TentamenTests bij Understanding Motivation and Emotion van Reeve - 7e druk

Wat houdt de biologische behoefte in? - TentamenTests 4

 

Meerkeuzevragen

Vraag 1

De seksistische paringsstrategie hypothese (sexist mating strategy hypothesis)
houdt in dat:

  1. Vrouwen een partner zoeken die potentie heeft, waar mannen een partner zoeken die jong en aantrekkelijk is
  2. Mannen een partner zoeken die potentie heeft, waar vrouwen een partnerzoeken die jong en aantrekkelijk is
  3. Mensen de neiging hebben om aantrekkelijke mensen als slimmer tebeoordelen
  4. Des te ‘beter’ iemand zelf is, des te ‘beter’ hij/zij wil dat zijn/haar partner is

Vraag 2

In het bijzijn van anderen is men geneigd tot ... meer te eten dan wanneer men
alleen is.

  1. 30%
  2. 40%
  3. 50%
  4. 60%

Vraag 3

Bij te weinig vetcellen wordt er ... gestuurd; bij te veel vetcellen wordt er ...
gestuurd. LH = laterale hypothalamus, VMH = ventromediale hypothalamus.

  1. Leptin naar de VMH; ghrelin naar de LH
  2. Leptin naar de LH; ghrelin naar de VMH
  3. Ghrelin naar de VMH; leptin naar de LH
  4. Ghrelin naar de LH; leptin naar de VMH

      Vraag 4

      Wat is de volgorde van de vijf lagen uit Maslow’s piramide?

      1. Behoeften, veiligheid, zelfverzekerdheid, liefde, zelfactualisatie
      2. Veiligheid, behoeften, zelfverzekerdheid, liefde, zelfactualisatie
      3. Veiligheid, behoeften, liefde, zelfverzekerdheid, zelfactualisatie
      4. Behoeften, veiligheid, liefde, zelfverzekerdheid, zelfactualisatie

      Open vragen

      Vraag 1

      Noem de drie categorieën van aantrekkelijke gezichten.

      Vraag 2

      Bij lage glucose-levels wordt de [A] gestimuleerd, wat leidt tot een [B] in
      honger; bij hoge glucose-levels wordt de [C] gestimuleerd, wat leidt tot een [D]
      in honger.

      1. ...
      2. ...
      3. ...
      4. ...

      Vraag 3

      Een tekort aan intracellulaire vloeistof leidt tot [A]; een tekort aan
      extracellulaire vloeistof leidt tot [B].

      1. ...
      2. ...

      Vraag 4

      Noem drie regulatieprocessen die een rol spelen in het cyclische drive-patroon.

      Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

      Vraag 1

      A. Vrouwen een partner zoeken die potentie heeft, waar mannen een partner zoeken die jong en aantrekkelijk is

      Vraag 2

      C. 50%

      Vraag 3

      D. Ghrelin naar de LH; leptin naar de VMH

      Vraag 4

      D. Behoeften, veiligheid, liefde, zelfverzekerdheid, zelfactualisatie

      Antwoordindicatie Open Vragen

      Vraag 1

      Neonatale gezichten, seksueel volwassen gezichten en expressieve gezichten (positieve emoties)

      Vraag 2

      A. Laterale hypothalamus

      B. Toename

      C. Ventromediale hypothalamus

      D. Afname

      Vraag 3

      A. Osmometric dorst

      B. Volumetric dorst

      Vraag 4

      Fysiologische behoefte; psychologische drive; homeostase; negatieve feedback fysiologische stop systeem; multiple inputs/multiple outputs; intra-organistische mechanismen; extra-organistische mechanismen

       

      Vraag 1

       

      De seksistische paringsstrategie hypothese (sexist mating strategy hypothesis)
      houdt in dat:

      1. Vrouwen een partner zoeken die potentie heeft, waar mannen een partner zoeken die jong en aantrekkelijk is
      2. Mannen een partner zoeken die potentie heeft, waar vrouwen een partnerzoeken die jong en aantrekkelijk is
      3. Mensen de neiging hebben om aantrekkelijke mensen als slimmer tebeoordelen
      4. Des te ‘beter’ iemand zelf is, des te ‘beter’ hij/zij wil dat zijn/haar partner is

       

      Wat is extrinsieke motivatie? - TentamenTests 5

       

       

      Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        Waarom zijn positieve bekrachtigers niet hetzelfde als beloningen?

        1. Omdat positieve bekrachtigers altijd gewenst gedrag stimuleren en beloningen nooit
        2. Omdat beloningen altijd gewenst gedrag stimuleren en positieve bekrachtigers soms
        3. Omdat positieve bekrachtigers altijd gewenst gedrag stimuleren en beloningen soms
        4. Geen van allen, positieve bekrachtigers zijn hetzelfde als beloningen

        Vraag 2

        Geef Baldwin & Baldwin’s (1986) afkorting voor: ‘situationele cue maakt gedragsreactie mogelijk welke consequentie veroorzaakt’.

        1. S : B -> C
        2. S : R -> B
        3. S : B -> B
        4. S : R -> C

        Vraag 3

        Wat is het verschil tussen behoeften en quasi-behoeften?

