Oefententamens Romeins Recht - UL
- 3393 keer gelezen
Een Romeinse volkstribuun werd in de periode van de Romeinse geschiedenis die bekend staat als die van de republiek gekozen door:
Onder het begrip ius civile verstonden de Romeinse juristen:
Welk der onderstaande rechtsboeken maakte in formele zin geen onderdeel uit van de codificatie van Justinianus?
Het Romeinse recht gold sinds de zogeheten receptie ervan uitsluitend in de Westeuropese landen die:
Welke der onderstaande stellingen geeft een juiste weergave van de hiërarchie van rechtsbronnen, zoals die in een groot aantal Westeuropese landen werd gehanteerd voordat daar de moderne codificaties werden ingevoerd?
Een Romeinse magistraat kon voor het uitvaardigen van algemeen de burgers verbindende regels (wetgeving in materiële zin) zowel gebruik maken van het instrument van het zogeheten edict (edictum) als van dat van de lex (een wet in formele zin). Het verschil tussen deze beide wetgevingsinstrumenten bestaat uit het gegeven dat:
Welke der onderstaande rechtsboeken kan niet worden beschouwd als een codificatie in de juridische zin van dat begrip, dat wil zeggen een van overheidswege uitgevaardigde optekening van het recht?
De zogeheten Citeerwet (Lex citandi) regelde:
De oorspronkelijke tekst van het invloedrijke leerboekje van Gaius is pas sinds de negentiende eeuw bekend, toen het door een toeval werd ontdekt in een Italiaanse bibliotheek. Wij kenden er echter al voordien een groot deel van en wel omdat, naar keize Justinianus zelf aangeeft, één van de onderdelen van zijn codificatie grotendeels op dat werkje is gebaseerd. Het gaat daarbij om:
Rechtspraak is in het klassieke, voor-Justiniaanse Romeinse recht nimmer erkend als een rechtsbron in formele zin. Dit vindt voornamelijk zijn oorzaak in het feit dat:
Aelius, raadsadviseur (consilarius) van de tyrannieke keizer Constans, is eigenaar van een landgoed in Italië dat hij voor de duur van twee jaar heeft verpacht aan Brennius. Een jaar na het sluiten van de pachtovereenkomst raakt Aelius betrokken bij een paleisintrige en duikt onder in de ontoegankelijke Alpen. Pas vijfendertig jaar laten is de kust weer veilig door de (gewelddadige) dood van de keizer en keert Aelius terug in Italië. Hij is echter geruïneerd en tracht zijn vermogen weer op orde te brengen. Dit is de reden waarom hij zijn landgoed in Italië te koop aanbiedt. Het wordt gekocht door en –door middel van mancipatio- overgedragen aan de projectontwikkelaar (manciparius) Claudius. Claudius vorder onmiddellijk ontruiming van Brennius, die gedurende de gehele tijd het landgoed is blijven exploiteren. Welke der onderstaande stellingen is juist?
De inmiddels in Rome woonachtige Attus heeft een kostbaar schilderij (een res nec mancipi) in bruikleen gegeven aan de gemeenteraad (senatus) van zijn geboorteplaats Nijmegen (Colonia Ulpia Traiana), zulks om de hal van het daar nieuw gebouwde stadhuis (curia) te verfraaien. Enige tijd nadien komt de gemeente Nijmegen in geldnood en verkoopt een aantal van haar bezittingen, waaronder ook het aan haar in bruikleen gegeven schilderij van Attus. Brutus, die niet op de hoogte is van het feit dat het geen eigendom van de gemeente is, koopt het schilderij. Brutus is een weldoener en geeft daarom aan de gemeente te kennen dat die het schilderij in de hal van het stadhuis mag laten hangen. Vier jaar nadien wordt Brutus evenwel failliet verklaard en legt de curator in diens faillissement beslag onder de gemeente op het schilderij dat Brutus van de gemeente heeft gekocht. De gemeente laat zich adviseren door een rechtsgeleerde (iuris peritus) die haar te verstaan geeft dat het schilderij:
Welke der onderstaande overeenkomsten kan worden aangemerkt als een ‘onvolmaakt’ wederkerige overeenkomst?
Asinius is eigenaar van een kostbaar span paarden dat hij naar het Circus Maximus laat vervoeren door de transportondernemer (vecturarius) Buterus. Onderweg naar het Circus, vindt een aanrijding plaats ten gevolge van een verkeersfout van Clodius die de paarden die voor zijn fraaie wagen zijn gespannen niet onder bedwang heeft omdat hij in staat van dronkenschap verkeert. De wagen waarin de paarden van Asinius worden getransporteerd valt ten gevolge van de aanrijding om en de zich daarin bevindende dieren moeten alle worden afgemaakt, omdat ze ernstig en onherstelbaar letsel hebben opgelopen. Clodius raakt ook ernstig gewond, dusdanig zelfs dat hij enige dagen later aan zijn verwondingen bezwijkt. Hij laat één erfgenaam na, zijn dochter Clodia, die de nalatenschap van haar vader vol en zuiver heeft aanvaard. Asinius bezint zich op de vraag op wie hij zijn schade kan verhalen. Welde der onderstaande stellingen is juist?
Agenor is werkzaam in de credietverzekeringsbranche. Hij stelt zich daartoe, tegen betaling van een hoge premie, jegens een schuldeiser gedurende de looptijd van een geldlening bij stipulatie hoofdelijk borg voor de schuldenaar. De bankier Banca maakt gebruik van de diensten van Agenor voor de geldlening ten belope van HS 150.000 die hij heeft verstrekt aan Classicus. Op basis van een onderzoek naar de credietwaardigheid van Classicus, stelt Agenor zich jegens Banca borg voor de schuld van Classicus. Enige tijd nadien komt Agenor te overlijden; zijn bedrijf wordt voortgezet door zijn erfgenamen Delius en Egidius, die zijn nalatenschap vol en zuiver hebben aanvaard. Classicus blijkt niet in staat te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen jegens Banca en deze spreekt daarom Delius aan tot betaling van de schuld van Classicus. Welke der onderstaande stellingen is juist?
Auilius heeft een vrachtwagen (plaustrum, een res nec mancipi) verhuurd aan zijn goede vriend Balbus. Op zekere dag vervoegt zich Curio bij Balbus en doet hem zo’n goed bod op de vrachtwagen dat Balbus dat accepteert en de vrachtwagen onmiddellijk door middel van traditio aan Curio levert. Curio was niet op de hoogte van het dat Balbus geen eigenaar van de wagen is. Balbus verwittigt vervolgens zijn vriend Aquilius van dit feit en draagt de voor diens vrachtwagen door hem geïnde koopprijs aan Aquilius over. Deze is met een en ander buitengewoon ingenomen. Korte tijd nadien wordt Aquilius failliet verklaard. De curator in diens faillissement stelt zich op het standpunt dat de vrachtwagen nog tot de failliete boedel behoort en vordert afgifte van Curio. Welke van de navolgende stellingen is juist?
De meubelfabrikant Aemilius heeft een bedrag van HS 100.000 geleend van de handelsondernemer Bassus. Tot zekerheid van die schuld is er een hypotheek gevestigd op de voorraden van Aemilius. Op een kwade dag kan Aemilius zijn schulden niet meer voldoen en wordt failliet verklaard. Bassus, die wel winst ziet in de voorraden van Aemilius, vordert van de curator afgifte van de handelsvoorraden waarop hij een hypotheek heeft teneinde die voor eigen rekening te verhandelen. De curator verzet zich daartegen. Welke der onderstaande stellingen is juis?
Het verschijnsel reële executie van verbintenissen was in het klassieke Romeinse recht onbekend omdat:
De klassiek-Romeinse civiele procedure draaide om de spil van een procesformulier (formula) dat een aantal vaste elementen bevatte. Welke der onderstaande kwam niet in ieder procesformulier voor?
Aulus heeft een stuk grond gekocht van Blasius; dezelfde dag nog verkoopt hij dat stuk grond door aan Claudius. Hij legt daarna –zeker nadat hij de koopprijs van Claudius heeft ontvangen- weinig initiatief meer aan de dag om Blasius tot nakoming van zijn verplichtingen aan te sporen. Claudius zendt daarom een ingebrekestelling (interpellatio aan Blasius waarin hij deze sommeert om tien dagen na dagtekening van de ingebrekestelling op het Romeinse forum te verschijnen teneinde daar zijn medewerking te verlenen aan de voor de overdracht van het stuk grond noodzakelijke mancipatie (mancipatio). Op de vastgestelde dag is Blasius niet verschenen. Claudius laat zich het standpunt dat de vrachtwagen nog tot de failliete boedel behoort en vordert afgifte van Curio. Welke van de navolgende stellingen is juist?
Arrius heeft voor de duur van twee seizoenen een groot vrachtschip (een res nec mancipi), de Proteus, gehuurd van Balbus. Hij heeft bovendien een vervoersovereenkomst gesloten met Crassus, krachtens dewelke Arrius gedurende die seizoenen de olijfolie van Crassu naar Brittannia zal vervoeren, waar het moet worden afgeleverd aan de agent (procurator) van Crassus te Londen (Londinum). Na afloop van het eerste seizoen en de veilige terugkeer van de Proteus in de haven van Ostia, wordt dat schip door Balbus verkocht en geleverd aan Drusus. Drusus laat de Proteus gereed maken voor een handels expeditie en vertrekt zodra het seizoen dat toestaat naar de Krim (Taurike). Zodra Arrius achter het gebeurde komt, laat hij zich over zijn rechtspositie adviseren door een rechtsgeleerde (iuris peritus). Deze geeft hem te verstaan dat:
Welke van de onderstaande wijzen van eigendomsverkrijging vindt plaats zonder dat een daartoe strekkende overdrachtshandeling is vereist?
Appius en Bibulus hebben een maatschap (societas) gesloten; ieder van hen heeft een groot geldsbedrag ingebracht teneinde daarmee een bank van lening te exploiteren en winst te maken. Op zekere dag vervoegt zich Canisius bij Appius met het verzoek om hem een geldlening te verstrekken. Appius gaat op dit voorstel in en bedingt daarbij dat zijn maat Bibulus hoofdelijk mede-crediteur van Canisius zal zijn. Nadat de partijen –Appius en Canisius- aldus overeenstemming hebben bereikt, wordt de geldlening door middel van een formele stipulatie bevestigd en eveneens bij een afzonderlijke stipulatie een rente van 12% op jaarbasis vastgesteld; daarop wordt de geldlening zelf, ten belope van een bedrag van HS 15.000 door Appius en Canisius ter hand gesteld. Korte tijd nadien komt Appius te overlijden; hij heeft twee erfgenamen –Didius en Ennius, die zijn nalatenschap vol en zuiver hebben aanvaard. Een jaar nadien wordt de vordering uit geldlening tegen Canisius opeisbaar en vordert Bibulus betaling an HS 15.000 van Canisius. Welke der onderstaande stellingen is juist?
Welke der onderstaande stellingen is juist?
Door middel van de stelregel ‘Niemand kan de titel van zijn bezit voor zichzelf wijzigen’ (Nemo causam possessionis sibi ipse mutare potest) wordt tot uitdrukking gebracht dat:
Antonius heeft voor zijn vertrek naar de roerige provincie Neder-Germanië (Germania inferior) te Rome een testament gemaakt waarin hij zijn zoon Burrus instelt tot erfgenaam en zijn buitenhuis op het eiland Capri (een res mancipi) door middel van een zogeheten damnatie-legaat (legatum per damnationem) legateert aan zijn echtgenote Cornelia. Als Antonius, die inmiddels is gelegerd in het sterke kamp Utrecht (Traiectum), er achter komt dat zijn echtgenote jarenlang een buitenechtelijke relatie heeft onderhouden met zijn commandant, maakt hij daar een nieuw testament, waarin hij zijn zoon Burrus instelt tot erfgenaam, maar waarin het legaat aan zijn vrouw niet meer voorkomt. Korte tijd nadien sneuvelt Antonius in een veldslag tegen de muitende Bataven. Zijn erfgenaam Brutus heeft de nalatenschap van zijn vader vol en zuiver aanvaard en draagt het huis op Capri door middel van mancipatio over aan zijn moeder. Enige tijd nadien krijgt hij het jongere testament van zijn vader onder ogen en vraagt advies aan een rechtsgeleerde (iuris peritus) die te verstaan geeft dat:
Welke der onderstaande stellinge over de rechtspositie van de verkrijger van een zogeheten vindicatie-legaat (legatum per vindicationem) is juist?
Atilicinus wil een bedrijf opzetten en heeft zich per brief gericht tot de bankier Bavius, met het verzoek hem daartoe een crediet van HS 100.000 te willen verschaffen en uit de eventueel aan hem ter beschikking gestelde credietruimte betalingen te doen aan door hem aan te wijzen derden. De bankier schrijft hem terug daartoe bereid te zijn. Na deze schriftelijke toezegging,koopt Atilicinus van Caeso een bedrijfspand (een res mancipi) voor de prijs van HS 50.000. Atilicinus schrijft vervolgens naar de bankier Bavius dat deze HS 50.000 van het hem toegezegde crediet van HS 100.000 dient uit te betalen aan Caeso. De bankier schrijft Atilicinus terug dat hij daartoe niet bereid is, omdat hij inmiddels gerede twijfels heeft gekregen aan de credietwaardigheid van Atilicinus. Welke der onderstaande stellingen is juist?
Onder het zogeheten Publiciaans bezit verstaat men:
Beatrice, de dochter van Asiaticus, is getrouwd met Curtius. Haar vader heeft haar geen bruidschat meegegeven en zij houdt niet Asiaticus op die schande te wijzen, want er drukt een zeer zware verplichting van moraal en fatsoen op een Romein zijn dochter een bruidschat mee te geven in haar huwelijk. Uiteindelijk zoekt Asiaticus zijn schoonzon op en vraagt hem of hij nog belang heeft bij de uitkering van een bruidschat ter hoogte van HS 5.000. Curtius verklaart dat hij daarbij wel degelijk belang heeft en accepteert, zodoende, dit aanbod, maar enige maanden later heeft hij nog steeds geen betaling van zijn schoonvader ontvangen. Hij stelt zijn schoonvader in gebreke en ontvangt daarop een brief, waarin Asiaticus zijn schoonzoon laat weten nu helemaal af te zien van de uitkering van een bruidschat. Het echtpaar besluit daarop gerechtelijke stappen tegen de harteloze Asiaticus te ondernemen. Welke der onderstaande stellingen is juist?
C. 4,5,1 (Severus en Antoninus))
Een zekere Mucianus richtte een verzoekschrift tot de keizers Severus en Antoninus waarin hij de keizers verzocht hem over zijn rechtspositie voor te lichten. Het ging om het volgende. Mucianus’ vader was overleden en het was hem gebleken dat zijn vader een grote som geld onverschuldigd aan iemand had betaald. Mucianus wilde nu weten of hij het onverschuldigd betaalde geld met rent kon terugvorderen.
Wat zullen de keizers Mucianus te verstaan hebben gegeven?
|
|
|
Het zal duidelijk zijn dat Mucianus als kennelijk erfgenaam van zijn vader in diens rechten (en plichten) is getreden. Mucianus kan dus de actie op grond van onverschuldigde betaling (condictio indebiti) instellen. Met deze actie kan uitsluitend het geld worden teruggevorderd dat door de vader van Mucianus onverschuldigd is betaald, niet meer en niet minder. Dus geen eventueel met het geld gemaakte winst, en ook geen rente. Anders gezegd: de rechtsbetrekking tussen de verrijkte en verarmde wordt beheerst door het strikte recht.
Let wel: de vraag naar de aan- of afwezigheid van een rentebeding is irrelevant. Het betreft hier immers een rechtmatige daad en niet een contract zoals geldleen.
Welke plaats nam het gemene Romeinse recht (ius commune) in binnen de hiërarchie van Middeleeuwse rechtsbronnen?
Waarom speelde de volkstribuun (tribunus plebis) potentieel een belangrijke rol in iedere Romeinse civiele procedure ten overstaan van de praetor?
Wat bevatten de rechtsboeken (codices) van Gregorius en Hermogenianus?
Onder de vele activiteiten van de Romeinse keizer was er één waarin hij concurreerde met de praktijk van de Romeinse juristen. Bij welke activiteit was dit het geval?
Aulus huurt een huis te Rome (res mancipi) van Blasius voor de duur van vijf jaar. Na een jaar bevalt het huis Aulus zo goed dat hij een bod van 250.000 HS doet aan Blasius. Het bod wordt door Blasius geaccepteerd. Korte tijd nadien ontvangt Blasius een ander bod op hetzelfde huis, dit keer van Claudius die maar liefst 500.000 HS biedt. Ook dit bod wordt door Blasius geaccepteerd en de overdracht van het huis aan Claudius vindt nog diezelfde dag plaats door mancipatio. Enige dagen later ontvangt Aulus een sommatie van Claudius om het door hem bewoonde huis te ontruimen. Moet Aulus aan deze sommatie gehoor geven?
Brennus is regelmatig te gast geweest bij Atticus in diens villa in de kustplaats Baiae. Op zeker moment wil hij de villa kopen. Atticus gaat akkoord. Maar kort nadat de koopovereenkomst is gesloten, biedt Cicero het dubbele bedrag voor de villa aan Atticus, op voorwaarde dat Atticus het huis onmiddellijk aan hem overdraagt. Atticus hoeft niet lang te aarzelen. Hij verkoopt het huis aan Cicero en draagt het terstond geldig over. Wat is de positie van Cicero?
Appius heeft een vrachtwagen (plaustrum) gehuurd van de ondernemer Baldus. Enige dagen na het sluiten van deze huurovereenkomst en het afgeven van de vrachtwagen aan Appius, sluit Baldus een tweede huurovereenkomst, dit keer met Claudius, waarbij hij dezelfde vrachtwagen aan Claudius verhuurt. Claudius vordert afgifte van de vrachtwagen van Appius. Moet Appius de vrachtwagen afgeven?
Didius heeft 5.000 HS te vorderen van Ennius uit geldleen. Hij geeft aan Ennius de opdracht om die 5.000 HS te betalen aan Flavius, de bankier van Didius. Als Ennius zich vervoegt ten kantore van de bankier Flavius, dan ontmoet hij daar niet Flavius maar de bedrieger Gnaeus. In de veronderstelling dat hij met Flavius van doen heeft, die hij nooit eerder heeft ontmoet, overhandigt Ennius een zak met daarin 5.000 HS aan Gnaeus. Tegen de tijd dat Ennius achter de toedracht komt, ontbreekt van Gnaeus ieder spoor. Welke stelling is juist?
De romeinsrechtelijke traditie is niet alleen aanwijsbaar in Europa. Waar is zij daarbuiten het duidelijkst aanwezig?
Van haar buurman Florentius heeft Agrippa een aan hun beider erf grenzend stuk grond gekocht en overgedragen gekregen, onder het aanvullend beding dat Florentius op die grond nog een boothuis zal aanleggen. Hij vervreemdt zijn erf echter aan Salacia en verhuist naar Griekenland zonder dat het boothuis is gebouwd. Wie dient Agrippa aan te spreken tot nakoming?
Met wiens taak trad het keizerlijke departement ‘van de verzoekschriften’ (procuratura a libellis) in concurrentie?
Welk staatsorgaan had gedurende de Republiek GEEN regelgevende bevoegdheden?
Bij de invoering van de Digesten in 533 na Chr. verbood keizer Justinianus om exemplaren van de wet te voorzien van aantekeningen in de marge. Wat was het doel van deze bepaling?
Hoe stelde keizer Justinianus bij de invoering van de Digesten in 533 na Chr. dat moest worden omgegaan met tegenstrijdigheden tussen verschillende fragmenten in dit wetboek?
Waarom vonden de procedure op grond van een wettelijke actie (per legis actionem) en de procedure op grond van een formule (per formulam) in twee fasen plaats?
NB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Het gemene recht (ius commune, het gerecipieerde Romeinse recht) werd in de Middeleeuwen ook wel aangeduid als ‘geleerd recht’. Waarom was dit?
De gedachte van de rechtsband tussen partijen (vinculum iuris) heeft de Romeinen gehinderd bij de ontwikkeling van bepaalde leerstukken. Bij welk leerstuk was dit NIET van toepassing?
Welke niet-eigenaar kan onder bepaalde voorwaarden toch beschikken over andermans zaak?
Het ius civile verstarde in de keizertijd, maar desondanks werd in die periode toch een rechtsbron toegevoegd aan het rijtje van de republikeinse bronnen van het ius civile. Welke bron was dit?
In het constitutionele bestel van de keizertijd sinds Augustus werd de politieke macht van de keizers bovenal gebaseerd op een ambt. Welk ambt?
Welke van de onderstaande stellingen over het Romeinse burgerschap is JUIST?
De derde-eeuwse jurist Ulpianus stelde dat alles wat de Romeinse keizer besliste, de kracht van wet in zich had. Waarop was deze wetgevende bevoegdheid gebaseerd?
Keizer Justinianus begon in 529 n. Chr. zijn grote codificatieproject met de codificatie van het keizerrecht in de Eerste Codex. Waarom deed hij dit?
NB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Wat leidt NIET tot het tenietgaan van een verbintenis?
Welke stelling over het Romeinse eigendomsbegrip is ONJUIST?
Waarom was het na de uitvaardiging van de Digesten in 533 n. Chr. noodzakelijk om over te gaan tot de uitvaardiging van de Tweede Codex (Codex repetitae praelectionis) in 534 n. Chr.?
Welke eigenschap onderscheidt een codificatie bij uitstek van een optekening van het gewoonterecht?
De Romeinse jurist Ulpianus verkondigt twee verschillende theorieën om te legitimeren dat keizerlijke beslissingen hebben te gelden als wet (lex). Welke twee theorieën zijn dit?
Welke uitspraak over de inrichting van het consulaat ten tijde van de Romeinse republiek is ONJUIST?
Gedurende welke perioden droegen de praetoren bij aan de rechtsvorming?
De receptie van het Romeinse recht vond plaats langs verschillende wegen en in verschillende mate. Wat hadden alle Europese landen ondanks de verschillen met elkaar gemeen?
Het Romeinse recht kende een onderscheid tussen enerzijds het recht van de burgers (ius civile) en anderzijds het magistratenrecht (ius honorarium). Welke rechtsbron maakte GEEN onderdeel uit van het ius civile?
NB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Het regeringsprogramma van ‘keizer’ Augustus (63 v. Chr. – 14 n. Chr.) bestond in naam uit het herstel van de oude staatsinstellingen van de Republiek. Hoe wist hij desondanks een centrale plaats in het nieuwe staatsbestel van het principaat (de Keizertijd) te verwerven?
Wat gebeurde er wanneer de procesovereenkomst gesloten werd? (litis contestatio)?
Het Romeinse ius civile kon slechts met moeite worden aangepast. Waarvan behoefde het daarom ondersteuning, aanvulling en correctie?
Bublicus heeft aan zijn debiteur Entradus opdracht gegeven om Entradus’ schuld te voldoen door 8.000 sestertiën te betalen aan Federius, de bankier van Bublicus. Als Entradus zich vervoegt ten kantore van de bankier Federius, dan ontmoet hij daar niet Federius maar de bedrieger Gallicus. In de veronderstelling dat hij met Federius van doen heeft, die hij nooit eerder heeft ontmoet, overhandigt Entradus een zak met daarin 8.000 sestertiën aan Gallicus. Tegen de tijd dat Entradus achter de ware toedracht komt, ontbreekt van Gallicus ieder spoor. Welke stelling is op deze casus het beste van toepassing?
Amelicus en Belamus hebben gezamenlijk van
.....read moreNB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Het Romeinse formula-proces en de buitengewone rechtsgang (extraordinaria cognitio) zijn te beschouwen als voortbrengselen van de Romeinse staatsinrichting. Welke van de volgende stellingen is juist?
Waarom was in het systeem van het formula-proces de mogelijkheid van hoger beroep uitgesloten?
De beeldhouwer Asclepius heeft vlak voor zijn plotselinge overlijden aan de pest nog een beeld (een res nec mancipi) van de godin Minerva verkocht aan de kunstverzamelaar Bravianus voor het bedrag van 12.000 sestertiën. De koopprijs is nog niet betaald en het beeld is nog niet geleverd. Asclepius laat voor gelijke delen twee erfgenamen na, zijn zonen Merfrucius en Nerpelus, die de nalatenschap vol en zuiver hebben aanvaard. Merfrucius kom echter te overlijden aan dezelfde besmettelijke ziekte als zijn vader, onder achterlating van zijn dochters Bella en Mervina als erfgenamen voor gelijke delen, die de nalatenschap van Merfrucius op hun beurt vol en zuiver aanvaarden. Welke stelling is van toepassing op de rechten en plichten van Nerpelus, Bella en Mervina?
NB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Het ius honorarium/praetorium van de praetor wordt door de Romeinse jurist Marcianus aangeduid als de ‘levende stem van het recht’ (viva vox iuris civilis). Hiermee wordt gedoeld op de positie die dit recht van de praetor inneemt ten opzichte van het ius civile.
Wat was deze positie? Betrek in uw antwoord de aanduiding door Marcianus.
Op welke (twee) manieren ontwikkelde de praetor het Romeinse privaatrecht?
Benoem en beschrijf drie fundamentele verschillen tussen het formulaproces en de buitengewone rechtsgang (ook wel het cognitieproces of de cognitio extraordinaria genoemd).
Wanneer we het over het Romeinse recht in de Middeleeuwen hebben, kenmerken we het ook wel als ‘Geleerd Recht’. Verklaar deze term.
Beschrijf wat glossen zijn en leg uit hoe het komt dat de naam van de jurist Accursius met deze glossen in verband wordt gebracht.
Het praetorisch recht is het recht dat het ius civile ondersteunt, aanvult of corrigeert. Kortom, het ius praetorium vooronderstelt het ius civile. Het ius civile wordt gekenmerkt door het statische karakter ervan, terwijl het ius praetorium juist dynamisch en flexibel is en daarmee kan inspelen op actuele behoeftes. Vandaar het epitheton ‘levende stem van het recht’. Zie Beknopte Geschiedenis (BG) 23, 24, 28, 49, 57, 64, 67.
Ten eerste deed de praetor dit door het, krachtens zijn imperium, uitvaardigen van algemene regels, zogeheten ‘edicten’. Zie BG 23, 25.
Ten tweede had de praetor een allesbeslissende invloed op de procesgang: hij verschafte aan de rechtzoekenden acties en verweermiddelen, die zij met zijn toestemming mochten opnemen in de zogeheten ‘formula’, het procesformulier. Om een en ander te vergemakkelijken formuleerde hij een groot aantal standaardmodellen die konden worden gebruikt. Voldeden de bestaande acties echter niet in een aan hem voorgelegd geval, dan kon de praetor besluiten ofwel een bestaande actie aan te passen met gebruikmaking van een fictie (actio utilis), ofwel een geheel nieuwe – op het geval toegesneden – actie in het leven te roepen (actio in factum). Op deze wijze vormde hij aan de hand van praktijkgevallen de inhoud van het Romeinse privaatrecht. Zie BG 28, 39; Prota nr P. 10/13)
Het formulaproces komt op ten tijde van de Republiek, de buitengewone rechtsgang berust op de jurisdictie van de keizer. Het formulaproces wordt gevoerd in twee instanties (voor de praetor en voor de lekenrechter), de buitengewone rechtsgang wordt gevoerd in één instantie. In het formulaproces is géén hoger beroep mogelijk, in
.....read moreNB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Welke der onderstaande rechtsboeken is nimmer door Justinianus zelf als codificatie van het daarin opgenomen recht uitgevaardigd?
De Instituten.
De “tweede, herziene lezing” van de Codex Justinianus.
De Digesten.
De Novellen.
Bij het samenstellen van de Justiniaanse Instituten is bij voorkeur geput uit het oeuvre van
Ulpianus.
Papinianus.
Lupitius.
Stichtus.
Het edictum (‘edict’) dat door een Romeinse praetor aan het begin van zijn ambtstermijn werd uitgevaardigd
had dezelfde rechtskracht als een wet (lex), anders dan de ‘edicten’ die de magistraat lopende zijn ambtstermijnen uitvaardigde.
behield zijn rechtskracht ook na de ambtstermijn van degene die het had uitgevaardigd.
had gedurende de gehele ambtstermijn van de praetor rechtskracht.
werd door een wet (lex) bevestigd en bleef dus van kracht totdat het bij wet was herroepen.
Een zogeheten plebiscitum (‘besluit van de plebs’) verschilde, na de uitvaardiging van de lex Hortensia (286 v. Chr.), van een ‘wet in formele zin’ (lex) omdat
daaraan slechts kracht van wet was verbonden indien die voorafgaand door de senaat waren goedgekeurd.
aan de totstandkoming ervan niet door de patriciërs werd meegewerkt.
aan de totstandkoming ervan slechts door de patriciërs werd meegewerkt.
daaraan slechts kracht van wet was verbonden indien die achteraf door de senaat waren bekrachtigd.
Welke der onderstaande onderdelen van Justinianus’ codificatie is in de zogeheten ‘dark ages’ tussen 600 en 1000 in West-Europa nagenoeg geheel in de vergetelheid geraakt?
De Instituten.
De “tweede, herziene lezing” van de Codex Justinianus.
De Digesten.
De Novellen.
Welke der onderstaande rechtsbronnen heeft in het Romeinse recht nimmer formele rechtskracht gehad?
De wet.
De gewoonte.
Het natuurrecht (ius gentium).
De rechtspraak.
De Codex Theodosianus behelst een codificatie van
het zogenaamde ius
het praetorische recht.
het hele Romeinse recht.
keizerlijke constituties.
Bij de afweging van de opinies van de Romeinse rechtsgeleerden, wier geschriften in uittrekselvorm in de Digesten zijn opgenomen diende ten tijde van Justinianus
rekening te worden gehouden met de tijd waarin die geschriften tot stand zijn gekomen, zodat de opinie van een oudere schrijver moet wijken voor die van een
NB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
D. 7,1,59,1 (Lupitius, libro primo Sententiarum)
Berticius heeft zijn landgoed nabij Voorburg aan Fredicus verhuurd voor de duur van twintig jaar. Vijf jaar na het sluiten van deze overeenkomst komt Berticius te overlijden. In zijn testament heeft hij het recht van vruchtgebruik (ususfructus) van dit landgoed gelegateerd aan zijn vriend Petrarchus, die het legaat accepteert en zelf dat landgoed wil exploiteren. Hij sommeert daarom de huurder Fredicus om het landgoed te ontruimen. Fredicus beroept zich tegen deze sommatie op het huurcontract dat, naar zijn gevoelen, door de legataris dient te worden gerespecteerd.
Heeft dit verweer van de huurder jegens de legataris kans van slagen?
C. 4,54,3 (keizer Alexander Severus aan de soldaat Petritius (222)
De soldaat Petritius heeft een stuk grond (een res mancipi) verkocht aan en onmiddellijk na het sluiten van de overeenkomst feitelijk ter beschikking gesteld van Fredicus onder het beding dat Fredicus de koopprijs van dat stuk grond zal afbetalen door de jaarlijke betaling van een vaste financiële vergoeding die in mindering zal worden gebracht op de koopprijs, zodat Fredicus na twintig jaar de gehele koopsom (met rente) zal hebben afbetaald. Fredicus betaalt twintig jaar lang de overeengekomen vergoeding. Vijf jaren na de betaling van de laatste termijn ontvangt hij een schrijven van de curator in het faillissement van de enige maanden voordien failliet verklaarde Petritius, waarin hem gesommeerd wordt het stuk grond, dat hem nooit op de daarvoor voorgeschreven wijze (mancipatio) in eigendom is overgedragen, te ontruimen, opdat het vrij van lasten ten behoeve van de concurrente crediteuren van Petritius kan worden verkocht.
Beschikt Fredicus over een verweer dat hij met vrucht kan inroepen tegen de ontruimingsvordering van de curator?
D. 12,6,49 (Modestinus, libro tertio Regularum)
Cineaus heeft ooit een substantiële geldsom geleend van de bankier Fredicus. Die lening is, buiten zijn medeweten, afgelost door zijn echtgenote Catharina. Omdat hij daarvan niet op de hoogte is, voldoet Cineaus zijn (vermeende) schuld aan Fredicus, die, zonder overigens te beseffen dat de schuld reeds is voldaan, het door hem van Cineaus ontvangen bedrag onmiddellijk doorbetaalt aan zijn eigen schuldeiser Bublicus. Korte tijd nadien komt Cineaus er achter dat zijn schuld bij Fredicus reeds is gekweten door zijn echtgenote. Hij wil nu het door hem onverschuldigd betaalde bedrag terugvorderen van Fredicus. Deze is echter in de tussentijd failliet verklaard en biedt daarom geen verhaal. Cineaus, die inmiddels is geïnformeerd over de wijze waarop Fredicus gebruik heeft gemaakt van het door Cineaus aan Fredicus betaalde geld, legt aan een rechtsgeleerde de vraag voor of hij dat geld op grond van onverschuldigde betaling kan terugvorderen van Bublicus.
Hoe zal het advies
.....read moreNB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Gedurende de periode in de Romeinse geschiedenis die bekend staat als de ‘koningstijd’ werd, naar het eenstemmige oordeel van de Romeinse kroniekschrijvers, de koning opgevolgd door
Ten tijde van de Romeinse ‘Republiek’ kon de rechtskracht van een ‘wet in formele zin’ (lex of plebiscitum) worden beperkt door
De vertaling ‘volkstribuun’ voor een Romeinse tribunus plebis is misleidend, omdat hij
Op welke der onderstaande ‘Republikeinse’ bevoegdheden berustte in het staatsrecht van de Romeinse keizertijd het gezag van de keizer binnen de stad Rome?
Het ambt van ‘vreemdelingen-praetor’ (praetor peregrinus) was in Rome goeddeels overbodig geworden nadat
Welke der onderstaande rechtsboeken maakt in formele zin géén onderdeel uit van Justinianus’ codificatie?
Onder een zogeheten ‘interpolatie’ verstaat men
Het in de Middeleeuwen gerecipieerde Romeinse recht staat ook wel bekend als
.....read moreNB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
De Romeinse wetten in formele zin werden onderscheiden in zogeheten leges (‘wetten’) en plebiscita (‘volksbesluiten’). Tussen beide bestond, sinds de ‘Hortensische wet’ (lex Hortensia (286 v.Chr.)), geen verschil in rechtskracht. Het onderscheid berustte sindsdien nog slechts op het feit dat
De rechtskracht van zogeheten edicta (‘edicten’) verschilde van die van wetten in formele zin (leges (‘wetten’) en plebiscita (‘volksbesluiten’)) doordat
De zogeheten Lex XII Tabularum (‘Wet van de Twaalf Tafelen’ (449 v.Chr.)) werd in formele zin als rechtsbron afgeschaft door
De juridisch relevante rol van het college van hoge priesters (collegium pontificum) beperkte zich na de uitvaardiging van de Lex XII Tabularum (‘Wet van de Twaalf Tafelen’ (449 v.Chr.)) tot
Het Romeinse recht heeft nimmer een internationaal-privaatrechtelijk conflictenrecht tot ontwikkeling gebracht en wel omdat in rechtsgedingen tussen Romeinse burgers en vreemdelingen recht werd gesproken door een speciale praetor, de praetor peregrinus (‘vreemdelingenpraetor’), die zich daarbij liet leiden door een bijzonder onderdeel van het Romeinse recht, te weten
Rechtspraak heeft in de geschiedenis van het klassieke Romeinse recht nimmer een leidende rol gespeeld bij de rechtsvorming. Dit gegeven vindt zijn verklaring in het feit dat
.....read moreNB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Het imperium van een Romeinse magistraat omvatte:
Het begrip ius civile heeft in de Romeinse rechtsbronnenleer een dubbele betekenis, omdat daardoor
De buitenproportioneel grote betekenis die in de Romeinse rechtsbronnenleer uit de tijd vóór Justinianus werd toegekend aan de opinies van rechtsgeleerden valt voornamelijk toe te schrijven aan het feit dat
Het Romeinse ‘keizerschap’ was ten tijde van Augustus en zijn onmiddellijke opvolgers géén erfelijke monarchie en wel omdat het ambt berustte op
Onder een keizerlijk ‘rescript’ (rescriptum) verstaat men
De zogeheten ‘Antonijnse wet’ (constitutio Antoniniana) uit 212 AD bepaalde dat
Het staatsrecht van de Romeinse ‘republiek’ was niet gebaseerd op de leer van de machtenscheiding. Integendeel: de soevereiniteit berustte bij één staatsrechtelijk orgaan, te weten
De zogeheten Lex XII Tabularum (‘Wet van de Twaalf Tafelen’) behelst de oudste codificatie van het Romeinse recht. De uitleg (en zelfs de toepassing ervan) is aanvankelijk toevertrouwd geweest aan
De belangrijkste bron van het Romeinse recht, naast wetten in formele zin (zoals leges en plebiscita), was ten tijde van de Romeinse ‘republiek’
Het Romeinse recht bestaat, zo leert ons Gaius, deels uit ius civile, deels uit ius gentium. Onder het laatste begreep hij in deze tegenstelling
Onder een zogeheten ‘rescript’ (rescriptum) van de Romeinse keizer verstaat men
Welke der onderstaande beroemde Romeinse juristen behoorde NIET tot de groep geleerden uit wier werken door de codificatiecommissie van Justinianus werd geput bij de vervaardiging van de Digesten?
De zogeheten ‘Citeerwet’ (lex citandi) verloor haar betekenis na de uitvaardiging van
De door Justinianus ná 534 uitgevaardigde wetgeving onderscheidt zich van de daaraan voorafgaande omdat zij
De continentaal-Westeuropese juridische traditie is bovenal gegrondvest op
Zolang het Romeinse recht, na de receptie ervan in de Middeleeuwen, op het West-Europese continent rechtskracht heeft gehad (ten onzent tot 1 mei 1809), nam het in de toenmalige hiërarchie van rechtsbronnen
In het klassieke Romeinse recht was in procedures tussen Romeinse burgers die in de stad Rome
.....read moreOnder het imperium van een Romeinse magistraat ‘met het imperium’ (cum imperio), zoals de consuls en de praetoren, dient te worden verstaan
Het college van priesters (collegium pontificum) heeft enige tijd een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van het Romeinse recht op basis van de Wet van de Twaalf Tafelen en wel omdat aan hen aanvankelijk
De Romeinse praetor kon in zijn edict
Het Romeinse recht bestaat, zo leert ons Gaius, deels uit ius civile, deels uit ius gentium. Onder het eerste begreep hij
De Romeinse keizer concurreerde in zijn zogeheten ‘rescriptenpraktijk’ met het werk van
De Romeinse rechtsgeleerde literatuur komt in het midden van de derde eeuw van onze jaartelling aan een abrupt einde. Dit werd voornamelijk veroorzaakt doordat
Aan welke der onderstaande beroemde Romeinse juristen werd in de zogeheten ‘Citeerwet’ (lex citandi) posthuum de status van ‘respondeerjurist’ verstrekt, zodat zijn opinies in rechte konden worden aangehaald:
De zogeheten ‘Novellen’ (novellae constitutiones) behelzen een inhoudelijke voortzetting op de stof die voordien door Justinianus was bijeengebracht in
De zogeheten ‘Instituten’ (Institutiones) van keizer Justinianus zijn voornamelijk gebaseerd op
Onder het zogeheten ‘gemene recht’ (ius commune) verstond men in de Middeleeuwen
Gedurende de periode in de Romeinse geschiedenis die bekend staat als de ‘koningstijd’ werd, naar het eenstemmige oordeel van de Romeinse kroniekschrijvers, de koning opgevolgd door
Ten tijde van de Romeinse ‘Republiek’ kon de rechtskracht van een ‘wet in formele zin’ (lex of plebiscitum) worden beperkt door
De vertaling ‘volkstribuun’ voor een Romeinse tribunus plebis is misleidend, omdat hij
Rechtsvorming door middel van wetgeving in formele zin (leges of plebiscita) heeft in het Romeinse privaatrecht ná de uitvaardiging van de ‘Wet van de Twaalf Tafelen’ (Lex XII Tabularum) een betrekkelijk ondergeschikte rol gespeeld. Dit vindt, onder meer, zijn verklaring in het feit dat in de rechtsvorming een belangrijke rol was toebedeeld aan
Op welke der onderstaande ‘Republikeinse’ bevoegdheden berustte in het staatsrecht van de Romeinse keizertijd het gezag van de keizer binnen de stad Rome?
Het ambt van ‘vreemdelingen-praetor’ (praetor peregrinus) was in Rome goeddeels overbodig geworden nadat
Welke der onderstaande rechtsboeken maakt in formele zin géén onderdeel uit van Justinianus’ codificatie?
Het zogeheten ‘Authenticum’ is een Latijnse vertaling van
Onder een zogeheten ‘interpolatie’ verstaat men
Er bestaat een belangrijk verschil tussen de rechtskracht van een lex of plebiscitum (wetten in formele zin) en het ‘edict’ (edictum) van een Romeinse magistraat (cum imperio), zoals de praetor. Dat verschil bestaat uit het feit dat
Een zogeheten ‘volkstribuun’ (tribunus plebis) speelde potentieel een belangrijke rol in iedere Romeinse civiele procedure ten overstaan van de praetor en wel omdat hij
Onder het zogeheten ius gentium verstonden de Romeinse juristen
Rechtspraak was in het Romeinse recht geen rechtsbron. Dit vindt voornamelijk zijn verklaring in het feit dat
De ‘Instituten’ van Justinianus zijn voornamelijk gebaseerd op het gelijknamige boek van
De zogeheten ‘Codex Theodosianus’ (438) behelsde een gedeeltelijke codificatie van het Romeinse recht. Welk onderdeel ervan was slechts (gedeeltelijk) in die codificatie verwerkt?
Onder een keizerlijk ‘rescript’ verstaat men een
Welke van de vier onderstaande rechtsbronnen en/of rechtsboeken behield ook na de uitvaardiging van de eerste Codex Justinianus (529) rechtskracht?
De Justiniaanse Digesten (of Pandecten) behelzen de codificatie van
In de hiërarchie van de Romeinse rechtsbronnen gedurende de keizertijd stond
Het gezag van ‘keizer’ Augustus , de stichter van het zogeheten ‘principaat’ berustte constitutioneel op het geven dat hij
Het verschil tussen een zogeheten ‘plebisciet’ en een zogenoemde ‘lex’ was ná de les hortensia (286 v. Chr.) gelegen in het gegeven dat
Welke der onderstaande Romeinse staatsrechtelijke organen had gedurende de periode van de Romeinse republiek géén wetgevende bevoegdheid
Het zogeheten recht der volkeren (ius gentium) is voornamelijk ontwikkeld in
De Codex Justicianus bevat een selectie uit
In de middeleeuwse hiërarchie van rechtsbronnen op het West-Europese continent ging
Welk der onderstaande bronnen van het Romeinse recht in de latere keizertijd was niet verwerkt in de Codex Theodosianus?
De Instituten van keizer Justinianus zijn hoofdzakeljik gebaseerd op
Een Romeinse volkstribuun werd in de periode van de Romeinse geschiedenis die bekend staat als die van de republiek gekozen door:
Onder het begrip ius civile verstonden de Romeinse juristen:
Welk der onderstaande rechtsboeken maakte in formele zin geen onderdeel uit van de codificatie van Justinianus?
Het Romeinse recht gold sinds de zogeheten receptie ervan uitsluitend in de Westeuropese landen die:
Welke der onderstaande stellingen geeft een juiste weergave van de hiërarchie van rechtsbronnen, zoals die in een groot aantal Westeuropese landen werd gehanteerd voordat daar de moderne codificaties werden ingevoerd?
Een Romeinse magistraat kon voor het uitvaardigen van algemeen de burgers verbindende regels (wetgeving in materiële zin) zowel gebruik maken van het instrument van het zogeheten edict (edictum) als van dat van de lex (een wet in formele zin). Het verschil tussen deze beide wetgevingsinstrumenten bestaat uit het gegeven dat:
Welke der onderstaande Romeinse rechtsbronnen werd niet tot het ius civile, maar tot het ius honorarium (of ius praetorium) gerekend?
Welke der onderstaande bekende Romeinse juristen behoorde tijdens zijn leven NIET tot de gezaghebbende rechtsgeleerden, aan wier geschriften een soort wettelijke status was verbonden?
De Codex Theodosianus behelst de codificatie van (een gedeelte van)
De Romeinse keizers begaven zich bij hun rechtscheppende activiteiten ook op een terrein dat behoorde tot de competentie van de Romeinse rechtsgeleerden. Het gaat daarbij om hun
De tegenstelling tussen het ‘juristenrecht’ (Ius) en het ‘keizerrecht’ (Leges) beheerste niet langer de rechtsbronnenleer van het Romeinse recht na de uitvaardiging van
Welk der onderstaande onderdelen van Justinianus codificatie geldt als één keizerlijke constitutie, zodat de interpretatie-regel lex posteriour derogat legi priori (de latere wet gaat voor de oudere) daarin niet kan worden toegepast?
In de hiërarchie van middeleeuwse rechtsbronnen nam het gemene Romeinse recht
Welke der onderstaande rechtsbronnen in materiële zin behoorde NIET tot het Romeinse stelsel van rechtsbronnen in formele zin uit de tijd voor de Justiniaanse codificatie?
De ‘plebiscieten’(plebiscita) verschillen na de lex Hortensia (286 v. Chr.) van een lex doordat
Onder het ‘Authenticum’ verstaat men
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution