Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 6


Vragen

Vragen bij de voorgeschreven stof

Vraag 1

Welke uitgangspunten (‘general principles’) hanteert het EHRM in de context van onrechtmatig verkregen bewijs bij het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM?

Vraag 2

De meeste verdragsrechten zijn niet absoluut, maar artikel 3 EVRM is wel (deels) absoluut. In hoeverre leidt een schending van artikel 3 EVRM tijdens het opsporingsonderzoek ertoe dat niet meer van een fair trial in de zin van artikel 6 EVRM kan worden gesproken? Bespreek aan de hand van het arrest Gäfgen t. Duitsland de factoren die een rol spelen bij de beoordeling van deze vraag door het EHRM.

Vraag 3

Beantwoord aan de hand van de arresten Afvoerpijp (HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376) en Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv (HR 19 februari 2013, NJ 2013, 308) de volgende vragen:

  1. Artikel 359a Sv biedt de rechter de mogelijkheid rechtsgevolgen te verbinden aan een vormverzuim. De jurisprudentie van de Hoge Raad ter zake is echter niet ruim van aard. Welke beperkingen verbindt de Hoge Raad aan de toepassing van artikel 359a Sv?

  2. Aan de hand van welke factoren wordt vastgesteld of aan een vormverzuim een rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg?

  3. In het arrest Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv (HR 19 februari 2013, NJ 2013, 308) wordt door de Hoge Raad een relatie gelegd tussen de mogelijke uitoefening van de bevoegdheid tot bewijsuitsluiting op grond van art. 359a Sv enerzijds en een schending van de in art. 6 en 8 EVRM gegarandeerde rechten anderzijds. Bespreek deze relatie.

  4. In zijn artikel bespreekt Kuiper een ‘doel-middel benadering’ van vormfouten. Wat verstaat hij daaronder? Op welke wijze wordt deze benadering (volgens Kuiper) door de Hoge Raad toegepast in het arrest Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv?

Vraag 4 - Casus Nachtclub Yam Yam (vervolg van week 4)

Als bekend uit de casus behandeld in week 4 worden Alex en Ben, beiden eigenaar van de nachtclub Yam Yam, verdacht van mensenhandel (art. 273f Sr). Besloten is te infiltreren in hun organisatie; daartoe is undercover agente A1705 als paaldanseres gaan werken in de nachtclub en heeft zij geprobeerd op vertrouwelijke voet te komen met Alex en Ben, wat na enige tijd lukt. Anders dan in week 4 mag u als gegeven aannemen dat de handelswijze van agente A1705 voldoet aan de door het EHRM gestelde maatstaven ten aanzien van het respecteren van de privacy ex artikel 8 EVRM. Er is dus geen probleem betreffende mogelijk uitgelokte verklaringen van Alex die op gespannen voet zouden staan met het nemo-teneturbeginsel. We veranderen echter het verloop van de casus: A1705 hoort van Alex dat Alex en Ben de volgende avond een nieuwe lichting Oost-Europese dames verwachten. Daarop besluit de officier van justitie tot een inval in nachtclub Yam Yam. Hij geeft het bevel om Alex en Ben daar aan te houden en afhankelijk van de aangetroffen situatie weer contact op te nemen over eventuele verder te nemen stappen. De volgende avond treden de opsporingsambtenaren de nachtclub binnen. Zij houden Ben aan, die achter de bar staat. Alex wordt in eerste instantie niet aangetroffen, en ook de Oost-Europese dames worden niet direct gesignaleerd. Een van de opsporingsambtenaren opent een deur waarop staat ‘Privé, geen toegang’. Dit blijkt de toegang tot het kantoor van de nachtclub te zijn. Bij binnentreden van het kantoor treft rechercheur De Vries Alex aan, die op dat moment haastig een ogenschijnlijk normale kastdeur sluit. Nadat hij Alex heeft aangehouden trekt rechercheur De Vries de kastdeur open. Hoewel de kast leeg is, zit er in de achterwand een opening. Deze opening geeft toegang tot een achtergelegen ruimte. Daarin wordt een doorzichtig plastic krat aangetroffen waarin, zo is aan de buitenkant zichtbaar, meerdere paspoorten zitten. Hierna wordt de officier van justitie gebeld, die niet veel later ter plaatse komt. Onder leiding van de officier van justitie wordt het pand verder doorzocht, waarbij in een afgesloten deel van het pand vijf angstige Oost-Europese dames worden aangetroffen. De paspoorten blijken van hun te zijn. Zij verklaren dat de paspoorten van hen zijn afgenomen door Alex en Ben. Alex en Ben worden vervolgd wegens mensenhandel (art. 273f Sr). Ter zitting voert de verdediging het volgende verweer: De opsporingsambtenaren waren slechts bevoegd tot binnentreden ter aanhouding (art. 55 Sv). Dit brengt mee dat de politie zoekend heeft mogen rondkijken om de aan te houden verdachten te traceren, maar niet bevoegd was afgesloten ruimtes te betreden. Zeker geen ruimte waarop de deur een bord ‘Privé, geen toegang’ is aangebracht. Dit gaat immers verder dan ‘zoekend rondkijken’ en moet worden aangemerkt als een doorzoeking, waartoe de opsporingsambtenaren in casu geen bevoegdheid hadden. Zo de rechtbank aanneemt dat het betreden van het kantoor niettemin rechtmatig was in het kader van het binnentreden ter aanhouding, heeft te gelden dat deze bevoegdheid niet het openen van een kastdeur omvat. Het openen van de kastdeur gaat immers zeker verder dan ‘zoekend rondkijken’ en moet worden aangemerkt als een doorzoeking. Het opentrekken van de kastdeur was dus onrechtmatig. Er is zodoende sprake van een schending van artikel 8 EVRM die moet leiden tot de bewijsuitsluiting van de vondst van de gevonden paspoorten. Vraag Maakt het verweer kans van slagen? Beantwoord de vraag zowel op de wijze zoals de Nederlandse rechter dat zou doen als op de wijze zoals het EHRM dat zou doen. Onderbouw uw antwoord met verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad en de jurisprudentie van het EHRM.

Vraag 5

Willemse woont in een oud, gehorig huis. Hij heeft dan ook vaak last van zijn ruziënde buren. De laatste tijd groeit bij hem het vermoeden dat de buurman met enige regelmaat de buurvrouw slaat, Willemse ziet haar regelmatig met blauwe plekken en een zonnebril op lopen. Wanneer Willemse op een dag weer een felle woordenwisseling opvangt door de muren heen, besluit hij naar de politie te gaan om melding te maken van zijn verdenkingen. De politie adviseert hem om geluidsopnamen te maken van de gebeurtenissen bij de buren en verschaft hem met dit doel een opnameapparaat. Die avond hoort Willemse de buren weer tekeer gaan en hij schakelt het apparaat in om een en ander vast te leggen. Een uur later ziet Willemse vanuit zijn raam dat de buurvrouw per ambulance wordt afgevoerd. Hij besluit dat het genoeg is geweest en levert de opname af op het politiebureau. De buurvrouw overlijdt de volgende dag in het ziekenhuis. Uit de autopsie blijkt dat zij met kracht op haar hoofd is geslagen met een hard stomp voorwerp. De buurman wordt vervolgd wegens zware mishandeling de dood ten gevolge hebbende. In het kader van het opsporingsonderzoek wordt de gemaakte opname uitgebreid onderzocht door forensisch deskundigen. Zij kunnen geen onregelmatigheden aan de opname ontdekken. De verdachte buurman volhardt in een ontkenning, maar op de zitting wordt de geluidsopname van Willemse afgeluisterd. Daaruit blijkt klip en klaar dat de buurman de buurvrouw mishandelt, te horen is onder andere dat het slachtoffer roept: ‘Hou op! Nee, niet slaan met het strijkijzer.....!’, waarna het – op het geluid van het gekletter van ijzer op de vloer na – angstig stil wordt. Naar aanleiding van deze opname is het strijkijzer van de buren in beslag genomen en forensisch onderzocht. Aan het strijkijzer blijken haren te zitten van de buurvrouw, terwijl aan het handvat DNA van de buurman wordt aangetroffen. Op zitting worden de forensische deskundigen en de heer Willemse als getuige gehoord.

De raadsman van de verdachte voert ter zitting aan dat de geluidsopname niet tot het bewijs mag worden gebruikt, omdat dit onrechtmatig is verkregen, immers het betreft een heimelijke opname die zonder toestemming van de verdachte, dus met schending van diens privacy, is opgenomen.

Hoe schat u de haalbaarheid van het verweer van de raadsman in gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad en het EHRM? U mag er bij uw antwoord van uit gaan dat de rechter oordeelt dat deze gang van zaken (in lijn met M.M. tegen Nederland) inderdaad betekent dat er sprake is van een inbreuk op de privacy die niet in overeenstemming is met de wet.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Bykov par. 81, 82 en 83

Khan par. 35 en 37

Gäfgen par 162 en verder.

Het Hof bekijkt of het gehele proces eerlijk is geweest. Dit wordt beoordeeld aan de hand van 3 criteria; eerst wordt bekeken of de verdachte het gebruik van het bewijs heeft kunnen tegenspreken; vervolgens wat de kwaliteit van het bewijs is (betrouwbaarheid en kwaliteit); tot slot wordt bekeken of het bewijs ‘’sole or decisive’’ is (EHRM Gäfgen).

Vraag 2

Een inbreuk op art. 3 EVRM levert ook een schending van art. 6 EVRM op indien het onrechtmatig verkregen bewijs invloed heeft gehad op de uitkomst van de zaak (par. 178, Gäfgen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen verklaringen en real evidence.

Vanaf par. 165: Verklaringen verkregen door marteling vormen altijd een inbreuk op art. 3 EVRM en art. 6 EVRM, bij objectief bewijsmateriaal (par. 167) dat is verkregen door onmenselijke of vernederende behandeling, kan er een schending zijn van art. 3, maar niet van art. 6 EVRM, als wordt voldaan aan de overweging van par. 178.

Verklaringen verkregen door marteling leveren een schending van art. 3 EVRM op. De procedure is dan oneerlijk (art. 6 EVRM). Objectief bewijsmateriaal dat is verkregen door zo’n verklaring, maakt de procedure dan ook automatisch oneerlijk, in de zin als het gebruikt wordt voor het bewijs van schuld. Dan moet dit bewijs uitgesloten worden (zie noot p.332).

Objectief bewijsmateriaal verkregen door een onmenselijke behandeling (dus geen echte marteling) (par. 178); zou ook moeten worden uitgesloten. Dit staat alleen op het spel indien het bewijs invloed heeft op de uitkomst van de zaak, dus bepaalde impact heeft op de veroordeling of straf.

Vraag 3

1.

  1. Alleen vormverzuimen begaan tijdens het voorbereidend onderzoek (art. 132 Sv). Dus er is geen gelding bij onderzoek op de terechtzitting.

  2. Alleen vormverzuimen uit voorbereidend onderzoek naar feiten die in de tenlastelegging staan, rechtsgevolgen volgen niet uit de wet.

  3. Vormverzuimen met betrekking tot formaliteiten vrijheidsbenemende dwangmiddelen door de Rechter- Commissaris vallen niet onder art. 359a Sv

  4. Alleen vormverzuimen die niet zijn hersteld of niet kunnen worden hersteld.

2.

  1. Schutznorm: Belang dat geschonden voorschrift dient in relatie tot de verdachte + causaliteit: uitsluitend en rechtstreeks verband tussen het vormverzuim en belastend materiaal. De verdachte moet de normadressaat zijn van de voorgeschreven norm.

  2. Ernst van het verzuim: De verwijtbaarheid en de omstandigheden waaronder het verzuim is begaan spelen hierbij een rol.

  3. Door het verzuim veroorzaakt nadeel

(r.o. 3.5) van het arrest HR Afvoerpijp en art. 359a lid 2 Sv.

De rechtsgevolgen die gelden zijn niet-ontvankelijkheid, bewijsuitsluiting en strafvermindering.

  • Voor strafvermindering is vereist dat de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, dit nadeel is veroorzaakt door het verzuim, dit geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering, en strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is (3.6.3).

  • Voor bewijsuitsluiting is vereist dat het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en deze onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk strafvorderlijk beginsel in aanzienlijke mate schendt (3.6.4).

  • Niet-ontvankelijkheid van het OM vereist dar het vormverzuim een ernstige inbreuk maakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (3.6.5).

Een vormverzuim moet goed gemotiveerd worden (3.7).

3.

Ter verzekering van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM (2.4.4)

Belangrijk vormvoorschrift of rechtsregel in aanzienlijke mate geschonden (2.4.5)

Sprake van een structureel karakter (2.4.6)

Een schending van art. 8 EVRM levert niet automatisch ook een schending van art. 6 EVRM op. Schending van art. 8 EVRM hoeft dus niet tot bewijsuitsluiting te leiden. Bovendien, indien het bewijs uitgesloten wordt door de rechtbank, is er al geen schending van art. 6 EVRM. Zie de overwegingen.

4.

  • Het controleren door rechters

  • Het bieden van compensatie aan de verdachte

  • Voorkomen van toekomstige rechtsschendingen.

In het arrest worden ook waarborgen van het proces genoemd, en vormverzuimen voorkomen (2.4.5). Je vindt terug dat bepaalde middelen worden gekoppeld aan bepaalde doelen

Vraag 4 - Casus Nachtclub Yam Yam (vervolg van week 4)

Hoge Raad: Afvoerpijp:

  • Is er sprake van een vormverzuim? Ja. Er is doorzocht, terwijl er geen bevoegdheid toe was.

  • Drempelvoorwaarden art. 359a Sv: Er is sprake van een vormverzuim in het vooronderzoek, dit vormverzuim is onherstelbaar, rechtsgevolgen blijken niet uit de wet en het betreft geen vrijheidsbenemend dwangmiddel.

  • Belang geschonden voorschrift: Het geschonden voorschrift strekt tot bescherming van privacy en de persoonlijke levenssfeer (art. 8 EVRM). Er is sprake van een bedrijfspand, hier geldt minder privacy dan in een woning.

  • Ernst van het verzuim: Er wordt een kast open gemaakt, terwijl er geen doorzoekingsbevoegdheid is. Het verzuim is betrekkelijk gering. Er is verder nergens gekeken.

  • Nadeel veroorzaakt door verzuim: Er is geen beroep mogelijk op dat het strafbare feit is ontdekt door het vormverzuim. Dat de kast leeg is, leidt ertoe dat dit geen nadeel oplevert.

Er hoeft geen consequentie te worden verbonden aan het vormverzuim. Het verzuim is betrekkelijk gering, er is sprake van een bedrijfspand en er is geen groot nadeel voor de verdachte.

EHRM: Khan

  • Is er sprake van een schending van art. 8 EVRM: Is er een inbreuk gemaakt en is die gerechtvaardigd? Er is sprake van een inbreuk op de privacy. Deze is ook onrechtmatig, omdat er geen wettelijke basis is voor de doorzoeking. De doorzoeking is dus niet ‘’in accordance with the law’’. Dit levert een schending op.

Is de proceedings as a whole unfair?

  • Tegenspraak mogelijk? Deze mogelijkheid is aanwezig voor de verdachte. Hier wordt ook gebruik van gemaakt, er wordt verweer gevoerd. Het bewijs wordt betwist.

  • Kwaliteit van het bewijs: Het bewijs dat is verkregen is betrouwbaar. Aan een paspoort is niets onbetrouwbaars geconstateerd.

  • ‘’Sole and decisive’’: Is het het enige bewijs in de zaak, en zo niet, is het heel sterk bewijs? Er is steunbewijs aanwezig, namelijk nog een verklaring. Het bewijs is dus niet doorslaggevend.

Het bewijs hoeft niet te worden uitgesloten.

Vraag 5

Hoge Raad: Afluisteren van de buren

  • Is er sprake van een vormverzuim? Er is geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid in art. 126l Sv. Dit artikel is niet nageleefd, er is dus een vormverzuim.

  • Grenzen van art. 359a Sv: Het valt binnen de grenzen, levert geen probleem op.

  • Belang dat geschonden voorschrift dient: Het recht op privacy en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

  • Ernst van het verzuim: Afluisteren is een best ernstig verzuim. De regelgeving wordt omzeild om af te kunnen luisteren. Wel is het een korte opname.

  • Nadeel voor de verdachte door het verzuim: Je kunt je niet beroepen op dat het strafbare feit door het verzuim is veroorzaakt. Er kan dus geen nadeel aangenomen worden.

Het onrechtmatig optreden van een burger leidt niet tot bewijsuitsluiting. Dit gebeurt pas als de verdediging onevenredig in zijn verdediging is geschaad. Bewijsuitsluiting is geen voor de hand liggende keuze.

EHRM: M.M. t. Nederland

In de casus is gegeven dat er een schending is van art. 8 EVRM.

  • Mogelijkheid tot tegenspraak: Is geboden, op de zitting kun je reageren op de opname. Dit wordt ook gedaan, er wordt verweer gevoerd.

  • Kwaliteit van het bewijs: De opname is betrouwbaar

  • ‘’Sole and decisive bewijs’’: Er zijn steunbewijzen; zoals verklaringen, DNA op het strijkijzer en de verwondingen van de buurvrouw.

Geldt hetzelfde. Er is geen schending van art. 6 EVRM, bewijs hoeft niet te worden uitgesloten.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Werkgroepopdrachten 2016/2017 Strafprocesrecht - UU

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 1

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 1


Vragen

Vraag 1

Beantwoord de volgende vragen mede aan de hand van de tekst van het EVRM.

a. In de eerste titel van het EVRM worden de door het verdrag gegarandeerde rechten en vrijheden geformuleerd. Welke van de in deze titel geformuleerde rechten zijn relevant voor de inrichting van het strafprocesrecht?

b. Indien het EHRM in een zaak tegen Nederland tot de uitspraak komt dat Nederland het EVRM heeft geschonden, op welke grond is Nederland dan gebonden aan deze uitspraak? Op welke manier kan Nederland uitvoering geven aan de uitspraak? Welke mogelijkheid biedt bijvoorbeeld het Wetboek van Strafvordering om iets te doen aan onherroepelijke uitspraken waarvan door het EHRM wordt vastgesteld dat zij niet in overeenstemming zijn met het EVRM?

Vraag 2

Artikel 6 EVRM is onder meer van toepassing als er sprake is van het ‘bepalen van de gegrondheid van een (…) ingestelde vervolging’ (‘determination of a criminal charge’).

a. In het Özturk-arrest (EHRM 21 februari 1984, AA 1985, 145) maakt het Hof uit dat dit een autonoom begrip is. Wat is de reden dat het EHRM kiest voor een autonome benadering van het begrip ‘determination of a criminal charge’?

In dit arrest is Duitsland van mening dat art. 6 EVRM geen gelding heeft, omdat het gaat om een administratieve boete, en geen strafrechtelijke sanctie. Het Hof is het hier niet mee eens.

b. Op basis van welke criteria wordt vastgesteld of sprake is van een ‘criminal charge’?

c. Vanaf welk moment is iemand “charged with a criminal offence” en vanaf welk moment kan iemand zich dus beroepen op de rechten die artikel 6 EVRM garandeert? Wat is het verschil met het moment waarop iemand zich doorgaans kan beroepen op de rechtsbescherming zoals die in het wetboek van Strafvordering is neergelegd?

Vraag 3

Het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel van artikel 1 Sv eist dat politieel en justitieel optreden berusten op een wettelijke grondslag. Het legaliteitsbeginsel sluit niet uit dat ongeschreven rechtsbeginselen en van Straatsburg afkomstige jurisprudentie van invloed zijn op de inrichting van onze strafrechtspleging.

a. Vergelijk het strafvorderlijke legaliteitsbeginsel uit artikel 1 Sv met de verdragsrechtelijke pendant in artikel 8, tweede lid EVRM. Wat zijn de overeenkomsten en de verschillen tussen beide?

b. Het Hof geeft een op geheime opsporingsmethoden toegesneden invulling aan de vereiste “foreseeability”. Welke?

c. Waarom gebruikt het Hof hier een andere omschrijving van de eis van voorzienbaarheid dan bijvoorbeeld in het arrest Sunday Times t. VK? (In het laatstgenoemde arrest wordt gesteld dat “a norm cannot be regarded as a “law” unless it is formulated with sufficient precision to enable the citizen to regulate his conduct: he must be able - if need be with appropriate advice – to foresee, to a degree that is reasonable in the circumstances, the consequences that a given action may en-tail”.)

d. Aan.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 2

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 2


Vragen

Vraag 1

a. Welk criterium hanteert het EHRM respectievelijk de Hoge Raad om te bepalen of sprake is van ‘privacy’ als bedoeld in artikel 8 lid 1 EVRM?

b. Geldt volgens het EHRM respectievelijk de Hoge Raad ook een recht op privacy ex artikel 8 EVRM ten aanzien van handelingen die zich afspelen in de publieke sfeer?

c. Wat wordt bedoeld met de ‘reasonable expectation of privacy’-doctrine? Wat is het bezwaar tegen het onverkort hanteren van deze doctrine?

Vraag 2

a. In de arresten M.M. t. Nederland (EHRM 8 april 2003, EHRC 2003, 45) en Afluisteren buren (HR 14 januari 2003, NJ 2003, 288) wordt gesignaleerd dat er een inbreuk is gemaakt op de privacy van de verdachte. Wie is er in beide zaken verantwoordelijk voor die inbreuk?

b. Waarom wordt in het arrest Afluisteren buren geoordeeld dat de afgeluisterde gesprekken toch als bewijs mogen worden gebruikt tegen de verdachte?

Vraag 3: Casus Stealth-sms

Op 9 juli 2015 rijdt Alfred met zijn auto over de Voorstraat in Utrecht. Op het moment dat hij de Boothstraat nadert, wordt hij aangehouden door een arrestatieteam van de politie. Op de vloer bij de bijrijdersstoel treffen de politieagenten een plastic tas aan met daarin twee blauwkleurige diepvrieszakjes met witte stof met een totaalgewicht van één kilogram. Uit een test blijkt later dat het hier gaat om cocaïne.

Alfred wordt vervolgd ter zake van het aanwezig hebben van één kilo cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (art. 2 jo. art. 10 Opiumwet). Uit het dossier blijkt dat voorafgaand aan de aanhouding bij de politie vanuit meerdere bronnen informatie was binnengekomen dat Alfred een flinke hoeveelheid cocaïne voorhanden zou hebben en wellicht zelfs in de drug zou handelen. Op basis van die informatie is door de officier van justitie in eerste instantie schriftelijk bevolen dat Alfred vanaf 15 juni 2015 door een observatieteam gedurende vier weken moest worden geobserveerd en dat in die periode ook zijn telefoon moest worden afgeluisterd. Voor de telefoontap had de Rechter-Commissaris een machtiging gegeven. In afgeluisterde telefoongesprekken werd over cocaïne gesproken. Maar ondanks intensieve observaties, lukte het het observatieteam maar niet om Alfred op heterdaad te betrappen op het bezit van cocaïne en tot aanhouding over te gaan. Op basis van een tapgesprek bestaat het vermoeden dat Alfred op 9 juli 2015 ergens in Utrecht cocaïne heeft gekocht. De politie wil daarom onmiddellijk tot aanhouding van Alfred overgaan, maar het observatieteam is Alfred op dat moment net uit het oog verloren. Ook vindt er die dag geen telefoonverkeer plaats via de getapte mobiele telefoon van Alfred. Om die reden besluit de chef van het politieteam om twee stealth-sms-berichten te versturen naar de mobiele telefoon van Alfred, zodat kan worden vastgesteld waar Alfred zich op dat.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 3

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 3


Vragen

Vraag 1

Welk criterium hanteert het EHRM om te bepalen of een of meer deelrechten van artikel 6 EVRM van toepassing zijn in het vooronderzoek?

Vraag 2

Een verdachte en zijn advocaat hebben recht op kennisneming van de processtukken (het dossier).

a. Welke juridische normen gelden in het Nederlandse strafprocesrecht met betrekking tot de samenstelling van de processtukken?

b. Wat is er in de Nederlandse wet geregeld over het recht op kennisneming van de processtukken (toegang tot het dossier)?

Art. 51b Sv beschrijft het recht tot inzage van processtukken door het slachtoffer.

c. In hoeverre zijn deze regels in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM op dit punt?

d. Wat zijn volgens Van Kempen de belangrijkste knelpunten voor de verdediging met betrekking tot het dossier?

Vraag 3 - Casus Winkeldiefstal

De 19-jarige student Arie Akkermans is een groot liefhebber van muziek. Als gevolg van de economische crisis heeft hij in de zomer van 2013 geen vakantiebaantje kunnen vinden en zit hij krap bij kas. Op een druilerige dinsdagmiddag in september loopt hij rond in een muziekwinkel in Utrecht, op zoek naar goedkope cd’s. Dan ziet hij enkele cd’s liggen van zijn favoriete zangeres Lady GaGa, die echter veel te duur zijn voor zijn budget. Snel grijpt hij een aantal van deze cd’s en stopt ze in zijn tas. Als hij net de winkel uit is gelopen, wordt hij echter vastgegrepen door de oplettende beveiliger Berry Bultmans. Een kwartier later wordt Arie door de gealarmeerde politie meegenomen naar het politiebureau.

Hem wordt medegedeeld dat hij wordt verdacht van winkeldiefstal (art. 310 Sr), dat hij het recht heeft om te zwijgen en dat hij het recht heeft een advocaat te consulteren. Arie geeft aan dat hij graag een advocaat wil consulteren. Deze wordt gebeld en zegt zo snel mogelijk naar het bureau te komen. Na twee uur is de advocaat echter nog niet verschenen en hij beantwoordt hij ook zijn telefoon niet meer. Door de aanwezige opsporingsambtenaren wordt nu beslist dat Arie toch mag worden verhoord.

Volgens het proces-verbaal van de politie legt hij de volgende verklaring af:

‘Vandaag, 6 september 2013, was ik in Plato. Ik heb een aantal cd’s gepakt en in mijn tas gedaan. Ik wilde ze meenemen zonder te betalen. Toen ik de kassa voorbij was werd ik aangesproken’.

Beveiliger Bultmans verklaart tegenover de politie het volgende:

‘Op 6 september 2013 heb ik gezien dat een voor mij onbekende persoon diverse cd’s in zijn tas stopte en vervolgens de winkel verliet zonder te betalen. Deze persoon heb ik buiten aangehouden. Deze persoon gaf op te zijn Arie Akkermans’.

Arie wordt vervolgd ter zake van diefstal (art. 310 Sr). In het dossier bevinden zich drie bewijsstukken: (1) het proces-verbaal houdende de verklaring van Arie, (2) het proces-verbaal houdende de.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 4

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 4


Vragen

Vraag 1

a. Wat is de kern van het privilege against self-incrimination en wat is de ratio daarachter?

b. In de voorgeschreven arresten komen situaties voor waarin het EHRM het privilege against self-incrimination juist wel of juist niet van toepassing acht. Kunt u aan de hand daarvan aangeven wat de reikwijdte van het beginsel is?

Vraag 2

Noem drie bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering die een uitvloeisel zijn van het nemo tenetur-beginsel.

Vraag 3

In HR 15 juni 2004, NJ 2004, 464 (Beroep op zwijgrecht als bewijs?) wordt door de Hoge Raad de cassatieklacht over de wijze waarop het Hof is omgegaan met de weigering van de verdachte om te verklaren over de vuurwapens anders beoordeeld dan de cassatieklacht betreffende de sieraden.

a. Verklaar dit verschil.

b. In welk arrest van het EHRM wordt op deze materie ingegaan? Kunnen de betreffende overwegingen van de Hoge Raad de toets die in dat arrest wordt aangelegd doorstaan?

Vraag 4 - Casus Verbroken relatie

Op donderdagavond 19 maart 2015 doet Hilde op het politiebureau te Utrecht aangifte tegen haar inmiddels ex-vriend Florian wegens verkrachting (art. 242 Sr). Gedurende hun relatie zou Florian haar meerdere malen hebben gedwongen tot seksueel contact, voor het laatst op de avond van woensdag 18 maart 2015. Bij dit laatste contact zou geen condoom zijn gebruikt. Tegen agente Schippers die de aangifte opneemt beschrijft Hilde de relatie als zeer tumultueus. Buitenshuis gedroeg Florian zich als het ideale vriendje, maar achter de voordeur zou de relatie vooral hebben bestaan uit een aaneenschakeling van intimidaties door Florian. Daardoor was Hilde naar eigen zeggen te bang om eerder aangifte te doen en de relatie te verbreken. Om haar veiligheid te garanderen is ze diezelfde woensdagavond nog (tijdelijk) ingetrokken bij een vriendin.

De volgende dag gaan opsporingsambtenaren Schippers en Van Vliet naar de woning van Florian om zijn kant van het verhaal te horen. Volgens Florian is er op 18 maart geen seksueel contact geweest tussen hem en Hilde en is de beschuldiging van verkrachting onzin. Ook de bewering dat Hilde de relatie zou hebben verbroken zou onjuist zijn. Volgens Florian is hij degene die de relatie heeft verbroken, waarop Hilde in woede zou zijn ontstoken en de woning zou hebben verlaten.

Later brengt Hilde de opsporingsambtenaren nog in contact met de buurvrouw van de woning waar Florian en Hilde woonden. Deze buurvrouw verklaart dat zij op de avond van 18 maart 2015 voor de zoveelste keer veel tumult was in de woning van Florian en Hilde en dat het duidelijk was te horen dat Hilde uiteindelijk een veilig heenkomen moest zoeken.

De opsporingsambtenaren besluiten de zaak voor te leggen aan de officier van justitie. Deze vindt dat er voldoende belastende informatie is om Florian als verdachte aan te merken. Om de beschuldigingen van Hilde.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 5

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 5


Vragen

Vraag 1 - Casus ‘Overval op juwelier’

Deel I

Op 2 januari 2013 wordt in Utrecht juwelier Goudmans overvallen. De dader draagt een rode pet en heeft een doek voor zijn mond en is bijna niet herkenbaar. Wel ziet Goudmans dat hij lang bruin haar heeft. De dader bedreigt Goudmans ernstig. Goudmans slaagt er nog in om de dader met een zwaar voorwerp een flinke dreun te verkopen tegen zijn slaap maar wordt dan door de dader overmeesterd. Bij forensisch onderzoek in de winkel wordt op het zware voorwerp waarmee Goudmans de dader heeft geslagen, bloed aangetroffen. Hiervan wordt een DNA-profiel gemaakt dat overeen blijkt te komen met het profiel van ene Henry P. dat reeds was opgeslagen in de DNA-databank (geheel conform de daarvoor geldende regels). Stuurstra is taxichauffeur in Utrecht. Hij verklaart op 8 januari 2013 tegen de politie dat op 2 januari 2013 een man met rode pet en bruin lang haar met een flinke wond aan zijn hoofd door hem vanuit de straat van de juwelier naar een huis is gebracht op het adres Asstraat nummer 1 te Utrecht. De man betaalde met een creditcard. Deze creditcard blijkt op naam van Henry P. te staan. De woning Asstraat nummer 1 staat ook op naam van Henry P. Op basis van deze gegevens wordt Henry P. als verdachte aangemerkt van de overval op de juwelier. Hij blijkt echter onvindbaar. Bij een geheel rechtmatig verlopen doorzoeking van de woning aan de Asstraat 1 worden in een vuilniszak juwelen gevonden die afkomstig blijken te zijn van de overval. Op 20 januari kan Henry P. alsnog worden aangehouden. Tijdens een geheel rechtmatig verlopen verhoor verklaart hij dat hij op 2 januari bij de juwelier is geweest, maar dat hij na even te hebben rondgekeken weer is vertrokken. Henry P. wordt gedagvaard en hem wordt overtreding van artikel 312 Sr ten laste gelegd. Zijn advocaat verzoekt op het onderzoek ter terechtzitting om getuige Stuurstra (de taxichauffeur) te horen. Deze getuige blijkt na flinke inspanningen door de politie echter onvindbaar. De rechtbank wijst het verzoek om getuige Stuurstra op zitting te horen af op de grond dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. De advocaat voert vervolgens het verweer dat gebruik als bewijs van het proces-verbaal met daarin de verklaring van getuige Stuurstra in strijd zou zijn met artikel 6 lid 3 sub d EVRM. Naar de mening van de advocaat moet de rechter die verklaring dus uitsluiten.

Vraag 1a

Moet de rechter op grond van de jurisprudentie van het EHRM het proces-verbaal van het verhoor van Stuurstra inderdaad uitsluiten van het bewijs?

Vraag 1b

Op welke wijze heeft de Hoge Raad invulling gegeven aan deze problematiek? Hoe verhoudt deze invulling zich tot de jurisprudentie van het EHRM?.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 6

Strafprocesrecht - UU - Werkgroepopdrachten 2016/2017 - Week 6


Vragen

Vragen bij de voorgeschreven stof

Vraag 1

Welke uitgangspunten (‘general principles’) hanteert het EHRM in de context van onrechtmatig verkregen bewijs bij het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM?

Vraag 2

De meeste verdragsrechten zijn niet absoluut, maar artikel 3 EVRM is wel (deels) absoluut. In hoeverre leidt een schending van artikel 3 EVRM tijdens het opsporingsonderzoek ertoe dat niet meer van een fair trial in de zin van artikel 6 EVRM kan worden gesproken? Bespreek aan de hand van het arrest Gäfgen t. Duitsland de factoren die een rol spelen bij de beoordeling van deze vraag door het EHRM.

Vraag 3

Beantwoord aan de hand van de arresten Afvoerpijp (HR 30 maart 2004, NJ 2004, 376) en Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv (HR 19 februari 2013, NJ 2013, 308) de volgende vragen:

  1. Artikel 359a Sv biedt de rechter de mogelijkheid rechtsgevolgen te verbinden aan een vormverzuim. De jurisprudentie van de Hoge Raad ter zake is echter niet ruim van aard. Welke beperkingen verbindt de Hoge Raad aan de toepassing van artikel 359a Sv?

  2. Aan de hand van welke factoren wordt vastgesteld of aan een vormverzuim een rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg?

  3. In het arrest Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv (HR 19 februari 2013, NJ 2013, 308) wordt door de Hoge Raad een relatie gelegd tussen de mogelijke uitoefening van de bevoegdheid tot bewijsuitsluiting op grond van art. 359a Sv enerzijds en een schending van de in art. 6 en 8 EVRM gegarandeerde rechten anderzijds. Bespreek deze relatie.

  4. In zijn artikel bespreekt Kuiper een ‘doel-middel benadering’ van vormfouten. Wat verstaat hij daaronder? Op welke wijze wordt deze benadering (volgens Kuiper) door de Hoge Raad toegepast in het arrest Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting ex 359a Sv?

Vraag 4 - Casus Nachtclub Yam Yam (vervolg van week 4)

Als bekend uit de casus behandeld in week 4 worden Alex en Ben, beiden eigenaar van de nachtclub Yam Yam, verdacht van mensenhandel (art. 273f Sr). Besloten is te infiltreren in hun organisatie; daartoe is undercover agente A1705 als paaldanseres gaan werken in de nachtclub en heeft zij geprobeerd op vertrouwelijke voet te komen met Alex en Ben, wat na enige tijd lukt. Anders dan in week 4 mag u als gegeven aannemen dat de handelswijze van agente A1705 voldoet aan de door het EHRM gestelde maatstaven ten aanzien van het respecteren van de privacy ex artikel 8 EVRM. Er is dus geen probleem betreffende mogelijk uitgelokte verklaringen van Alex die op gespannen voet zouden staan met het nemo-teneturbeginsel. We veranderen echter het verloop van de casus: A1705 hoort van Alex dat Alex en Ben de.....read more

Access: 
Public
Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Strafprocesrecht voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht
  • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp maak je gebruik van de zoekfunctie van de website. Zoek bijvoorbeeld op auteur, titel van een boek maar ook bijvoorbeeld op naam van een arrest.
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
Check all content related to:
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1430
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.