Study Notes bij Methoden van kwalitatief onderzoek - Pedagogiek B2 - UL (2013/2014)

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

College 1, 18-11-2013

De eerste splitsing die veel mensen maken is dat kwalitatief onderzoek minder met cijfers te maken heeft dan kwantitatief onderzoek. Dit is echter niet het enige en ook niet het belangrijkste verschil. Kenmerkend voor kwalitatief onderzoek is de inductieve benadering, de interpretatieve visie en de constructivistische visie. Deze benadering en visies maken het onzinnig om met veel cijfers te werken.

Inductieve benadering

Deductieve benadering houdt in dat gegevens worden gezocht en hypotheses worden getoetst op basis van een theorie. Deze benadering gaat dus van groot naar klein. Deze benadering wordt gebruikt bij kwantitatief onderzoek.

De inductieve benadering gaat juist van klein naar groot. Je gaat een bepaald geval onderzoeken en daarna ga je een theorie vormen. Dus op basis van gegevens wordt er een theorie bedacht. Dit wordt gebruikt bij kwalitatief onderzoek.

Constructivistische visie

De vraag is of er iets is wat je objectief los van alles kan observeren dat op zichzelf staat, dus of er een werkelijkheid, een waarheid is. Constructivisten zeggen dat dat niet zo is. Onze werkelijkheid ontstaat uit onze interactie en is dus veranderlijk. Er is geen op zichzelf staande waarheid. Cultuur bijvoorbeeld is iets wat je met elkaar maakt en zo ontstaat het. Het is dus ook heel veranderlijk.

Interpretatieve visie

Deze visie gaat over hoe je weet dat je goede kennis hebt gekregen. Deze visie sluit aan op de constructivistische visie en is een tegenhanger van het positivisme. Het positivisme is in de natuurwetenschappen heel belangrijk geweest. De interpretaties van mensen zijn essentieel, die moet je meenemen als je naar mensen kijkt. Mensen die deze visie aanhangen willen deze interpretatie niet over het hoofd zien. Ze willen het gedrag van mensen begrijpen, niet per se verklaren.

Het is lastig om te zeggen wat kwalitatief onderzoek precies is, omdat er veel verschillende soorten tradities en methoden voor kwalitatief onderzoek zijn.

Etnografie/participerende observatie is als een onderzoeker heel lang ondergedompeld in een bepaalde setting is, bijvoorbeeld bij een kindertehuis of in een hele andere cultuur. Dit is een proces van jaren. Bij kwalitatieve interviews krijgen mensen de kans hun eigen verhaal kwijt te kunnen. Een focusgroep is een groep mensen die met elkaar gaan brainstormen. De discourse/conversatie analyse richt zich heel erg op taal

Etic (van een afstand onderzoeken, van buiten) wordt meer gebruikt voor kwantitatief onderzoek, emic (van dichtbij onderzoeken, van binnenuit) wordt meer gebruikt voor kwalitatief onderzoek.

Er is een ander proces voor kwalitatief onderzoek dan voor kwantitatief onderzoek. Kwalitatief onderzoek heeft om te beginnen een veel ruimere onderzoeksvraag, omdat men niet direct alles vast wil pinnen. Tijdens het onderzoek krijgt de vraag meer richting. De tweede stap is een enorme uitdaging, omdat de mensen die meedoen aan het kwalitatief onderzoek vaak moeilijk te vinden zijn omdat je vaak probleemgroepen onderzoekt (bijvoorbeeld drugsgebruikers). Hierna ga je de data verzamelen en dan interpreteren. Tijdens het interpreteren komen er soms nog meer vragen naar boven. Dan gaat de onderzoeker langer data verzamelen (hij of zij doet dus een stapje terug). Er worden vaker stappen herhaald in het kwalitatief onderzoek dan in het kwantitatief onderzoek.

Veel onderzoekers vinden dat definitieve concepten een concept helemaal vast zetten. Dit biedt geen ruimte voor flexibiliteit en daarom gebruiken zij richtinggevende concepten. Hierdoor is er de mogelijkheid om ze nog aan te passen.

Kwalitatief onderzoekers willen de rol van de ander aannemen en de betekenis begrijpen die mensen aan hun wereld geven. Dit leidt vaak tot onverwachte bevindingen. Hier zijn wel nadelen aan bevonden. Je hebt je eigen vooroordeel over de groep waar je gaat kijken, je hebt altijd bepaalde oordelen van tevoren, je weet niet in hoeverre krijg je echt toegang krijgt tot de wereld waar je kijkt en het is maar de vraag of mensen nog wel natuurlijk doen als een onderzoeker meegaat of meekijkt. Ook kan je zo door de ogen van iemand anders gaan kijken dat je vergeet waar je mee bezig bent (going native). Je kunt nooit iedereen onderzoeken en je wordt gehinderd door je eigen situatie. Je kan bijvoorbeeld te oud zijn om met hangjongeren mee te gaan. Als je uit een hoge SES komt is het moeilijk je te verplaatsen in mensen die een andere situatie hebben.

Kwalitatief onderzoekers zien en beschrijven patronen in de loop van de tijd. Ook leggen ze de nadruk op het proces. Een kwalitatief onderzoeker moet veel flexibiliteit gebruiken en weinig structuur. Je moet wel heel zorgvuldig zijn ook al heb je geen structuur. Ook kijken kwalitatief onderzoekers naar de wereld en genereren ze op basis daarvan theorieën en concepten.

