voor de hand liggende oplossing voor deze problemen is het verbeteren van de kwaliteit van opvoeding. De vraag is echter hoe dit doel bereikt kan worden. Een controversieel idee is om individuen ‘licenties’ te geven, voordat ze kinderen krijgen. Toekomstige ouders zouden moeten beoordeeld worden op hun competentie. Westerman heeft drie eisen beschreven voor het verkrijgen van een licentie:

  • De toekomstige ouder moet minimaal 18 jaar zijn.

  • De toekomstige ouder moet een overeenstemming tekenen, waarin hij of zij aangeeft in te stemmen met het verzorgen van het kind, terwijl hij of zij zich onthoudt van kindermishandeling. De ouder stemt in met de financiële verantwoordelijkheid van het ouderschap en de verwachtingen van ouderlijke competentie.

  • De toekomstige ouder zal een opvoedcursus volgen. Dit criterium is optioneel.

Een baby van een moeder zonder licentie zou ter adoptie worden gesteld, tenzij de moeder alsnog in staat is een licentie te verkrijgen. Een alleenstaande moeder kan een kind hebben, mits ze aan kan tonen dat ze voldoende resources heeft om de materiële behoeften van het kind te bevredigen. Vanuit het perspectief van ouders is dit idee een schending van het recht om je voort te planten. Echter, niet iedereen is het erover eens dat alle individuen het recht hebben om kinderen te krijgen. Vanuit het perspectief van het kind zouden ouders geen onbeperkte vrijheid mogen hebben om hun kinderen op te voeden, zoals zij zelf willen.

Het uiteindelijke doel van het voorstel om ouders licenties te geven, is niet het beperken van de rechten van volwassenen, maar het veranderen van sociale normen en waarden. Westerman hoopte dat als het belang van opvoeding toegenomen zou zijn en normatieve overtuigingen en verwachtingen veranderd zouden zijn, kinderen zouden profiteren van een betere opvoeding. Hij streefde naar een samenleving, waarin mensen pas over kinderen nadenken, als zij volwassen en zelfvoorzienend zijn.

 

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2640 1