TentamenTests bij Sociale Psychologie aan de Universiteit Utrecht - 1

Oefententamen voor het vak Sociale Psychologie aan de Universiteit Utrecht

Vragen

Vraag 1

Wat is waar over counterfactual thinking:

  1. Herhaaldelijk een situatie overdenken met manieren waarop je het anders had kunnen doen, kan leiden tot een depressie omdat je er geen invloed meer op hebt.

  2. Een situatie overdenken met manieren waarop je het anders had kunnen doen, kan je in de toekomst beter laten handelen in een soortgelijke situatie.

  3. A en B zijn beide waar.

  4. Geen van beide is waar.

Vraag 2

Welke van de volgende variabelen zijn de belangrijkste situationele factoren die interpersoonlijke attractie voorspellen?

  1. similarity

  2. self-esteem

  3. propinquity

  4. reciprocal liking 

Vraag 3

Henk scheldt op teamgenoot Jeroen tijdens een voetbalwedstrijd. Volgens het covariatie model van Kelly (1967) zullen toeschouwers geneigd zijn dit gedrag aan de specifieke situatie (en niet aan Henk of Jeroen) te attribueren wanneer:

  1. consensus en consistentie hoog zijn, maar distinctiviteit laag.

  2. distinctiviteit en consistentie hoog zijn, maar consensus laag.

  3. consistentie hoog is, maar distinctiviteit en consensus laag.

  4. geen van de bovenstaande antwoorden is juist.

Vraag 4

In onderzoek van Correll, Park, Judd & Wittenbrink (2002) naar de automatische invloed van stereotypes, hebben proefpersonen als taak om in een computertaak snel op personen (die wit of zwart zijn) te schieten wanneer ze een geweer, maar niet wanneer ze een stuk gereedschap vasthouden. Het typische “shooter-bias” effect dat een automatische invloed van stereotypes laat zien komt tot uiting in:

  1. een interactie-effect: Proefpersonen maken vaker fouten bij plaatjes van zwarte personen zonder wapens dan witte personen zonder wapens, maar minder vaak bij plaatjes van zwarte personen met wapens dan witte personen met wapens.

  2. een interactie-effect: Proefpersonen maken vaker fouten bij plaatjes van zwarte personen met wapens dan witte personen met wapens, maar minder vaak bij plaatjes van zwarte personen zonder wapens dan witte personen zonder wapens.

  3. een hoofd-effect: Proefpersonen maken vaker fouten bij plaatjes van witte dan zwarte personen.

  4. een hoofd-effect: Proefpersonen maken vaker fouten bij plaatjes van personen met wapen dan zonder wapens.

Vraag 5

Berend twijfelt enorm over een baanaanbod in de commerciële sector. Hij heeft een knagend gevoel over de commerciële sector, maar omdat het salaris goed is en hij de werkzaamheden leuk vindt, neemt hij de baan aan. Op basis van reasons-generated attitude change zou je het volgende voorspellen:

  1. Berend krijgt spijt omdat hij focuste op aspecten die er niet toe doen het leven (salaris, werkzaamheden).

  2. Berend krijgt spijt omdat hij focuste op aspecten die makkelijk in woorden zijn te vatten (salaris, werkzaamheden), maar gevoelens negeerde die moeilijker te verklaren zijn (knagend gevoel bij commerciële sector). Juist die gevoelens die moeilijk in woorden te zijn verklaren doen ertoe op lange termijn.

  3. Berend is blij omdat hij focuste op aspecten die makkelijk in woorden zijn te vatten (salaris, werkzaamheden) en dit dus goed aan zijn vrienden kan uitleggen.

  4. Berend is blij omdat hij focuste op aspecten die voor iedereen belangrijk zijn (salaris, werkzaamheden), want deze aspecten zullen uiteindelijk het knagende gevoel wegnemen.

