Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Oefententamen voor het vak Sociale Psychologie aan de Universiteit Utrecht
Vragen
Vraag 1
Wat is waar over counterfactual thinking:
Herhaaldelijk een situatie overdenken met manieren waarop je het anders had kunnen doen, kan leiden tot een depressie omdat je er geen invloed meer op hebt.
Een situatie overdenken met manieren waarop je het anders had kunnen doen, kan je in de toekomst beter laten handelen in een soortgelijke situatie.
A en B zijn beide waar.
Geen van beide is waar.
Vraag 2
Welke van de volgende variabelen zijn de belangrijkste situationele factoren die interpersoonlijke attractie voorspellen?
similarity
self-esteem
propinquity
reciprocal liking
Vraag 3
Henk scheldt op teamgenoot Jeroen tijdens een voetbalwedstrijd. Volgens het covariatie model van Kelly (1967) zullen toeschouwers geneigd zijn dit gedrag aan de specifieke situatie (en niet aan Henk of Jeroen) te attribueren wanneer:
consensus en consistentie hoog zijn, maar distinctiviteit laag.
distinctiviteit en consistentie hoog zijn, maar consensus laag.
consistentie hoog is, maar distinctiviteit en consensus laag.
geen van de bovenstaande antwoorden is juist.
Vraag 4
In onderzoek van Correll, Park, Judd & Wittenbrink (2002) naar de automatische invloed van stereotypes, hebben proefpersonen als taak om in een computertaak snel op personen (die wit of zwart zijn) te schieten wanneer ze een geweer, maar niet wanneer ze een stuk gereedschap vasthouden. Het typische “shooter-bias” effect dat een automatische invloed van stereotypes laat zien komt tot uiting in:
een interactie-effect: Proefpersonen maken vaker fouten bij plaatjes van zwarte personen zonder wapens dan witte personen zonder wapens, maar minder vaak bij plaatjes van zwarte personen met wapens dan witte personen met wapens.
een interactie-effect: Proefpersonen maken vaker fouten bij plaatjes van zwarte personen met wapens dan witte personen met wapens, maar minder vaak bij plaatjes van zwarte personen zonder wapens dan witte personen zonder wapens.
een hoofd-effect: Proefpersonen maken vaker fouten bij plaatjes van witte dan zwarte personen.
een hoofd-effect: Proefpersonen maken vaker fouten bij plaatjes van personen met wapen dan zonder wapens.
Vraag 5
Berend twijfelt enorm over een baanaanbod in de commerciële sector. Hij heeft een knagend gevoel over de commerciële sector, maar omdat het salaris goed is en hij de werkzaamheden leuk vindt, neemt hij de baan aan. Op basis van reasons-generated attitude change zou je het volgende voorspellen:
Berend krijgt spijt omdat hij focuste op aspecten die er niet toe doen het leven (salaris, werkzaamheden).
Berend krijgt spijt omdat hij focuste op aspecten die makkelijk in woorden zijn te vatten (salaris, werkzaamheden), maar gevoelens negeerde die moeilijker te verklaren zijn (knagend gevoel bij commerciële sector). Juist die gevoelens die moeilijk in woorden te zijn verklaren doen ertoe op lange termijn.
Berend is blij omdat hij focuste op aspecten die makkelijk in woorden zijn te vatten (salaris, werkzaamheden) en dit dus goed aan zijn vrienden kan uitleggen.
Berend is blij omdat hij focuste op aspecten die voor iedereen belangrijk zijn (salaris, werkzaamheden), want deze aspecten zullen uiteindelijk het knagende gevoel wegnemen.
Vraag 6
Julia is op vakantie en gaat bungeejumpen. Als ze na de sprong nog staat te trillen op haar benen komt ze een hele aantrekkelijke jongen tegen waar ze een leuk gesprekje mee heeft. Ze komt opgetogen terug bij haar vriendinnen en vertelt dat ze denkt dat ze verliefd is. Dit kan een klassiek geval zijn van:
two factor theory of emotion
hindsight bias
self justification
misattribution of arousal
Vraag 7
Festinger & Carlsmith (1959) lieten proefpersonen een saaie taak doen en betaalden proefpersonen 1 of 20 dollar. De bevindingen die door dissonantiereductie verklaard kunnen worden lieten zien dat:
proefpersonen die 1 dollar kregen de beloning minder leuk vonden dan proefpersonen die 20 dollar kregen.
proefpersonen die 20 dollar kregen de beloning minder leuk vonden dan proefpersonen die 1 dollar kregen.
proefpersonen die 1 dollar kregen de taak minder leuk vonden dan proefpersonen die 20 dollar kregen.
proefpersonen die 20 dollar kregen de taak minder leuk vonden dan proefpersonen die 1 dollar kregen.
Vraag 8
De impact bias is de neiging van mensen te overschatten hoe erg en hoe lang ze last hebben van negatieve emotionele gebeurtenissen. Welke van de onderstaande uitspraken is juist:
Dissonantie reductie kan verklaard worden doordat mensen de impact bias onderschatten.
Dissonantie reductie kan verklaard worden doordat mensen de impact bias overschatten.
De impact bias kan verklaard worden doordat mensen dissonantie reductie onderschatten.
De impact bias kan verklaard worden doordat mensen dissonantie reductie overschatten.
Vraag 9
Onderzoek laat zien dat mensen die bloot worden gesteld aan herrie waar ze geen invloed op uit kunnen oefenen vaak moeite hebben om nieuwe taken te leren (b.v. Glass & Singer, 1972). Dit wordt veroorzaakt door:
fobische angst
geleerde hopeloosheid
gehoorverlies
sensorische overbelasting
Vraag 10
De moeder van Omar is erg tegen tatoeages en verbiedt hem dan ook ten zeerste om er ooit één te nemen. Dat Omar hierdoor juist getriggerd wordt om een tatoeage te nemen, kan verklaard worden door:
boomerang theory
attitude inocculation
reactance theory
prohibition theory
Vraag 11
Volgens de theory of planned behavior is de beste voorspeller van hoe iemand zich zal gedragen afhankelijk van iemands intentie. Iemands intentie wordt volgens de theorie bepaald door drie factoren:
de attitude ten opzichte van bepaald gedrag, de subjectieve normen en de waargenomen controle van gedrag.
de attitude ten opzichte van bepaald gedrag, de publiekelijke normen en de waargenomen controle van gedrag.
de attitude ten opzichte van bepaald gedrag, de subjectieve normen en de opgelegde controle van gedrag.
de attitude ten opzichte van bepaald gedrag, de publiekelijke normen en de opgelegde controle van gedrag.
Vraag 12
In Milgram’s bekende studies krijgt de proefpersoon de instructie om schokken toe te dienen aan een zogenaamd andere proefpersoon. Welke van de onderstaande uitspraken is een verklaring voor de bevindingen:
Zelf-attributie zorgt ervoor dat proefpersonen steeds bereid zijn een hogere schok te geven.
Zelf-rechtvaardiging zorgt ervoor dat proefpersonen steeds bereid zijn een hogere schok te geven.
Zelf-bevestiging zorgt ervoor dat proefpersonen steeds bereid zijn een hogere schok te geven.
Zelf-vervullende voorspellingen zorgen ervoor dat proefpersonen steeds bereid zijn een hogere schok te geven.
Vraag 13
Evolutionair psychologen stellen dat drie van de vier volgende factoren bijdragen aan het vertonen van prosociaal gedrag. Welke hoort niet in het rijtje van de evolutionair psychologen thuis?
"kin selection"
altruïsme
reciprociteitsnorm
mogelijkheid om social normen te leren en op te volgen
Vraag 14
Wanneer bij mensen in een groep hun remmingen wegvallen omdat zij in de groep niet geïdentificeerd kunnen worden, spreken we van deindviduation. Hoe kan het verklaard worden dat deindviduation kan leiden tot impulsief en vaak agressief gedrag?
Het leidt ertoe dat mensen zich minder aansprakelijk voelen voor hun individuele aandeel.
De groepsnormen van een specifieke groep kunnen de overhand krijgen ten opzichte van andere normen.
Geen van beide geeft een goede verklaring.
A en B zijn beide waar.
Vraag 15
In je groepje merk je dat tijdens het schrijven van jullie onderzoeksverslag jij in je eentje vooral het werk aan het doen bent. Omdat er geen individuele beoordeling plaatsvindt, kan dit ervoor zorgen dat je groepsgenoot zich ontspant en geen inzet meer toon. Dit kan verklaard worden door:
social facilitation
social loafing
social lifting
social dependence
Vraag 16
De theorie van [VUL IN] verklaart het beste dat mensen het gelukkigst zijn in hun relatie wanneer de kosten en baten die zij en hun partner ervaren in de relatie in een gelijkwaardige verhouding tot elkaar staan.
sociale uitwisseling (social exchange)
billijkheid (equity)
gelijkheid (equality)
verdelende rechtvaardigheid (distributive justice)
Vraag 17
Tijdens een ongeluk kan een aanwezige persoon denken dat de omstanders de situatie inschatten alsof er niks aan de hand is, terwijl in werkelijkheid iedereen zich zorgen maakt. Dit noemen we:
social loafing
pluralistic ignorance
lateral inhibition
avoidance reflex
Vraag 18
Hoe kun je altruïsme (altruism) het beste omschrijven?
Iedere handeling verrichten met het doel een ander te helpen.
Het helpen van een ander om jezelf beter te voelen.
De verwachting dat anderen helpen de kans vergroot dat zij ons helpen in de toekomst.
De wens om een ander te helpen, ook al brengt het kosten met zich mee voor de helper.
Vraag 19
Stel je leest in de krant dat immigranten in Duitsland vrouwen hebben lastiggevallen tijdens nieuwjaar. De kans dat jij een illusoire correlatie vormt (dat immigranten vaker vrouwen lastigvallen dan niet immigranten) wordt kleiner naarmate:
er meer immigranten zijn.
het gedrag (lastig vallen van vrouwen) minder frequent plaats vindt.
je meer aandacht hebt voor agressie.
je minder oog hebt voor hetzelfde gedrag door niet-immigranten.
Vraag 20
Welke conclusie klopt met de resultaten van het onderzoek van Strick en collega’s over humor in reclame?
De positieve emotie die opgeroepen wordt door een grappige reclame zorgt voor positievere associaties met het merk.
De positieve emotie die opgeroepen wordt door een grappige reclame zorgt ervoor dat kijkers het merk beter onthouden.
De positieve emotie die opgeroepen wordt door een grappige reclame versterkt narratieve transportatie.
De afleiding die veroorzaakt wordt door een grappige reclame roept irritatie op.
Vraag 21
Hoe verschillen sociaal psychologen van filosofen, literaire schrijvers, en politici in hun beschouwingen over hoe de mens in elkaar zit? Sociaal psychologen:
zijn het zelden met elkaar eens
negeren de rol van het menselijk bewustzijn
gebruiken wetenschap om hun hypotheses over de sociale wereld te toetsen
vertrouwen voornamelijk op hun inzicht in de menselijke natuur
Vraag 22
Waarom gebruiken we schema's?
We worden ermee geboren
Schema's worden tijdens onze kindertijd en ons opgroeien aangeleerd
Zonder schema's zou de wereld moeilijk te verklaren zijn en onbegrijpelijk zijn
Schema's zorgen ervoor dat we de wereld op een accurate wijze kunnen interpreteren
Vraag 23
In onderzoek van Higgins, Rholes en Jones (1977) werd proefpersonen gevraagd het woord "roekeloos" of het woord "avontuurlijk" te onthouden. Vervolgens lazen proefpersonen een ambigu verhaal over een stimuluspersoon Donald. In dat verhaal werd Donald afgeschilderd als iemand die in zijn vrije tijd een aantal gedragingen vertoont die tot ernstige ongelukken hadden kunnen leiden. Het onderwerp van dit onderzoek was:
priming
attribution formation
representativeness
counterfactual thinking
Vraag 24
Onderzoekers vonden dat proefpersonen uit Aziatische culturen minder de fundamentele attributiefout maakten dan Amerikaanse proefpersonen. Dit toont aan dat:
waarden en normen cognitieve processen kunnen beïnvloeden
het moeilijk is om Amerikaans stimulusmateriaal goed te vertalen voor Aziatische proefpersonen
het vrij gemakkelijk is om mensen te leren logisch na te denken
Aziatische culturen meer ontwikkeld zijn dan de Amerikaanse cultuur
Vraag 25
Welke van de volgende personen doet aan opwaartse sociale vergelijking?
Tycho, die nagaat hoe anderen hebben gescoord op het tentamen
Merith, die Shakespeare leest om haar eigen schrijfvaardigheden te beoordelen
Thom, die na zijn wekelijkse rondje rond het park op haar stopwatch kijkt en met zichzelf afspreekt de volgende keer sneller te lopen
Daria, die zichzelf beter voelt wanneer ze zich realiseert dat rijke mensen meer belasting betalen dan zij doet
Vraag 26
Linda begint op jouw werk met een geweldige referentie van een ander bedrijf op zak. Hoewel ze gemiddeld presteert, wil iedereen met haar samenwerken en ondersteunt daarmee haar projecten. Uiteindelijk krijgt de Linda de “werknemer van de maand” prijs wegens haar uitmuntende projectevaluaties. Dit wordt het best verklaard door:
self-fulfilling prophecy
hindsight bias
social proof
social affirmation
Vraag 27
Onderzoek dat in Aronson e.a. wordt beschreven toont aan dat andere mensen soms beter kunnen voorspellen hoe wij ons zullen gedragen dan dat wij dat zelf kunnen. Door welke van de volgende redenen komt dit niet?
Mensen willen niet erkennen dat zij over negatieve persoonseigenschappen beschikken
Veel van ons gedrag komt automatisch tot stand, met als gevolg dat ons gedrag door anderen wordt opgemerkt voordat wij dat doen
Mensen hebben soms weinig inzicht in de redenen waarom ze bepaald gedrag vertonen
Mensen hebben geen stabiel idee over wie zijzelf zijn, maar de beelden die zij over zichzelf hebben worden gevormd door de situatie waarin zij zich bevinden
Vraag 28
Siem vindt zichzelf een heel goede basketballspeler. Joris, de broer van Siem, begint opeens heel erg goed te basketballen, wat Siem slecht over zichzelf doet voelen. Welke theorie verklaart het beste hoe Siem zich voelt?
self-discrepancy theory
self-perception theory
self-evaluation maintenance theory
self-affirmation theory
Vraag 29
Naast het ‘glazen plafond’ en de ‘glazen roltrap’, laat onderzoek naar genderongelijkheid op het werk ook een ‘glazen afgrond’ zien. Welke van de onderstaande uitspraken is de beste beschrijving van het glazen-afgrond-fenomeen?
Vrouwen op hoge posities worden kritischer bekeken dan mannen in diezelfde positie; hierdoor kunnen zij makkelijker falen.
Vrouwen hebben een grotere kans dan mannen om een leidinggevende positie te krijgen in een bedrijf waarmee het slecht gaat.
Wanneer vrouwen een hoge positie bereiken in een bedrijf, hebben ze een grotere kans dan mannen om in het diepe gegooid te worden en alles zelf uit te moeten zoeken.
Vrouwen zijn minder geneigd leidinggevende posities aan te nemen dan mannen omdat ze zich laten afschrikken door posities met meer risico.
Vraag 30
Mensen hebben de neiging om dat wat er rondom hen in de wereld gebeurt:
zelden te evalueren
alleen te evalueren wanneer zij daartoe gemotiveerd zijn
alleen te evalueren wanneer zij niet afgeleid of cognitief belast zijn
continu te evalueren
Vraag 31
Welke van de volgende begrippen vormt geen onderdeel van attitudes?
emotionele reacties
gedragstendenties
zelfpercepties
gedachten en overtuigingen
Vraag 32
Het onderzoek van Asch (1951, 1956, 1957), waarin proefpersonen lijnen op hun grootte moesten beoordelen, toont aan dat mensen
anderen van wie zij afhankelijk zijn gunstig willen stemmen
niet voor gek willen staan bij andere mensen
hun onafhankelijkheid willen bewaren
anderen van hun meningen willen overtuigen
Vraag 33
Je hoort wel eens zeggen: “Goede mensen overkomen goede dingen”. Aan welk sociaalpsychologisch concept is dit het meest verwant?
onrealistisch optimisme (unrealistic optimism)
vooringenomen blinde vlek (bias blind spot)
geloof in een rechtvaardige wereld (belief in a just world)
correspondentiefout (correspondence bias)
Vraag 34
Experimenteel onderzoek naar conflicten heeft laten zien dat de grootste hoeveelheid coöperatie optreedt wanneer:
proefpersonen gebruik maken van een tit-for-tat strategie
een van twee proefpersonen dreigingen kan gebruiken en zodoende het conflict kan oplossen
beide twee proefpersonen dreigingen kunnen gebruiken om zodoende het conflict op te lossen
een proefpersoon consistent voor de coöperatieve strategie kiest
Vraag 35
Welk verschijnsel verwijst naar de neiging van groepen om extremere beslissingen te nemen dan wat individuele groepsleden eerst van plan waren?
groupthink
risky shift
group polarization
negotiation
Vraag 36
Welk idee over afstand verwijst naar aspecten van hoe een gebouw ontworpen is door een architect, en die bepalen dat sommige mensen meer met elkaar in contact zullen komen dan andere mensen?
fysieke afstand
sociale afstand
functionele afstand
praktische afstand
Vraag 37
Welke theorie stelt dat we door observeren en imiteren van anderen we leren onszelf agressief te gedragen?
frustratie-agressie theorie
directe reinforcement theorie
sociaal leren theorie
agressie spillover theorie
Vraag 38
Welk begrip verwijst naar een negatieve attitude ten opzichte van een onderscheidbare groep mensen, louter en alleen gebaseerd op het groepslidmaatschap van die mensen?
discriminatie
stereotypen
racisme
vooroordelen
Vraag 39
Volgens de meeste sociaal psychologen is stress te omschrijven als negatieve gedachten en gevoelens die bij mensen ontstaan komen wanneer ze:
een groot aantal veranderingen in hun leven ondergaan
zij slecht op veranderingen in hun leven reageren
zij leiden aan fysieke of psychologische aandoeningen
zij geloven dat ze niet kunnen omgaan met de eisen die hun omgeving aan hen stelt
Vraag 40
Roald, Thijs, Jelle, en Jeremy hebben zojuist de finale om de Champions League verloren. Roald attribueert het verlies aan een bevooroordeelde scheidsrechter, Thijs aan het slechte weer, Jelle aan het feit dat hij te langzaam is om op dit niveau goed te kunnen presteren, en Jeremy aan de uitstekende prestatie van de doelman van de tegenstander. Welke speler heeft de grootste kans om depressief te raken?
Roald
Thijs
Jelle
Jeremy
Antwoordindicaties
Vraag 1
C. A en B zijn beide waar.
Vraag 2
C. propinquity
Vraag 3
D. geen van de bovenstaande antwoorden is juist.
Vraag 4
A. een interactie-effect: Proefpersonen maken vaker fouten bij plaatjes van zwarte personen zonder wapens dan witte personen zonder wapens, maar minder vaak bij plaatjes van zwarte personen met wapens dan witte personen met wapens.
Vraag 5
B. Berend krijgt spijt omdat hij focuste op aspecten die makkelijk in woorden zijn te vatten (salaris, werkzaamheden), maar gevoelens negeerde die moeilijker te verklaren zijn (knagend gevoel bij commerciële sector). Juist die gevoelens die moeilijk in woorden te zijn verklaren doen ertoe op lange termijn.
Vraag 6
D. misattribution of arousal
Vraag 7
D. proefpersonen die 20 dollar kregen de taak minder leuk vonden dan proefpersonen die 1 dollar kregen.
Vraag 8
C. De impact bias kan verklaard worden doordat mensen dissonantie reductie onderschatten.
Vraag 9
B. geleerde hopeloosheid
Vraag 10
C. reactance theory
Vraag 11
A. de attitude ten opzichte van bepaald gedrag, de subjectieve normen en de waargenomen controle van gedrag.
Vraag 12
B. Zelf-rechtvaardiging zorgt ervoor dat proefpersonen steeds bereid zijn een hogere schok te geven.
Vraag 13
B. altruïsme
Vraag 14
D. A en B zijn beide waar.
Vraag 15
B. social loafing
Vraag 16
B. billijkheid (equity)
Vraag 17
B. pluralistic ignorance
Vraag 18
D. De wens om een ander te helpen, ook al brengt het kosten met zich mee voor de helper.
Vraag 19
A. er meer immigranten zijn.
Vraag 20
A. De positieve emotie die opgeroepen wordt door een grappige reclame zorgt voor positievere associaties met het merk.
Vraag 21
C. gebruiken wetenschap om hun hypotheses over de sociale wereld te toetsen
Vraag 22
C. Zonder schema's zou de wereld moeilijk te verklaren zijn en onbegrijpelijk zijn
Vraag 23
A. priming
Vraag 24
A. waarden en normen cognitieve processen kunnen beïnvloeden
Vraag 25
B. Merith, die Shakespeare leest om haar eigen schrijfvaardigheden te beoordelen
Vraag 26
A. self-fulfilling prophecy
Vraag 27
D. Mensen hebben geen stabiel idee over wie zijzelf zijn, maar de beelden die zij over zichzelf hebben worden gevormd door de situatie waarin zij zich bevinden
Vraag 28
C. self-evaluation maintenance theory
Vraag 29
B. Vrouwen hebben een grotere kans dan mannen om een leidinggevende positie te krijgen in een bedrijf waarmee het slecht gaat.
Vraag 30
D. continu te evalueren
Vraag 31
C. zelfpercepties
Vraag 32
B. niet voor gek willen staan bij andere mensen
Vraag 33
C. geloof in een rechtvaardige wereld (belief in a just world)
Vraag 34
A. proefpersonen gebruik maken van een tit-for-tat strategie
Vraag 35
C. group polarization
Vraag 36
C. functionele afstand
Vraag 37
C. sociaal leren theorie
Vraag 38
D. vooroordelen
Vraag 39
D. zij geloven dat ze niet kunnen omgaan met de eisen die hun omgeving aan hen stelt
Vraag 40
C. Jelle
Bron
- Samenstelling op basis van meest gestelde vragen en belangrijkste begrippen van afgelopen jaren
- Samengesteld in collegejaar 23/24
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1445 | 1 |
Add new contribution