Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2016


Deel A

Vraag 1

Welk van de volgende taken behoort niet tot de bevoegdheden van de Commissie?

  1. Het houden van toezicht op de toepassing van het EU-recht.
  2. Het voorstellen van wetgevingshandelingen.
  3. Het extern vertegenwoordigen van de EU.
  4. Het goedkeuren van de begroting van de EU.

Vraag 2

Wat voor soort bevoegdheid heeft de Unie op het gebied van de interne markt?

  1. Exclusief
  2. Ondersteunend
  3. Gedeeld
  4. Subsidiair

Vraag 3

Welke stelling met betrekking tot het beroep tot nietigverklaring onder artikel 263 VWEU klopt niet?

  1. Een beroep tot nietigverklaring kan alleen worden ingesteld met betrekking tot handelingen die beogen rechtsgevolgen te hebben.
  2. Een beroep tot nietigverklaring kan alleen worden ingesteld tegen wetgevingshandelingen wanneer een adressaat individueel en rechtstreeks geraakt wordt.
  3. Een semi-geprivilegieerde verzoeker kan enkel een beroep instellen wanneer de bestreden handeling onder diens bevoegdheden valt.
  4. Een particulier kan beroep instellen tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en geen uitvoering door de lidstaten behoeven.

Vraag 4

Het EHRM verklaarde het verzoekschrift in de zaak Franklin-Beentjes (nr 28167/07) niet-onvankelijk op de volgende grond:

  1. Het verzoekschrift was kennelijk niet ongegrond, omdat het verbod op het gebruik van ayahuasca niet kon worden gezien als een inmenging in de vrijheid van godsdienst.
  2. De verzoeker had geen wezenlijk nadeel geleden en niet alle nationale rechtsmiddelen uitgeput.
  3. Het verzoekschrift werd ingediend nadat de termijn van 6 maanden na de datum van de definitieve nationale beslissing voorbij was.
  4. Het verzoekschrift was kennelijk ongegrond, omdat het verbod op ayahuasca noodzakelijk kon worden geacht in een democratische samenleving.

Vraag 5

De EU heeft een richtlijn aangenomen die, ten doelen de consument te beschermen, voorschrijft dat lidstaten verplicht zijn om een speciale verpakking te introduceren voor voedingsmiddelen die op biologische wijze geproduceerd zijn. De vereisten voor biologische productie zoals opgelegd in de richtlijn zijn streng.

België gelooft dat nationale voedselautoriteiten dergelijke aspecten van consumentenbescherming beter kunnen regelen. Ook vindt het land een speciale verpakking onnodig duur en milieuvervuilend – een sticker zou hetzelfde werk kunnen doen.

Welk argument kan België aanvoeren bij een verzoek tot nietigverklaring van de richtlijn?

  1. De richtlijn is in strijd met het attributiebeginsel omdat de EU niet exclusief bevoegd is op het gebied van consumentenbescherming.
  2. De richtlijn schendt het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
  3. Consumentenbescherming is een gedeelde bevoegdheid. Lidstaten moeten dus eerst de kans hebben de kwestie zelf te regelen.
  4. Titel XV van het VWEU dat handelt over consumentenbescherming kent geen bevoegdheid toe aan de EU-wetgever.

Vraag 6

In februari 2015 voerde Portugal ter uitvoering van een EU-richtlijn nieuwe asielwetgeving in. De richtlijn bepaalt dat asielaanvragen binnen een redelijke termijn dienen te worden afgehandeld. Portugal denkt het efficiënt aan te pakken en op de grond van de nieuwe wet kunnen asielaanvragen binnen 1 dag definitief beslist worden en kunnen asielzoekers, inclusief gezinnen, bij afwijzing van het asielverzoek direct op straat komen te staan.

De verenigbaarheid van deze Portugese wet met de grondrechten zoals neergelegd in het EU grondrechtenhandvest, in het bijzonder artikelen 3, 7 en 47, baart de Commissie zorgen.

Welke mogelijkheden heeft de Europese Commissie om op te treden tegen Portugal?

  1. Zij kan op grond van artikel 258 VWEU een inbreukprocedure starten tegen Portugal.
  2. Zij kan een verzoekschrift met een klacht tegen Portugal indienen bij het EHRM.
  3. Zij kan bij het EU Hof van Justitie nietigverklaring van de Portugese wet vorderen.
  4. Zij kan besluiten vanwege ernstige schending van de mensenrechten de stemrechten van Portugal in de Raad op te schorten.

Vraag 7

Wat moet de nationale rechter op grond van EU-recht doen als een bepaling van de nationale grondwet in strijd komt met een regel van secundair Europees recht?

  1. De bepaling van de nationale grondwet buiten toepassing laten.
  2. De bepaling van de nationale grondwet vernietigen.
  3. Een prejudiciële vraag stellen aan het EU Hof van Justitie over de geldigheid van de nationale grondwet.
  4. Een verdragswijziging onder artikel 48 VWEU initiëren via het nationale parlement.

Vraag 8

Hoe moet een rechtspersoon die is vastgesteld door de Raad zonder enige deelname van het Europees Parlement worden gekwalificeerd?

  1. Hier is sprake van een wetgevingshandeling.
  2. Hier is sprake van een delegatie.
  3. Hier is sprake van tertiair recht.
  4. Geen van de drie bovenstaande opties is correct.

Vraag 9

De Europese bankenrichtlijn (2014/59/EU) moest op 31 december 2014 zijn omgezet door de lidstaten in nationaal recht. Nederland heeft de Commissie niet geïnformeerd over de wijze waarop de richtlijn is omgezet in nationale wetgeving. Wat kan de Commissie in dat geval doen?

  1. In zo'n geval kan de Commissie in het kader van de inbreukprocedure een boete of dwangsom opleggen aan Nederland.
  2. In zo'n geval kan de Commissie in het kader van de inbreukprocedure het EU HvJ verzoeken aan Nederland een boete of dwangsom op te leggen.

Vraag 10

Volgens de zogeheten 'gele kaart-procedure' kunnen de nationale parlementen toezien op de naleving van het subsidiariteitsbeginsel.

  1. Deze stelling klopt.
  2. Deze stelling klopt niet.

Vraag 11

In welk jaar is het Verenigd Koninkrijk toegetreden tot de Europese Gemeenschappen?

  1. 1957
  2. 1973
  3. 1981
  4. 1993

Vraag 12

In het akkoord dat het VK en de EU op 19 februari 2016 sloten, is een verklaring vastgelegd over de interpretatie van een zinsnede uit de Preambule van het VEU. Welke zinsnede betreft het hier?

  1. “... de culturele, religieuze en humanistische tradities van Europa”.
  2. “... een steeds hechter verbond”.
  3. “... de versterking en convergentie van hun economieën”.
  4. “... het historisch belang van de beëindiging van de deling van het Europees continent”.

Vraag 13

Om een nieuwe eurocrisis voor te zijn introduceert de Commissie op basis van artikel 121 lid 6 VWEU, en gebruikmakend van de gewone wetgevingsprocedure, een wetgevingsvoorstel dat alle lidstaten verplicht om hun begrotingen door te laten rekenen door onafhankelijke planbureaus voordat ze aan de nationale parlementen voorgelegd worden. Het voorstel bevindt zich inmiddels in de derde lezing.

Welke stelling is correct?

  1. Slechts met eenparigheid van stemmen kan de Raad het voorstel aannemen.
  2. Het voorstel kan worden ingetrokken door de Commissie.

Vraag 14

Welke uitspraak over het arrest Faccini Dori (zaak C-91/92) klopt?

  1. Faccini Dori kon geen beroep doen op de richtlijn omdat de transactie geen interstatelijk effect had en de EU dus niet bevoegd was een richtlijn aan te nemen.
  2. Faccini Dori kon geen beroep doen op de richtlijn omdat die geen voldoende nauwkeurig recht bevatte.
  3. Faccini Dori kon geen beroep doen op de richtlijn want de wederpartij was een particulier.
  4. Faccini Dori kon geen beroep doen op de richtlijn want de implementatietermijn was verstreken.

Vraag 15

Het Associatieakkoord tussen Oekraine en de EU is een gemengd akkoord. Dit wil zeggen dat:

  1. Een deel van de onderwerpen in het akkoord behoren tot de bevoegdheden van de EU en een deel ervan behoren tot de bevoegdheden van de lidstaten.
  2. Het een akkoord is tussen de Commissie en Oekraine aan de ene kant en de Europese Raad en Oekraine aan de andere kant.

Vraag 16

Welke stelling over het oordeel van het EU HvJ in het arrest Digital Rights Ireland Ltd. (Gevoegde zaken C-293/12 en C-594/12) over de Dataretentierichtlijn 2006/24/EG klopt niet?

  1. Het Hof oordeelde dat de richtlijn een omvangrijke en zeer ernstige inmenging in de in artikelen 7 en 8 EU Grondrechtenhandvest vervatte grondrechten vormde.
  2. Het Hof oordeelde dat de door de Richtlijn voorgeschreven bewaring van gegevens weliswaar beantwoordde aan het doel van algemeen belang, maar niet evenredig was.
  3. Het Hof oordeelde dat de inmenging die de Richtlijn vormde met grondrechten niet omkaderd was door bepalingen die konden waarborgen dat zij beperkt bleef tot wat strikt noodzakelijk was.
  4. Het Hof oordeelde dat de inmenging in de fundamentele rechten weliswaar gerechtvaardigd kon worden, maar dat de Richtlijn op een onjuiste rechtsbasis gebaseerd was.

Vraag 17

Een vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 AVRM kan nooit worden gerechtvaardigd.

  1. Deze stelling klopt.
  2. Deze stelling klopt niet.

Vraag 18

Waarom was het Verdrag van Maastricht onder anderen belangrijk voor de Europese Unie?

  1. Het benoemde voor het eerste het staatsrechtelijke karakter van de EU.
  2. Het regelde de eenmaking van Oost- en West-Duitsland na de val van de muur.
  3. Het legde de basis voor de muntunie.
  4. Het voorzag in meer macht voor de Raad van Ministers dan voorheen in de gewone wetgevingsprocedure.

Vraag 19

De bepalingen uit het Handvest van Grondrechten van de EU kunnen worden ingeroepen tegen de staat wanneer deze een richtlijn omzet in nationaal recht.

  1. Deze stelling klopt.
  2. Deze stelling klopt niet.

Vraag 20

Richtlijn 2011/68 geeft maximumnormen voor lawaaioverlast op de werkplaats ter bescherming van de werknemers. Judith werkt sinds enige jaren in een dierenasiel waar het geluid soms behoorlijk kan zijn. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat zij gehoorschade heeft opgelopen door langdurige blootstelling aan extreem lawaai. Ze wil de eigenaresse van het asiel in gebreke stellen wegens schending van de EU lawaairichtlijn. Nederland blijkt de richtlijn echter nog niet geïmplementeerd te hebben, ook al is de termijn reeds een jaar verstreken.

Welke uitspraak met betrekking tot staatsaansprakelijkheid klopt niet?

  1. De staat kan aansprakelijk gesteld worden wanneer er een causaal verband is tussen de niet-implementatie van de richtlijn en de geleden schade.
  2. De staat kan niet aansprakelijk gesteld worden want het gaat om een particulier asiel.
  3. De grondslag voor staatsaansprakelijkheid voor niet-omzetting van richtlijnen wordt door het Hof primair gevonden in het beginsel van loyale samenwerking van artikel 4 lid 3 VEU.
  4. Het niet of laattijdig omzetten van een richtlijn wordt steeds gezien als een voldoende gekwalificeerde schending en die kan leiden tot staatsaansprakelijkheid.

Vraag 21

Welke van de volgende stellingen over rechtstreekse werking klopt?

  1. Ook verdragsbepalingen die een beginsel omvatten kunnen horizontale rechtstreekse werking hebben.
  2. Richtlijnbepalingen kunnen geen rechtstreekse werking hebben, maar non-implementatie van een richtlijn kan wel tot een plicht tot schadevergoeding leiden.

Vraag 22

Men vermoedt dat de Bank of Syria ISIS financieel ondersteunt. Richtlijn 2013/160/EU, aangenomen op basis van artikel 215 lid 2 VWEU, verplicht lidstaten om aanvullende strafrechtelijke maatregelen te nemen jegens partijen die ervan verdacht worden terrorisme te financieren.

Duitsland bevriest onder anderen tegoeden van Bank of Syria wiens hoofdzetel in Frankfurt is. De bank besluit daarop deze bevriezing via de rechter aan te vechten. Volgens de Bank of Syria zou de Unie de bevoegdheden dit soort maatregelen op te leggen niet mogen hebben en is artikel 215 VWEU ongeldig.

Wat kan de nationale rechter hier doen?

  1. Via een prejudiciële vraag het EU HvJ verzoeken de geldigheid van artikel 215 lid 2 VWEU te toetsen.
  2. Via een prejudiciële vraag het EU HvJ verzoeken de Duitse uitvoeringsmaatregelen ongeldig te verklaren.
  3. Een prejudiciële vraag stellen over de uitleg van het betreffende artikel 215 lid 2 VWEU indien noodzakelijk om de strijdigheid van de Duitse maatregelen vast te kunnen stellen.
  4. Zelf de geldigheid van artikel 215 lid 2 VWEU toetsen en eventuele ongeldigheid vaststellen.

Vraag 23

Het EU HvJ kan optreden als geschillenbeslechter bij een geschil tussen 2 particulieren. Wanneer zij de nationale rechtsmiddelen uitgeput hebben, kunnen deze particulieren zich in laatste instantie tot het Hof wenden.

  1. Deze stelling klopt.
  2. Deze stelling klopt niet.

Vraag 24

Welke van de onderstaande stellingen over secundair EU-recht is kloppend?

  1. Een besluit kan geen wetgevingshandeling zijn.
  2. Een besluit kan een uitvoeringshandeling zijn.

Vraag 25

Welke Europese instellingen zijn betrokken bij de totstandkoming van Europese wetgeving?

  1. De Commissie samen met de Raad van Europa en het Europees Parlement.
  2. Het Europees Parlement samen met de Europese Raad en de nationale parlementen.
  3. De Europese Raad samen met de Commissie en het Europees Parlement.
  4. De Raad samen met het Europees Parlement en de Commissie.

Vraag 26

Welke van de volgende stellingen betreffende conforme interpretatie is incorrect?

  1. De plicht tot richtlijnconforme interpretatie geldt ook voor richtlijnbepalingen die geen rechtstreekse werking hebben.
  2. Een lagere rechter mag, maar is niet verplicht, nationaal recht conform met EU recht te interpreteren.
  3. Conforme interpretatie verplicht de nationale rechter nooit tot een contra legem interpretatie.
  4. Bij het zoeken naar een conforme interpretatie moet de nationale rechter naar het gehele nationale recht kijken, ook waar dit recht niet tot doel heeft het Europese recht te implementeren.

Vraag 27

Wat zegt Cuyvers in zijn tekst over soevereiniteit met betrekking tot de verhouding tussen de EU en soevereiniteit?

  1. De Europese integratie is onverenigbaar met de externe soevereiniteit van lidvolkeren.
  2. De Europese integratie is onverenigbaar met de interne soevereiniteit van lidvolkeren.
  3. De Europese integratie is verenigbaar met de externe soevereiniteit van lidvolkeren.
  4. De Europese integratie is verenigbaar met de interne soevereiniteit van lidvolkeren.

Vraag 28

Vanwege het zika-virus stelt de Commissie de volgende wetgeving voor: een verbod op bloeddonatie gedurende minimaal twee maanden na reizen buiten Europa. Vanwege de urgentie van de kwestie heeft zij geopteerd voor een verordening.

Welke zinsnede betreffende de juridische aspecten klopt niet?

  1. Op basis van het subsidiariteitsbeginsel dient de Commissie te motiveren waarom zij van mening is dat dit verbod op Europees niveau voorgeschreven moet worden.
  2. Er kunnen geen verordeningen worden aangenomen die betrekking hebben op de volksgezondheid, omdat de Unie op dit gebied slechts een ondersteunende bevoegdheid heeft.
  3. Op basis van artikel 168 lid 4 VWEU mag de Commissie maatregelen nemen die verder gaan dan stimuleringsmaatregelen voorzien in artikel 168 lid 5 VWEU.
  4. Op basis van het evenredigheidsbeginsel moet de Commissie motiveren waarom deze maatregel volgens haar noodzakelijk is.

Vraag 29

In het arrest Pfeiffer (Gevoegde zaken C-397/01 tot C-403/01), in paragraaf 118, overwoog het EU Hof van Justitie het volgende:

In casu vereist het beginsel van …............... dus dat de verwijzende rechter, door het gehele nationale recht in beschouwing te nemen, binnen zijn bevoegdheid al het mogelijke doet om de volle werking van richtlijn 93/104 te verzekeren, teneinde overschrijding van de bij artikel 6, punt 2, daarvan vastgestelde maximale wekelijkse arbeidstijd te voorkomen.

Welk beginsel moet op de lege plek worden ingevuld?

  1. Rechtstreekse werking
  2. Voorrang
  3. Conforme interpretatie
  4. Rechtelijke autonomie

Vraag 30

Waaraan herken je een rechtsbasis in het EU-recht?

  1. De toekenning van een concrete bevoegdheid en de vermelding van de te volgen procedure.
  2. Het kwalificeren van een bevoegdheid als exclusief of gedeeld.

Vraag 31

De Vlaamse Jordina Verstraaten heeft zich bekeerd tot de Islam en draagt sinds 2012 een burqa. In Belgie wordt in oktober 2014 een wet ingevoerd die het dragen van een burqa in het openbaar verbiedt. In december van datzelfde jaar krijgt Jorinda op grond van voorgenoemde wetgeving een boete van 400 euro. Ze stelt dat dit een schending is van haar recht op godsdienstvrijheid (art 9 ERVM) en gaat in bezwaar en vervolgens in beroep tegen de boete.

De nationale rechter is het echter niet met haar eens. Ook het Grondwettelijk Hof wijst in september 2015 haar claim af. In januari 2016 dien ze daarom een verzoekschrift in bij het EHRM.

Welke stelling over de ontvankelijkheid van haar verzoekschrift is juist?

  1. Het is niet-ontvankelijk omdat het hier een actio popularis betreft en dat is niet toegestaan onder het EVRM.
  2. Het is niet-ontvankelijk omdat het niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend.
  3. Het is niet-ontvankelijk omdat Jorinda niet kan stellen slachtoffer te zijn in de zin van artikel 34 AVRM.
  4. Het verzoekschrift voldoet aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden: het is dus ontvankelijk.

Vraag 32

Stel dat bovengenoemd verzoekschrift ontvankelijk wordt verklaard. Welke stelling over de door het EHRM toe te passen toets bij beoordeling van de klacht van Jorinda onder artikel 9 EVRM klopt niet?

  1. Het EHRM moet onderzoeken of de wet waarop de boete is gebaseerd er toe strekt rechten toe te kennen aan particulieren.
  2. Het EHRM moet onderzoeken of de boete een inbreuk maakt op artikel 9 EVRM.
  3. Indien het EHRM concludeert dat de boete geen legitiem doel dient, dan moet het een schending van artikel 9 EVRM vaststellen.
  4. Het EHRM kan in deze zaak een margin of appreciation (beoordelingsruimte) aan België toekennen.

Vraag 33

Welke stelling over verordeningen en besluiten in het EU-recht klopt?

  1. Verordeningen en besluiten in het EU-recht komen exclusief tot stand door middel van een wetgevingsprocedure.
  2. Verordeningen en besluiten in het EU-recht zijn rechtshandelingen van de Unie.
  3. Verordeningen en besluiten in het EU-recht zijn per definitie gericht tot de lidstaten.
  4. Verordeningen en besluiten in het EU-recht zijn verbindend enkel ten aanzien van het te bereiken resultaat.

Vraag 34

In het arrest Sturgeon (Gevoegde zaken C-402/07 en C-432/07) heeft het EU HvJ gebruikgemaakt van het gelijkheidsbeginsel om ook de passagiers van vertraagde vluchten een recht op vergoeding toe te kennen. Is deze stelling kloppend of niet kloppend?

  1. Kloppend.
  2. Niet kloppend.

Vraag 35

Wat was het oordeel van het EU HvJ in het arrest Bewaring van Gegevens (C-301/06) over de Dataretentierichtlijn (2006/24/EG)?

  1. De richtlijn was op de juiste rechtsbasis aangenomen omdat de richtlijn met name betrekking had op de werking van de interne markt.
  2. De richtlijn was op de juiste rechtsbasis aangenomen omdat de richtlijn de strafwetgeving van lidstaten harmoniseerde.
  3. De richtlijn was op een onjuiste rechtsbasis aangenomen omdat hij niet werkelijk bijdroeg tot opheffing van merkbare mededingingsverstoringen.
  4. De richtlijn was op een onjuiste rechtsbasis aangenomen omdat het Verdrag harmonisatie op het gebied van wetgeving verbood.

Vraag 36

Welke van de volgende uitspraken over rechtstreekse werking en conforme interpretatie in het EU-recht klopt?

  1. Wanneer een regel rechstreekse werking heeft, mag de rechtszoekende zich rechtstreeks op deze regel beroepen en komt de nationale rechter niet toe aan conforme interpretatie.
  2. Een regel zonder rechtstreekse werking kan niet leiden tot een conforme interpretatie (verbod op indirecte rechtstreekse werking).

Vraag 37

Het EU Hof van Justitie was de drijvende kracht achter het Europese integratieproces van de jaren 60 tot de jaren 80, toen het politieke integratieproces tussen de lidstaten bijna helemaal stil kwam te liggen. De bijdrage van het Hof aan het integratieproces bestond onder meer uit...

  1. Het geven van een ruime interpretatie aan het bestaande EU-recht, waardoor de interne markt zich kon blijven ontwikkelen.
  2. Vernietiging van EU-wetgeving waar het in strijd was met het attributiebeginsel, als gevolg waarvan lidstaten gedwongen werden toch nieuwe wetgeving tot stand te brengen.

Vraag 38

Het EU Grondrechten-handvest heeft sinds het Verdrag van Lissabon de status van primair recht en het EU HvJ mag daarmee in zijn rechtspraak niet langer naar het EVRM verwijzen.

  1. Deze uitspraak klopt.
  2. Deze uitspraak klopt niet.

Vraag 39

De Commissie kan, wanneer zij van oordeel is dat een lidstaat haar verplichtingen niet nakomt:

  1. Een zaak aanhangig maken bij het EU HvJ binnen een termijn van 2 maanden.
  2. Ten aller tijden op eigen initiatief een inbreukprocedure starten.

Vraag 40

De Europese Raad bepaalt de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten en oefent daarnaast ook een wetgevingstaak uit binnen de Raadsformatie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.

  1. Deze stelling klopt.
  2. Deze stelling klopt niet.

Deel B

In december 2014 neemt de Raad van het Europees Parlement Richtlijn 2014/99/EU aan op grond van artikel 114. Deze Richtlijn bepaalt in artikel 5 dat lidstaten creditcardbetalingen met een bedrag boven de 2500 euro dienen te registreren. De betalingen moeten geregistreerd worden in een database die toegankelijk is voor opsporingsbeambten, met het idee dat deze maatregel de financiering van terrorisme en zware criminaliteit zou kunnen helpen bestrijden.

Op 1 juni 2015 moet de richtlijn zijn omgezet. Op 1 april treedt in ons landje de Wet op de Financiële Transacties in werking, waarin de richtlijn geïmplementeerd is. Er wordt in de richtlijn geen onderscheid gemaakt tussen soorten transacties (bijvoorbeeld medische kosten), en dus gebeurt dit in de wet ook niet en zijn er geen uitzonderingen opgenomen.

Jan Versteen is werkzaam bij de Haagse opsporingsdienst. Al sinds 2005 loopt hij bij een online psychiater die op zijn zachtst gezegd niet goedkoop is. Hij betaalt ervoor met zijn creditcard. Zijn baas raadpleegt eind 2015 de database in de hoop wat meer te weten te komen over de financiële transacties van de agenten op die specifieke afdeling. Hij ontdekt dat Jan al jaren bij een psychiater loopt en besluit hem naar aanleiding van deze ontdekking te ontslaan. Per november is Jan werkloos.

Jan is niet blij en stelt dat de raadpleging van de database door zijn baas, welk leidde tot het ontslag, in strijd is met het recht op respect voor privéleven (art 7 EU grondrechtenhandvest en art 8 EVRM). Hij begint een zaak tegen de voormalig werkgever. In april 2016 komt er een hoorzitting bij het Gerechtshof in Den Haag. Jan vraagt zich af of er mogelijkheden zijn de zaak door de EU rechter te laten beoordelen. Naar zijn idee is de richtlijn namelijk in strijd met de grondrechten zoals ze beschermd zijn binnen het EU-recht.

Bekijk de volgende vragen. Let op: het is niet nodig om in te gaan op de materiële aspecten van deze zaak.

a. Geeft het EU-recht een mogelijkheid om de geldigheid van de richtlijn in het kader van de nationale procedure van Jan tegen zijn baas te laten toetsen aan grondrechten? Licht toe (4 punten).

b. Kan Jan zich ook direct tot het EU HvJ richten om de richtlijn aan te vechten wegens onverenigbaarheid met de grondrechten? Geef aan waarom wel / niet (6 punten).

Antwoordindicatie deel A

  1. D

  2. C

  3. B

  4. D

  5. B

  6. A

  7. A

  8. D

  9. B

  10. A

  11. B

  12. B

  13. B

  14. C

  15. A

  16. D

  17. A

  18. C

  19. A

  20. B

  21. A

  22. C

  23. B

  24. B

  25. D

  26. B

  27. D

  28. B

  29. C

  30. A

  31. D

  32. A

  33. B

  34. A

  35. A

  36. A

  37. A

  38. B

  39. B

  40. B

Antwoordindicatie deel B

a.

Op grond van art. 267 VWEU is het EU Hof van Justitie bevoegd bij wijze van prejudiciële beslissing een uitspraak te doen over de geldigheid van handelingen van de instellingen. Omdat het EU Grondrechtenhandvest de status van de Verdragen (art. 6 lid 1 VEU) en dus tot het primaire EU-recht behoort, kan het EU Hof van Justitie geldigheid van de richtlijn (secundair recht) beoordelen in het licht van het EU Grondrechtenhandvest.

Alleen het EU Hof van Justitie mag secundair EU-recht ongeldig verklaren. Indien een rechter twijfels zet bij de geldigheid van een EU-rechtshandeling, dan móet hij verwijzen naar HvJEU. De

nationale rechter mag wel geldigheid van de EU-rechtshandeling aannemen. In andere woorden: een nationale rechter mag een EU-rechtshandeling wel bevestigen, maar niet aantasten (zie ook Eijsbouts e.a. 2015, p. 369-371).

Het Gerechtshof Den Haag dient dus een prejudiciële vraag te stellen indien hij twijfelt over de geldigheid van de richtlijn. Bij vragen over geldigheid gaat de CILFIT doctrine – die voorziet in uitzonderingen voor hoogste rechters op de plicht om prejudiciële vragen over de uitlegging van de Verdragen en secundair EU-recht te verwijzen (acte clair en acte éclairé) – niet op.

b.

Hier wordt gevraagd naar een directe actie van Jan bij het EU HvJ waarmee hij de

verenigbaarheid van Richtlijn 2014/999/EU met grondrechten zou kunnen aanvechten. Er moet dus

onderzocht worden of hij een beroep tot nietigverklaring van de richtlijn kan instellen bij

het EU Hof van Justitie op grond van artikel 263 VWEU, in het bijzonder de vierde alinea.

Het toe te passen toetsingsschema bestaat uit de volgende stappen:

  • Richt het beroep van Jan zich tegen een EU-rechtshandeling (art. 263 eerste alinea VWEU)?Antwoord: ja, het gaat hier om een EU-richtlijn (Richtlijn 2014/999/EU).

  • (bonus) Op welke grond(en) kan Jan een eventueel beroep instellen (art. 263 tweede alinea VWEU)?
    Antwoord: ‘schending van de Verdragen’ waartoe ook het Handvest gerekend wordt, dat immers ex art. 6 lid 1 VEU dezelfde juridische waarde als de Verdragen heeft.

  • Toets art. 263 VWEU vierde alinea:

  • Is Jan een natuurlijk persoon of rechtspersoon? Ja, hij is een natuurlijk persoon.

  • Is de richtlijn tot Jan gericht (is Jan adressaat van de richtlijn)?
    Nee, de richtlijn is niet tot hem gericht. Hij is geen adressaat van de richtlijn.

  • Raakt de richtlijn Jan rechtstreeks en individueel?
    Rechtstreeks ja, want: De richtlijn heeft gevolgen voor de rechtspositie van Jan - zijn creditcardbetalingen boven de 2.500 euro worden immers geregistreerd in een nationale database die toegankelijk is voor opsporingsambtenaren.
    Individueel nee, want: Op grond van het Plaumann-arrest betekent individueel geraakt dat de particulier wordt geraakt uit hoofde van een bijzondere hoedanigheid die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als een adressaat. De particulier moet dus behoren tot een gesloten groep. Jan behoort niet tot een gesloten groep, hij wordt niet geraakt op soortgelijke wijze als een adressaat, want de groep van personen wiens creditcardbetalingen op boven de 2.500 euro worden geregistreerd in een nationale database is geen gesloten groep.

  • Is er sprake van een regelgevingshandeling, die Jan rechtstreeks raakt en geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengt?
    Nee. Volgens het Inuit-arrest zijn ‘regelgevingshandelingen’, handelingen van algemene strekking met uitsluiting van wetgevingshandelingen. Om te beoordelen of iets een ‘wetgevingshandeling’ is, is een formeel criterium, vastgelegd in art. 289 lid 3 VWEU. Onderzocht moet worden of het Europees Parlement betrokken is geweest bij het aannemen van de rechtshandeling. Hieraan is in casu niet voldaan omdat de richtlijn is aangenomen op grond van art. 114 VWEU en daarmee een wetgevingshandeling is. Bovendien vraagt deze richtlijn om uitvoeringsmaatregelen door de lidstaten.
    Hoewel Jan rechtstreeks geraakt wordt door de richtlijn (zie hierboven) is hij dus evenmin op deze grond ontvankelijk.

  • Dient Jan zijn beroep tot nietigverklaring binnen de termijn van twee maanden van art. 263 zesde alinea VWEU in?
    Nee, de richtlijn is al in december 2014 aangenomen en moest reeds in juni 2015 zijn geïmplementeerd. Het is dus zeker dat deze al meer dan twee maanden voor april 2016 bekend is gemaakt door middel van publicatie in het Publicatieblad. Aan de beroepstermijn is dus ook niet voldaan in deze zaak.

Conclusie: Jan kan geen direct beroep tot nietigverklaring van de bij het Hof van Justitie instellen. Zijn beroep is niet-ontvankelijk.

N.B.

  • De vraag ziet niet op de procedure voor het EHRM en evenmin op indirecte acties bij het EU Hof van Justitie

  • Er worden alleen punten toegekend voor het daadwerkelijk toepassen van bovengenoemde criteria. Het enkel citeren van onderdelen van de relevante wetsbepaling levert geen punten op.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Inleiding Europees Recht - Recht - UL - B1 - Oefenbundel

Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2017/2018

Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2017/2018


Vragen deel A

Vraag 1

Wat voegde Simmenthal toe inzake de voorrang van EU recht ten opzichte van Costa v. E.N.E.L.?

  1. Dat in lijn met artikel 4(2) VEU de voorrang van Europees recht rekening dient te houden met de constitutionele tradities van een lidstaat.
  2. Dat de voorrang van Europees recht absoluut is en derhalve ook niet rechtstreeks werkende verdragsbepalingen voorrang hebben boven nationaal recht.
  3. Dat EU recht ook altijd voorrang heeft boven nationaal constitutioneel recht en latere nationale wetten in formele zin.
  4. Dat lidstaten een deel van hun soevereiniteit aan de EU hebben overgedragen, waardoor EU-recht zelf bepaalt wanneer en waarom het voorrang heeft op nationaal recht.

Vraag 2

Wanneer kan het HvJEU overgaan tot het opleggen van boetes of dwangsommen aan lidstaten die het EU-recht schenden?
  1. Zodra het Hof van Justitie concludeert dat er sprake is van een schending van EU-recht.
  2. Wanneer Lidstaten geen gehoor geven aan een eerdere uitspraak van het HvJEU waarin een schending van EU-recht was geconstateerd.

Vraag 3

De gemeente Weesp heeft de aanvraag van Antonio en Anneke voor vergoeding van kinderopvang afgewezen. Antonio stelt beroep in tegen dit besluit bij de rechtbank Leeuwarden. Hij voert aan dat hij op basis van artikel 14 VWEU recht heeft op toegang tot een “dienst van algemeen economisch belang.” De rechtbank weet niet zeker of kinderopvang een dienst van algemeen economisch belang is en wijst de vordering van Antonio af. In hoger beroep bij de Raad van State voert Antonio aan dat het Spaanse Hooggerechtshof heeft bepaald dat kinderopvang een dienst van algemeen economisch belang is. De gemeente Weesp voert echter aan dat zowel de Franse Court de Cassation als de Belgische Raad van State bepaald hebben dat kinderopvang geen dienst van algemeen economisch belang is en dat Artikel 14 überhaupt geen rechtstreekste werking heeft. Is de Nederlandse Raad van State verplicht een prejudiciële vraag te stellen over de uitleg van Artikel 14 VWEU?

  1. Ja, op basis van het arrest Ferreira da Silva is de Raad van State verplicht om een uitleggingsvraag te stellen nu er een conflict is tussen hogere rechtscolleges.
  2. Ja, omdat het hier gaat om de rechtsgeldigheid van de weigering tot vergoeding is de Raad van State onder Artikel 267 VWEU verplicht een geldigheidsvraag te stellen.
  3. Nee, aangezien er hier sprake is van een acte clair in de zin van het arrest CILFIT is de Raad van State niet verplicht een prejudiciële vraag te stellen.
  4. Nee, aangezien het hier gaat om een hypothetisch geschil is de Raad van State niet verplicht om een prejudiciële vraag te stellen.

Vraag 4

Welke van

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2016

Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2016


Deel A

Vraag 1

Welk van de volgende taken behoort niet tot de bevoegdheden van de Commissie?

  1. Het houden van toezicht op de toepassing van het EU-recht.
  2. Het voorstellen van wetgevingshandelingen.
  3. Het extern vertegenwoordigen van de EU.
  4. Het goedkeuren van de begroting van de EU.

Vraag 2

Wat voor soort bevoegdheid heeft de Unie op het gebied van de interne markt?

  1. Exclusief
  2. Ondersteunend
  3. Gedeeld
  4. Subsidiair

Vraag 3

Welke stelling met betrekking tot het beroep tot nietigverklaring onder artikel 263 VWEU klopt niet?

  1. Een beroep tot nietigverklaring kan alleen worden ingesteld met betrekking tot handelingen die beogen rechtsgevolgen te hebben.
  2. Een beroep tot nietigverklaring kan alleen worden ingesteld tegen wetgevingshandelingen wanneer een adressaat individueel en rechtstreeks geraakt wordt.
  3. Een semi-geprivilegieerde verzoeker kan enkel een beroep instellen wanneer de bestreden handeling onder diens bevoegdheden valt.
  4. Een particulier kan beroep instellen tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en geen uitvoering door de lidstaten behoeven.

Vraag 4

Het EHRM verklaarde het verzoekschrift in de zaak Franklin-Beentjes (nr 28167/07) niet-onvankelijk op de volgende grond:

  1. Het verzoekschrift was kennelijk niet ongegrond, omdat het verbod op het gebruik van ayahuasca niet kon worden gezien als een inmenging in de vrijheid van godsdienst.
  2. De verzoeker had geen wezenlijk nadeel geleden en niet alle nationale rechtsmiddelen uitgeput.
  3. Het verzoekschrift werd ingediend nadat de termijn van 6 maanden na de datum van de definitieve nationale beslissing voorbij was.
  4. Het verzoekschrift was kennelijk ongegrond, omdat het verbod op ayahuasca noodzakelijk kon worden geacht in een democratische samenleving.

Vraag 5

De EU heeft een richtlijn aangenomen die, ten doelen de consument te beschermen, voorschrijft dat lidstaten verplicht zijn om een speciale verpakking te introduceren voor voedingsmiddelen die op biologische wijze geproduceerd zijn. De vereisten voor biologische productie zoals opgelegd in de richtlijn zijn streng.

België gelooft dat nationale voedselautoriteiten dergelijke aspecten van consumentenbescherming beter kunnen regelen. Ook vindt het land een speciale verpakking onnodig duur en milieuvervuilend – een sticker zou hetzelfde werk kunnen doen.

Welk argument kan België aanvoeren bij een verzoek tot nietigverklaring van de richtlijn?

  1. De richtlijn is in strijd met het attributiebeginsel omdat de EU niet exclusief bevoegd is op het gebied van consumentenbescherming.
  2. De richtlijn schendt het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
  3. Consumentenbescherming is een gedeelde bevoegdheid. Lidstaten moeten dus eerst de kans hebben de kwestie zelf te regelen.
  4. Titel XV van het VWEU dat handelt over consumentenbescherming kent geen bevoegdheid toe aan de EU-wetgever.

Vraag 6

In februari 2015 voerde Portugal ter uitvoering van een EU-richtlijn nieuwe asielwetgeving in. De richtlijn bepaalt dat asielaanvragen binnen een redelijke termijn dienen te worden afgehandeld. Portugal denkt het efficiënt aan te pakken

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2015 (1)

Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2015 (1)


Onderdeel A

Vraag 1

Waartoe leidt een succesvol beroep tot nietigverklaring onder artikel 263 VWEU?

  1. Vernietiging van de Europese rechtshandeling ex nunc.
  2. Nietigheid van de Europese rechtshandeling ex tunc.

Vraag 2

Geef aan welke stelling juist is.

  1. Alleen rechtshandelingen die aangenomen zijn volgens de gewone wetgevingsprocedure, zijn bindende wetgevingshandelingen.
  2. De Commissie, kan zelf bindende rechtshandelingen vaststellen indien zij een gedelegeerde bevoegdheid heeft.

Vraag 3

Wat is waar met betrekking tot verordeningen?

  1. Verordeningen zijn van algemene strekking en rechtstreeks toepasselijk.
  2. Verordeningen zijn verbindend in al hun onderdelen tegenover de adressaten.

Vraag 4

Het EVRM biedt een Europees minimumniveau van mensenrechtenbescherming. Partijen hebben de vrijheid om een hoger beschermingsniveau te bieden.

  1. Juist.
  2. Onjuist.

Vraag 5

Ook als er vandaag nog geen belemmeringen merkbaar zijn kan artikel 114 VWEU een rechtsbasis vormen voor maatregelen die toekomstige belemmeringen van het vrij verkeer binnen de interne markt voorkomen,.

  1. Juist.
  2. Onjuist.

Vraag 6

Als een EU-lidstaat een van de rechten in het Handvest van Grondrechten van de Europese Unie overtreedt dan kan een beroep gedaan worden op:

  1. Het Hof van Justitie van de Europese Unie nadat alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput.
  2. De nationale rechter binnen de werkingssfeer van het EU-recht.

Vraag 7

Op grond van het EVRM bestaat een mogelijkheid voor derden om tussenbeide te komen bij een zaak. Welke stelling met betrekking tot deze derden is juist?

  1. Een derde kan tussenkomen bij een zaak indien hij een wezenlijk nadeel heeft geleden en zich als slachtoffer bij de zaak aansluit.
  2. Een derde kan aan zittingen deelnemen indien hij uitgenodigd wordt door de President van het Hof.

Vraag 8

Wanneer mag een nationale rechter een prejudiciële vraag stellen aan het Hof van Justitie?

  1. Indien de rechter het antwoord op die vraag noodzakelijk acht voor het wijzen van het vonnis.
  2. Indien de rechter in dit geval een rechtelijke instantie is waarbij hoger beroep niet mogelijk is.

Vraag 9

Wat oordeelde het HvJ EU in het Tabaksreclame-arrest (C-376/98)?

  1. Dat de wetgevers het verkeerde rechtsinstrument hadden gekozen.
  2. Dat de wetgevers de verkeerde rechtsbasis hadden gekozen.

Vraag 10

Wat moet er gebeuren met beroepen op staatsaansprakelijkheid voor schending van het EU-recht door een lidstaat?

  1. Deze moeten altijd gehonoreerd worden door de nationale rechter zodra een causaal verband is aangetoond tussen schending en schade.
  2. Deze moeten door de nationale rechter ten minste even gunstig worden behandeld als soortgelijke nationale vorderingen.

Vraag 11

Het Hof erkende in het arrest Defrenne (C-43/75) dat richtlijnen horizontale rechtstreekse werking kunnen hebben.

  1. Juist.
  2. Onjuist.

Vraag 12

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2015 (2)

Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2015 (2)


Onderdeel A

Vraag 1

Als een richtlijn rechtstreekse werking heeft…

  1. … is de rechter verplicht om de nationale voorschriften die onverenigbaar zijn met de richtlijn buiten toepassing te laten.
  2. … is het Hof van Justitie verplicht om de nationale voorschriften die onverenigbaar zijn met de Richtlijn te vernietigen.

Vraag 2

Als gevolg van het arrest Marleasing (C- 106/89 Marleasing SA tegen La Comercial Internacional de Alimentacion SA)

  1. … moet de rechter indien mogelijk nationaal recht richtlijnconform interpreteren nadat de omzettingstermijn is verstreken.
  2. … mag de nationale rechter indien mogelijk nationaal recht richtlijnconform interpreteren nadat de omzettingstermijn is verstreken.

Vraag 3

Als gevolg van het arrest Plaumann (Case 25/62 Plaumann & Co. tegen Commissie van de Europese Economische Gemeenschap) …

  1. … moet een belanghebbende subsidiair en rechtstreeks geraakt zijn als hij derdenberoep wil instellen.
  2. … moet een niet-geadresseerde deel van een historisch gesloten groep uitmaken omeen succesvol beroep tot nietigverklaring in te kunnen stellen.

Vraag 4

Op grond van artikel 267 VWEU…

  1. … is het HvJ EU bevoegd om een uitspraak te doen over de uitleg van Verdragen en ook over de geldigheid en uitleg van handelingen van de instellingen van de Unie.
  2. … moet de nationale rechter een prejudiciële vraag stellen zodra het nationale recht botst met het Unie-recht.

Vraag 5

Wanneer het EHRM oordeelt over de ontvankelijkheid van een klacht, gebeurt doormiddel van…

  1. een beslissing.
  2. een uitspraak.

Vraag 6

Op wie is het EVRM van toepassing?

  1. … op de burgers van de lidstaten die het EVRM hebben geratificeerd.
  2. …op iedereen binnen de rechtsmacht van de lidstaten die het EVRM hebben geratificeerd.

Vraag 7

Sinds het Verdrag van Lissabon heeft het Handvest de status van primair Unierecht gekregen.

  1. Juist.
  2. Onjuist.

Vraag 8

Wat is het hoofddoel van het Europees Stelsel van Centrale Banken?

  1. Het verlenen van kredieten aan banken in nood in de EU.
  2. Het verzekeren van prijsstabiliteit.

Vraag 9

Het Bierarrest (C-178/84 Commissie v Duitsland) geeft een goed voorbeeld van hoe het HvJ EU gebruikt maakt van positieve integratie ten behoeve van de interne markt.

  1. Juist.
  2. Onjuist.

Vraag 10

In het arrest C-345/95 Frankrijk t, Europees Parlement erkende het HvJ EU dat lidstaten de bevoegdheid hebben om de zetel van de instellingen, ook die van het Europees Parlement, vast te stellen.

  1. Juist.
  2. Onjuist.

Vraag 11

Stelling I: Een individuele Eurocommissaris (lid van de Europese Commissie) kan door het Europees Parlement gedwongen worden om op te stappen.

Stelling II: Per 1 januari 2016 zal Nederland voorzitter zijn van de Raad van de

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2014 (1)

Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2014 (1)


Onderdeel A

Vraag 1

De doelstellingen van de Verdragen kunnen op grond van artikel 352 lid 1 VWEU worden aangevuld.

  1. Juist
  2. Onjuist.

Vraag 2

Het HvJ EU heeft in de zaak Grzelczyk (C-184/99) bepaald dat lidstaten EU-burgers in beginsel gelijk moeten behandelen aan hun eigen onderdanen.

  1. Juist.
  2. Onjuist.

Vraag 3

De voorzitter van de Raad wordt voor een termijn van zes maanden verkozen.

  1. Juist.
  2. Onjuist.

Vraag 4

Welke stelling over het attributiebeginsel is juist?

  1. Volgens het attributiebeginsel moet elk besluit van de Unie een geldige rechtsgrondslag of rechtsbasis in een specifieke bepaling van de Verdagen hebben.
  2. Het attributiebeginsel impliceert dat de instellingen een algemene wetgevingsbevoegdheid hebben.

Vraag 5

Welke stelling is de juiste?

  1. Een besluit verbindt slechts de uitdrukkelijk vermelde geadresseerden, een verordening is steeds algemeen verbindend.
  2. Een richtlijn kan alleen in een monistisch stelsel rechtstreekse werking hebben in de nationale rechtsorde.

Vraag 6

Studenten in heel Europa hebben het moeilijk. Ze hebben te lijden onder maatregelen zoals het leenstelsel, het bindend studieadvies en de langstudeerboete. Een aantal studenten afkomstig uit verschillende EU landen organiseert een burgerinitiatief. Het initiatief is succesvol: meer dan twee miljoen studenten uit zes verschillende EU lidstaten ondertekenen het initiatief waarin de Commissie verzocht wordt een wetsvoorstel in te dienen waarbij de lidstaten gedwongen worden om het hoger onderwijs toegankelijker te maken voor alle studenten, met name voor de minder bedeelden. Uiteindelijk nemen de Raad en het Europees Parlement een verordening aan, waarvan artikel 10a stelt: ‘De lidstaten vergemakkelijken de toegang tot het hoger onderwijs.’

Piet Jansen, een student Rechtsgeleerdheid, kan maar net leven van zijn basisbeurs en daagt de Nederlandse Staat voor de rechter. Hij wil een hogere vergoeding. Heeft zijn actie kans van slagen?

  1. Nee, het Hof bepaalde dat actieve verplichtingen nooit rechtstreekse werking kunnen hebben.
  2. Nee, de bepaling in de verordening is niet voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk.

Vraag 7

Engeland eist van aanvragers tot gezinshereniging dat een inburgeringsexamen met succes wordt afgelegd. De Europese Commissie is van mening dat deze inburgeringseis strijdig is met artikel 3 lid 6 van Richtlijn 2006/78/EG inzake het recht op gezinshereniging. Welke stelling is onjuist?

  1. De Europese Commissie kan een inbreukprocedure beginnen tegen Engeland op basis van artikel 258 VWEU.
  2. De Europese Commissie moet een inbreukprocedure beginnen tegen Engeland op basis van artikel 258 VWEU.

Vraag 8

Welke stelling over staatsaansprakelijkheid is de juiste?

  1. Het HvJ EU stelt de hoogte van de schadevergoeding vast en beslist wanneer er sprake is van staatsaansprakelijkheid in verband met het niet correct implementeren van EU-wetgeving.
  2. Het is de taak van de betreffende lidstaat
.....read more
Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2014 (2)

Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2014 (2)


Onderdeel A

Vraag 1

In de zaak Grzelczyk (zaak C-184/99) bepaalde het Hof van Justitie van de Europese Unie dat lidstaten onderdanen uit andere lidstaten die in hun land verblijven het EU-burgerschap moeten verstrekken.

  1. Juist.
  2. Onjuist.

Vraag 2

Het Economisch en Sociaal Comité is onderdeel van het Europees Parlement en heeft een wetgevende taak.

  1. Juist.
  2. Onjuist.

Vraag 3

Waarvan is het Bierarrest (zaak 178/84) een goed voorbeeld?

  1. Het HvJ EU als motor van integratie door middel van negatieve integratie.
  2. Het HvJ EU als motor van integratie door middel van positieve integratie.

Vraag 4

Lees de volgende woorden van Robert Schuman: “De vereniging van Europa kan niet zomaar worden verwezenlijkt en ook niet door een allesomvattende schepping tot stand worden gebracht: het verenigd Europa moet worden opgebouwd door middel van concrete verwezenlijkingen, waarbij feitelijke solidariteit als uitgangspunt moet worden genomen.”

Wat bedoelt Schuman met de feitelijke solidariteit?

  1. De juridische afhankelijkheid tussen de lidstaten van elkaar en de afhankelijkheid tussen de lidstaten, burgers en bedrijven.
  2. Een gedeelde identiteit in een Europese Superstaat die stapsgewijs gaat worden opgericht.

Vraag 5

Indien een richtlijn voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk is, kan een individu of rechtspersoon zich hier op beroepen voor de nationale rechter vanaf de inwerkingtreding.

  1. Juist.
  2. Onjuist.

Vraag 6

Het Europese recht heeft voorrang boven het nationale recht. Daarom mag het HvJ EU strijdig nationaal recht vernietigen.

  1. Juist.
  2. Onjuist.

Vraag 7

Conforme interpretatie van het Unierecht kan dienen als grondslag voor een contra legem uitleg van het nationale recht.

  1. Juist.
  2. Onjuist.

Vraag 8

Welke uitspraak is de juiste?

  1. Het primaire Unierecht heeft voorrang op het secundaire Unierecht.
  2. Het Unierecht heeft voorrang op het Nederlandse recht, zolang het Unierecht voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk is.

Vraag 9

Welke stelling over prejudiciële vragen is de juiste?

  1. De hoogste nationale rechter moet altijd prejudiciële vragen stellen aan het HvJ EU als er getwijfeld wordt over de correcte interpretatie van het Unierecht, tenzij er sprake is van een acte clair of een acte éclairé.
  2. Een lagere nationale rechter moet eerst toestemming vragen aan de hoogste nationale rechter voordat hij prejudiciële vragen mag stellen aan het HvJ EU.

Vraag 10

Wanneer kan een onderneming zich tot het HvJ EU wenden?

  1. Als de onderneming rechtstreeks en individueel geraakt wordt door een besluit van de Nederlandse regering waarin nationaal recht toegepast wordt gebaseerd op een richtlijn.
  2. Als de Europese Commissie een besluit aanneemt op grond waarvan de betrokken onderneming en haar handelspartners wegens inbreuk op de Europese mededingingsregels een geldboete moeten betalen.

Vraag 11

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2012 (1)

Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2012 (1)


Vragen

Vraag 1

Welk recht kwalificeert niet als een burgerlijk en politiek recht:

  1. Recht op leven.
  2. Recht op werk.
  3. Recht op vrijheid van meningsuiting.
  4. Recht op een eerlijk proces.

Vraag 2

De klacht van Verlinden tegen het Koninkrijk der Nederlanden (Verlinden v. Netherlands; Communication No. 1187/2002) werd door het Mensenrechtencomité niet-ontvankelijk verklaard omdat:

  1. Verlinden de nationale rechtsmiddelen niet had uitgeput.
  2. Verlinden onvoldoende duidelijk had gemaakt dat hij zelf slachtoffer was van de schending van art. 14 IVBPR.
  3. De klacht tegelijkertijd behandeld werd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
  4. De klacht niet op naam was gesteld.

Vraag 3

Welke rol spelen Nederlandse rechtbanken in de handhaving van internationale mensenrechten?

  1. Nederlandse rechtbanken hebben exclusieve rechtsmacht. De mensenrechtenverdragen waar Nederland partij bij is worden alléén door Nederlandse rechters gehandhaafd.
  2. Nederlandse rechtbanken spelen een belangrijke rol. Als er sprake is van een verdragsbepaling die naar inhoud een ieder kan verbinden, kan een Nederlandse rechter toetsen of er sprake is van een schending van mensenrechten.
  3. Nederlandse rechtbanken spelen een belangrijke rol. Hoewel zij formeel alleen kunnen toetsen aan de grondrechten die zijn opgenomen in de Nederlandse Grondwet zullen zij deze interpreteren in het licht van bestaande mensenrechtenverdragen.
  4. Nederlandse rechtbanken spelen géén rol. De vraag of er sprake is van een schending van internationale mensenrechten kan alleen door internationale hoven en mensenrechtencomités worden beoordeeld.

Vraag 4

Kijk naar de onderstaande stellingen:

Stelling I: Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens doet slechts uitspraak in zaken tussen particulieren onderling en particulieren tegen lidstaten.
Stelling II: De interpretatie van de bepalingen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens hangt altijd af van de bedoeling van de verdragsluitende staten.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 5

Kunnen alle rechten van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ingeperkt worden?

  1. Ja, alle rechten kunnen ingeperkt worden op basis van de algemene beperkingsclausule in artikel 53 EVRM.
  2. Ja, alle rechten kunnen ingeperkt worden zolang de inperking maar proportioneel is.
  3. Nee, enkel de rechten in de artikelen 8-11 EVRM kunnen ingeperkt worden.
  4. Nee, er zijn bepaalde rechten die nooit ingeperkt kunnen worden.

Vraag 6

In zijn verklaring gaf de toenmalige Minister van buitenlandse zaken van Frankrijk Schuman in 1950 een visie van een verenigd Europa. Hij zei dat ...

  1. ... Europa een federale staat moest worden, een Verenigde Staten van Europa.
  2. ... Europa stapsgewijs zou verenigen met als uitgangspunt een feitelijke solidariteit tussen de lidstaten.
  3. ... een verenigd Europa met een groot oprichtingsverdrag in één grote stap moest worden bewerkstelligd.
  4. ...
.....read more
Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2012 (2)

Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2012 (2)


Vragen

Vraag 1

China is momenteel geen partij bij het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke rechten (IVPBR). Stel dat China besluit toe te treden tot het IVBPR en het bijhorende Facultatief Protocol. Welk alternatief is juist?

  1. China moet het IVBPR implementeren in de nationale rechtsorde. Het Mensenrechtencomité kan door middel van onaangekondigde inspecties controleren of China het IVBPR naleeft.
  2. China moet het IVBPR implementeren in de nationale rechtsorde. Het Mensenrechtencomité controleert door middel van de Universal Periodic Review of China het IVBPR naleeft.
  3. China moet het IVBPR implementeren in de nationale rechtsorde. Als China dit niet doet kan het Mensenrechtencomité economische sancties instellen.
  4. China moet het IVBPR implementeren in de nationale rechtsorde. Als China dit niet doet kunnen individuen een klacht indienen bij het Mensenrechtencomité.

Vraag 2

Artikel 34 en 35 EVRM bevatten de ontvankelijkheidseisen voor een klacht bij het EHRM. In welk van de onderstaande situaties is de klacht sowieso niet-ontvankelijk?

  1. De nationale rechtsmiddelen zijn niet uitgeput, maar er kan sterk getwijfeld worden aan de onafhankelijkheid van het nationale rechtssysteem.
  2. De klacht is reeds eerder behandeld door het IVBPR. Op grond van nieuwe feiten is de klacht nu ook ingediend bij het EHRM.
  3. Jan Gevaar zit al enkele jaren in hechtenis. In de gevangenis wordt hij gediscrimineerd. Na uitputting van de nationale rechtsmiddelen dient hij daarom een klacht in onder de naam ‘prison boy’.
  4. Een groep Scientology-gelovigen uit een klein Brabants dorpje dient een aanklacht in na uitputting van de nationale rechtsmiddelen, omdat de groep geen publieke bijeenkomsten mag organiseren.

Vraag 3

Een pilootarrest is een arrest waarin …

  1. … het mensenrechtencomité een schending van een positieve verplichting om personeel te beschermen tegen discriminatie vaststelt op basis van art. 26 IVBPR.
  2. … het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een afwijking van de vrije keuze over de middelen van rechtsherstel door een veroordeelde lidstaat toelaat.
  3. … het Internationaal Gerechtshof vaststelt dat er sprake is van een schending van een onder hoofdstuk VI VN-Handvest afgekondigde no-fly zone.
  4. … het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelt dat een systematisch falen van de rechtbanken om te voorzien in een uitspraak binnen redelijke termijn een schending van artikel 6 EVRM is.

Vraag 4

Welke van de volgende stellingen is juist?

  1. Zowel het EVRM als het IVBPR hebben een individuele klachtenprocedure waar een bindende uitspraak uit volgt.
  2. Alleen het IVBPR heeft een individuele klachtenprocedure waar een bindende uitspraak uit volgt.
  3. Alleen het EVRM heeft een individuele klachtenprocedure waar een bindende uitspraak uit volgt.
  4. Geen van beide hebben een individuele klachtenprocedure waar een bindende uitspraak uit volgt.

Vraag 5

Tijdens de ‘Empty-chair Crisis’ …

  1. ... weigerde Duitsland aan de zittingen van de Raad
.....read more
Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2011 (1)

Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2011 (1)


Vragen

Vraag 1

Wat wordt verstaan onder de zogenaamde ‘eerste’ generatie mensenrechten?

  1. Economische, sociale en culturele rechten.
  2. Collectieve rechten.
  3. Burger- en politieke rechten.
  4. Rechten van diplomaten.

Vraag 2

Het Comité voor de Rechten van de Mens onder het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten neemt klachten van individuele personen alleen in behandeling indien:

  1. De klacht van de betrokken persoon reeds wordt onderzocht volgens een andere procedure van internationaal onderzoek of internationale regeling.
  2. Tegen de klacht van de betrokken persoon nog binnenlands hoger beroep open staat.
  3. De betrokken persoon een klacht in het algemeen belang of voor iemand anders indient.
  4. De betrokken persoon een slachtoffer is van een schending van het IVBPR door een staat die het Facultatief Protocol heeft geratificeerd.

Vraag 3

Welke stelling met betrekking tot de benoeming van de Europese Commissie is juist?

  1. Een lid van de Europese Commissie wordt benoemd als vertegenwoordiger van een lidstaat.
  2. De voorzitter van de Europese Commissie wordt samen met het gehele college benoemd door het Europees Parlement.
  3. De voorzitter van de Europese Commissie benoemt het college van Commissarissen.
  4. De Europese Raad benoemt, na goedkeuring, van het Europees Parlement, de Europese Commissie.

Vraag 4

Welke instelling met betrekking tot de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (“EHRM”) in de zaak Sanoma t. Nederland (2010) is juist?

  1. In deze zaak stelde de Grote Kamer geen schending van artikel 10 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (“EVRM”) vast.
  2. In deze zaak had dezelfde Nederlandse rechter zitting in zowel de Kamer als de Grote Kamer.
  3. In deze zaak had de Kamer op grond van art. 30 EVRM afstand gedaan van rechtsmacht ten gunste van de Grote Kamer.
  4. In deze zaak werd aan Sanoma Uitgevers een billijke genoegdoening op grond van art. 41 EVRM toegekend.

Vraag 5

Welke van onderstaande stelling(en) over de rol van bepaalde instellingen in de gewone wetgevingsprocedure van de Europese Unie is (of zijn) juist?

Stelling I: De Raad van Europa kan alleen wetgeving aannemen na een voorstel van de Europese Commissie.

Stelling II: Het Europees Parlement kan wetgeving tegenhouden, tenzij de Raad van Ministers met unanimiteit het voorstel van de Europese Commissie aanneemt.

  1. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 6

Welke stelling over de Raad van Ministers is juist?

  1. Sinds het Verdrag van Lissabon heeft de Raad van Ministers een vaste voorzitter voor een periode van tweeënhalfjaar.
  2. De Raad Buitenlandse Zaken wordt voorgezeten door de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.
  3. De Raad van Ministers neemt, tenzij anders is bepaald in
.....read more
Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2011 (2)

Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2011 (2)


Vragen 

Vraag 1

Utopia is partij bij het Internationaal Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten (IVBPR). Op grond van artikel 19 IVBPR – een bepaling waar burgers rechtstreeks rechten aan kunnen ontlenen – kan de vrijheid van meningsuiting slechts op bepaalde gronden worden ingeperkt. Utopia verbiedt in zijn nationale wetgeving echter iedere vorm van vrijheid van meningsuiting. Ten aanzien van doorwerking van het internationaal publiekrecht in de Utopiaanse rechtsorde bevat de grondwet van Utopia twee bepalingen die identiek zijn aan artikel 93 en artikel 94 van de Nederlandse Grondwet. Thomas More, een inwoner van Utopia, beroept zich voor de Utopiaanse rechter op artikel 19 IVBPR. Hoe zal de Utopiaanse rechter moeten oordelen?

  1. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting buiten toepassing laten, omdat het niet verenigbaar is met artikel 19 IVBPR dat een ieder verbindend is.
  2. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting buiten toepassing laten, omdat regels van internationaal publiekrecht altijd voorrang hebben boven regels van Utopiaans recht.
  3. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting niet buiten toepassing laten, omdat regels van internationaal publiekrecht geen verbindende kracht hebben in de Utopiaanse rechtsorde.
  4. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting niet buiten toepassing laten, omdat regels van Utopiaans recht altijd voorrang hebben boven regels van internationaal publiekrecht.

Vraag 2

Het Comité voor de Rechten van de Mens van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten heeft NIET tot taak:

  1. Het beoordelen van interstatelijke klachten.
  2. Het beoordelen van periodieke rapportages van verdragspartijen.
  3. Het beoordelen van individuele klachten.
  4. Het doen van zelfstandig onderzoek naar het mensenrechtenbeleid van verdragspartijen.

Let op: gevraagd wordt wat het Comité voor de Rechten van de Mens van het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten NIET tot taak heeft.

Vraag 3

Sinds 1 juni 2010 is Protocol 14 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) van kracht. Dit protocol brengt enkele belangrijke wijzigingen aan in de procedurele regels die gelden voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Welke van de onderstaande uitspraken over dit protocol is juist?

  1. Sinds de inwerkingtreding van Protocol 14 is het mogelijk dat, indien een zaak aanleiding geeft tot een ‘ernstige vraag’ betreffende de interpretatie van het EVRM, de Kamer afstand van rechtsmacht doet ten gunste van de Grote Kamer.
  2. Sinds de inwerkingtreding van Protocol 14 is het mogelijk dat evident gegronde zaken kunnen worden afgedaan door een alleenzittende rechter.
  3. Sinds de inwerkingtreding van Protocol 14 kan het EHRM een klacht niet-ontvankelijk verklaren indien de klager ‘geen wezenlijk nadeel’ heeft geleden.
  4. Sinds de inwerkingtreding van Protocol 14 geldt er een ‘pick and choose’ systeem, in die zin dat het EHRM zelf kan bepalen welke zaken het zal gaan behandelen.

Vraag 4

Welke stelling

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2010

Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2010


Vragen

Vraag 1

Welke van de volgende stellingen met betrekking tot de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is correct?

  1. Het Europees Parlement zal door de uitbreiding van het toepassingsbereik van de gewone wetgevingsprocedures een grotere rol gaan spelen in het besluitvormingsproces.
  2. In de Raad van Ministers zal voornamelijk met unanimiteit gestemd gaan worden.
  3. Het Europees Hof van Justitie zal volledige rechtsmacht krijgen over de tweede pijler (GBVB).
  4. Door de verdere communautisering zullen de nationale parlementen geen partij meer zijn bij het politieke debat over Europese wetgevingsdossiers.

Vraag 2

Dhr. van Rooij is van mening dat hij tijdens zijn verblijf in een zwaar beveiligde gevangenis dusdanig slecht behandeld is dat dit resulteert in een schending van het Verdrag inzake Uitbanning van Foltering. Na geprocedeerd te hebben tot en met de Hoge Raad van Nederland, is hij niet tevreden. Tot welk internationaal orgaan kan Dhr. van Rooij zich nog richten om genoegdoening te krijgen?

  1. Het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens
  2. De VN-Mensenrechtenraad.
  3. Het Mensenrechtencomité.
  4. Geen van bovenstaande opties is juist.

Vraag 3

Jarenlang leefde Marie-Louise Bokilongo onder erbarmelijke omstandigheden in Kongo, een land dat wordt geteisterd door grote conflicten. In 2008 wist ze te vluchten naar Nederland, maar daar werd zij niet als vluchteling erkend. Gisteren kreeg zij te horen dat ze binnenkort zal worden uitgezet. Marie-Louise is bang dat zij bij terugkeer in Kongo weer in grote armoede zal leven en misschien het slachtoffer wordt van geweld. Een vriendin vindt dat Nederland de mensenrechten schendt door haar terug te sturen naar Kongo, en moedigt haar aan een klacht in te dienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).

Welke van de volgende stellingen is juist?

  1. Een klacht van Marie-Louise bij het EHRM heeft helaas geen enkele kans van slagen, want Kongo maakt geen deel uit van de Raad van Europa
  2. Een klacht van Marie-Louise bij het EHRM heeft alleen kans van slagen, indien Nederland bereid is deze zaak het individueel klachtrecht te accepteren.
  3. Een klacht van Marie-Louise bij het EHRM heeft misschien niet zoveel kans van slagen, maar áls het EHRM haar klacht afwijst kan ze in elk geval nog een beroep doen op het VN-Comité voor de Rechten van de Mens.
  4. Een klacht van Marie-Louise bij het EHRM heeft veel kans van slagen, want zij kan zich in Straatsburg beroepen op artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 EVRM én het VN-Verdrag tegen Foltering.

Vraag 4

Tot aan de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon bepaalde artikel 211 EG Verdrag (na inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon: artikel 17 VEU) dat de Europese Commissie het goed functioneren van de gemeenschappelijke markt dient te waarborgen. Welke van de volgende taken valt NIET onder de bevoegdheid

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2009

Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2009

Let op: dit tentamen is gebaseerd op de situatie voor het verdrag van Lissabon. Dit heeft tot consequentie dat niet alle vragen meer accuraat zijn, en dat de gegeven antwoorden kunnen afwijken van de huidige situatie.


Vragen

Vraag 1

De Poolse regering is van mening dat het tegen het katholieke geloof indruist om pornografische artikelen toe te staan en dat dergelijke artikelen zedenmisdrijven uitlokken. Er wordt een verbod uitgevaardigd op het bezitten, verkopen en produceren van pornografische artikelen. Wat is juist? Kies het meest toepasselijke antwoord.

  1. Dit verbod is in strijd met het vrij verkeer van diensten.
  2. Een dergelijk verbod kan worden toegestaan volgens de regels van het vrij verkeer van goederen.
  3. Dit verbod kan alleen voor zover het betrekking heeft op uit bet buitenland geïmporteerde artikelen in strijd zijn met de vrijheid van meningsuiting.
  4. Een dergelijk verbod is toegestaan omdat het maken van nationale regelgeving uit religieuze overwegingen tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort.

Vraag 2

Welke van de volgende stellingen is onjuist?

  1. De Commissie heeft het exclusieve recht van initiatief in de eerste pijler
  2. in de medebeslissingsprocedure neemt het Europees Parlement samen met de Raad van Ministers wetgeving aan
  3. In de adviesprocedure kan de Raad van Ministers alleen bij unanimiteit van het advies van bet Europees Parlement afwijken.
  4. In de samenwerkingsprocedure kan het Europees Parlement besluitvorming door de Raad van Ministers niet blokkeren.

Vraag 3

Welke argumenten gebruikte het Hof van Justitie in het Chen arrest?

1. Het betrof geen interne situatie en het vrij verkeer van personen was van toepassing.

2. Mevrouw Chen had misbruik gemaakt van het gemeenschapsrecht.

3. De dochter maakte gebruik van het vrij verkeer van diensten maar hier vloeit geen permanent recht op verblijf uit voort.

4. Art. 18 EG is geen onbeperkt recht.

5. Mevrouw Chen kwam ten Jaste van haar dochter zoals in de zin van richtlijn 90/364 en kon daarom ook blijven.

  1. Argumenten 1,2 en 3.
  2. Argumenten 2,4 en 5.
  3. Argumenten 1,3 en 4.
  4. Argumenten 1, 3 en 5.

Vraag 4

Welke van de volgende voorwaarden vormt geen eis voor ontvankelijkheid van een zaak bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens?

  1. De klacht moet worden ingediend door degene die zelf slachtoffer van een schending is.
  2. de klager moet een aanzienlijk nadeel (“significant disadvantage”) van de schending hebben ondervonden.
  3. De nationale rechtsmiddelen moeten eerst worden uitgeput.
  4. De zaak moet binnen zes maanden nadat de nationale beslissing definitief is geworden bij bet EHRM worden aangebracht.

Vraag 5

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.

Stelling I: De samenstelling van de Europese Raad is afhankelijk van het te behandelen beleidsonderwerp. Zo zal de Nederlandse minister van landbouw deelnemen indien het Europese landbouwbeleid op de agenda

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2008

Inleiding Europees Recht - UL - B1 - Oefententamen 2008


Let op: De volgende oefentoets is gebaseerd op de situatie vóór het verdrag van Lissabon. Dit heeft tot consequentie dat niet alle vragen meer accuraat zijn, en dat de gegeven antwoorden kunnen afwijken van de huidige situatie.

Vragen

Vraag 1

De Poolse regering is van mening dat het tegen het katholieke geloof indruist om pornografische artikelen toe te staan en dat dergelijke artikelen zedenmisdrijven uitlokken. Er wordt een verbod uitgevaardigd op het bezitten, verkopen en produceren van pornografische artikelen. Wat is juist? Kies het meest toepasselijke antwoord.

  1. Dit verbod is in strijd met het vrij verkeer van diensten.
  2. Een dergelijk verbod kan worden toegestaan volgens de regels van het vrij verkeer van goederen.
  3. Dit verbod kan alleen voorzover het betrekking heeft op uit bet buitenland geïmporteerde artikelen in strijd zijn met de vrijheid van meningsuiting.
  4. Een dergelijk verbod is toegestaan omdat het maken van nationale regelgeving uit religieuze overwegingen tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort.

Vraag 2

Welke van de volgende stellingen is onjuist?

  1. De Commissie heeft het exclusieve recht van initiatief in de eerste pijler.
  2. In de medebeslissingsprocedure neemt het Europees Parlement samen met de Raad van Ministers wetgeving aan.
  3. In de adviesprocedure kan de Raad van Ministers alleen bij unanimiteit van het advies van bet Europees Parlement afwijken.
  4. In de samenwerkingsprocedure kan het Europees Parlement besluitvorming door de Raad van Ministers niet blokkeren.

Vraag 3

Welke argumenten gebruikte het Hof van Justitie in het Chen arrest?

1. Het betrof geen interne situatie en het vrij verkeer van personen was van toepassing.

2. Mevrouw Chen had misbruik gemaakt van het gemeenschapsrecht.

3. De dochter maakte gebruik van het vrij verkeer van diensten maar hier vloeit geen permanent recht op verblijf uit voort.

4. Art. 18 EG is geen onbeperkt recht.

5. Mevrouw Chen kwam ten Jaste van haar dochter zoals in de zin van richtlijn 90/364 en kon daarom ook blijven.

  1. Argumenten 1,2 en 3.
  2. Argumenten 2,4 en 5.
  3. Argumenten 1,3 en 4.
  4. Argumenten 1, 3 en 5.

Vraag 4

Welke van de volgende voorwaarden vormt geen eis voor ontvankelijkheid van een zaak bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens?

  1. De klacht moet worden ingediend door degene die zelf slachtoffer van een schending is.
  2. De klager moet een aanzienlijk nadeel (“significant disadvantage”) van de schending hebben ondervonden.
  3. De nationale rechtsmiddelen moeten eerst worden uitgeput.
  4. De zaak moet binnen zes maanden nadat de nationale beslissing definitief is geworden bij bet EHRM worden aangebracht.

Vraag 5

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.

Stelling I: De samenstelling van de Europese Raad is afhankelijk van het te behandelen beleidsonderwerp. Zo zal de Nederlandse minister van landbouw deelnemen indien het Europese landbouwbeleid op de agenda

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2434 1 1