De vragen zijn gekoppeld aan hoofdstuk 1 en 2 van 'Recht en efficientie'.
Probleem 1
Bereken het consumentensurplus voor een prijs van 2 en van 0. Waarbij een grafiek weergegeven wordt in dia 2 die een lijn weergeeft tussen een prijs van 10 en een aantal van 100.
Reserveringsprijs: de maximale prijs die men bereid is te betalen om een bepaald goed of een bepaalde service te kopen
Consumentensurplus:
($10-$2) * 80,000 liter* (1/2) = $320,000
($10-$0) * 100,000 liter * (1/2) = $500,000
Probleem 2
Je bedrijf produceert luxe vliegtuig maaltijden. Air France betaalt je $ 10 per maaltijd. Het aantal maaltijden per dag is afhankelijk van het aantal werknemer-uren per dag (zie tabel). Dia 4.
A: Als het loon $ 15 per uur is en uw dagelijkse vaste kosten voor het gebouw $ 60 bedragen, wat is dan de winstmaximaliserende hoeveelheid maaltijden?
Daarvoor maak je een tabel zoals in dia 7. Waarbij je 5 rijen maakt: aantal maaltijden, totale omzet ($/dag), totale arbeidskosten (uren x salaris), totale kosten (arbeidskosten + vaste kosten) en de winst ($/dag) (omzet-kosten). Hierbij is te vinden dat bij 20 maaltijden per dag de winst 35 dollar is. Wanneer je meer of minder maaltijden gaat produceren wordt de winst minder. Dus is 20 maaltijden de winstmaximaliserende hoeveelheid maaltijden. Berekening: omzet is 200 bij 20 maaltijden, de totale arbeidskosten zijn: 7x15 = 105. (7 volgt uit tabel dia 5, en staat voor het aantal werknemers uren er nodig zijn voor het produceren van 20 maaltijden per dag) De totale kosten zijn: 105 + 60 = 165. De winst is daardoor: 200-165 = 35 dollar.
B: Als het loon $ 15 per uur is en uw dagelijkse vaste kosten voor het gebouw $ 30 bedragen, wat is dan de winstmaximaliserende hoeveelheid maaltijden?
Daarvoor wordt weer een tabel gemaakt zoals genoemd in opdracht 2a. Het verschil is hier dat de vaste kosten niet 60 dollar zijn maar 30 dollar. Dit deel in de tabel zal dan ook veranderen ten opzichte van vraag a, dat is de rij met daarin de totale kosten (arbeidskosten + vaste kosten). De winst gaat omhoog met 30, omdat de vaste kosten met 30 omlaag zijn gegaan. De winstmaximaliserende hoeveelheid maaltijden blijft 20. Het verschil is dat hier de winst 65 dollar is, en niet zoals bij vraag a 35 dollar.
C: Wat is de winstmaximaliserende hoeveelheid maaltijden als er een belasting van $ 10 wordt geïntroduceerd (loon $ 15 per uur, vaste kosten voor het gebouw $ 60)
Belasting reduceert de winst met $ 10 per dag. Winstmaximaliserend outputniveau is nog steeds 20. De vaste kosten zijn onafhankelijk van de output. Dus er is ten opzichte van vraag a alleen een verandering in de totale kosten, daar is 10 dollar bij opgekomen (105 + 60 + 10). Daardoor is de winst met 10 gedaald ten opzichte van vraag a, dus de winst is nu 25 dollar.
D: Wat is de winstmaximaliserende hoeveelheid maaltijden als er een belasting van $ 2 wordt geïntroduceerd per maaltijd ?(loon $ 15 per uur, vaste kosten voor het gebouw $ 60)
Belasting beïnvloedt winstmaximaliserend outputniveau. de kosten zijn afhankelijk van de output. Hier is sprake van verhoging van de variabele kosten. In dit bedrijf maak je dan geen winst meer door die 2 dollar extra per maaltijd. Bij het produceren van 15 maaltijden per dag kom je uit op een winst van nul, dat is de beste optie, omdat dan geen verlies geleden wordt.
Probleem 3
Wat is het winstmaximaliserende niveau van output en hoeveel winst zal dat opleveren als de Prijs per koffie $0.50 is? Bij deze vraag wordt een grafiek weergegeven met de lijnen: MK (marginale kosten), GTK (gemiddelde totale kosten) en GVK (gemiddelde variabele kosten).
Bij een prijs van 0,50 dollar per koffie trek je een denkbeeldige lijn naar de lijn van MK, dan zie je dat er 260 eenheden worden geproduceerd bij een prijs van 0.50 dollar. Dus dan is de opbrengst 0.50 x260 = 130. Maar de kosten zijn dan 260 x 1,18 (want de totale kosten bij 260 eenheden ligt op 1,18 per eenheid, dat kan men aflezen uit de grafiek dia 6) dus de kosten zijn hoger dan de opbrengst, dus men draait hier verlies. Wil men produceren dan is er tenminste een prijs voor koffie nodig van 0,68 dollar, want dan kruist de lijn van MK de lijn van GVK, en zijn de variabelen kosten dus niet meer hoger dan de prijs voor koffie. Wanneer de MK lijn onder de lijn van GVK ligt, betekent dat dan we niet willen produceren. Dus met een prijs van 0.50 dollar gebeurt er niets.
Berekeningen: TK = GTK * Q = $1.18 / koffie * 260 kop = $306.80 / dag. VK = GVK * Q = $0.68 / koffie * 260 kop = $176.80 / dag . Daaruit volgt: $306.80/dag - $176.80/dag = $130/dag
Probleem 4
Bereken het producentensurplus bij de grafiek op dia 13. Daar is de aanbod en vraaglijn weergegeven.
Het producentensurplus wordt weergegeven door de ‘driehoek’ 3, 12 en 0. Berekening: = ($3/slice) (12,000 slices/dag) (1/2) = $18,000 slices /dag. Dus het producentensurplus is $18,000 slices per dag.
Probleem 5
Energieproductie leidt tot broeikasgasemissies. Bedrijven zijn alleen geïnteresseerd in hun eigen kosten. Hoe kan de wetgever dit corrigeren? Toon dit grafisch aan. Dit wordt aangetoond in de grafiek van dia 15.
De differentiecurve is een weergave van de goederencombinaties waartussen een individu indifferent is. Het gaat hier om de veronderstelling dat er meer wordt geprefereerd boven minder, wat betekent dat als pakketten op een hoger gelegen indifferentiecurve liggen, geprefereerd worden boven pakketten die op een lager gelegen indifferentiecurve liggen. Een hoger gelegen indifferentie representeert een hoger nutsniveau, en een lager gelegen indifferentiecurve representeert een lager nutsniveau.
Punt a heeft (ongeveer) 13 eenheden van Burritos en 30 eenheden van Pizza’s.
Punt b heeft 10 eenheden van Burritos en (ongeveer) 28 eenheden van Pizza’s.
Punt c heeft 25 eenheden van Burritos en 15 eenheden van Pizza’s.
Conclusie: Pakket C bestaat uit 25 eenheden van B en 15 eenheden van P. Pakket A bevat 13 eenheden van B en 30 eenheden van P. Een individu vindt pakket C even goed als pakket A, omdat beide pakketten op dezelfde indifferentiecurve liggen. Dit betekent dat als we uitgaan van pakket C, het individu bereid is om 12 eenheden van goed B op te geven om 15 eenheden van goed P extra te krijgen. Dit betekent dat de hoeveelheid van het ene goed toeneemt en de hoeveelheid van het andere goed afneemt.
Probleem 6
Wat is het verschil tussen collectieve goederen en individuele goederen?
Geef van elk een voorbeeld.
Collectieve goederen zijn non-rivaliserend en non-exclusief. Non-rivaliserend betekent dat het gebruik van de één niet ten koste gaat van het gebruik door de ander. Non-exclusief betekent dat iedereen het kan gebruiken en dat je dus niemand kan uitsluiten van het gebruik. Individuele goederen zijn rivaliserend en exclusief. Rivaliserend betekent dat het gebruik van de één ten koste gaat van het gebruik door de ander. Exclusief betekent dat één iemand er gebruik van kan maken en dat je dus iemand kan uitsluiten van het gebruik (eigendomsrecht is een voorbeeld).
Probleem 7
Energieproductie leidt tot broeikasgasemissies. Bedrijven zijn alleen geïnteresseerd in hun eigen kosten. Hoe kan de wetgever dit corrigeren? Toon dit grafisch aan
Zie de grafieken op dia 19,20 en 21.
Waarom belasten we bedrijven en niet huishoudens - maakt het uit?
- Transactiekosten
- De kosten vallen altijd op de acteurs die het het minst kunnen vermijden
- Het juridische incident van belastingheffing is onafhankelijk van het economische incident
(The legal incident of taxation has no effect on the economic incident)
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Werkgroepuitwerkingen rechtseconomie 2018/2019
- Werkgroep uitwerking week 1 rechtseconomie 2018/2019
- Werkgroep uitwerking week 2 rechteconomie 2018/2019
- Werkgroep uitwerking week 3 rechtseconomie 2018/2019
- Werkgroep uitwerking week 4 rechtseconomie 2018/2019
- Werkgroep uitwerking week 5 rechtseconomie 2018/2019
- Werkgroep uitwerking week 6 rechtseconomie 2018/2019
- Werkgroep uitwerking week 7 rechtseconomie 2018/2019
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1652 |
Add new contribution