Vraag 6

Julia is op vakantie en gaat bungeejumpen. Als ze na de sprong nog staat te trillen op haar benen komt ze een hele aantrekkelijke jongen tegen waar ze een leuk gesprekje mee heeft. Ze komt opgetogen terug bij haar vriendinnen en vertelt dat ze denkt dat  ze verliefd is. Dit kan een klassiek geval zijn van:

  1. two factor theory of emotion

  2. hindsight bias

  3. self justification

  4. misattribution of arousal

Vraag 7

Festinger & Carlsmith (1959) lieten proefpersonen een saaie taak doen en betaalden proefpersonen 1 of 20 dollar. De bevindingen  die door dissonantiereductie verklaard kunnen worden lieten zien dat:

  1. proefpersonen die 1 dollar kregen de beloning minder leuk vonden dan proefpersonen die 20 dollar kregen.

  2. proefpersonen die 20 dollar kregen de beloning minder leuk vonden dan proefpersonen die 1 dollar kregen.

  3. proefpersonen die 1 dollar kregen de taak minder leuk vonden dan proefpersonen die 20 dollar kregen.

  4. proefpersonen die 20 dollar kregen de taak minder leuk vonden dan proefpersonen die 1 dollar kregen.

Vraag 8

De impact bias is de neiging van mensen te overschatten hoe erg en hoe lang ze last hebben van negatieve emotionele gebeurtenissen. Welke van de onderstaande uitspraken is juist:

  1. Dissonantie reductie kan verklaard worden doordat mensen de impact bias onderschatten.

  2. Dissonantie reductie kan verklaard worden doordat mensen de impact bias overschatten.

  3. De impact bias kan verklaard worden doordat mensen dissonantie reductie onderschatten.

  4. De impact bias kan verklaard worden doordat mensen dissonantie reductie overschatten.

Vraag 9

Onderzoek laat zien dat mensen die bloot worden gesteld aan herrie waar ze geen invloed op uit kunnen oefenen vaak moeite hebben om nieuwe taken te leren (b.v. Glass & Singer, 1972). Dit wordt veroorzaakt door:

  1. fobische angst

  2. geleerde hopeloosheid

  3. gehoorverlies

  4. sensorische overbelasting 

Vraag 10

De moeder van Omar is erg tegen tatoeages en verbiedt hem dan ook ten zeerste om er ooit één te nemen. Dat  Omar hierdoor juist getriggerd wordt om een tatoeage te nemen, kan verklaard worden door:

  1. boomerang theory

  2. attitude inocculation

  3. reactance theory

  4. prohibition theory

Vraag 11

Volgens de theory of planned behavior is de beste voorspeller van hoe iemand zich zal gedragen afhankelijk van iemands intentie. Iemands intentie wordt volgens de theorie bepaald door drie factoren:

  1. de attitude ten opzichte van bepaald gedrag, de subjectieve normen en de waargenomen controle van gedrag.

  2. de attitude ten opzichte van bepaald gedrag, de publiekelijke normen en de waargenomen controle van gedrag.

  3. de attitude ten opzichte van bepaald gedrag, de subjectieve normen en de opgelegde controle van gedrag.

  4. de attitude ten opzichte van bepaald gedrag, de publiekelijke normen en de opgelegde controle van gedrag.

Vraag 12

In Milgram’s bekende studies krijgt de proefpersoon de instructie om schokken toe te dienen aan een zogenaamd andere proefpersoon. Welke van de onderstaande uitspraken is een verklaring voor de bevindingen:

  1. Zelf-attributie zorgt ervoor dat proefpersonen steeds bereid zijn een hogere schok te geven.

  2. Zelf-rechtvaardiging zorgt ervoor dat proefpersonen steeds bereid zijn een hogere schok te geven.

  3. Zelf-bevestiging zorgt ervoor dat proefpersonen steeds bereid zijn een hogere schok te geven.

  4. Zelf-vervullende voorspellingen zorgen ervoor dat proefpersonen steeds bereid zijn een hogere schok te geven.

Vraag 13

Evolutionair psychologen stellen dat drie van de vier volgende factoren bijdragen aan het vertonen van prosociaal gedrag. Welke hoort niet in het rijtje van de evolutionair psychologen thuis?