Punten van kritiek: vanuit de kwantitatieve hoek zeggen ze dat kwalitatief onderzoek te subjectief is en dat onderzoek heel moeilijk te herhalen is (het is lastig de setting precies hetzelfde te krijgen bij kwalitatief onderzoek). Verder heeft kwalitatief onderzoek moeite met generalisatie, de samples zijn niet representatief voor de populatie (kwalitatief onderzoekers willen dat ook niet altijd), het is weinig transparant en het is niet altijd duidelijk wat een onderzoeker precies heeft gedaan. De kern van deze kritiek gaat over betrouwbaarheid en validiteit.

Betrouwbaarheid is als je iets op een zelfde manier meet er hetzelfde uitkomt. Validiteit betekent dat je meet wat je wilt meten.

Er zijn verschillende manieren waarop je kan kijken naar hoe je validiteit en betrouwbaarheid hebt, zie dia 19.

Kwalitatief en kwantitatief onderzoek hebben vergelijkbare criteria, er is weinig verandering van betekenis in de criteria. Interne betrouwbaarheid is de vraag of het mogelijk is om met verschillende mensen hetzelfde te zien. Dit is lastig bij een langdurig onderzoek in praktijk te brengen.

Interne validiteit is een hele goede koppeling tussen wat je hebt geobserveerd en de theorie die je daarbij ontwikkelt. Externe validiteit is in hoeverre je resultaten verder kan genereren.

Er zijn mensen die zeggen dat je deze criteria niet kan gebruiken omdat het misschien niet mogelijk is om een absolute weergave van de werkelijkheid te geven. Hierdoor hebben zij andere criteria bedacht.

Trustworthiness is betrouwbaarheid op een iets andere manier. Credibility houdt zich bezig met de vraag of observaties en theorie goed bij elkaar passen. Respondent validatie houdt in dat je terug gaat naar de mensen die je onderzocht hebt. Je laat je uitwerking van het interview lezen. Dit heeft ook nadelen. Mensen kunnen bijvoorbeeld niet durven zeggen dat iets niet klopt. Het kan ook zo zijn dat als je het in een artikelvorm voorlegt, ze het dan niet snappen. Triangulatie is vanuit meerdere manieren hetzelfde bekijken en dan te kijken of je steeds tot dezelfde conclusie komt. Transferability.is het generaliseerbaar naar andere situaties/groepen. Je moet een dikke (gedetailleerde) beschrijving geven. Hoe dikker de beschrijving, hoe beter je kunt beoordelen of het op andere groepen ook toegepast kan worden. Dependability: je legt aan collega’s voor wat je gedaan hebt. Dan vraag je aan het wat zij ervan vinden (auditing). Dit wordt niet heel vaak gedaan. (want kost veel tijd). Confirmability is een vorm van objectiviteit. Je moet proberen niet overduidelijk een te gekleurde visie hebben. Authenticity gaat over criteria die veel wijder zijn en gaan over maatschappelijke impact. Heeft het nut in de maatschappij, zet je mensen aan tot verandering. Catalytic betekent aanzet tot verandering, tactical betekent empowerment van mensen.

Kwantitatief onderzoek bestudeert ook regelmatig betekenissen die mensen aan de sociale wereld om hen heen geven en kwalitatief onderzoek bestudeert ook gedrag.

Voor theorie en concepten, zie dia’s 25, 26 en 27. Een onderzoek in een natuurlijke setting is bijna onmogelijk.

Om te kiezen wat voor soort onderzoek je uit gaat voeren moet je bedenken: wat is het doel van je onderzoek/onderzoeksvraag en welke methode past daar het beste bij?

Tips

De website van het boek is www.oxfordtextbooks.co.uk. Hier staan meerkeuzevragen op waarmee je kan oefenen. Het niveau van die vragen ligt wat lager dan het niveau van het tentamen. Voor het tentamen moet de koppeling met de theorie en de praktijk genoeg zijn.

 

College 2, 25-11-2013

Etnografie en participerende observatie

Etnografie betekent dat je voor een langere tijd ondergedompeld zit in een sociale setting. Dit hoeft niet in het buitenland te zijn, dit kan bijvoorbeeld ook in een ziekenhuis zijn. Etnografie bevat participerende observatie, maar je interviewt ook mensen en je legt dingen vast in een verslag. Het is dus meer dan participerende observatie. Ook ga je de cultuur, normen en waarden begrijpen van de setting waar je onderzoek doet. Participerende observatie valt onder de etnografische studie.

Covert betekent dat je tijdens je onderzoek niet bekend maakt wie je bent, bij overt doe je dat wel. Het kan zijn dat je met een covert onderzoek begint maar dat je tijdens het onderzoek bekend maakt wie je bent (overt). Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat je eerst bekend wil raken met de setting zonder dat mensen weten dat je onderzoeker bent.

Open betekent dat je in principe geen toestemming nodig hebt om ergens te zijn, bij een gesloten setting moet dat wel (op bijvoorbeeld een kinderafdeling in een ziekenhuis).

De voordelen van een covert onderzoek zijn dat het niet moeilijk is om in een setting te komen en reactiviteit (hoe mensen reageren op een onderzoeker) is geen groot probleem omdat mensen niet weten dat je een onderzoeker bent.

Nadelen van een covert onderzoek zijn dat het lastig is om aantekeningen te maken en het gebruik van andere methodes is niet mogelijk, je kan bijvoorbeeld niemand interviewen. Verder kan je als onderzoeker nerveus worden van het feit dat niemand weet wie je bent en kunnen er ethische problemen ontstaan. Dit laatste nadeel is ook het belangrijkste probleem.

Tearoom trade was een onderzoek onder homoseksuele mannen. De onderzoeker deed dit in tearooms. Hij deed zich voor als watchqueen, de uitkijk. Onder het mom van die rol heeft hij heel veel mannen kunnen observeren. Ook heeft hij gekeken naar de nummerborden en hij is bij die mensen langsgereden. Vaak waren het mannen met een gezin. In het laatste stadium heeft hij een ander onderzoek gevraagd de mannen uit zijn onderzoek bij dat onderzoek te betrekken zodat hij die mannen vragen kon stellen. In zijn verslag zette hij dat hij het belangrijk vond dat er privacy was en dat niemand herkenbaar was, maar hij zette gedetailleerde beschrijvingen in zijn verslag.

Verborgen observeren wordt weinig gedaan, dus praten we meer over openlijk onderzoek. Bij een openlijk onderzoek moet je hard werken om dingen voor elkaar te krijgen. Als je bijvoorbeeld bij neonatologie wil kijken, moet je daar binnen komen via je contacten. Dit zijn je sponsors. Dan heb je ook nog iemand nodig die wat hoger staat in de hiërarchie,, dit is de gatekeeper (bijvoorbeeld een afdelingshoofd). Dan is het ook belangrijk om na te denken over een tegenprestatie. Openheid kan ook gezien worden als tegenprestatie als de geobserveerden wat aan het onderzoek hebben.

Ook bij een open setting moet je nadenken hoe je er binnenkomt, omdat er vijandigheid en wantrouwen kan zijn. Het is dan handig om iemand te hebben die je daarmee kan helpen. Verder is het essentieel om toegang tot de setting te houden (ongoing acces). Dit is niet altijd simpel, je moet dus ook tot de mensen komen.

De mate van betrokkenheid staat per type onderzoeker op dia 10.

Onderzoek doen met kinderen is ingewikkeld, want ze staan fysiek dichtbij ons maar sociaal heel veraf. Dan moet je als onderzoeker een soort vriendrol gaan spelen om de kinderen te kunnen betrekken in een onderzoek. Als er kinderen betrokken zijn bij een onderzoek zijn vertrouwen en acceptatie heel belangrijk. Ouders kunnen het niet fijn als een onbekend persoon bij hun kinderen is. Ook moet je bedenken of je ook toestemming moet vragen aan de kinderen. Als je dit wil doen moet je ook nagaan of ze begrijpen waarvoor ze toestemming geven. Ook heb je als volwassene altijd een bepaalde verantwoordelijkheid.

Adolescenten onderzoeken is wat makkelijker want de sociale afstand is wat minder. Vertrouwen is hierbij essentieel. Ook is het belangrijk waarden en gedragingen van de groep over te nemen. Het moet wel geloofwaardig zijn.

Ook kan het moeilijk zijn of je iets met je autoriteit doet bij bijvoorbeeld criminaliteit. Dit roept vaak ethische uitdagingen op.

Als je onderzoek doet wil je zo snel mogelijk je aantekeningen bij elkaar hebben. Je wil uiterlijk aan het eind van de dag je volledige aantekeningen opschrijven. Dit moet duidelijk en gedetailleerd. Ook kan je je aantekeningen opnemen (inspreken). Dit is niet heel handig, want dit geeft namelijk heel veel data die je dan allemaal moet uitwerken. Op een gegeven moment worden de aantekeningen meer gefocust (smaller).

Er zijn 3 typen veldaantekeningen, namelijk mental notes (aantekeningen in je hoofd), jotted notes (hele korte aantekeningen) en full field notes (de uiteindelijke data).

Een kwalitatief interview is veel minder gestructureerd en gestandaardiseerd dan een normaal interview. Er is veel meer ruimte om de respondent te laten praten, omdat je wilt kijken vanuit de ogen van de onderzochte. Je wil dan uitvoerig doorgaan op een onderwerp. Het interview is flexibel, rijk en gedetailleerd. Het begrijpen van de ander staat centraal in het interview.

Bij een ongestructureerd interview zijn de onderwerpen beperkt gedefinieerd. Er zijn veel open vragen en het lijkt op een gewoon gesprek. Bij een semi-gestructureerd interview is er een lijst met specifieke onderwerpen en is er een flexibele ordening van vraag en antwoord Bij life history intervies kijkt de onderzochte terug naar zijn hele leven en bij het oral history interview reflecteert de onderzochte op specifieke gebeurtenissen in het leven.

Het is niet zo dat elke onderzoeker hetzelfde omgaat met informatie die uit een gesprek wordt verkregen. Sommige onderzoekers beschouwen datgene wat verteld wordt als feiten over gedrag en mening. Andere onderzoekers beschouwen wat verteld wordt als subjectieve, authentieke belevingen van mensen. Nog weer andere onderzoekers vinden dat het meer gaat over de manier waarop iets wordt verteld.

Zie dia 19 voor dingen die je moet doen om je voor te bereiden op een interview.