        1. Behoeften zijn essentieel behoeftevervulling, quasi-behoeften niet
        2. Quasi-behoeften zijn essentieel groei, welzijn en leven, behoeften niet
        3. Behoeften zijn essentieel voor groei, welzijn en leven, quasi-behoeften niet
        4. Quasi-behoeften zijn essentieel behoeftevervulling, behoeften niet

        Vraag 4

        Menselijke hedonistische neigingen houden het volgende in:

        1. Benader genot/plezier, vermijd pijn
        2. Benader intrinsieke activiteiten, vermijd extrinsieke activiteiten
        3. Benader extrinsieke activiteiten, vermijd intrinsieke activiteiten
        4. Benader pijn, vermijd genot/plezier

        Open Vragen

        Vraag 1

        Zet op volgorde van niet autonoom naar autonoom:

        1. Externe regulatie, geïdentificeerde regulatie, geïntrojecteerde regulatie, geïntegreerde regulatie
        2. Geïntrojecteerde regulatie, geïdentificeerde regulatie, geïntegreerde regulatie, externe regulatie
        3. Externe regulatie, geïntrojecteerde regulatie, geïdentificeerde regulatie, geïntegreerde regulatie
        4. Geïntrojecteerde regulatie, externe regulatie, geïdentificeerde regulatie, geïntegreerde regulatie

        Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        C. Omdat beloningen altijd gewenst gedrag stimuleren en positieve bekrachtigers soms

        Vraag 2

        D. S : R -> C

        Vraag 3

        C. Behoeften zijn essentieel voor groei, welzijn en leven, quasi-behoeften niet

        Vraag 4

        A. Benader genot/plezier, vermijd pijn

        Antwoordindicatie Open Vragen

        Vraag 1

        C. Externe regulatie, geïntrojecteerde regulatie, geïdentificeerde regulatie, geïntegreerde regulatie

         

        Vraag 1

         

        Zet op volgorde van niet autonoom naar autonoom:

        1. Externe regulatie, geïdentificeerde regulatie, geïntrojecteerde regulatie, geïntegreerde regulatie
        2. Geïntrojecteerde regulatie, geïdentificeerde regulatie, geïntegreerde regulatie, externe regulatie
        3. Externe regulatie, geïntrojecteerde regulatie, geïdentificeerde regulatie, geïntegreerde regulatie
        4. Geïntrojecteerde regulatie, externe regulatie, geïdentificeerde regulatie, geïntegreerde regulatie

         

        Wat houdt psychologische behoeften in? - TentamenTests 6

         

         

        Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        Welke van de volgende theorieën maakt GEEN deel uit van de macrotheorie ‘self-determination theory’?

        1. Doelinhoud theorie (goal contants theory)
        2. Organisme integratie theorie (organismic integration theory)
        3. Cognitieve evaluatie theorie (cognitive evaluation theory)
        4. Zelfactualisatietheorie (self-actualization theory)

        Vraag 2

        Wat is het duidelijkste teken dat, wanneer aanwezig, aangeeft dat de psychologische behoeften bevredigd zijn?

        1. Welzijn
        2. Positief affect
        3. Gezondheid
        4. Vitaliteit

        Vraag 3

        Welke relaties bieden NIET de mogelijkheid om de behoefte van nabijheid te bevredigen?

        1. Uitwisselingsrelaties (exchange relationships)
        2. Communale relaties (communal relationships)
        3. Beide zijn correct
        4. Beide zijn incorrect

        Vraag 4

        .. volgt/volgen het organistische oogpunt; ... volgt/volgen het mechanistische oogpunt.

        1. Impliciete motivatie; expliciete motivatie
        2. Expliciete motivatie; impliciete motivatie
        3. Fysiologische behoeften; psychologische behoeften
        4. Psychologische behoeften; fysiologische behoeften

        Vraag 5

        Vanuit het organistische oogpunt rijkt ... de benodigde bronnen aan.

        1. De persoon zelf
        2. De omgeving
        3. Het sociale interactieproces tussen personen
        4. Het ontwikkelingsproces

        Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        D. Zelfactualisatietheorie (self-actualization theory)

        Vraag 2

        D. Vitaliteit

        Vraag 3

        A. Uitwisselingsrelaties (exchange relationships)

        Vraag 4

        D. Psychologische behoeften; fysiologische behoeften

        Vraag 5

        B. De omgeving

         

        Vraag 1

         

        Welke van de volgende theorieën maakt GEEN deel uit van de macrotheorie ‘self-determination theory’?

        1. Doelinhoud theorie (goal contants theory)
        2. Organisme integratie theorie (organismic integration theory)
        3. Cognitieve evaluatie theorie (cognitive evaluation theory)
        4. Zelfactualisatietheorie (self-actualization theory)

         

        Wat zijn impliciete motieven? - TentamenTests 7

         

         

        Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        Wat houdt het leiderschapsmotiefpatroon (leadership motive pattern) in?

        1. Veel behoefte aan macht, weinig behoefte aan affiliatie, lage inhibitie
        2. Weinig behoefte aan macht, weinig behoefte aan affiliatie, lage inhibitie
        3. Veel behoefte aan macht, weinig behoefte aan affiliatie, hoge inhibitie
        4. Weinig behoefte aan macht, weinig behoefte aan affiliatie, hoge inhibitie

        Vraag 2

        Waar is de impliciete behoefte voor affiliatie (affiliation) in geworteld?

        1. Het verlangen een levenspartner te vinden
        2. Het verlangen om anderen te helpen
        3. De angst voor het verliezen van een naaste
        4. De angst voor sociale afwijzing

        Vraag 3

        Hoe verschilt het dynamics of action model van Atkinson’s model?

        1. Het dynamics of action model is gebaseerd op empirische bevindingen
        2. Het dynamics of action model omvat persoonlijke verschillen
        3. Het dynamics of action model omvat veranderingen over tijd
        4. Het dynamics of action model omvat collectieve taken

        Vraag 4

        Mensen met een hoge prestatiemotivatie:

        1. Prefereren makkelijke taken
        2. Prefereren gemiddelde taken
        3. Prefereren moeilijke taken
        4. Hebben geen voorkeur voor een moeilijkheidsgraad

        Vraag 5

        Het model van Atkinson (Ts = Ms x Ps x Is) geeft een verklaring voor prestatiedrang en –gedrag. Geef de waarde van Ps die hoort bij de hoogst mogelijke prestatiemotivatie.

        1. Ps = 0.15
        2. Ps = 0.25
        3. Ps = 0.5
        4. Ps = 0.75

        Vraag 6

        Wat is de kern van impliciete motieven/behoeften?