  1. "kin selection"

  2. altruïsme

  3. reciprociteitsnorm

  4. mogelijkheid om social normen te leren en op te volgen

Vraag 14

Wanneer bij mensen in een groep hun remmingen wegvallen omdat zij in de groep niet geïdentificeerd kunnen worden, spreken we van deindviduation. Hoe kan het verklaard worden dat deindviduation kan leiden tot impulsief en vaak agressief gedrag?

  1. Het leidt ertoe dat mensen zich minder aansprakelijk voelen voor hun individuele aandeel.

  2. De groepsnormen van een specifieke groep kunnen de overhand krijgen ten opzichte van andere normen.

  3. Geen van beide geeft een goede verklaring.

  4. A en B zijn beide waar.

Vraag 15

In je groepje merk je dat tijdens het schrijven van jullie onderzoeksverslag jij in je eentje vooral het werk aan het doen bent. Omdat er geen individuele beoordeling plaatsvindt, kan dit ervoor zorgen dat je groepsgenoot zich ontspant en geen inzet meer toon. Dit kan verklaard worden door:

  1. social facilitation

  2. social loafing

  3. social lifting

  4. social dependence

Vraag 16

De theorie van [VUL IN] verklaart het beste dat mensen het gelukkigst zijn in hun relatie wanneer de kosten en baten die zij  en hun partner ervaren in de relatie in een gelijkwaardige verhouding tot elkaar staan.

  1. sociale uitwisseling (social exchange)

  2. billijkheid (equity)

  3. gelijkheid (equality)

  4. verdelende rechtvaardigheid (distributive justice)

Vraag 17

Tijdens een ongeluk kan een aanwezige persoon denken dat de omstanders de situatie inschatten alsof er niks aan de hand is, terwijl in werkelijkheid iedereen zich zorgen maakt. Dit noemen we:

  1. social loafing

  2. pluralistic ignorance

  3. lateral inhibition

  4. avoidance reflex

Vraag 18

Hoe kun je altruïsme (altruism)  het beste omschrijven?

  1. Iedere handeling verrichten met het doel een ander te helpen.

  2. Het helpen van een ander om jezelf beter te voelen.

  3. De verwachting dat anderen helpen de kans vergroot dat zij ons helpen in de toekomst.

  4. De wens om een ander te helpen, ook al brengt het kosten met zich mee voor de helper.

Vraag 19

Stel je leest in de krant dat immigranten in Duitsland vrouwen hebben lastiggevallen tijdens nieuwjaar. De kans dat jij een illusoire correlatie vormt (dat immigranten vaker vrouwen lastigvallen dan niet immigranten) wordt kleiner naarmate:

  1. er meer immigranten zijn.

  2. het gedrag (lastig vallen van vrouwen) minder frequent plaats vindt.

  3. je meer aandacht hebt voor agressie.

  4. je minder oog hebt voor hetzelfde gedrag door niet-immigranten.

Vraag 20

Welke conclusie klopt met de resultaten van het onderzoek van Strick en collega’s over humor in reclame?

  1. De positieve emotie die opgeroepen wordt door een grappige reclame zorgt voor positievere associaties met het merk.

  2. De positieve emotie die opgeroepen wordt door een grappige reclame zorgt ervoor dat kijkers het merk beter onthouden.

  3. De positieve emotie die opgeroepen wordt door een grappige reclame versterkt narratieve transportatie.

  4. De afleiding die veroorzaakt wordt door een grappige reclame roept irritatie op.

Vraag 21

Hoe verschillen sociaal psychologen van filosofen, literaire schrijvers, en politici in hun beschouwingen over hoe de mens in elkaar zit? Sociaal psychologen:

  1. zijn het zelden met elkaar eens

  2. negeren de rol van het menselijk bewustzijn

  3. gebruiken wetenschap om hun hypotheses over de sociale wereld te toetsen

  4. vertrouwen voornamelijk op hun inzicht in de menselijke natuur

Vraag 22

Waarom gebruiken we schema's?

  1. We worden ermee geboren

  2. Schema's worden tijdens onze kindertijd en ons opgroeien aangeleerd

  3. Zonder schema's zou de wereld moeilijk te verklaren zijn en onbegrijpelijk zijn

  4. Schema's zorgen ervoor dat we de wereld op een accurate wijze kunnen interpreteren 

Vraag 23

In onderzoek van Higgins, Rholes en Jones (1977) werd proefpersonen gevraagd het woord "roekeloos" of het woord "avontuurlijk" te onthouden. Vervolgens lazen proefpersonen een ambigu verhaal over een stimuluspersoon Donald. In dat verhaal werd Donald afgeschilderd als iemand die in zijn vrije tijd een aantal gedragingen vertoont die tot ernstige ongelukken hadden kunnen leiden. Het onderwerp van dit onderzoek was:

  1. priming

  2. attribution formation

  3. representativeness

  4. counterfactual thinking 

Vraag 24

Onderzoekers vonden dat proefpersonen uit Aziatische culturen minder de fundamentele attributiefout maakten dan Amerikaanse proefpersonen. Dit toont aan dat:

  1. waarden en normen cognitieve processen kunnen beïnvloeden

  2. het moeilijk is om Amerikaans stimulusmateriaal goed te vertalen voor Aziatische proefpersonen

  3. het vrij gemakkelijk is om mensen te leren logisch na te denken

  4. Aziatische culturen meer ontwikkeld zijn dan de Amerikaanse cultuur

Vraag 25

Welke van de volgende personen doet aan opwaartse sociale vergelijking?

  1. Tycho, die nagaat hoe anderen hebben gescoord op het tentamen

  2. Merith, die Shakespeare leest om haar eigen schrijfvaardigheden te beoordelen

  3. Thom, die na zijn wekelijkse rondje rond het park op haar stopwatch kijkt en met zichzelf afspreekt de volgende keer sneller te lopen

  4. Daria, die zichzelf beter voelt wanneer ze zich realiseert dat rijke mensen meer belasting betalen dan zij doet 

Vraag 26

Linda begint op jouw werk met een geweldige referentie van een ander bedrijf op zak. Hoewel ze gemiddeld presteert, wil iedereen met haar samenwerken en ondersteunt daarmee haar projecten. Uiteindelijk krijgt de Linda de “werknemer  van de maand” prijs wegens haar uitmuntende projectevaluaties. Dit wordt het best verklaard door:

  1. self-fulfilling prophecy

  2. hindsight bias

  3. social proof

  4. social affirmation

Vraag 27

Onderzoek dat in Aronson e.a. wordt beschreven toont aan dat andere mensen soms beter kunnen voorspellen hoe wij ons zullen gedragen dan dat wij dat zelf kunnen. Door welke van de volgende redenen komt dit niet?

  1. Mensen willen niet erkennen dat zij over negatieve persoonseigenschappen beschikken

  2. Veel van ons gedrag komt automatisch tot stand, met als gevolg dat ons gedrag door anderen wordt opgemerkt voordat wij dat doen

  3. Mensen hebben soms weinig inzicht in de redenen waarom ze bepaald gedrag vertonen

  4. Mensen hebben geen stabiel idee over wie zijzelf zijn, maar de beelden die zij over zichzelf hebben worden gevormd door de situatie waarin zij zich bevinden 

Vraag 28

Siem vindt zichzelf een heel goede basketballspeler. Joris, de broer van Siem, begint opeens heel erg goed te basketballen, wat Siem slecht over zichzelf doet voelen. Welke theorie verklaart het beste hoe Siem zich voelt?

  1. self-discrepancy theory

  2. self-perception theory

  3. self-evaluation maintenance theory

  4. self-affirmation theory 

Vraag 29

Naast het ‘glazen plafond’ en de ‘glazen roltrap’, laat onderzoek naar genderongelijkheid op het werk ook een ‘glazen afgrond’ zien. Welke van de onderstaande uitspraken is de beste beschrijving van het glazen-afgrond-fenomeen?

  1. Vrouwen op hoge posities worden kritischer bekeken dan mannen in diezelfde positie; hierdoor kunnen zij makkelijker falen.

  2. Vrouwen hebben een grotere kans dan mannen om een leidinggevende positie te krijgen in een bedrijf waarmee het slecht gaat.