Zie dia 20 voor kenmerken van een goede interviewer.

In een interview kan je mensen helpen met hulpmiddelen, zoals met een vignet. Bij een vignet wordt een realistische concrete setting voorgelegd aan mensen. Dan ga je kijken hoe iemand daarop reageert. Ook kan je gebruik maken van foto’s.

Voordelen van participerende observatie zijn dat je door andermans ogen gaat kijken, je krijgt meer begrip van de taal, vanzelfsprekendheden komen naar voren, de onderzoeker krijgt toegang tot verborgen activiteiten, je hebt een link met de context, je kan onverwachte bevindingen tegenkomen en het is naturalistisch.

De voordelen van een kwalitatief interview zijn dat er onderwerpen zijn die niet observeerbaar zijn en dat reconstructie van het verleden mogelijk is. Verder kan je ook ethische overwegingen hebben, want een kwalitatief interview is minder indringend dan een participerende observatie. Ook heb je een breder bereik en een longitudinaal is bij een interview makkelijker. Ten slotte heb je een specifieke focus bij het interview.

 

College 3 (gastcollege Lea Zuyderhoudt)

Kwalitatief onderzoek bij de Blackfoot

Lea Zuyderhoudt heeft onderzoek gedaan bij de Blackfoot, een indianenstam in Amerika. Haar onderzoek ging over de verhalen die zij vertellen. Deze verhalen worden in allerlei contexten verteld en zijn heel belangrijk voor de Blackfoot. De verhalen zijn wel getranscribeerd en te vinden in bibliotheken, maar de betekenissen ervan zijn niet bekend. Lea Zuyderhoudt heeft zelf aan de Blackfoot gevraagd waarnaar zij onderzoek zou moeten doen, en zij wilden graag dat er onderzoek gedaan werd naar de betekenissen van hun verhalen.
Achtergrondinformatie:

  • De Blackfoot leven in het grensgebied van Alberta en Montana (grens Canada en de Verenigde Staten), in een reservaat.

  • De werkloosheid is er hoog: 70% van de mensen heeft geen werk.

  • Een kwart van de kinderen is ondervoed als gevolg van de heersende armoede.

  • Er is veel geweld en weinig medische zorg. Als er echter rekening wordt gehouden met het werkloosheidscijfer, valt de hoeveelheid geweld heel erg mee.

  • Er is sprake van substantiële discriminatie.

  • Er zijn speciale klassen met Blackfoot kinderen die een leerstoornis hebben (‘learning disabled kids’). Men dacht dat deze Blackfoot kinderen een zeldzame hersenafwijking hebben, waardoor zij onder andere geen onderscheid maken tussen mannelijk en vrouwelijk in taal en fouten maken met enkelvoud en meervoud. Het is echter gebleken dat de grammatica van de eigen taal van de Blackfoot anders is dan van het Engels of Amerikaans. Hierdoor maken Blackfoot kinderen ‘fouten’.

 

Verder hebben de Blackfoot hun eigen definities, bijvoorbeeld van cultuur, en veel eigen (voor ons ongewone) opvattingen. Zo zien zij veel dingen die levend zijn als ‘dood’, en veel dingen die dood zijn als ‘levend’. Vrouwen bijvoorbeeld geven leven door en zijn daarom levend, terwijl mannen pas levend worden als ze doodgaan. Mannen worden dan namelijk voorouders. Kinderen worden gezien als centrum van het universum.

 

Blackfoot maken geen gebruik van stambomen, maar hebben een eigen verwantschapsmodel. In dit model staan een jongetje en een meisje in het midden, met daaromheen ouders, vrienden, neefjes, nichtjes, grootouders enzovoorts. De Blackfoot vinden namelijk dat kinderen en grootouders in een stamboom te ver van elkaar afstaan. Het verwantschapsmodel komt terug in de hoofdtooien en in de manier waarop de Blackfoot indianen in hun tipi’s zitten.

 

Verhalen van de Blackfoot

 

Verhalen van de Blackfoot moeten op de juiste manier verteld worden. Wanneer dit niet gebeurt, roep je namelijk ‘kosmologisch ongeluk’ over je af. Blackfoot gebruiken kruiden voor het geval ze een verhaal per ongeluk op de verkeerde manier vertellen. De kruiden kunnen hen beschermen tegen het onheil dat ze anders over zich afroepen. Verhalen worden niet alleen verteld met woorden, maar ook met gebaren. Bovendien is er voor elk verhaal een eigen plaatje. Dit plaatje geeft de kern van het plot weer en is te vergelijken met een pictogram.

 

De verhalen vormen onderdeel van kunst, muziek, film, geloof en onderwijs. Door de overheid zijn ‘immersion schools’ opgericht: scholen voor Blackfoot indianen. De kinderen die naar deze scholen gingen kenden dan de verhalen niet. De Blackfoot hebben gezorgd dat hun verhalen niet verloren zijn gegaan en dat elk kind de verhalen nog steeds kent. ‘Witte’ docenten (nieuwkomers) uit de stad worden door hen uitgenodigd, zodat ze de verhalen leren kennen en meer begrip hebben voor Blackfoot leerlingen.

 

Verhalen worden bij de Blackfoot ook gebruikt voor jongeren die bijvoorbeeld een zwaar geweldsmisdrijf hebben gepleegd of aan de drugs zijn. Door het vertellen van de verhalen wordt getracht om hen weer op het rechte pad te krijgen. De verhalen vormen voor deze jongeren hun eerste hulp of juist het laatste redmiddel. Het is gebleken dat dit echt effectief is.

 

Voorbeelden van verhalen zijn ‘good luck stories’. In deze verhalen doet iemand iets doms, iemand steelt bijvoorbeeld een geweer, maar overleeft het. Andere voorbeelden zijn de verhalen over Napi. Napi wordt ook wel gezien als de broer van Jezus, die het tegenovergestelde vertegenwoordigt. Verhalen over Napi zijn zeer gewelddadige en nare verhalen. Deze verhalen worden gebruikt als omgekeerde educatie: ze laten zien hoe het juist niet moet.

 

Onderzoek doen

 

Lea Zuyderhoudt kreeg met verschillende problemen te maken toen ze onderzoek deed bij de Blackfoot.

  1. Zij mocht niet zomaar naar de verhalen luisteren en deze opnemen. Zij moest werken voor de verhalen; het recht verdienen om te luisteren en om de verhalen te delen.

  2. Documenteren ging zeer langzaam hierdoor.

  3. Er was zeer veel sprake van onderrapportage. De Blackfoot vertelden lang niet alles of gaven geen eerlijk antwoord.

  4. Als onderzoeker heb je te maken met de indruk die eerdere onderzoekers bij de Blackfoot hebben achtergelaten (historie). Dit beïnvloedt de kijk van de Blackfoot op nieuwe onderzoekers of buitenstaanders.

  5. De Blackfoot geloven in kosmologische krachten. Dit houdt in dat je onheil over je afroept wanneer je je niet houdt aan de regels van de verhalen, bijvoorbeeld als je een verhaal bij een bepaalde ceremonie opschrijft terwijl dit niet mag.

 

Lea Zuyderhoudt maakte gebruik van de keukentafelbenadering. Zij ging bij Blackfoot indianen aan de keukentafel zitten (bijna 4 jaar lang) en leefde daar, luisterde en leerde. Pas later ging ze documenteren, interpreteren en analyseren. Ook maakte ze gebruik van foto’s en camera. Ze nam foto’s mee van ceremoniële en traditionele voorwerpen, zette de camera aan en nam een vertaler mee. Hierbij maakte ze gebruik van provocatieve camera: de Blackfoot indianen mochten zelf kiezen wat er precies gefilmd werd. Hierdoor werd tekst uitgelokt. De Blackfoot praatten uit zichzelf over de verhalen bij de ceremoniële en traditionele voorwerpen op de foto’s. De data die Lea Zuyderhoudt hierdoor verkreeg waren erg ongestructureerd, maar toch waren er zekere patronen in te ontdekken.

 

Perspectief en data

 

Als onderzoeker moest Lea Zuyderhoudt meegaan in de lokale logica, de constructie van de werkelijkheid van de Blackfoot. Hierbij maakte ze gebruik van meta-data: ze kaderde de data in in datgene wat ze wist van het lokale perspectief. Een voorbeeld hiervan is dat een Blackfoot indiaan Lea Zuyderhoudt wel een verhaal wilde vertellen, maar niet de gebaren erbij. Dit is belangrijk om te weten voor de interpretatie van data.

 

Bij het interpreteren van data kan gekozen worden uit twee soorten perspectief:

  • Een ‘emic’ perspectief is cultuurspecifiek. Het is de realiteit die mensen binnen een bepaalde cultuur of gemeenschap met elkaar maken.

  • Een ‘etic’ perspectief is universeel. Het is de realiteit die ‘iedereen’ deelt.

 

Om een conclusie te kunnen trekken over haar onderzoek, heeft Lea Zuyderhoudt haar data in drieën opgesplitst. In de eerste plaats heeft zij zich gericht op één verhaal dat overal in terugkomt bij de Blackfoot. In de tweede plaats heeft zij zich gericht op één onderwerp waarbij veel verhalen te vertellen zijn. Tot slot heeft zij zich gericht op alle reflecties van de Blackfoot op alle typen verhalen.

 

College 4, 09-12-2013

Kwalitatief onderzoek wordt vaak gezien als makkelijker dan kwantitatief onderzoek, maar dit is niet waar. Kwalitatief en kwantitatief onderzoek zijn ook geen tegenpolen, er zijn wel verschillen.

Kwalitatief onderzoek bestudeert de aard van een verschijnsel. Het genereert een nieuwe theorie en vult een bestaande theorie aan. Kwantitatief onderzoek toetst de realiteit. Het doel van beide onderzoeksmethoden is hetzelfde, namelijk bijdragen aan de ontwikkeling van empirisch onderbouwde sociaalwetenschappelijke theorievorming. Kwantitatief onderzoek is gegevens verzamelen op basis van wat je hebt waargenomen en wat je volgens vaststaande regels hebt gemeten. Kwalitatief onderzoek is niet hetzelfde als ongestructureerd onderzoek.

Bij kwantitatief onderzoek zijn de regels van tevoren vastgesteld. Bij kwalitatief onderzoek ligt daar een grote uitdaging. Als een onderzoek goed wordt uitgevoerd heeft dat op een andere tijd of plaats dezelfde uitkomst. Bij kwalitatief onderzoek kan dat lastig zijn.

Kwalitatief onderzoek genereert data en bestudeert en interpreteert de sociale werkelijkheid. Als onderzoeker krijg je een vertrouwensrelatie met een onderzochte en kan je iets heel nieuws ontdekken, kan je een nieuwe zienswijze vinden. Doordat jij iets onderzoekt komt een werkelijkheid naar voren die jij nooit had bedacht. Bij een kwantitatief onderzoek kan dat niet.

Het grote dilemma is dus dat de betekenisverlening meestal niet eenduidig is. De sociale werkelijkheid is op verschillende manieren te interpreteren. De multi-interpretabele werkelijkheid moet zo veel mogelijk verkleind worden.

De politiek eind jaren ‘80 vorige eeuw wilde weten wat jongeren wilden qua werk en hoe ouders ze ondersteunden. Aannames waren dat de generatiekloof niet meer bestond en dat kinderen in hun eigen jeugdruimte socialiseren. Na de Tweede Wereldoorlog was de jeugd heel anders. Jongens en meisjes deden veel dingen apart van elkaar en mensen leefden binnen hun eigen geloofsgroep, maar dit veranderde. Kinderen gingen langer naar school en er kwam muziek voor jongeren. Hierdoor werd de overstap naar volwassenheid uitgesteld. Traditionele opvoedmethoden waren niet meer zo duidelijk. In de jaren ‘70 was de koude oorlog. De focus van volwassen was gericht op wat er gebeurde achter het ijzeren gordijn. Ouders maakten zich niet zoveel zorgen om de jongeren. Angst voor ouders dat dochter zwanger zou worden was niet meer nodig vanwege de anticonceptiepil. In de jaren 80 was er veel jeugdwerkloosheid. Er werd verwacht dat jongeren in onderwijs zouden investeren terwijl het niet zeker was dat ze een baan zouden krijgen.

Door deze jeugdwerkloosheid werd er een onderzoek uitgevoerd. Het ging om nieuwe kennis, het was gericht op betekenisverlening en interpretaties van handelingsstrategieën en daarom is er een kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek was verder longitudinaal en semigestructureerd (dus wel vragen opgesteld maar dit waren open vragen). Er werd een emic perspectief gebruikt omdat de beleving van de respondenten als uitgangspunt werd gebruikt.

Het onderzoek was intergenerationeel omdat ze inzicht wilden in veranderingen in het jong zijn en volwassen worden, inzicht in ondersteuning vanuit het perspectief van opvoeders en inzicht in mogelijke perspectiefverschillen tussen de generaties.

Het onderzoek werd uitgevoerd bij 120 jongens en meisjes en 120 ouders. Er was een gelijke verdeling naar sekse, sociaal milieu, religie, leeftijd en etniciteit. In de literatuur was gelezen dat lagere sociale milieus vaker in dezelfde rollen bleef dan in hogere sociale milieus. Dit komt doordat hogere sociale milieus vaker onderwijs volgden.

Op basis van de literatuur werd er een aantal vragen gemaakt. In de proefinterviews werden deze vragen getest, besproken en daarna werd het instrument vastgelegd. De vragen moesten zo worden gemaakt dat ze op dezelfde manier werden geïnterpreteerd door de respondenten.

In het interview begon men met de kindertijd. Daarna werd op de jeugdperiode nu ingegaan. Daarna ging het over de toekomst en ten slotte over de rol van de ouders/verzorgers. Na de proefinterviews werden de vragenlijsten bijgesteld en kwam er onverwachts een nieuw thema in beeld, namelijk seksualiteit. Seksuele socialisatie was niet zonder problemen, ondanks de liberale jeugdcultuur en seksuele opvoeding was niet zonder problemen, ondanks de afgenomen generatiekloof. Jongeren praatten niet met hun leeftijdgenoten, maar dachten er in hun eentje over na.

De voorlopige probleemstelling was als volgt: er was een overgang van een standaardbiografie (je wordt in een bepaalde klasse/rol geboren en daar blijf je in) naar een keuzebiografie (je keuzes bepalen wie en wat je wordt). Verder was er een verlengde jeugdfase en een geseksualiseerde jeugdcultuur. Verder was er nog een overgang van een bevelhuishouding (ouders volledig de baas) naar een onderhandelingshuishouding (praten over beslissingen). Ten slotte was er nog een overgang van een onthoudingsmoraal (geen seks hebben) naar een onderhandelingsmoraal.

De onderzoeksvragen waren: wat is de betekenis van seksualiteit in het leven van jongeren toen en nu? Welke ondersteuning krijgen moderne jongeren van hun ouders?

Op basis van wetenschappelijke literatuur werd gezegd dat ouders jongeren ondersteunen en dat jongeren experimenteren in seksualiteit

Hierna moesten de respondenten worden gerekruteerd. Hierna moesten de interviews en de locaties worden afgesproken. De onderzoekers kregen een interviewtraining.

Tijdens de interviews probeerden de moeders informatie los te peuteren van de onderzoeker van wat de kinderen hadden verteld. Moeders waren er soms bij als de vader een interview moest geven. Interviews met de vaders, moeders waren daar soms bij/dichtbij, hinderend.

De interviews werden volledig uitgetypt en het codeboek werd gemaakt en bijgesteld. Twee codeurs die het interview niet hadden afgenomen codeerden het interview. Er was intercodeursbetrouwbaarheid.

Uiteindelijk konden er 6 opvoedingsstijlen worden onderscheiden. Hiervan werd een codeboek samengesteld. Er was een breed scala aan controle mechanismes voor validiteit, betrouwbaarheid en objectiviteit.

Jongens uit een laag sociaal milieu zien seksualiteit als een opstap naar volwassenheid en hebben een dubbele seksuele moraal (meisjes zijn sletten, jongens mogen jagen).

Jongens uit een hoog sociaal milieu stellen seksualiteit uit en doen het binnen losse relaties omdat ze het een ingewikkeld terrein vonden.

Meisjes uit een laag sociaal milieu zoeken prins op witte paard en communiceren niet over seksualiteit. Ze willen vaste relaties om de goede naam te behouden.

Meisjes uit een hoog sociaal milieu beschouwen seksualiteit als hun eigen zaak. Ze stellen het uit of zijn actief, maar dan wel veilig.

De meeste ouders beschouwen seksualiteit niet als hun opvoedingsdomein, vanuit onmacht of vanuit liberaal gedachte goed. Zij zagen de peers als seksuele voorlichters. Ouders zien zichzelf als communicatiever dan hun kinderen doen. Vader voelt zich vaker onmachtig en ziet seksualiteit graag als domein van de moeder. Moeder beschouwt zichzelf meer als onderhandelaar dan vader.

Ouders beschouwen zichzelf als veel liberaler dan hun kinderen. Waar ouders denken dat ze niet ingrijpen voelen jongeren restricties. Vooral bij meisjes speelt nog steeds het behoud van de goede naam een rol.

Een gedifferentieerd beeld van de geseksualiseerde jeugdcultuur zorgt voor voorlichting op maat en aanpassing op gebied van zwangerschap-, soa-/aids- preventie.

De dingen die fout gingen waren betekenisverlening van begrippen, normatieve stellingname, non-verbaal gedrag, sociaal wenselijkheid respondenten, controle interviewsituaties, kosten en tijdsinvestering.

De meerwaarde van dit onderzoek was een bijdrage aan inhoudelijke codes, de ouders zijn als opvoeders op de kaart gezet en het onderzoek was een eyeopener dat omgangsidealen niet automatisch een gerealiseerde omgangscultuur betekenen.

College 5, 16-12-2013

Bij conversatieanalyse (CA) zien ze taal als bron van informatie. Het gebruik van taal op zich is voor mensen die CA gebruiken interessant. CA heeft de roots in de etnomethodologie liggen. De etnomethodologie houdt zich bezig met de interactie tussen mensen en de procedures die daarin zitten. We maken met elkaar een sociale werkelijkheid. Ook hebben we ongeschreven regels die we gebruiken als we met elkaar omgaan. Conversatieanalysten zijn heel geïnteresseerd in gesprekken die voorkomen in het alledaagse leven. Ze nemen bijvoorbeeld situaties of gesprekken op. Een belangrijk uitgangspunt is indexicaliteit (betekenis van taal kan alleen begrepen worden in de context van die taal, het gaat om de context van dat moment). Een ander belangrijk uitgangspunt is reflexiviteit. Dit houdt in dat onze taal een bouwsteen is voor onze sociale werkelijkheid. Wij construeren met onze taal onze werkelijkheid met elkaar.

Assumpties van CA is dat gesproken taal gestructureerd is en dat de vorming plaats vindt binnen een context. Analyse wordt gedaan op basis van data, wat betekent dat conversatieanalisten alles in detail opschrijven. Ze maken gedetailleerde transcripties van natuurlijke conversaties. Ze willen alle muzikale vormen die ook in taal liggen vastleggen. Voor voorbeelden van transcriberen zie dia 7.

Een uitgangspunt voor de analyse is beurtwisseling. Dit houdt in dat communicatie een wisseling is tussen twee mensen. In die beurtwisseling zitten aangrenzende paren (als je iemand groet en diegene groet terug). In die aangrenzende paren kan van alles gebeuren. We hebben een voorkeur voor bepaalde reacties (preference organization). Als iemand nee op iets zegt (heeft niet je voorkeur), wil je een verantwoording (account). Herstelmechanismen betekent dat we willen dat de conversatie zo goed mogelijk verloopt, dus als er iets fout gaat dan probeer je dat te herstellen (als je tegelijkertijd praat ben je even stil zodat de ander zijn verhaal kan houden).

Een belangrijk verschil tussen discoursanalyse (DA) en CA is dat het bij CA alleen gaat om natuurlijk voorkomende conversaties, bij DA gaat het over alle soorten van communicatie (bijvoorbeeld ook mediaberichten).Verder is er bij CA een redelijk omlijnde techniek en een methode, DA is veel moeilijker vast te pinnen. Bij DA kijk je veel meer naar het gehele plaatje. Iets wat gezegd wordt is vaak een oplossing voor een probleem. Je zoekt een bedoeling achter alle taalhandelingen. Een tekst wordt kritisch geanalyseerd.

Wetenschappers presenteren hun werk op verschillende manieren. Er is een verschil tussen hoe er over onderzoeken worden gepraat. Als er formeel over een onderzoek wordt gepraat praten wetenschappers anders over een onderzoek dan als ze bijvoorbeeld tegen een collega praten (informeel).

Machtsverhoudingen: sommige mensen hebben een discours dat macht bevestigt.

Kritische discours analyse (CDA) is gerelateerd aan ideologie en sociale verandering. De vragen bij deze analyse zijn bijvoorbeeld: waarom is de mening van sommige mensen niet belangrijk en waarom praat je soms over terroristen en soms over vrijheidsstrijders.

Analytische inductie is eigenlijk een grondige zoektocht naar een universele verklaring van fenomenen, je wil een causaliteit vaststellen. Bij analytische inductie begin je met een ruwe definitie van een onderzoeksvraag. Dan ga je een globale definitie formuleren van het verschijnsel en een hypothetische verklaring geven voor dit verschijnsel. Dan moet je data verzamelen. Als er deviante gevallen zijn moet je het verschijnsel herdefiniëren of de verklaring herformuleren. Hiermee moet je doorgaan tot alle gevallen bij de hypothese passen. In analytische inductie ben je op zoek naar noodzakelijke of voldoende voorwaarden in het fenomeen.

Een probleem bij analytische inductie is dat je geen richtlijn hebt wanneer je moet stoppen, je kan niet weten wanneer je alle gevallen hebt gehad. Ook is het zeer tijdrovend en rigoureus.

Bij de grounded theory onstaat er een theorie uit data. Het is een iteratief proces, wat betekent dat er een herhaalde wisselwerking tussen dataverzameling en analyse en theorieontwikkeling is. Het gebruikt de visies van Strauss en Glaser. De term wordt vaak gebruikt. Je moet als een onbeschreven blad de theorie proberen te formuleren.

Bij een grounded theory doe je eerst een theoretische steekproeftrekking. Dit wordt niet op een moment van tevoren bepaald. Je gaat mensen verzamelen die je wil observeren die passen bij je vraag. Tijdens je onderzoek kan je beslissen de groep anders of groter te maken. Alle gegevens die je binnenkrijgt ga je coderen. Alle stukjes geef je bepaalde coderingen. Open coderen is dat je een eerste idee hebt over waar iets bijhoort. Bij axiaal coderen ga je linkjes leggen. Bij selectief coderen ga je beginnen met het kernbegrip van je onderzoek en alle mogelijke gerelateerde dingen daaraan. Hierna doe je een constante vergelijking. Ten slotte kan je theoretische saturatie bereiden: als er respondenten bijkomen maar je hoeft niet meer je onderzoek te veranderen. Uit de grounded theory kunnen concepten, categorieën, eigenschappen van categorieën, hypotheses en een theorie uitkomen.

Kritiek op de grounded theory is dat het niet mogelijk is het theoretisch bewustzijn uit te stellen. Ook is het niet duidelijk hoe je een onderzoeksvoorstel in moet dienen. Verder is het tijdrovend en het is niet duidelijk of het wel mogelijk is dat de grounded theory theorie genererend kan zijn. Er is een verwarrend gebruik van termen en data worden teveel in stukjes opgehakt. Het is ook niet duidelijk hoe het zit met de ontologische en epistemologische visie.

Opdelen in stukjes is niet altijd heel handig. De narratieve analyse is een analyse die een oplossing geeft voor het probleem van het hakken. Je houdt de lijn in de gaten. Wat voor lijn zit erin? Misschien kun je bij meerdere mensen wel vergelijkbare verhaallijnen eruit halen. Je kijkt naar vroeger, nu en toekomst en de continuïteit en het proces. Het is een manier om data te analyseren.

Secundaire analyse houdt in dat je data die al eerder verzameld is opnieuw gebruikt. Als de data van een kwantitatief onderzoek in spss zijn verwerkt kan je dit 10 jaar later opnieuw gebruiken. Als je interviews gaat hergebruiken kun je het heel anders gaan interpreteren. Je moet dan wel doorhebben in welke sociale setting dit onderzoek plaats vond. Er zijn ook ethische bezwaren, want in die aantekeningen staat vaak gedetailleerde informatie. Dan schendt je de privacy van de respondenten. Ook hebben respondenten geen toestemming gegeven dat hun interviews 10 jaar later nog een keer mochten worden gebruikt.

Informatie over het tentamen: in het boek komen heel veel namen voor, je hoeft niet alle namen actief op te sommen. Wel wordt er in vragen regelmatig gekoppeld naar een bepaalde naam. De feministische visie is een rode draad in het boek. Probeer logisch na te denken als je rijtjes ziet, sommige belangrijke rijtjes moet je weten. Over het algemeen wordt zowel de Engelse als de Nederlandse term gegeven, behalve als het niet te vertalen is. Ten slotte zijn details belangrijk.

Access: 
Public

Image

Click & Go to more related summaries or chapters

Studiegids met college-aantekeningen voor Methoden van kwalitatief onderzoek aan de Universiteit Leiden

Studiegids met college-aantekeningen voor Methoden van kwalitatief onderzoek

College-aantekeningen bij Methoden van kwalitatief onderzoek

  • Voor college-aantekeningen bij Methoden van kwalitatief onderzoek van voorgaande jaren
  • Zie de supporting content van deze studiegids

Inhoudsopgave

  • Study Notes 2015/2016
  • Study Notes 2013/2014
  • College-aantekeningen 2012/2013

Gerelateerde samenvattingen en studiehulp

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:
WorldSupporter and development goals:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1932 1