Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 3


Vragen

Vraag 1

Welk criterium hanteert het EHRM om te bepalen of een of meer deelrechten van artikel 6 EVRM van toepassing zijn in het vooronderzoek?

Vraag 2

Een verdachte en zijn advocaat hebben recht op kennisneming van de processtukken (het dossier).

a. Welke juridische normen gelden in het Nederlandse strafprocesrecht met betrekking tot de samenstelling van de processtukken?

b. Wat is er in de Nederlandse wet geregeld over het recht op kennisneming van de processtukken (toegang tot het dossier)?

Art. 51b Sv beschrijft het recht tot inzage van processtukken door het slachtoffer.

c. In hoeverre zijn deze regels in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM op dit punt?

d. Wat zijn volgens Van Kempen de belangrijkste knelpunten voor de verdediging met betrekking tot het dossier?

Vraag 3 - Casus Winkeldiefstal

De 19-jarige student Arie Akkermans is een groot liefhebber van muziek. Als gevolg van de economische crisis heeft hij in de zomer van 2013 geen vakantiebaantje kunnen vinden en zit hij krap bij kas. Op een druilerige dinsdagmiddag in september loopt hij rond in een muziekwinkel in Utrecht, op zoek naar goedkope cd’s. Dan ziet hij enkele cd’s liggen van zijn favoriete zangeres Lady GaGa, die echter veel te duur zijn voor zijn budget. Snel grijpt hij een aantal van deze cd’s en stopt ze in zijn tas. Als hij net de winkel uit is gelopen, wordt hij echter vastgegrepen door de oplettende beveiliger Berry Bultmans. Een kwartier later wordt Arie door de gealarmeerde politie meegenomen naar het politiebureau.

Hem wordt medegedeeld dat hij wordt verdacht van winkeldiefstal (art. 310 Sr), dat hij het recht heeft om te zwijgen en dat hij het recht heeft een advocaat te consulteren. Arie geeft aan dat hij graag een advocaat wil consulteren. Deze wordt gebeld en zegt zo snel mogelijk naar het bureau te komen. Na twee uur is de advocaat echter nog niet verschenen en hij beantwoordt hij ook zijn telefoon niet meer. Door de aanwezige opsporingsambtenaren wordt nu beslist dat Arie toch mag worden verhoord.

Volgens het proces-verbaal van de politie legt hij de volgende verklaring af:

‘Vandaag, 6 september 2013, was ik in Plato. Ik heb een aantal cd’s gepakt en in mijn tas gedaan. Ik wilde ze meenemen zonder te betalen. Toen ik de kassa voorbij was werd ik aangesproken’.

Beveiliger Bultmans verklaart tegenover de politie het volgende:

‘Op 6 september 2013 heb ik gezien dat een voor mij onbekende persoon diverse cd’s in zijn tas stopte en vervolgens de winkel verliet zonder te betalen. Deze persoon heb ik buiten aangehouden. Deze persoon gaf op te zijn Arie Akkermans’.

Arie wordt vervolgd ter zake van diefstal (art. 310 Sr). In het dossier bevinden zich drie bewijsstukken: (1) het proces-verbaal houdende de verklaring van Arie, (2) het proces-verbaal houdende de verklaring van Berry en (3) een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat in de tas van Arie een aantal CD’s van Lady GaGa zat. Ter terechtzitting ontkent Arie iedere betrokkenheid bij de diefstal.

De raadsman van Arie betoogt tijdens de zitting dat in strijd met het geldende recht

a) er geen gelegenheid is geweest tot consultatie van een advocaat voorafgaand aan het verhoor, en

b) tijdens het verhoor door de politie geen bijstand is verleend door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon;

en dat onder deze omstandigheden een veroordeling in strijd zou zijn met artikel 6 van het EVRM.

Vraag 3a

Klopt het verweer van de advocaat dat op deze twee punten in strijd met het geldende recht is gehandeld? Betrek in uw antwoord ook de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor.

Zou uw antwoord anders zijn indien de wetgeving ter implementatie van de EU-richtlijn over het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures (zie jurisprudentiebundel) al in werking zou zijn getreden?

Vraag 3b

Stel dat de rechtbank oordeelt dat inderdaad onrechtmatig is gehandeld door de politie, welke consequentie zou dat dan moeten hebben voor de uiteindelijke uitspraak?

Vraag 4 – Casus Boze buurman

(NB: deze casus zal in week 5 ook nog aan bod komen!)

Bert Baggersloot, verdachte, is een gepensioneerde Utrechter. Op een woensdagmiddag ziet Bert door een kier in zijn tuinhek de 11-jarige Daan Dorpel weer eens achter zijn woning voetballen. De officier van justitie leest in het dossier wat er vervolgens gebeurt.

Proces-verbaal politieverhoor verdachte Bert Baggersloot:

‘Even later schopte Daan zijn voetbal over het tuinhek, recht in mijn tuin. De bal kwam in de zorgvuldig onderhouden vijver terecht. Ik schrok van de plons en keek om. De aanblik van de drijvende voetbal in de golvende vijver en Daan die nonchalant mijn tuin binnenliep, maakte mij boos. Ik beende stevig op Daan af. Dit was al de zoveelste keer.

Ten einde raad heb ik naar Daan geroepen: “Jij wordt nog eens mijn dood, weet je dat?!” Ik heb geen sabels of zwaarden.’

Proces-verbaal van aangifte door Daan:

‘Ik schrok toen ik Bert op mij af zag komen. Hij had volgens mij een sabel in zijn hand. Hij riep: “Ik maak je dood, weet je dat!” Ik raakte in paniek en rende terug naar het tuinhek, dat ik niet onmiddellijk open kreeg. Ik gilde: “Help, hij wil me vermoorden!” Voordat Bert me kon grijpen, kreeg ik het hek open en rende ik hard weg.’

Proces-verbaal van verhoor getuige Anja:

‘Toen ik die middag het raam van mijn slaapkamer opende, zag ik dat Bert bij zijn schuur bezig was met het slijpen van een zwaard of een sabel of iets dergelijks. Daan voetbalde op de plaats achter de tuin van Bert. Even later hoorde ik een harde plons in de tuin van Bert. Ik liep naar het raam en zag Bert met dat voorwerp dat hij eerder aan het slijpen was in zijn hand op Daan aflopen. Ik kon niet goed verstaan wat Bert riep maar weet honderd procent zeker dat hij op luide toon het woord ‘dood’ naar Daan riep. Terwijl Daan het tuinhek probeerde open te krijgen, gilde hij dat Bert hem wilde vermoorden. Hij kon echter door het hek wegrennen voordat Bert bij hem was gekomen.’

Enige uren na het voorval wordt Bert aangehouden op verdenking van het strafbare feit ‘bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht’ (art. 285 lid 1 Sr). Nadat Bert op het politiebureau een half uur met zijn raadsvrouw heeft gesproken, wordt hij verhoord, waarna hij in verzekering wordt gesteld.

Bert blijkt al eerder voor bedreiging tot een onherroepelijke gevangenisstraf veroordeeld te zijn geweest. De officier van justitie besluit de inbewaringstelling van Bert te vorderen (art. 63 Sv). Nog diezelfde middag vindt de behandeling van de vordering bij de rechter-commissaris plaats. Voorafgaand aan de behandeling bestudeert de raadsvrouw van Bert het haar ter beschikking gestelde dossier. Tot haar verbazing ontbreekt de verklaring van Anja, terwijl zij weet dat Anja door de politie als getuige is gehoord. Tijdens de behandeling van de vordering verzoekt de raadsvrouw dan ook aan de officier van justitie om inzage in het proces-verbaal houdende de verklaring van Anja.

De officier van justitie wijst het verzoek af. Hij stelt dat de verdediging niet heeft aangetoond waarom het voor de verdediging van Bert relevant zou zijn om het proces-verbaal houdende de verklaring van Anja in te zien.

Vraag 4a

Aan welke eisen met betrekking tot het recht op kennisneming van de processtukken dient een procedure inzake voorlopige hechtenis in het licht van art. 5 lid 4 jo. 6 EVRM volgens de jurisprudentie van het EHRM te voldoen?

Vraag 4b

Ontleent de verdediging van Bert aan art. 5 lid 4 jo. 6 EVRM een recht op inzage in het PV houdende de verklaring van Anja?

Vraag 4c

Ontleent de verdediging van Bert aan het Nederlandse recht een recht op kennisneming van het PV houdende de verklaring van Anja?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Het EHRM hanteert het Imbroscia criterium om te bepalen of een of meer deelrechten van art. 6 EVRM van toepassing zijn in het vooronderzoek. De eisen uit artikel 6 – in het bijzonder die uit het derde lid – kunnen ook relevant zijn voordat een zaak ter zitting komt indien en voor zover door de niet naleving ervan ind ie fase de eerlijkheid van het proces waarschijnlijk serieus zal worden ondermijnd. – Van Kempen.

Dit staat ook nog in par. 50 van arrest Salduz.

‘’Article 6, especially paragraph 3 – may be relevant before a case is sent for trial if and so far as the fairness of the trial is likely to be seriously prejudiced by an initial failure to comply with its provisions’’. Hierin staat dat Artikel 6 EVRM ook van toepassing kan zijn op het vooronderzoek, dus de rechten die in dit artikel beschreven zijn.

Vraag 2

a. Art. 149a Sv gaat over de samenstelling van processtukken: ‘’De officier van justitie is tijdens het opsporingsonderzoek verantwoordelijk voor de samenstelling van processtukken. Tot de processtukken behoren alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn, behoudens het bepaalde in art. 149b.’’

In Art. 149b Sv jo. Art. 187d Sv staan gronden tot achterwege laten van bepaalde processtukken.

Processtukken zijn nodig voor de beantwoording van de vragen van art 348 en 350 Sv. Ze moeten dus relevant zijn voor de beantwoording van deze vragen (relevantiecriterium).

b. Binnen de Nederlandse strafprocesrechtspleging heeft de verdediging een algemeen recht op inzage, en dus tot kennisneming van de processtukken. Dit staat in de artt. 30 t/m 34 Sv en art. 51 Sv. Het recht is niet absoluut. Art. 30 Sv beschrijft het recht op kennisneming van de processtukken, en art 27c beschrijft dat de verdachte hiervan op de hoogte moet worden gesteld. art. 31 Sv beschrijft de processtukken die in beginsel altijd toegankelijk moeten zijn, art. 32 Sv beschrijft het afschrift van deze stukken, art. 33 Sv beschrijft de kennisneming van stukken na sluiting of einde van het vooronderzoek (bij de terechtzitting moeten de stukken openbaar zijn) en art. 34 Sv beschrijft het voegen van specifieke stukken. Art. 51 Sv beschrijft de bevoegdheid van de raadsman van de verdachte tot inzage van de processtukken en afschriften.

c. Op het inzagerecht van de processtukken bestaan uitzonderingen (art. 32 Sv) in het Nederlandse recht. Het is dus geen absoluut recht. Het EHRM hanteert dit ook zo, het is geen absoluut recht. Arrest McKeown t. VK beschrijft de vereisten die nodig zijn om het inzagerecht te beperken. Dit staat in R.O. 43: Allereerst staat hier beschreven dat het inzagerecht niet absoluut is. Vervolgens staat er dat zo’n uitzondering alleen toegestaan is als dit echt noodzakelijk is ‘’’strictly necessary’’. Daarnaast moet uiteindelijk een fair trial gewaarborgd zijn, dus het gehele proces ‘’sufficiently counterbalanced’’.

Dus: Art. 6 EVRM bepaalt dat de procedure adversarial moet zijn, er moet equality of arms zijn. Dit betekent dat er een recht op waarmaking van de stukken moet zijn, zowel ontlastend als belastend. Dit recht is niet absoluut, want in iedere samenleving kunnen zich situaties voordoen dat het noodzakelijk is om bepaalde informatie achter te houden. Dit kan alleen als het strikt noodzakelijk is en de moeilijkheden voor de verdediging in de procedure moeten gecompenseerd worden.

Dit lijkt op het Nederlandse systeem. De belangen die in art. 187d Sv genoemd worden, komen terug in de belangen die het EHRM noemt. McKeown ziet echt op het vooronderzoek.

d. Allereerst vermeldt Van Kempen dat informatie achterwege kan blijven in belang van het onderzoek. De Nederlandse regeling levert problemen op voor de verdediging, vanwege de vele mogelijkheden voor de autoriteiten om vanwege het belang van het onderzoek de verstrekking van informatie uit te stellen (p. 17). Zo de volgende punten:

  • De onthouding van informatie omdat materiaal niet de status van processtukken wordt gegeven

  • De afscherming van bepaalde informatie (bv. vanwege de bescherming van getuigen en deskundigen)

  • De ontoegankelijkheid van relevante informatie uit onderzoeken in andere zaken

  • Het niet behoren tot de processtukken van audiovisuele registraties

  • Het ontbreken van zicht op de opsporingsactiviteiten die hebben plaatsgevonden.

Lees het artikel van Van Kemper!

Vraag 3 - Casus Winkeldiefstal

Vraag 3a

Consultatierecht

In de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor staat vermeld dat iedere verdachte moet worden gewezen op het consultatierecht. Bij B-zaken (in casu het geval, er is voor art. 310 voorlopige hechtenis mogelijk) moet de verdachte in de gelegenheid worden gesteld om telefonisch contact te hebben met een advocaat. De verdachte kan maximaal 2 pogingen doen om met een raadsman in contact te komen. Indien deze te kennen geeft op het bureau te willen komen, moet hij uiterlijk 2 uur later verschenen zijn. Gebeurt dit niet, kan worden aangevangen met het verhoor na toestemming van de hulpofficier. In de casus is dit echter niet gebeurd. De opsporingsambtenaren zijn begonnen met het verhoor, zonder de hulpofficier hierin te betrekken. Er is dus sprake van een onrechtmatigheid.

Let ook op Salduz R.O. 52 en 55!

Volgens de Richtlijn is er in Nederland ook recht op consultatiebijstand (R.O. 2.5 en 2.6)

Bijstand bij verhoor

Voor de implementatie zou er geen sprake zijn van onrechtmatigheid, omdat Arie dan helemaal geen recht heeft op bijstand van een advocaat tijdens het verhoor. Dit geldt alleen voor minderjarigen, en Arie is deze grens gepasseerd. Hij is namelijk 19 jaar.

Na de implementatie luidt het antwoord anders.

Bijstand bij het eerste verhoor is een gegeven recht (Salduz). De verdachte mag afstand doen van dit recht, maar dit moet mondeling of schriftelijk, expliciet en ondubbelzinnig aangegeven worden. Men mag er niet zomaar vanuit gaan dat de verdachte afstand doet van het recht. In casu heeft Arie geen afstand gedaan van zijn recht op bijstand. De politieambtenaren zijn het verhoor na afwezigheid van de advocaat gewoon gestart, zonder onderzoek te doen naar de reden waarom de advocaat niet aanwezig was, en ze hebben Arie niet geïnformeerd over de afwezigheid van de advocaat. Dat Arie vervolgens meewerkt aan het verhoor en bekent, wil niet zeggen dat hij afstand heeft gedaan van zijn recht op bijstand (HR Tandpasta). Daarnaast is er geen sprake van een ‘’gering ernstig feit’’, waarbij nodig is dat de verdachte zo snel mogelijk weer in vrijheid zal worden gesteld.

‘’Het enkele feit dat de raadsman niet binnen twee uur beschikbaar is, is onvoldoende reden om de verdachte te verhoren.’’

Beoordelen in de omstandigheden van het geval!

Belangrijk is ook RO. 2.5.2 en 2.5.3 van Schalken (Raadsman bij politieverhoor).

Vraag 3b

Onrechtmatigheid levert een vormverzuim op in de zin van Art. 359a Sv. Dit zal moeten leiden tot bewijsuitsluiting van het bewijs dat is verkregen nádat het vormverzuim heeft plaatsgevonden, dus dat zijn de verklaringen die zijn voortgekomen uit het verhoor (HR Raadsman bij politieverhoor, R.O. 2.7.1 en 2.7.2).

6.3 van de voorgeschreven zaak op Blackboard is ook belangrijk. Hierin geeft de HR aan dat de advocaat aanwezig moet zijn tijdens het verhoor. In 6.4.2 staat dat als dit niet zo is, bewijsuitsluiting niet noodzakelijkerwijs moet volgen als sanctie. Er kunnen dus ook nog andere sancties volgen, zoals strafvermindering of de enkele constatering dat er vormverzuim aan de hand is geweest. Dit zal afhangen van de zaak.

Vraag 4 – Casus Boze buurman

Vraag 4a

Art. 5 lid 4 luidt: ‘’Everyone who is deprived of his liberty by arrest or detention shall be entitled to take proceedings by which the lawfullness of his detention shall be decided speedily by a court and his release ordered if the detention is not lawful’’.

Een zaak die over de kennisneming van processtukken gaat is EHRM Schöps t. Duitsland.

De rechter moet onderzoeken of er sprake is van inachtneming van procedurele voorschriften (‘’A court examining an appeal againt detention must provide garantees of a judicial procedure. The procedure must be adversarial and must always ensure ‘’equality of arms’’ between the parties, the prosecutor and the detained person’’).

R.O. 44 van dit arrest. Er moet dus tegenspraak mogelijk zijn (adversarieel), het recht op een eerlijk proces als in Art. 6 EVRM moet gewaarborgd worden. Beide partijen moeten de mogelijkheid hebben om de stukken te kunnen inzien. Dit moet een effectieve, dus daadwerkelijke mogelijkheid zijn.

Vraag 4b

Volgens EHRM Schöps t. Duitsland moet ieder processtuk dat redelijkerwijs van belang kan zijn voor de beoordeling van de zaak ter inzage gesteld kunnen worden aan de verdachte. De verklaring van Anja is zodanig essentieel voor verder verloop van de zaak, dat deze zeker aan Arie ter inzake moet worden gesteld.

RO. 50 van Schöps t. Duitsland: ‘’In the Court’s opinion… seeks to be given access to’’.

Bert heeft dit recht, want de verklaring is relevant en is van essentieel belang over de verdere beoordeling van de zaak. De verdenking van het misdrijf is grotendeels op die verklaring berust.

Vraag 4c

Is er in dit geval sprake van een processtuk? Art. 149a lid 2 Sv. De verklaring van Anja is belangrijk voor de behandeling van de zaak, dus het is een processtuk.

In het Nederlands recht regelt art. 30 Sv het inzagerecht van processtukken. Art. 31 Sv beschrijft de stukken die niet mogen worden onthouden aan inzage van de verdachte. De verklaring van Anja is opgenomen in een proces-verbaal, deze vallen onder dit artikel. In beginsel heeft hij dus recht op inzage van deze verklaring. Indien het onderzoek dit vordert, kan de Officier van Justitie wel beslissen dat het proces-verbaal niet aan Arie ter inzage mag worden gesteld (art. 30 lid 3 Sv). Hier moet dan wel een gegronde reden voor zijn. Arie krijgt hiervan dan een schriftelijke mededeling (lid 4).

Bert heeft op basis van het Nederlandse recht recht op inzage van het proces-verbaal.

 

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Werkgroepopdrachten 2016/2017 Strafprocesrecht - UU

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 1

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 1


Vragen

Vraag 1

Beantwoord de volgende vragen mede aan de hand van de tekst van het EVRM.

a. In de eerste titel van het EVRM worden de door het verdrag gegarandeerde rechten en vrijheden geformuleerd. Welke van de in deze titel geformuleerde rechten zijn relevant voor de inrichting van het strafprocesrecht?

b. Indien het EHRM in een zaak tegen Nederland tot de uitspraak komt dat Nederland het EVRM heeft geschonden, op welke grond is Nederland dan gebonden aan deze uitspraak? Op welke manier kan Nederland uitvoering geven aan de uitspraak? Welke mogelijkheid biedt bijvoorbeeld het Wetboek van Strafvordering om iets te doen aan onherroepelijke uitspraken waarvan door het EHRM wordt vastgesteld dat zij niet in overeenstemming zijn met het EVRM?

Vraag 2

Artikel 6 EVRM is onder meer van toepassing als er sprake is van het ‘bepalen van de gegrondheid van een (…) ingestelde vervolging’ (‘determination of a criminal charge’).

a. In het Özturk-arrest (EHRM 21 februari 1984, AA 1985, 145) maakt het Hof uit dat dit een autonoom begrip is. Wat is de reden dat het EHRM kiest voor een autonome benadering van het begrip ‘determination of a criminal charge’?

In dit arrest is Duitsland van mening dat art. 6 EVRM geen gelding heeft, omdat het gaat om een administratieve boete, en geen strafrechtelijke sanctie. Het Hof is het hier niet mee eens.

b. Op basis van welke criteria wordt vastgesteld of sprake is van een ‘criminal charge’?

c. Vanaf welk moment is iemand “charged with a criminal offence” en vanaf welk moment kan iemand zich dus beroepen op de rechten die artikel 6 EVRM garandeert? Wat is het verschil met het moment waarop iemand zich doorgaans kan beroepen op de rechtsbescherming zoals die in het wetboek van Strafvordering is neergelegd?

Vraag 3

Het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel van artikel 1 Sv eist dat politieel en justitieel optreden berusten op een wettelijke grondslag. Het legaliteitsbeginsel sluit niet uit dat ongeschreven rechtsbeginselen en van Straatsburg afkomstige jurisprudentie van invloed zijn op de inrichting van onze strafrechtspleging.

a. Vergelijk het strafvorderlijke legaliteitsbeginsel uit artikel 1 Sv met de verdragsrechtelijke pendant in artikel 8, tweede lid EVRM. Wat zijn de overeenkomsten en de verschillen tussen beide?

b. Het Hof geeft een op geheime opsporingsmethoden toegesneden invulling aan de vereiste “foreseeability”. Welke?

c. Waarom gebruikt het Hof hier een andere omschrijving van de eis van voorzienbaarheid dan bijvoorbeeld in het arrest Sunday Times t. VK? (In het laatstgenoemde arrest wordt gesteld dat “a norm cannot be regarded as a “law” unless it is formulated with sufficient precision to enable the citizen to regulate his conduct: he must be able - if need be with appropriate advice – to foresee, to a degree that is reasonable in the circumstances, the consequences that a given action may en-tail”.)

d. Aan.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 2

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 2


Vragen

Vraag 1

a. Welk criterium hanteert het EHRM respectievelijk de Hoge Raad om te bepalen of sprake is van ‘privacy’ als bedoeld in artikel 8 lid 1 EVRM?

b. Geldt volgens het EHRM respectievelijk de Hoge Raad ook een recht op privacy ex artikel 8 EVRM ten aanzien van handelingen die zich afspelen in de publieke sfeer?

c. Wat wordt bedoeld met de ‘reasonable expectation of privacy’-doctrine? Wat is het bezwaar tegen het onverkort hanteren van deze doctrine?

Vraag 2

a. In de arresten M.M. t. Nederland (EHRM 8 april 2003, EHRC 2003, 45) en Afluisteren buren (HR 14 januari 2003, NJ 2003, 288) wordt gesignaleerd dat er een inbreuk is gemaakt op de privacy van de verdachte. Wie is er in beide zaken verantwoordelijk voor die inbreuk?

b. Waarom wordt in het arrest Afluisteren buren geoordeeld dat de afgeluisterde gesprekken toch als bewijs mogen worden gebruikt tegen de verdachte?

Vraag 3: Casus Stealth-sms

Op 9 juli 2015 rijdt Alfred met zijn auto over de Voorstraat in Utrecht. Op het moment dat hij de Boothstraat nadert, wordt hij aangehouden door een arrestatieteam van de politie. Op de vloer bij de bijrijdersstoel treffen de politieagenten een plastic tas aan met daarin twee blauwkleurige diepvrieszakjes met witte stof met een totaalgewicht van één kilogram. Uit een test blijkt later dat het hier gaat om cocaïne.

Alfred wordt vervolgd ter zake van het aanwezig hebben van één kilo cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (art. 2 jo. art. 10 Opiumwet). Uit het dossier blijkt dat voorafgaand aan de aanhouding bij de politie vanuit meerdere bronnen informatie was binnengekomen dat Alfred een flinke hoeveelheid cocaïne voorhanden zou hebben en wellicht zelfs in de drug zou handelen. Op basis van die informatie is door de officier van justitie in eerste instantie schriftelijk bevolen dat Alfred vanaf 15 juni 2015 door een observatieteam gedurende vier weken moest worden geobserveerd en dat in die periode ook zijn telefoon moest worden afgeluisterd. Voor de telefoontap had de Rechter-Commissaris een machtiging gegeven. In afgeluisterde telefoongesprekken werd over cocaïne gesproken. Maar ondanks intensieve observaties, lukte het het observatieteam maar niet om Alfred op heterdaad te betrappen op het bezit van cocaïne en tot aanhouding over te gaan. Op basis van een tapgesprek bestaat het vermoeden dat Alfred op 9 juli 2015 ergens in Utrecht cocaïne heeft gekocht. De politie wil daarom onmiddellijk tot aanhouding van Alfred overgaan, maar het observatieteam is Alfred op dat moment net uit het oog verloren. Ook vindt er die dag geen telefoonverkeer plaats via de getapte mobiele telefoon van Alfred. Om die reden besluit de chef van het politieteam om twee stealth-sms-berichten te versturen naar de mobiele telefoon van Alfred, zodat kan worden vastgesteld waar Alfred zich op dat.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 3

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 3


Vragen

Vraag 1

Welk criterium hanteert het EHRM om te bepalen of een of meer deelrechten van artikel 6 EVRM van toepassing zijn in het vooronderzoek?

Vraag 2

Een verdachte en zijn advocaat hebben recht op kennisneming van de processtukken (het dossier).

a. Welke juridische normen gelden in het Nederlandse strafprocesrecht met betrekking tot de samenstelling van de processtukken?

b. Wat is er in de Nederlandse wet geregeld over het recht op kennisneming van de processtukken (toegang tot het dossier)?

Art. 51b Sv beschrijft het recht tot inzage van processtukken door het slachtoffer.

c. In hoeverre zijn deze regels in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM op dit punt?

d. Wat zijn volgens Van Kempen de belangrijkste knelpunten voor de verdediging met betrekking tot het dossier?

Vraag 3 - Casus Winkeldiefstal

De 19-jarige student Arie Akkermans is een groot liefhebber van muziek. Als gevolg van de economische crisis heeft hij in de zomer van 2013 geen vakantiebaantje kunnen vinden en zit hij krap bij kas. Op een druilerige dinsdagmiddag in september loopt hij rond in een muziekwinkel in Utrecht, op zoek naar goedkope cd’s. Dan ziet hij enkele cd’s liggen van zijn favoriete zangeres Lady GaGa, die echter veel te duur zijn voor zijn budget. Snel grijpt hij een aantal van deze cd’s en stopt ze in zijn tas. Als hij net de winkel uit is gelopen, wordt hij echter vastgegrepen door de oplettende beveiliger Berry Bultmans. Een kwartier later wordt Arie door de gealarmeerde politie meegenomen naar het politiebureau.

Hem wordt medegedeeld dat hij wordt verdacht van winkeldiefstal (art. 310 Sr), dat hij het recht heeft om te zwijgen en dat hij het recht heeft een advocaat te consulteren. Arie geeft aan dat hij graag een advocaat wil consulteren. Deze wordt gebeld en zegt zo snel mogelijk naar het bureau te komen. Na twee uur is de advocaat echter nog niet verschenen en hij beantwoordt hij ook zijn telefoon niet meer. Door de aanwezige opsporingsambtenaren wordt nu beslist dat Arie toch mag worden verhoord.

Volgens het proces-verbaal van de politie legt hij de volgende verklaring af:

‘Vandaag, 6 september 2013, was ik in Plato. Ik heb een aantal cd’s gepakt en in mijn tas gedaan. Ik wilde ze meenemen zonder te betalen. Toen ik de kassa voorbij was werd ik aangesproken’.

Beveiliger Bultmans verklaart tegenover de politie het volgende:

‘Op 6 september 2013 heb ik gezien dat een voor mij onbekende persoon diverse cd’s in zijn tas stopte en vervolgens de winkel verliet zonder te betalen. Deze persoon heb ik buiten aangehouden. Deze persoon gaf op te zijn Arie Akkermans’.