        1. Het verlangen naar sociale interactie
        2. Het verlangen naar specifieke affectieve ervaringen
        3. Het verlangen naar invloedrijkheid/status
        4. Alle bovenstaande zijn correct

        Vraag 7

        Wat concludeerde pionier onderzoeker David McClelland uit onderzoek?

        1. Impliciete motieven zijn onbewust
        2. Impliciete motieven kunnen niet gemeten worden met zelfbeoordelingsschalen
        3. Impliciete motieven voorspellen gedrag en prestatie
        4. Alle bovenstaande zijn correct

        Vraag 8

        Wat is het meest gebruikte meetinstrument voor impliciete motieven?

        1. Thematic Apperception Test (TAT)
        2. Picture Story Exercise (PSE)
        3. Rorschach inkblot test
        4. Sentence-completion test

        Open Vragen

        Vraag 1

        Wat is een ‘standaard van excellentie’ (standard of excellence)?

        Vraag 2

        Noem twee voorbeelden van additionele sociale behoeften die ter discussie staan.

        Vraag 3

        Leg uit wat de hedonistische loopband (hedonistic threatmill) inhoudt.

        Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        C. Veel behoefte aan macht, weinig behoefte aan affiliatie, hoge inhibitie

        Vraag 2

        D. De angst voor sociale afwijzing

        Vraag 3

        C. Het dynamics of action model omvat veranderingen over tijd

        Vraag 4

        B. Prefereren gemiddelde taken

        Vraag 5

        C. Ps = 0.5

        Vraag 6

        B. Het verlangen naar specifieke affectieve ervaringen

        Vraag 7

        D. Alle bovenstaande zijn correct

        Vraag 8

        B. Picture Story Exercise (PSE)

        Antwoordindicatie Open Vragen

        Vraag 1

        Alles wat iemands gevoel van competentie uitdaagt en een objectieve uitkomstmaat (succes vs. falen) heeft.

        Vraag 2

        Behoefte aan cognitie; behoefte aan afsluiting; behoefte aan structuur; behoefte aan onzekerheidsoriëntatie.

        Vraag 3

        Behoefte aan cognitie; behoefte aan afsluiting; behoefte aan structuur; behoefte aan onzekerheidsoriëntatie.

         

        Vraag 1

         

        Wat houdt het leiderschapsmotiefpatroon (leadership motive pattern) in?

        1. Veel behoefte aan macht, weinig behoefte aan affiliatie, lage inhibitie
        2. Weinig behoefte aan macht, weinig behoefte aan affiliatie, lage inhibitie
        3. Veel behoefte aan macht, weinig behoefte aan affiliatie, hoge inhibitie
        4. Weinig behoefte aan macht, weinig behoefte aan affiliatie, hoge inhibitie

         

        Wat is de functie van het stellen en nastreven van doelen? - TentamenTests 8

         

         

        Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        Alle doelen representeren het streven van huidige naar ideale staat, behalve:

        1. Intrinsiek gemotiveerde doelen
        2. Extrinsiek gemotiveerde doelen
        3. Onhaalbare doelen
        4. Er zijn geen uitzonderingen

        Vraag 2

        Wat faciliteert het bereiken van een doel?

        1. Het visualiseren van succes
        2. Focussen op hoe het doel bereikt kan worden
        3. Beide zijn correct
        4. Beide zijn incorrect

        Vraag 3

        Wat zijn de criteria voor doelen om prestatie op oninteressante taken te bemoedigen/verhogen?

        1. Moeilijk, specifiek en congruent
        2. Moeilijk, specifiek en niet congruent
        3. Makkelijk, specifiek en congruent
        4. Makkelijke, specifiek en niet congruent

        Open Vragen

        Vraag 1

        Noem de vier stappen die minstens doorlopen worden in het TOTE model.

        Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        D. Er zijn geen uitzonderingen

        Vraag 2

        B. Focussen op hoe het doel bereikt kan worden

        Vraag 3

        A. Moeilijk, specifiek en congruent

        Antwoordindicatie Open Vragen

        Vraag 1

        Test, operate, test, exit

         

        Vraag 1

         

        Alle doelen representeren het streven van huidige naar ideale staat, behalve:

        1. Intrinsiek gemotiveerde doelen
        2. Extrinsiek gemotiveerde doelen
        3. Onhaalbare doelen
        4. Er zijn geen uitzonderingen

         

        Welke manieren van denken bestaan er? - TentamenTests 9

         

         

        Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        Pieter is twee weken op ontgroening geweest om bij een studentenvereniging te horen. Na afloop is hij erg enthousiast over zijn vereniging. Waar is dit een voorbeeld van?

        1. (insufficient justification)
        2. (choiche)
        3. (effort justification)
        4. (dissonance)

        Open Vragen

        Vraag 1

        Wat zijn de drie benamingen voor de doelgroepen uit het veelomvattende model dat Atkinson’s model en hedendaagse benaderingen samenvoegt? Vul in. Beter presteren dan anderen = ... Vermijden slechter te presteren dan anderen = ... Zich volledig meester maken van het onderwerp/materiaal = ...

        Vraag 2

        Er zijn vier verschillende mindsets die op een continuüm staan. Vul de gaten in.Deliberatieve (motivatie) vs. ... vs. Prevention... vs. FixedConsistency vs. ...

        Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        C. (effort justification)

        Antwoordindicatie Open Vragen

        Vraag 1

        Prestatie benaderend doel (performance approach goal); prestatie vermijdend doel (performance avoid goal); mastery doel

        Vraag 2

        Implemental (wilskracht); promotion; growth; dissonance

         

        Vraag 1

         

        Pieter is twee weken op ontgroening geweest om bij een studentenvereniging te horen. Na afloop is hij erg enthousiast over zijn vereniging. Waar is dit een voorbeeld van?

        1. (insufficient justification)
        2. (choiche)
        3. (effort justification)
        4. (dissonance)

         

        Wat is de rol van persoonlijke overtuigingen? - TentamenTests 10

         

         

        Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        Wat vloeit er uit een geïntegreerd cognitief motivatiesysteem bestaande uit [1] motivatie doelen na te streven en [2] manieren om deze doelen te bereiken?

        1. Zelfeffectiviteit (self-efficacy)
        2. Volharding (persistence)
        3. Hoop
        4. Zelfvertrouwen

        Vraag 2

        Wat is NIET waar?

        I Hopeloosheidstheorie (helplessness theory) en reactiviteitstheorie (reactance theory) komen beide voort uit uitkomstverwachtingen.

        II Hopeloosheidstheorie is gegrond in waargenomen controle; reactiviteitstheorieis gegrond in de afwezigheid hiervan.

        III Een uiting van hopeloosheid wordt gevolgd door een uiting van reactiviteit.

        1. I & II
        2. II & III
        3. I & III
        4. I, II & III

        Vraag 3

        Verklaringsstijlen worden gebruikt om te verklaren waarom negatieve uitkomsten van gebeurtenissen zich hebben voorgedaan.

        1. Een verklaringsstijl is een relatief stabiele, cognitieve persoonlijkheidsvariabele
        2. Een pessimistische verklaringsstijl wordt gekarakteriseerd door een interne, stabiel en oncontroleerbaar
        3. Een optimistische verklaringsstijl correleert met zelfbedrog en narcisme.
        4. Alle bovenstaande zijn waar

        Vraag 4

        Wat is waar?

        I Depressieve mensen hebben een bias voor negatieve herinneringen.

        II Niet-depressieve mensen hebben een bias voor positieve herinneringen.

        1. I is waar, II is niet waar
        2. I is niet waar, II is waar
        3. I en II zijn waar
        4. I en II zijn niet waar

        Vraag 5

        Uit welke drie componenten bestaat de theorie van geleerde hopeloosheid (learned helplessness theory)?

        1. Vooroordelen (biases), attributies, verwachtingen
        2. Toevalligheden (contingency), cognitie, gedrag
        3. Attributies, cognitie, gedrag
        4. Toevalligheden (contingency), verwachtingen, gedrag

        Vraag 6

        Wat is waar?

        I Een ‘master modeling program’ is een trainingsprogramma om empowerment te verhogen.

        II Een ‘master modeling program’ is een trainingsprogramma gebaseerd op de vier bronnen van zelfeffectiviteit.

        1. I is waar, II is niet waar
        2. I is niet waar, II is waar
        3. I en II zijn waar
        4. I en II zijn niet waar

        Vraag 7

        Wat is waar over zelfeffectiviteit (self-efficacy) en competentie (perceived competence)?

        1. Zelfeffectiviteit is situationeel; competentie niet
        2. Competentie is situationeel; zelfeffectiviteit niet
        3. Beide zijn situationeel
        4. Beide zijn niet situationeel

        Vraag 8

        Bandura; “kernoorzaak van angst is ...”. Wat hoort er op de stippellijn?

        1. Weinig inspanning/moeite (low effort)
        2. Veel twijfel (high doubt)
        3. Weinig zelfvertrouwen (low self-confidence)
        4. Weinig zelfeffectiviteit (low self-efficacy)

        Open Vragen

        Vraag 1

        Noem de vier bronnen waaruit overtuigingen van zelfeffectiviteit (self-efficacy beliefs) voortvloeien en omcirkel de meest invloedrijke bron.

        Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        C. Hoop

        Vraag 2

        B. II & III

        Vraag 3

        D. Een optimistische verklaringsstijl correleert met zelfbedrog en narcisme.

        Vraag 4

        B. I is niet waar, II is waar

        Vraag 5

        B. Toevalligheden (contingency), cognitie, gedrag

        Vraag 6

        C. I en II zijn waar

        Vraag 7

        A. Zelfeffectiviteit is situationeel; competentie niet

        Vraag 8

        D. Weinig zelfeffectiviteit (low self-efficacy)

        Antwoordindicatie Open Vragen

        Vraag 1

        Persoonlijke gedragsgeschiedenis (personal behavior history); indirecte ervaring (vicarious experience); verbale overtuigingskracht (verbal persuasion); fysiologische staat (physiological state)

         

        Vraag 1

         

        Wat vloeit er uit een geïntegreerd cognitief motivatiesysteem bestaande uit [1] motivatie doelen na te streven en [2] manieren om deze doelen te bereiken?

        1. Zelfeffectiviteit (self-efficacy)
        2. Volharding (persistence)
        3. Hoop
        4. Zelfvertrouwen

         

        Welke problemen zijn er bij het persoonlijke streven? - TentamenTests 11

         

         

        Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        Wat is waar?

        I De waarde die het bereiken van doelen heeft verdwijnt snel nadat het doel wordt bereikt.

        II Het bereiken van prestatiedoelen (achievement goals) geeft meer voldoening dan het bereiken van ‘mastery’ doelen, wellicht omdat het aansluit aan de behoefte voor competentie.

        1. I is waar, II is niet waar
        2. I is niet waar, II is waar
        3. I en II zijn waar
        4. I en II zijn niet waar

        Vraag 2

        Welke factor is, naast de vijf SMART factoren, belangrijk bij het stellen van doelen?

        1. Haalbaarheid (attainable)
        2. Toewijding (dedication)
        3. Relevantie
        4. Wenselijkheid (desirability)

        Vraag 3

        Hoe heet het model van Higgins waarbij de focus op het vermijden van falen ligt?

        1. Regulatory focus model
        2. Limited resources model
        3. Promotion-prevention model
        4. Ego-depletion model

        Vraag 4

        Wat is de volgorde van het stappenplan voor proactieve zelfregulatie?

        I Doel stellen

        II Hindernissen

        III Situatie inschatten

        IV Evaluatie van progressie

        V Actieplannen maken

        1. I, II, III, IV, V
        2. III, V, I, II, IV
        3. I, II, III, V, IV
        4. III, I, V, II, IV

        Vraag 5

        Wat is waar?

        I Bij depletie van zelfcontrole nemen glucoselevels toe.

        II Een positieve stemming voorkomt depletie van zelfcontrole.

        1. I is waar, II is niet waar
        2. I is niet waar, II is waar
        3. I en II zijn waar
        4. I en II zijn niet waar

        Vraag 6

        Wat vindt plaats door de behoefte aan verwantschap (relatedness) en competentie (competence)?

        1. Internalisatie
        2. Integratie
        3. Differentiatie
        4. Motivatie

        Vraag 7

        Wat is waar over het zelfconcept?

        1. Het is geconstrueerd door ervaringen, reflectie op deze ervaringen en ontvangen feedback
        2. Het genereert motivatie
        3. Het bestaat uit zelfschema’s
        4. Alle bovenstaande zijn correct

        Vraag 8

        Wat was het doel van de zelfvertrouwen-boosting trainingsprogramma’s die in 1986 in Californië gestart werden?

        1. Het oplossen van maatschappelijke problemen
        2. Het verhogen van de cijfers van leerlingen
        3. Het verhogen van de productiviteit van werknemers
        4. Alle bovenstaande zijn correct

        Vraag 9

        Wat is waar?

        I Zelfvertrouwen verhoogt motivatie.

        II Zelfvertrouwen verhoogt prestatie.

        1. I is waar, II is niet waar
        2. I is niet waar, II is waar
        3. I en II zijn waar
        4. I en II zijn niet waar

        Open Vragen

        Vraag 1

        Wat is de definitie van het ‘what-the-hell’ effect?

        Vraag 2

        Wat wordt er bedoelt met assimilatie als het gaat om doelen?

        Vraag 3

        Doelen die overeenkomen met het zelf (self-concordant goals) zijn ... doelen en ... doelen. Doelen die niet overeenkomen met het zelf (self-discordant goals) zijn ... doelen en ... doelen.

        Kies uit externe doelen, geintrojecteerde doelen, geïdentificeerde doelen, integreerde doelen en interne doelen.

        Vraag 4

        Wat zijn de dimensies van psychologisch welzijn? Noem er drie.

        Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        A. I is waar, II is niet waar

        Vraag 2

        D. Relevantie

        Vraag 3

        A. Regulatory focus model

        Vraag 4

        C. I, II, III, V, IV

        Vraag 5

        B. I is niet waar, II is waar

        Vraag 6

        A. Internalisatie

        Vraag 7

        D. Alle bovenstaande zijn correct

        Vraag 8

        A. Het oplossen van maatschappelijke problemen

        Vraag 9

        D. I en II zijn niet waar

        Antwoordindicatie Open Vragen

        Vraag 1

        Het aangrijpen van het kleinste faalmoment om een doel te verwerpen.

        Vraag 2

        Het steeds harder werken, tot uitputting aan toe, waarbij de inspanning op het bereiken van het doel is gericht.

        Vraag 3

        Interne en geïdentificeerde doelen; externe en geintrojecteerde doelen

        Vraag 4

        Zelfacceptatie; positieve relaties met anderen; autonomie; omgevingsmeesterschap (environmental mastery); doel in het leven (purpose in life); persoonlijke groei

         

        Vraag 1

         

        Wat is waar?

        I De waarde die het bereiken van doelen heeft verdwijnt snel nadat het doel wordt bereikt.

        II Het bereiken van prestatiedoelen (achievement goals) geeft meer voldoening dan het bereiken van ‘mastery’ doelen, wellicht omdat het aansluit aan de behoefte voor competentie.

        1. I is waar, II is niet waar
        2. I is niet waar, II is waar
        3. I en II zijn waar
        4. I en II zijn niet waar

         

        Wat is de aard van emoties? - TentamenTests 12

         

         

        Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        Affect kan, als circumplex, gezien worden als een mengsel (blend) van:

        1. Opwinding en emotie
        2. Valentie en opwinding
        3. Emotie en valentie
        4. Opwinding, valentie en emotie

        Vraag 2

        Wat is het verschil tussen emotie en stemming?

        1. Emotie volgt uit significante levensgebeurtenissen en de interpretatie van deze; stemming ontstaat uit fysiologische activatie
        2. Emotie ontstaat onbewust; stemming ontstaat bewust
        3. Emotie beïnvloed gedrag en specifieke actietendencies (courses of action); stemming beïnvloed voornamelijk cognities en gedachten
        4. Emoties zijn lang van duur; stemmingen zijn kort van duur

        Vraag 3

        Wat is waar over emotieregulatie?

        1. Mannen hebben een breder scala aan emotieregulatie-strategieën dan vrouwen
        2. Er zijn vijf emotieregulatie-strategieën
        3. Emotieregulatie is in feite het primaire doel van alle (psycho)therapieën
        4. Iedereen is het erover eens dat antecedentgerichte emotieregulatie makkelijker is dan responsgerichte emotieregulatie

        Vraag 4

        Met werk van wie begon de functieleer van emoties in 1872?

        1. Watson
        2. Skinner
        3. Freud
        4. Darwin

        Vraag 5

        Wat is waar over de theorie van basisemoties en emotieschemas?

        I Kinderen ervaren alleen basisemoties; volwassenen ervaren alleen emotieschemas.

        II Een emotieschema bestaat uit een basisemotie, een cognitieve beoordeling (appraisal) en hogere orde (higher order) cognitie.

        1. I is waar, II is niet waar
        2. I is niet waar, II is waar
        3. I en II zijn waar
        4. I en II zijn niet waar

        Vraag 6

        Wat is waar over de theorie van emotiefamilies?

        1. Emotiefamilies hebben een biologische basis
        2. Elke basisemotie is een emotie op zichzelf
        3. Elk ‘familielid’ deelt dezelfde vorm van de vier aspecten van emotie
        4. Er zijn acht emotiefamilies geïdentificeerd

        Vraag 7

        Wat stelt de cognitieve oriëntatie op emotie NIET?

        1. Verschillende emoties kunnen volgen op eenzelfde biologische reactie
        2. Basisemoties zijn universeel voor alle mensen en dieren en zijn een product van de evolutie
        3. Alleen op stimuli geïnterpreteerd als relevant volgt een emotionele reactie
        4. Verschillende emoties ontstaan als gevolg van verschillende betekenisstructuren (meaning structures)

        Vraag 8

        Wat is waar over de ‘two-system view’ van emotie?

        I Zowel cognitie als biologie veroorzaken emotie door tegelijkertijd te werken en elkaar aan te vullen.

        II Het cognitieve aspect is voornamelijk betrokken bij angst, woede en walging; het biologische aspect voornamelijk bij hoop, wrok en dankbaarheid.

        1. I is waar, II is niet waar
        2. I is niet waar, II is waar
        3. I en II zijn waar
        4. I en II zijn niet waar

        Open Vragen

        Vraag 1

        Noem de vier aspecten van emotie en omcirkel het controversiële aspect.

        Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        B. Valentie en opwinding

        Vraag 2

        C. Emotie beïnvloed gedrag en specifieke actietendencies (courses of action); stemming beïnvloed voornamelijk cognities en gedachten

        Vraag 3

        C. Emotieregulatie is in feite het primaire doel van alle (psycho)therapieën

        Vraag 4

        D. Darwin

        Vraag 5

        C. I en II zijn waar

        Vraag 6

        C. Elk ‘familielid’ deelt dezelfde vorm van de vier aspecten van emotie

        Vraag 7

        B. Basisemoties zijn universeel voor alle mensen en dieren en zijn een product van de evolutie

        Vraag 8

        A. I is waar, II is niet waar

        Antwoordindicatie Open Vragen

        Vraag 1

        Feelings; bodily responses/arousing body to action; generate motivational states/purpose; expressive behaviors (faces/voice)

         

        Vraag 1

         

        Affect kan, als circumplex, gezien worden als een mengsel (blend) van:

        1. Opwinding en emotie
        2. Valentie en opwinding
        3. Emotie en valentie
        4. Opwinding, valentie en emotie

         

        Welke biologische en cognitieve processen treden op in emotionele situaties? - TentamenTests 13

         

         

        Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        Welke van de volgende theorieën is correct wat betreft de kijk die hedendaagse theoretici op emotie hebben?

        1. James-Lange theorie
        2. Cannon-Bard theorie
        3. Schachter-Singer 2-factoren theorie
        4. Geen van bovenstaande zijn correct

        Vraag 2

        Wat is waar over emotiecomplexiteit (emotion complexity)?

        I Emotiecomplexiteit is het ervaren van zowel positieve als negatieve emoties voor dezelfde gebeurtenis

        II In de oosterse wereld is er voornamelijk sprake van een positieve correlatie

        1. I is waar, II is niet waar
        2. I is niet waar, II is waar
        3. I en II zijn waar
        4. I en II zijn niet waar

        Vraag 3

        Waar leidt emotiekennis (emotion knowledge) NIET toe?

        1. Psychologisch welzijn
        2. Betere emotieregulatie-strategieën
        3. Betere coping-skills
        4. Afname in negatieve emotievariabiliteit (emotion variability)

        Vraag 4

        Welke drie types beoordelingen (appraisals) beschrijft Lazarus in zijn cognitief-gerichte emotietheorie uit 1991?

        1. Veilig, onveilig, onduidelijk (safe, unsafe, unclear)
        2. Voordeel, schade bedreiging (benefit, harm, threat)
        3. Cognitie, motivatie, relatie (cognition, motivation, relation)
        4. Geluk, woede, angst (happiness, anger, anxiety)

        Vraag 5

        Welke van onderstaande is NIET overtuiging van een emotietheoreticus met eencognitieve benadering (appraisal emotion theorist)?

        1. De beoordeling (appraisal), niet de gebeurtenis zelf, veroorzaakt emotie
        2. Als de beoordeling (appraisal) verandert, zelfs als de situatie dat niet doet, zal de emotie veranderen
        3. Emotie is een proces
        4. Zonder antecedente beoordeling (appraisal) van een gebeurtenis, is er alleen van emoties als deze overlevingswaarde (survival value) hebben

        Vraag 6

        Wat stelt de ‘facial feedback hypothesis’ NIET? Het subjectieve aspect van emotie stamt af van gevoelens voortbracht uit:

        1. Veranderingen in neurale activiteit gemeten via de gezichtshuid
        2. Veranderingen in gezichtstemperatuur (facial temperature)
        3. Bewegingen in gezichtsmusculatuur (facial musculature)
        4. Veranderingen in klieractiviteit (glandular acitvity) in de gezichtshuid

        Vraag 7

        Welke hormonen zorgen voor verlichting van verdriet en dragen positief bij aan positieve emoties?

        1. Opiaten en morfine
        2. Morfine en endorfine
        3. Oxytocine en prolactine
        4. Prolactine en endorfine

        Vraag 8

        Wat doet het ‘facial action coding system’?

        1. Leest gezichtsuitdrukkingen
        2. Meet welke spieren in het gezicht worden aangespannen tijdens verschillende emoties
        3. Meet de bloedsomloop in het gezicht tijdens verschillende emoties
        4. Meet de warmte van gezichtsdelen tijdens verschillende emoties

        Open Vragen

        Vraag 1

        Geef de definitie van het begrip emotiedifferentiatie (emotion differentiation).

        Vraag 2

        Gray heeft in 1994 neuro-anatomische bevindingen gedaan, waarbij drie onderscheidbare neurale hersencircuits, die verschillende patronen van emotioneel gedrag reguleren, gevonden zijn. Leg deze uit.

        Behavioral Activation System: ...

        Fight-or-flight-respons: ...

        Behavioral Inhibition System: ...

        Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        C. Schachter-Singer 2-factoren theorie

        Vraag 2

        C. I en II zijn waar

        Vraag 3

        C. Betere coping-skills

        Vraag 4

        B. Voordeel, schade bedreiging (benefit, harm, threat)

        Vraag 5

        D. Zonder antecedente beoordeling (appraisal) van een gebeurtenis, is er alleen van emoties als deze overlevingswaarde (survival value) hebben

        Vraag 6

        A. Veranderingen in neurale activiteit gemeten via de gezichtshuid

        Vraag 7

        C. Oxytocine en prolactine

        Vraag 8

        A. Leest gezichtsuitdrukkingen

        Antwoordindicatie Open Vragen

        Vraag 1

        Het ervaren van verschillende emoties voor dezelfde gebeurtenis (tegelijkertijd en op verschillende tijden)

        Vraag 2

        BAS = opzoeken van en interacteren met attractieve omgevingsmogelijkheden;

        F-O-F-S = vlucht of verdedig;

        BIS = bevriezen bij aversieve gebeurtenissen

         

        Vraag 1

         

        Welke van de volgende theorieën is correct wat betreft de kijk die hedendaagse theoretici op emotie hebben?

        1. James-Lange theorie
        2. Cannon-Bard theorie
        3. Schachter-Singer 2-factoren theorie
        4. Geen van bovenstaande zijn correct

         

        Welke individuele emoties kunnen onderscheiden worden? - TentamenTests 14

         

         

        Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        Dankbaarheid (gratitude) wordt veroorzaakt door het ontvangen van iets waardevols, maar alleen onder specifieke voorwaarden. Wat is GEEN voorwaarde om dankbaarheid te voelen?

        1. Het waardevolle moet vrijwillig gegeven worden
        2. Het waardevolle moet opzettelijk gegeven worden
        3. De focus van de ontvanger moet liggen op het baat dat ontvangen wordt
        4. Het geven gaat ten koste van de gever

        Vraag 2

        Wat is er waar over authentieke trots (authentic pride) en overmoedstrots (hubris pride)?

        1. Authentieke trots en overmoedstrots worden veroorzaakt door verschillendeattributies en inschattingen van eenzelfde situatie
        2. Authentieke trots wordt gekenmerkt door vertrouwen, succes en prestatie; overmoedstrots wordt gekenmerkt door arrogantie, conflict en manipulatie
        3. Zowel authentiek trots als overmoedstrots worden veroorzaakt door succes en voltooiing (accomplishment)
        4. Alle bovenstaande zijn correct

        Vraag 3

        Wat is het verschil tussen schaamte (schame) en schuld (guilt)?

        1. Bij schaamte is er sprake van evaluatie van de zelf, bij schuld is er sprake van evaluatie van het eigen gedrag
        2. Bij schaamte is er sprake van evaluatie van het eigen gedrag, bij schuld is er sprake van evaluatie van de zelf
        3. Schaamte is gefocust op het ongedaan maken/repareren van de consequenties van het voorgevallen incident, schuld niet
        4. Schuld is gefocust op het ongedaan maken/repareren van de consequenties van het voorgevallen incident, schaamte niet

        Vraag 4

        Wat is er waar over interesse (interest)?

        I Interesse gaat uitputting tegen door het bijvullen (replenishing) van motiverende en cognitieve bronnen

        II Interesse is de emotie die het meest prevalent is in het dagelijkse functioneren

        1. I is waar, II is niet waar
        2. I is niet waar, II is waar
        3. I en II zijn waar
        4. I en II zijn niet waar

        Vraag 5

        Wat is er NIET waar over verdriet (sadness)?

        1. Het vergroot de waarschijnlijkheid van verontschuldigen
        2. Ruminatie is de grootste voorspeller (key trigger) op het leiden van verdriet tot depressie
        3. Motiveert in tijdelijk en permanent verlies door middel van lichamelijke activivatie tot het herstellen van de situatie (restore environment)
        4. Het is de meest negatieve, aversieve emotie en het tegenovergestelde van vreugde (joy)

        Vraag 6

        Wat is er NIET waar over minachting (contempt)?

        1. Minachting vindt alleen plaats tijdens sociale interactie
        2. Minachting heeft een unieke cross-culturele gezichtsuitdrukking
        3. De functie van minachting is het behouden van de sociale hiërarchie
        4. Minachting is een zelfbewuste emotie (self-conscious emotion)

        Vraag 7

        Wat is er waar over walging (disgust)?

        I Walging is de oudste emotie

        II Het doel van walging is overleven

        1. I is waar, II is niet waar
        2. I is niet waar, II is waar
        3. I en II zijn waar
        4. I en II zijn niet waar

        Vraag 8

        Wat is er NIET waar over woede (anger)?

        1. De kernantecedent (core antecedent) is de aanwezigheid van een obstakel inde doelnastreving (goal persuit)
        2. Agressie/onnodige vernieling (needless destruction) is de voornaamste uiting van woede
        3. Woede is de meest hartstochtelijke (passionate) emotie
        4. Regulatie van woede leidt tot beter sociaal functioneren

        Vraag 9

        Wat onderscheidt vrees (fear) van angst (anxiety)?

        1. Vrees heeft een identificeerbare dreiging, angst alleen als het gaat om een traumatische ervaring
        2. Vrees motiveert een specifieke actiekoers, angst niet
        3. PTSD wordt gekenmerkt door vrees en niet door angst
        4. Vrees ‘uitzetten’ is moeilijk, angst ‘uitzetten’ niet

        Open Vragen

        Vraag 1

        Wanneer vinden teleurstelling (dissapointment) en spijt (regret) plaats? Laat het verschil tussen deze twee duidelijk naar voren komen in je antwoord.

        Vraag 2

        Afgunst/nijd (envy) is een emotie die motiveert de discrepantie tussen eigen en andermans situatie/bezittingen/etc. te verkleinen. Op welke twee manieren wordt dit gedaan?

        Vraag 3

        Wat zijn de twee motieven (motives) die schaamte (shame) teweegbrengt?

        Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        C De focus van de ontvanger moet liggen op het baat dat ontvangen wordt

        Vraag 2

        C. Alle bovenstaande zijn correct

        Vraag 3

        A. Bij schaamte is er sprake van evaluatie van de zelf, bij schuld is er sprake van evaluatie van het eigen gedrag

        Vraag 4

        C. I en II zijn waar

        Vraag 5

        C. Motiveert in tijdelijk en permanent verlies door middel van lichamelijke activivatie tot het herstellen van de situatie (restore environment)

        Vraag 6

        D. Minachting is een zelfbewuste emotie (self-conscious emotion)

        Vraag 7

        A. I is waar, II is niet waar

        Vraag 8

        B. Agressie/onnodige vernieling (needless destruction) is de voornaamste uiting van woede

        Vraag 9

        B. Vrees motiveert een specifieke actiekoers, angst niet

        Antwoordindicatie Open Vragen

        Vraag 1

        Teleurstelling vindt plaats wanneer een gewenste uitkomst niet plaatsvindt door situationele aspecten. Spijt vindt plaats wanneer een gewenste uitkomst niet plaatsvindt door de zelf.

        Vraag 2

        Constructieve manier -> zichzelf verbeteren (andere persoon verdient het); destuctieve manier -> ander verslechteren (andere persoon verdient het niet)

        Vraag 3

        Beschermen van de zelf (protect self)en herstellen van de zelf (restore self)

         

        Vraag 1

         

        Dankbaarheid (gratitude) wordt veroorzaakt door het ontvangen van iets waardevols, maar alleen onder specifieke voorwaarden. Wat is GEEN voorwaarde om dankbaarheid te voelen?

        1. Het waardevolle moet vrijwillig gegeven worden
        2. Het waardevolle moet opzettelijk gegeven worden
        3. De focus van de ontvanger moet liggen op het baat dat ontvangen wordt
        4. Het geven gaat ten koste van de gever

         

        Wat houdt de positieve psychologie in? - TentamenTests 15

         

         

        Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        Welk van deze oefeningen wordt NIET genoemd als bijdragend aan geluk?

        1. Jij op je best (you at your best)
        2. Dankbaarheidsbezoek (gratitude visit)
        3. Reflectieve brief (reflective letter)
        4. Drie goede dingen in het leven (three good things in life)

        Vraag 2

        Wat is de naam voor het proces waarbij beoordeelt wordt of een specifieke gebeurtenis/ervaring groei bevordert of tegenwerkt?

        1. Groei waarderingsproces (growth valuing process)
        2. Zelfactualisatie proces (self-enhancement process)
        3. Feed forward proces (feed forward process)
        4. Veranderend waarderingsproces (organismic valuing process)

        Vraag 3

        Volgens Maslow bereikt minder dan 1% zelfactualisatie. Een van de redenen hiervoor noemt hij het ‘Jonah complex’. Wat houdt dit in?

        1. De omgeving is op intern gebied (bv. ziekte) niet ondersteunend
        2. De omgeving is op extern gebied (bv. mishandeling) niet ondersteunend
        3. Het zelf is niet ondersteunend door angst voor de eigen potentie
        4. Het zelf is niet ondersteunend door gebrek aan motivatie

        Vraag 4

        Wat is er waar over humanisme en positieve psychologie?

        I Bij positieve psychologie ligt de focus op empirisch onderzoek.

        II Humanisme streeft naar een voedende maatschappij om zo de gezondheid te versterken.

        1. I is waar, II is niet waar
        2. I is niet waar, II is waar
        3. I en II zijn waar
        4. I en II zijn niet waar

        Open Vragen

        Vraag 1

        Wat zijn de onderdelen van de ‘Broad-and-Build theory’ van positiviteit en hoe volgen deze elkaar op?

        Vraag 2

        Wat is een 'facade’?

        Antwoordindicatie Meerkeuzevragen

        Vraag 1

        C. Reflectieve brief (reflective letter)

        Vraag 2

        D. Veranderend waarderingsproces (organismic valuing process)

        Vraag 3

        C. Het zelf is niet ondersteunend door angst voor de eigen potentie

        Vraag 4

        A. I is waar, II is niet waar

        Antwoordindicatie Open Vragen

        Vraag 1

        Positieve emoties -> verbreden ruimdenkendheid (broaden) -> onderneem actie (build) ->winst inmentale, sociale en fysieke bronnen/middelen -> maakt het mogelijk vaker positieve emoties te ervaren = vicieuze cirkel

        Vraag 2

        Een masker dat in sociale setting kan worden opgezet dat incongruent is met het innerlijk van desbetreffende persoon. Lang-termijngebruik draagtpsychologische kosten.

         

        Vraag 1

         

        Welk van deze oefeningen wordt NIET genoemd als bijdragend aan geluk?

        1. Jij op je best (you at your best)
        2. Dankbaarheidsbezoek (gratitude visit)
        3. Reflectieve brief (reflective letter)
        4. Drie goede dingen in het leven (three good things in life)

        Image

        Access: 
        Public

        Image

        Click & Go to more related summaries or chapters
        Join WorldSupporter!
        Search a summary

        Image

         

         

        Contributions: posts

        Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

        Add new contribution

        CAPTCHA
        This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
        Image CAPTCHA
        Enter the characters shown in the image.

        Image

        Spotlight: topics

        Image

        Check how to use summaries on WorldSupporter.org

        Online access to all summaries, study notes en practice exams

        How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

        • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
        • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
        • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
        • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
        • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

        Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

        There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

        1. Use the summaries home pages for your study or field of study
        2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
        3. Use and follow your (study) organization
          • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
          • this option is only available through partner organizations
        4. Check or follow authors or other WorldSupporters
        5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
          • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

        Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

        Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

        Main summaries home pages:

        Main study fields:

        Main study fields NL:

        Follow the author: Vintage Supporter
        Work for WorldSupporter

        Image

        JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

        Working for JoHo as a student in Leyden

        Parttime werken voor JoHo

        Statistics
        2240 2