  3. Wanneer  vrouwen een hoge positie bereiken in een bedrijf, hebben ze een grotere kans dan mannen om in het diepe gegooid te worden en  alles zelf uit te moeten zoeken.

  4. Vrouwen zijn minder geneigd leidinggevende posities aan te nemen dan mannen omdat ze zich laten afschrikken door  posities met meer  risico.

Vraag 30

Mensen hebben de neiging om dat wat er rondom hen in de wereld gebeurt:

  1. zelden te evalueren

  2. alleen te evalueren wanneer zij daartoe gemotiveerd zijn

  3. alleen te evalueren wanneer zij niet afgeleid of cognitief belast zijn

  4. continu te evalueren 

Vraag 31

Welke van de volgende begrippen vormt geen onderdeel van attitudes?

  1. emotionele reacties

  2. gedragstendenties

  3. zelfpercepties

  4. gedachten en overtuigingen

Vraag 32

Het onderzoek van Asch (1951, 1956, 1957), waarin proefpersonen lijnen op hun grootte moesten beoordelen, toont aan dat mensen

  1. anderen van wie zij afhankelijk zijn gunstig willen stemmen

  2. niet voor gek willen staan bij andere mensen

  3. hun onafhankelijkheid willen bewaren

  4. anderen van hun meningen willen overtuigen

Vraag 33

Je hoort wel eens zeggen: “Goede mensen overkomen goede dingen”. Aan welk sociaalpsychologisch concept is dit het meest verwant?

  1. onrealistisch optimisme (unrealistic optimism)

  2. vooringenomen blinde vlek (bias blind spot)

  3. geloof in een rechtvaardige wereld (belief in a just world)

  4. correspondentiefout (correspondence bias)

Vraag 34

Experimenteel onderzoek naar conflicten heeft laten zien dat de grootste hoeveelheid coöperatie optreedt wanneer:

  1. proefpersonen gebruik maken van een tit-for-tat strategie

  2. een van twee proefpersonen dreigingen kan gebruiken en zodoende het conflict kan oplossen

  3. beide twee proefpersonen dreigingen kunnen gebruiken om zodoende het conflict op te lossen

  4. een proefpersoon consistent voor de coöperatieve strategie kiest 

Vraag 35

Welk verschijnsel verwijst naar de neiging van groepen om extremere beslissingen te nemen dan wat individuele groepsleden eerst van plan waren?

  1. groupthink

  2. risky shift

  3. group polarization

  4. negotiation

Vraag 36

Welk idee over afstand verwijst naar aspecten van hoe een gebouw ontworpen is door een architect, en die bepalen dat sommige mensen meer met elkaar in contact zullen komen dan andere mensen?

  1. fysieke afstand

  2. sociale afstand

  3. functionele afstand

  4. praktische afstand 

Vraag 37

Welke theorie stelt dat we door observeren en imiteren van anderen we leren onszelf agressief te gedragen?

  1. frustratie-agressie theorie

  2. directe reinforcement theorie

  3. sociaal leren theorie

  4. agressie spillover theorie 

Vraag 38

Welk begrip verwijst naar een negatieve attitude ten opzichte van een onderscheidbare groep mensen, louter en alleen gebaseerd op het groepslidmaatschap van die mensen?

  1. discriminatie

  2. stereotypen

  3. racisme

  4. vooroordelen 

Vraag 39

Volgens de meeste sociaal psychologen is stress te omschrijven als negatieve gedachten en gevoelens die bij mensen ontstaan komen wanneer ze:

  1. een groot aantal veranderingen in hun leven ondergaan

  2. zij slecht op veranderingen in hun leven reageren

  3. zij leiden aan fysieke of psychologische aandoeningen

  4. zij geloven dat ze niet kunnen omgaan met de eisen die hun omgeving aan hen stelt 

Vraag 40

Roald, Thijs, Jelle, en Jeremy hebben zojuist de finale om de Champions League verloren. Roald attribueert het verlies aan een bevooroordeelde scheidsrechter, Thijs aan het slechte weer, Jelle aan het feit dat hij te langzaam is om op dit niveau goed te kunnen presteren, en Jeremy aan de uitstekende prestatie van de doelman van de tegenstander. Welke speler heeft de grootste kans om depressief te raken?

  1. Roald

  2. Thijs 

  3. Jelle

  4. Jeremy

Antwoordindicaties

Vraag 1

C. A en B zijn beide waar.

Vraag 2

C. propinquity

Vraag 3

D. geen van de bovenstaande antwoorden is juist.

Vraag 4

A. een interactie-effect: Proefpersonen maken vaker fouten bij plaatjes van zwarte personen  zonder wapens dan witte personen zonder wapens, maar minder vaak bij plaatjes van zwarte  personen met wapens dan witte personen met wapens.

Vraag 5

B. Berend krijgt spijt omdat hij focuste op aspecten die makkelijk in woorden zijn te vatten (salaris, werkzaamheden), maar gevoelens negeerde die moeilijker te verklaren zijn (knagend gevoel bij commerciële sector). Juist die gevoelens die moeilijk in woorden te zijn verklaren doen ertoe op lange termijn.

Vraag 6

D. misattribution of arousal

Vraag 7

D. proefpersonen die 20 dollar kregen de taak minder leuk vonden dan proefpersonen die 1  dollar kregen.

Vraag 8

C. De impact bias kan verklaard worden doordat mensen dissonantie reductie onderschatten.

Vraag 9

B. geleerde hopeloosheid

Vraag 10

C. reactance theory

Vraag 11

A. de attitude ten opzichte van bepaald gedrag, de subjectieve normen en de waargenomen controle van gedrag.

Vraag 12

B. Zelf-rechtvaardiging zorgt ervoor dat proefpersonen steeds bereid zijn een hogere schok te geven.

Vraag 13

B. altruïsme

Vraag 14

D. A en B zijn beide waar.

Vraag 15

B. social loafing

Vraag 16

B. billijkheid (equity)

Vraag 17

B. pluralistic ignorance

Vraag 18

D. De wens om een ander te helpen, ook al brengt het kosten met zich mee voor de helper.

Vraag 19

A. er meer immigranten zijn.

Vraag 20

A. De positieve emotie die opgeroepen wordt door een grappige reclame zorgt voor positievere   associaties met het merk.

Vraag 21

C. gebruiken wetenschap om hun hypotheses over de sociale wereld te toetsen

Vraag 22

C. Zonder schema's zou de wereld moeilijk te verklaren zijn en onbegrijpelijk zijn

Vraag 23

A. priming

Vraag 24

A. waarden en normen cognitieve processen kunnen beïnvloeden

Vraag 25

B. Merith, die Shakespeare leest om haar eigen schrijfvaardigheden te beoordelen

Vraag 26

A. self-fulfilling prophecy

Vraag 27

D. Mensen hebben geen stabiel idee over wie zijzelf zijn, maar de beelden die zij over zichzelf hebben worden gevormd door de situatie waarin zij zich bevinden 

Vraag 28

C. self-evaluation maintenance theory

Vraag 29

B. Vrouwen hebben een grotere kans dan mannen om een leidinggevende positie te krijgen in  een bedrijf waarmee het slecht gaat.

Vraag 30

D. continu te evalueren 

Vraag 31

C. zelfpercepties

Vraag 32

B. niet voor gek willen staan bij andere mensen

Vraag 33

C. geloof in een rechtvaardige wereld (belief in a just world)

Vraag 34

A. proefpersonen gebruik maken van een tit-for-tat strategie

Vraag 35

C. group polarization

Vraag 36

C. functionele afstand

Vraag 37

C. sociaal leren theorie

Vraag 38

D. vooroordelen 

Vraag 39

D. zij geloven dat ze niet kunnen omgaan met de eisen die hun omgeving aan hen stelt 

Vraag 40

C. Jelle

 

Bron

  • Samenstelling op basis van meest gestelde vragen en belangrijkste begrippen van afgelopen jaren
  • Samengesteld in collegejaar 23/24

Image

Access: 
Public

Image

Join WorldSupporter!
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Hugo
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1561 1