Arie wordt vervolgd ter zake van diefstal (art. 310 Sr). In het dossier bevinden zich drie bewijsstukken: (1) het proces-verbaal houdende de verklaring van Arie, (2) het proces-verbaal houdende de.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 4

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 4


Vragen

Vraag 1

a. Wat is de kern van het privilege against self-incrimination en wat is de ratio daarachter?

b. In de voorgeschreven arresten komen situaties voor waarin het EHRM het privilege against self-incrimination juist wel of juist niet van toepassing acht. Kunt u aan de hand daarvan aangeven wat de reikwijdte van het beginsel is?

Vraag 2

Noem drie bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering die een uitvloeisel zijn van het nemo tenetur-beginsel.

Vraag 3

In HR 15 juni 2004, NJ 2004, 464 (Beroep op zwijgrecht als bewijs?) wordt door de Hoge Raad de cassatieklacht over de wijze waarop het Hof is omgegaan met de weigering van de verdachte om te verklaren over de vuurwapens anders beoordeeld dan de cassatieklacht betreffende de sieraden.

a. Verklaar dit verschil.

b. In welk arrest van het EHRM wordt op deze materie ingegaan? Kunnen de betreffende overwegingen van de Hoge Raad de toets die in dat arrest wordt aangelegd doorstaan?

Vraag 4 - Casus Verbroken relatie

Op donderdagavond 19 maart 2015 doet Hilde op het politiebureau te Utrecht aangifte tegen haar inmiddels ex-vriend Florian wegens verkrachting (art. 242 Sr). Gedurende hun relatie zou Florian haar meerdere malen hebben gedwongen tot seksueel contact, voor het laatst op de avond van woensdag 18 maart 2015. Bij dit laatste contact zou geen condoom zijn gebruikt. Tegen agente Schippers die de aangifte opneemt beschrijft Hilde de relatie als zeer tumultueus. Buitenshuis gedroeg Florian zich als het ideale vriendje, maar achter de voordeur zou de relatie vooral hebben bestaan uit een aaneenschakeling van intimidaties door Florian. Daardoor was Hilde naar eigen zeggen te bang om eerder aangifte te doen en de relatie te verbreken. Om haar veiligheid te garanderen is ze diezelfde woensdagavond nog (tijdelijk) ingetrokken bij een vriendin.

De volgende dag gaan opsporingsambtenaren Schippers en Van Vliet naar de woning van Florian om zijn kant van het verhaal te horen. Volgens Florian is er op 18 maart geen seksueel contact geweest tussen hem en Hilde en is de beschuldiging van verkrachting onzin. Ook de bewering dat Hilde de relatie zou hebben verbroken zou onjuist zijn. Volgens Florian is hij degene die de relatie heeft verbroken, waarop Hilde in woede zou zijn ontstoken en de woning zou hebben verlaten.

Later brengt Hilde de opsporingsambtenaren nog in contact met de buurvrouw van de woning waar Florian en Hilde woonden. Deze buurvrouw verklaart dat zij op de avond van 18 maart 2015 voor de zoveelste keer veel tumult was in de woning van Florian en Hilde en dat het duidelijk was te horen dat Hilde uiteindelijk een veilig heenkomen moest zoeken.

De opsporingsambtenaren besluiten de zaak voor te leggen aan de officier van justitie. Deze vindt dat er voldoende belastende informatie is om Florian als verdachte aan te merken. Om de beschuldigingen van Hilde.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 5

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 5


Vragen

Vraag 1 - Casus ‘Overval op juwelier’

Deel I

Op 2 januari 2013 wordt in Utrecht juwelier Goudmans overvallen. De dader draagt een rode pet en heeft een doek voor zijn mond en is bijna niet herkenbaar. Wel ziet Goudmans dat hij lang bruin haar heeft. De dader bedreigt Goudmans ernstig. Goudmans slaagt er nog in om de dader met een zwaar voorwerp een flinke dreun te verkopen tegen zijn slaap maar wordt dan door de dader overmeesterd. Bij forensisch onderzoek in de winkel wordt op het zware voorwerp waarmee Goudmans de dader heeft geslagen, bloed aangetroffen. Hiervan wordt een DNA-profiel gemaakt dat overeen blijkt te komen met het profiel van ene Henry P. dat reeds was opgeslagen in de DNA-databank (geheel conform de daarvoor geldende regels). Stuurstra is taxichauffeur in Utrecht. Hij verklaart op 8 januari 2013 tegen de politie dat op 2 januari 2013 een man met rode pet en bruin lang haar met een flinke wond aan zijn hoofd door hem vanuit de straat van de juwelier naar een huis is gebracht op het adres Asstraat nummer 1 te Utrecht. De man betaalde met een creditcard. Deze creditcard blijkt op naam van Henry P. te staan. De woning Asstraat nummer 1 staat ook op naam van Henry P. Op basis van deze gegevens wordt Henry P. als verdachte aangemerkt van de overval op de juwelier. Hij blijkt echter onvindbaar. Bij een geheel rechtmatig verlopen doorzoeking van de woning aan de Asstraat 1 worden in een vuilniszak juwelen gevonden die afkomstig blijken te zijn van de overval. Op 20 januari kan Henry P. alsnog worden aangehouden. Tijdens een geheel rechtmatig verlopen verhoor verklaart hij dat hij op 2 januari bij de juwelier is geweest, maar dat hij na even te hebben rondgekeken weer is vertrokken. Henry P. wordt gedagvaard en hem wordt overtreding van artikel 312 Sr ten laste gelegd. Zijn advocaat verzoekt op het onderzoek ter terechtzitting om getuige Stuurstra (de taxichauffeur) te horen. Deze getuige blijkt na flinke inspanningen door de politie echter onvindbaar. De rechtbank wijst het verzoek om getuige Stuurstra op zitting te horen af op de grond dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. De advocaat voert vervolgens het verweer dat gebruik als bewijs van het proces-verbaal met daarin de verklaring van getuige Stuurstra in strijd zou zijn met artikel 6 lid 3 sub d EVRM. Naar de mening van de advocaat moet de rechter die verklaring dus uitsluiten.

Vraag 1a

Moet de rechter op grond van de jurisprudentie van het EHRM het proces-verbaal van het verhoor van Stuurstra inderdaad uitsluiten van het bewijs?

Vraag 1b

Op welke wijze heeft de Hoge Raad invulling gegeven aan deze problematiek? Hoe verhoudt deze invulling zich tot de jurisprudentie van het EHRM?.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 6

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 6


Vragen

Vragen bij de voorgeschreven stof

Vraag 1

Welke uitgangspunten (‘general principles’) hanteert het EHRM in de context van onrechtmatig verkregen bewijs bij het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM?

Vraag 2

De meeste verdragsrechten zijn niet absoluut, maar artikel 3 EVRM is wel (deels) absoluut. In hoeverre leidt een schending van artikel 3 EVRM tijdens het opsporingsonderzoek ertoe dat niet meer van een fair trial in de zin van artikel 6 EVRM kan worden gesproken? Bespreek aan de hand van het arrest Gäfgen t. Duitsland de factoren die een rol spelen bij de beoordeling van deze vraag door het EHRM.

Vraag 3

Beantwoord aan de hand van de arresten Afvoerpijp (HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376) en Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv (HR 19 februari 2013, NJ 2013, 308) de volgende vragen:

  1. Artikel 359a Sv biedt de rechter de mogelijkheid rechtsgevolgen te verbinden aan een vormverzuim. De jurisprudentie van de Hoge Raad ter zake is echter niet ruim van aard. Welke beperkingen verbindt de Hoge Raad aan de toepassing van artikel 359a Sv?

  2. Aan de hand van welke factoren wordt vastgesteld of aan een vormverzuim een rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg?

  3. In het arrest Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv (HR 19 februari 2013, NJ 2013, 308) wordt door de Hoge Raad een relatie gelegd tussen de mogelijke uitoefening van de bevoegdheid tot bewijsuitsluiting op grond van art. 359a Sv enerzijds en een schending van de in art. 6 en 8 EVRM gegarandeerde rechten anderzijds. Bespreek deze relatie.

  4. In zijn artikel bespreekt Kuiper een ‘doel-middel benadering’ van vormfouten. Wat verstaat hij daaronder? Op welke wijze wordt deze benadering (volgens Kuiper) door de Hoge Raad toegepast in het arrest Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv?

Vraag 4 - Casus Nachtclub Yam Yam (vervolg van week 4)

Als bekend uit de casus behandeld in week 4 worden Alex en Ben, beiden eigenaar van de nachtclub Yam Yam, verdacht van mensenhandel (art. 273f Sr). Besloten is te infiltreren in hun organisatie; daartoe is undercover agente A1705 als paaldanseres gaan werken in de nachtclub en heeft zij geprobeerd op vertrouwelijke voet te komen met Alex en Ben, wat na enige tijd lukt. Anders dan in week 4 mag u als gegeven aannemen dat de handelswijze van agente A1705 voldoet aan de door het EHRM gestelde maatstaven ten aanzien van het respecteren van de privacy ex artikel 8 EVRM. Er is dus geen probleem betreffende mogelijk uitgelokte verklaringen van Alex die op gespannen voet zouden staan met het nemo-teneturbeginsel. We veranderen echter het verloop van de casus: A1705 hoort van Alex dat Alex en Ben de.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Strafprocesrecht voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht
  • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp maak je gebruik van de zoekfunctie van de website. Zoek bijvoorbeeld op auteur, titel van een boek maar ook bijvoorbeeld op naam van een arrest.
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
Check all content related to:
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1217
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering