Oefententamens Romeins Recht - UL
- 3393 keer gelezen
NB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Het Romeinse formula-proces en de buitengewone rechtsgang (extraordinaria cognitio) zijn te beschouwen als voortbrengselen van de Romeinse staatsinrichting. Welke van de volgende stellingen is juist?
Waarom was in het systeem van het formula-proces de mogelijkheid van hoger beroep uitgesloten?
De beeldhouwer Asclepius heeft vlak voor zijn plotselinge overlijden aan de pest nog een beeld (een res nec mancipi) van de godin Minerva verkocht aan de kunstverzamelaar Bravianus voor het bedrag van 12.000 sestertiën. De koopprijs is nog niet betaald en het beeld is nog niet geleverd. Asclepius laat voor gelijke delen twee erfgenamen na, zijn zonen Merfrucius en Nerpelus, die de nalatenschap vol en zuiver hebben aanvaard. Merfrucius kom echter te overlijden aan dezelfde besmettelijke ziekte als zijn vader, onder achterlating van zijn dochters Bella en Mervina als erfgenamen voor gelijke delen, die de nalatenschap van Merfrucius op hun beurt vol en zuiver aanvaarden. Welke stelling is van toepassing op de rechten en plichten van Nerpelus, Bella en Mervina?
Judicius is een grote speler in de tarwehandel. Hij is eigenaar van verschillende tarwepakhuizen waar tarwehandelaren tegen betaling hun tarwe kunnen opslaan. Aangezien er de laatste tijd veel piraterij voorkomt in het Middellandse Zeegebied, stokt de toevoer van tarwe uit Jordanië. Hierdoor gaan de zaken ook voor Judicius slecht. Hij besluit één van zijn pakhuizen (een res mancipi) te verkopen en op de voorgeschreven wijze te leveren aan Tructus, onder het beding dat deze het niet mag verkopen aan Judicius’ concurrent Cachus, die om een of andere reden minder te lijden heeft onder de tarwecrisis. Tructus accepteert, maar verkoopt en levert het pakhuis door mancipatio dezelfde week nog aan Cachus. Judicius is woedend en wil zijn pakhuis terug. Hij komt aan bij de stadsvilla van Tructus en treft daar diens curator, die net is begonnen met het afwikkelen van het faillissement van Tructus. Wat is rechtens?
Frictius spreekt met Berlasus af dat hij aan Berlasus zijn paard in bruikleen zal geven. Nog voordat Berlasus het paard bij Frictius heeft afgehaald is het dier bij een brand in de stal omgekomen. Berlasus, die erop gerekend had het paard te kunnen gebruiken, zoekt naar wegen om Frictius in rechte aan te spreken. Wat is rechtens?
Cineaus heeft een vrachtwagen (plaustrum) verhuurd aan Balavius, die in acute geldnood verkeert en de vrachtwagen daarom verkoopt aan Cederus. Omdat Balavius het gebruik van de vrachtwagen wenst te behouden, vindt levering aan Cederus niet plaats door middel van feitelijke overgifte, maar door middel van een bezitsbesluit (constitutum possessorium). Enige tijd later verneemt Cineaus dat Balavius zich niet als een goed huurder gedraagt. Navraag bij Balavius leert dat deze inderdaad niet langer de intentie heeft om de vrachtwagen nog aan Cineaus terug te geven. Uiteindelijk geeft Balavius de wagen af aan Cederus. Op welk moment heeft Cineaus het bezit van de vrachtwagen verloren?
De in Pisa woonachtige Petritius is van plan om naar Rome reizen voor de aankoop van een appartementencomplex in de Romeinse volkswijk Colossio. Omdat hij niet met een grote geldkist op pad wil gaan, stuurt hij een brief aan de Romeinse bankier Aurucuis waarin hij deze opdracht geeft een krediet van 50.000 sestertiën te verlenen tegen een rentepercentage van 5.1%. Per ommegaande brief antwoordt Aurucuis dat hij daartoe bereid is. Eenmaal aangekomen in Rome, vervoegt Petritius zich bij Aurucuis om het krediet te laten uitkeren. Aurucuis geeft hem echter te verstaan dat hij het geld inmiddels elders heeft uitgezet tegen een gunstiger rente en niet van plan is om Petritius alsnog krediet te verstrekken. Kan Petritius iets ondernemen om Aurucuis te dwingen tot uitkering van het toegezegde krediet?
Cineaus heeft in zijn testament een damnatielegaat (legatum per damnationem) opgenomen waarin aan zijn erfgenaam Balavius de opdracht wordt gegeven om een boek (een res nec mancipi) in eigendom over te dragen aan Cederus. De erfgenaam Balavius voert deze opdracht uit. Enige tijd later duikt een jonger testament van Cineaus op waarin dit legaat niet is opgenomen. Balavius gaat bij een rechtsgeleerde te rade, die hem het volgende advies zal geven:
Adriniacus bedingt door middel van een vormelijke belofte (stipulatio) dat Nersus aan Castella, de dochter van Adriniacus, bij gelegenheid van haar huwelijk een gouden broche zal geven. Tegen de tijd dat het huwelijk gesloten wordt is Adriniacus overleden, zijn bedroefde dochter Castella als enige erfgenaam achterlatend. Castella verzoekt Nersus om haar de broche te geven maar Nersus weigert. Wat is rechtens?
Cineaus is een galeriehouder die erg te lijden heeft onder de financiële crisis van 33 n. Chr. Hij heeft daarom een schilderij (een res nec mancipi), ‘de dood van koning Belator’ genaamd, gestolen van Balavius om dit in zijn eigen galerie te kunnen verkopen. Enige weken later loopt Credibilis, die niets van de diefstal weet, de winkel van Cineaus binnen en ziet het schilderij hangen. Hij is op slag verliefd en biedt Cineaus een goede prijs. Cineaus accepteert en geeft het schilderij direct mee. Niet veel later kampt Credibilis zelf met financiële problemen en ziet hij zich gedwongen het schilderij te verkopen en leveren aan Darius, die evenmin van de diefstal weet. Vier jaar later loopt Balavius langs het huis van Darius en ziet daar zijn schilderij hangen. Hij vordert afgifte van Darius met behulp van de revindicatie. Darius meent dat hij inmiddels eigenaar van het schilderij is geworden. Wat is rechtens?
Triticus verhuurt een wagen aan Tructus. De wagen wordt, zonder dat Tructus daarvoor aansprakelijk kan worden gesteld, gestolen door Tousius. Bij toeval treft Tructus de wagen aan bij Dropus, die zegt van niets te weten. Tructus overweegt snel te handelen omdat Triticus in het buitenland verkeert. De geraadpleegde jurist zegt dat:
Senator Tructus leent op 20 april van het jaar 63 v. Chr. 10.000 sestertiën (HS) van senator Mercatorus. Ter verzekering van de vordering uit geldlening geeft Tructus op dezelfde dag een kostbare, met edelstenen ingelegde ring in vuistpand (pignus) aan Mercatorus. Enige tijd later komt Mercatorus zelf in geldnood. Hij sluit op 26 april van datzelfde jaar een lening ten belope van 5.000 HS af bij de bank van Debtius. Mercatorus vestigt op de ring die hij van Tructus in vuistpand heeft gekregen een bezitloos zekerheidsrecht (hypotheca) ten behoeve van Debtius. Senator Tructus is inmiddels dieper in geldnood geraakt en heeft op 30 april van datzelfde jaar een lening ten belope van 5.000 HS afgesloten bij Rectrius. Op dezelfde dag heeft hij ten behoeve van Rectrius eveneens een bezitloos zekerheidsrecht gevestigd op de ring die hij aan Mercatorus in vuistpand had gegeven. Enige weken later gaat Mercatorus over tot parate executie. De opbrengst van de veiling van de ring bedraagt 15.000 HS. Mercatorus verrekent de vordering van 10.000 HS die hij heeft op Tructus met de opbrengst van de veiling. Na verrekening blijven er nog 5.000 HS over. Debtius en Rectrius beweren beiden dat ze recht hebben op de overgebleven 5.000 HS. Wat is juist?
In de uitvaardigingswet van de Digesten onder keizer Justinianus, de constitutio Tanta/Dedoken van 533 n. Chr., is onder meer bepaald dat het verboden was toelichtingen te schrijven in de marge van het wetboek. Wat was de reden voor dit zogeheten ‘commentaarverbod’?
Waarom wordt de meervoudsvorm gebruikt wanneer een jurist zegt dat hij ‘rechten’ heeft gestudeerd?
Corsa drijft een Boerenleenbank in de stad Rome. Op enig moment komt Gertradus bij haar langs voor een geldlening. Hij is door de Romeinse grootgrondbezitter Cachus aangesteld als vermogensbeheerder (procurator) voor de verpachting van diens landgoederen en heeft lokaal stukken grond in pacht uitgegeven aan verschillende boeren. Om samen investeringen te doen en het risico van misoogsten te spreiden, hebben deze pachters zich verenigd in een maatschap, waarvoor de pachters dezelfde Gertradus vanwege diens connecties in Rome gezamenlijk hebben aangesteld als bedrijfsleider (institor). Gertradus wil geld lenen om ten behoeve van de maatschap graan in te kopen. Corsa vraagt zich af wie zij voor deze geldlening aansprakelijk zou kunnen houden.
Welke van de onderstaande vormen van eigendomsverkrijging is niet originair?
Gallicus heeft van verschillende kanten vernomen dat zijn gezworen vijand Petritius in aantocht is met een machtig leger. Gallicus vermoedt dat Petritius hem niet zal sparen en beraamt zijn vlucht. Om aan voldoende contanten te komen, stelt hij aan zijn buurman Herbertus voor dat deze het huis van Gallicus zal kopen voor een prijs die ver onder de reguliere marktprijs ligt. Herbertus gaat op dit aanbod in en tegen contante betaling wordt het huis (een res mancipi) door Gallicus op de voorgeschreven wijze aan Herbertus overgedragen. Niet veel later hoort Gallicus op zijn onderduikadres dat Petritius reeds vóór de verkoop en overdracht van het huis door verdrinking om het leven was gekomen bij het oversteken van een klein riviertje, en dat diens leger inmiddels is uiteengevallen. Gallicus vraagt zich af of hij de verkoop en overdracht van het huis op enige wijze kan aantasten. Wat is juist?
Wat was geen rechtsbron in het klassieke Romeinse recht?
Verodus heeft opgevangen dat zijn vriend Bominicus belangstelling heeft voor een zeldzaam oud handschrift dat aangeboden wordt door de antiquaar Jodicius. Omdat Bominicus voor lange tijd in het buitenland verkeert, besluit Verodus het boek voor Bominicus te kopen. Als Bominicus is teruggekeerd, beroept Verodus zich op zaakwaarneming en vraagt om vergoeding van de door hem betaalde koopprijs. Bominicus weigert omdat hij de betaalde koopprijs te hoog vindt. Kan Verodus met succes een rechtsvordering instellen?
Petritius is eigenaar van een koe (een res mancipi). Deze koe graast met toestemming van Lupitius al jaren op diens uitgestrekte weidevelden. In ruil mag Lupitius kaas maken van de melk van deze koe. Lupitius is zelf ook eigenaar van enige koeien, die met de koe van Petritius op de velden van Lupitius staan. Wanneer Lupitius op een kwade dag overlijdt, neemt zijn enige erfgenaam Junus het boerenbedrijf over. Junus meent dat hij eigenaar is van alle koeien die hij op het land van Lupitius aantreft, waaronder de koe van Petritius. Helaas gaat het steeds slechter met de kaasmakerij. In het vierde jaar dat Junus de boerderij van Lupitius heeft overgenomen, besluit Junus dat het zo niet langer kan. Hij wil iedere koe op zijn land laten slachten om het vlees te verkopen en aldus zijn bedrijf beëindigen. Als Petritius hiervan hoort, haast hij zich naar Junus om de koe weg te halen. Junus gelooft echter niet dat Petritius eigenaar is en verweert zich met de stelling dat, mocht Petritius ooit al eigenaar zijn geweest, Junus inmiddels eigenaar is geworden door verkrijgende verjaring (ususcapio non a domino). Wat is rechtens?
A. Amelicus is al sinds jaar en dag eigenaar van een zeldzame ring (een res nec mancipi). Wanneer Amelicus op zekere dag erachter komt dat zijn aannemer Spachtus, die zojuist enige verbouwingen aan zijn luxe villa heeft uitgevoerd, de ring stiekem heeft weggenomen, is Amelicus furieus. Hij gaat naar een rechtsgeleerde (iuris peritus) toe en vertelt hem dat hij advies nodig heeft om een procedure te starten. Leg uit welke procedures Amelicus tegen Spachtus kan beginnen en bespreek daarbij ook de onderlinge verhouding tussen deze procedures.
B. Cineaus is de gelukkige eigenaar van een prachtige bibliotheek. Door enige financiële problemen is hij echter genoodzaakt zijn gehele bibliotheek te verkopen. Zijn goede vriend Balavius is bereid de bibliotheek van Cineaus over te nemen. De boeken uit de bibliotheek (res nec mancipi) moeten worden overgedragen door middel van traditio. De meeste boeken bevinden zich bij Cineaus, maar verschillende boeken zijn uitgeleend of gestolen. Op welke wijze kan Cineaus het bezit verschaffen aan Balavius van respectievelijk de in de bibliotheek aanwezige, de uitgeleende, en de gestolen boeken?
C. De praetor Aquilius Alamancus heeft het Romeinse recht verrijkt met het verweermiddel van onbehoorlijkheid (de exceptio doli). Om welke juridische reden zag hij zich genoodzaakt tot het invoeren van dit nieuwe rechtsmiddel?
D. Op welke wijze droeg de rechtspraktijk van de hoogste rechterlijke instanties in verschillende gebieden in Europa (zoals Duitsland en Schotland) bij aan de receptie van het Romeinse recht vanaf de late vijftiende eeuw?
1. B, BG XXVIII | 6. C, N.E. 3, N.E. 2 | 11. D, N.E. 2 | 16. C |
2. C, BG XXVIII | 7. B, N.E. 5 | 12. B, N.E. 5 | 17. D, N.E. 5, N.E. 3 |
3. A, N.E. 5 | 8. C, N.E. 5 | 13. C, BG LXIII, LXXI | 18. B, BG LXXXVII |
4. B, N.E. 3 | 9. A, N.E. 5 | 14. B, BG IX | 19. D, N.E. 5 |
5. A, N.E. 3 | 10. B, N.E. 2, N.E. 3 | 15. C, N.E. 5 | 20. A, N.E. 4 |
Amelicus kan als bezitter een bezitsinterdict (1) instellen, mits de procedure binnen een jaar is ingesteld binnen een jaar na de bezitsstoornis. Amelicus kan als eigenaar een revindicatie (2) instellen om zijn bezit weer terug te krijgen. Alternatief aan de revindicatie kan Amelicus een condictio furtiva (ongedaanmakingsactie uit diefstal) (3) instellen om de waarde van de ring te verkrijgen. Bovenop de revindicatie of de ongedaanmakingsactie kan een actio furti (actie uit diefstal) (4) worden ingesteld om een boete te verkrijgen.
Het noemen én adequaat uitleggen van twee verschillende procedures levert 3 punten op. Wanneer men drie of vier verschillende procedures uitlegt, levert dit 4 punten op. Het goed uitleggen van de verhouding tussen de revindicatie, de ongedaanmakingsactie en de actie uit diefstal levert één punt op. Het fout uitleggen van de verhouding kost één punt.
NB. Het instellen van een actie uit contract is niet goed.
Prota 1.3
De vraag bestaat in feite uit drie onderdelen: de bezitsverschaffing van a) de aanwezige boeken (1 punt), b) de uitgeleende boeken (2 punten) en c) de gestolen boeken (2 punten).
Aanwezige boeken
Het bezit van de aanwezige boeken kan worden verschaft door feitelijke afgifte, door traditio symbolica (bijvoorbeeld de overdracht van de sleutels van de bibliotheek) of door middel van een constitutum possessorium (c.p.). N.B. enkel ‘traditio’ of ‘bezitsverschaffing’ is niet voldoende.
Uitgeleende boeken
De uitgeleende boeken bevinden zich onder houders (de leners). Dit betekent dat Cineaus nog steeds bezitter van deze boeken is, maar deze alleen middels traditio solo animo kan leveren. Hij kan het bezit van de boeken door middel van een constitutum possessorium (c.p.) verschaffen. N.B. De Romeinen kenden de levering longa manu niet, een antwoord dat hierop is gebaseerd levert 1 punt op.
Gestolen boeken
Van de gestolen boeken is Cineaus het bezit verloren. Hij kan daarom het bezit hiervan niet aan Balavius verschaffen. N.B. ook goed is het antwoord dat Cineaus de boeken eerst moet revindiceren, alvorens het bezit ervan door feitelijke afgifte te verschaffen aan Balavius.
N.E. 2, N.E. 3
De juridische reden waarom de praetor Aqulius Alamancus zich genoodzaakt zag tot het invoeren van de exceptio doli was gelegen in het feit dat veel van de Romeinse contracten, waaronder de stipulatio, werden beheerst door ‘streng recht’, stricti iuris. Dit betekende dat de rechter enkel mocht oordelen naar de strenge, letterlijke opdracht die in de formula was vervat en dus niet de oorzaak van het contract of het gedrag van partijen in zijn oordeel mocht betrekken. De exceptio doli maakte het voor de gedaagde toch mogelijk zich bij wege van verweer te beroepen op onbehoorlijk gedrag van de eiser. Ondanks het strikte karakter van de formula kon de rechter nu de contractuele relatie aan goede trouw/billijkheid toetsen ten behoeve van de gedaagde.
Uitleg stricti iuris contract (2 punten).
Noemen exceptio doli als verweermiddel van de gedaagde tegen onbehoorlijk gedrag eiser (2 punten).
Noemen binnenhalen toets goede trouw/redelijkheid en billijkheid (1 punt).
In het antwoord dienen drie van de volgende vier elementen voor te komen:
Het subsidiaire karakter van het Romeinse recht
De (strikte) interpretatie van het lokale recht
De universitaire scholing van de rechters in de hoogste gerechtshoven
De voorbeeldfunctie van de hoogste gerechtshoven ten opzichte van lagere rechters (ook: streven naar uniformering van het recht)
Vooral de twee laatste elementen ontbraken bij de gegeven antwoorden. Over het algemeen is deze vraag behoorlijk gemaakt.
BG III, VI
Welke plaats nam het gemene Romeinse recht (ius commune) in binnen de hiërarchie van Middeleeuwse rechtsbronnen?
Waarom speelde de volkstribuun (tribunus plebis) potentieel een belangrijke rol in iedere Romeinse civiele procedure ten overstaan van de praetor?
Wat bevatten de rechtsboeken (codices) van Gregorius en Hermogenianus?
Onder de vele activiteiten van de Romeinse keizer was er één waarin hij concurreerde met de praktijk van de Romeinse juristen. Bij welke activiteit was dit het geval?
Aulus huurt een huis te Rome (res mancipi) van Blasius voor de duur van vijf jaar. Na een jaar bevalt het huis Aulus zo goed dat hij een bod van 250.000 HS doet aan Blasius. Het bod wordt door Blasius geaccepteerd. Korte tijd nadien ontvangt Blasius een ander bod op hetzelfde huis, dit keer van Claudius die maar liefst 500.000 HS biedt. Ook dit bod wordt door Blasius geaccepteerd en de overdracht van het huis aan Claudius vindt nog diezelfde dag plaats door mancipatio. Enige dagen later ontvangt Aulus een sommatie van Claudius om het door hem bewoonde huis te ontruimen. Moet Aulus aan deze sommatie gehoor geven?
Brennus is regelmatig te gast geweest bij Atticus in diens villa in de kustplaats Baiae. Op zeker moment wil hij de villa kopen. Atticus gaat akkoord. Maar kort nadat de koopovereenkomst is gesloten, biedt Cicero het dubbele bedrag voor de villa aan Atticus, op voorwaarde dat Atticus het huis onmiddellijk aan hem overdraagt. Atticus hoeft niet lang te aarzelen. Hij verkoopt het huis aan Cicero en draagt het terstond geldig over. Wat is de positie van Cicero?
Appius heeft een vrachtwagen (plaustrum) gehuurd van de ondernemer Baldus. Enige dagen na het sluiten van deze huurovereenkomst en het afgeven van de vrachtwagen aan Appius, sluit Baldus een tweede huurovereenkomst, dit keer met Claudius, waarbij hij dezelfde vrachtwagen aan Claudius verhuurt. Claudius vordert afgifte van de vrachtwagen van Appius. Moet Appius de vrachtwagen afgeven?
Didius heeft 5.000 HS te vorderen van Ennius uit geldleen. Hij geeft aan Ennius de opdracht om die 5.000 HS te betalen aan Flavius, de bankier van Didius. Als Ennius zich vervoegt ten kantore van de bankier Flavius, dan ontmoet hij daar niet Flavius maar de bedrieger Gnaeus. In de veronderstelling dat hij met Flavius van doen heeft, die hij nooit eerder heeft ontmoet, overhandigt Ennius een zak met daarin 5.000 HS aan Gnaeus. Tegen de tijd dat Ennius achter de toedracht komt, ontbreekt van Gnaeus ieder spoor. Welke stelling is juist?
De romeinsrechtelijke traditie is niet alleen aanwijsbaar in Europa. Waar is zij daarbuiten het duidelijkst aanwezig?
Van haar buurman Florentius heeft Agrippa een aan hun beider erf grenzend stuk grond gekocht en overgedragen gekregen, onder het aanvullend beding dat Florentius op die grond nog een boothuis zal aanleggen. Hij vervreemdt zijn erf echter aan Salacia en verhuist naar Griekenland zonder dat het boothuis is gebouwd. Wie dient Agrippa aan te spreken tot nakoming?
Met wiens taak trad het keizerlijke departement ‘van de verzoekschriften’ (procuratura a libellis) in concurrentie?
Welk staatsorgaan had gedurende de Republiek GEEN regelgevende bevoegdheden?
Bij de invoering van de Digesten in 533 na Chr. verbood keizer Justinianus om exemplaren van de wet te voorzien van aantekeningen in de marge. Wat was het doel van deze bepaling?
Hoe stelde keizer Justinianus bij de invoering van de Digesten in 533 na Chr. dat moest worden omgegaan met tegenstrijdigheden tussen verschillende fragmenten in dit wetboek?
Waarom vonden de procedure op grond van een wettelijke actie (per legis actionem) en de procedure op grond van een formule (per formulam) in twee fasen plaats?
NB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Het gemene recht (ius commune, het gerecipieerde Romeinse recht) werd in de Middeleeuwen ook wel aangeduid als ‘geleerd recht’. Waarom was dit?
De gedachte van de rechtsband tussen partijen (vinculum iuris) heeft de Romeinen gehinderd bij de ontwikkeling van bepaalde leerstukken. Bij welk leerstuk was dit NIET van toepassing?
Welke niet-eigenaar kan onder bepaalde voorwaarden toch beschikken over andermans zaak?
Het ius civile verstarde in de keizertijd, maar desondanks werd in die periode toch een rechtsbron toegevoegd aan het rijtje van de republikeinse bronnen van het ius civile. Welke bron was dit?
In het constitutionele bestel van de keizertijd sinds Augustus werd de politieke macht van de keizers bovenal gebaseerd op een ambt. Welk ambt?
Welke van de onderstaande stellingen over het Romeinse burgerschap is JUIST?
De derde-eeuwse jurist Ulpianus stelde dat alles wat de Romeinse keizer besliste, de kracht van wet in zich had. Waarop was deze wetgevende bevoegdheid gebaseerd?
Keizer Justinianus begon in 529 n. Chr. zijn grote codificatieproject met de codificatie van het keizerrecht in de Eerste Codex. Waarom deed hij dit?
NB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Wat leidt NIET tot het tenietgaan van een verbintenis?
Welke stelling over het Romeinse eigendomsbegrip is ONJUIST?
Waarom was het na de uitvaardiging van de Digesten in 533 n. Chr. noodzakelijk om over te gaan tot de uitvaardiging van de Tweede Codex (Codex repetitae praelectionis) in 534 n. Chr.?
Welke eigenschap onderscheidt een codificatie bij uitstek van een optekening van het gewoonterecht?
De Romeinse jurist Ulpianus verkondigt twee verschillende theorieën om te legitimeren dat keizerlijke beslissingen hebben te gelden als wet (lex). Welke twee theorieën zijn dit?
Welke uitspraak over de inrichting van het consulaat ten tijde van de Romeinse republiek is ONJUIST?
Gedurende welke perioden droegen de praetoren bij aan de rechtsvorming?
De receptie van het Romeinse recht vond plaats langs verschillende wegen en in verschillende mate. Wat hadden alle Europese landen ondanks de verschillen met elkaar gemeen?
Het Romeinse recht kende een onderscheid tussen enerzijds het recht van de burgers (ius civile) en anderzijds het magistratenrecht (ius honorarium). Welke rechtsbron maakte GEEN onderdeel uit van het ius civile?
NB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Het regeringsprogramma van ‘keizer’ Augustus (63 v. Chr. – 14 n. Chr.) bestond in naam uit het herstel van de oude staatsinstellingen van de Republiek. Hoe wist hij desondanks een centrale plaats in het nieuwe staatsbestel van het principaat (de Keizertijd) te verwerven?
Wat gebeurde er wanneer de procesovereenkomst gesloten werd? (litis contestatio)?
Het Romeinse ius civile kon slechts met moeite worden aangepast. Waarvan behoefde het daarom ondersteuning, aanvulling en correctie?
Bublicus heeft aan zijn debiteur Entradus opdracht gegeven om Entradus’ schuld te voldoen door 8.000 sestertiën te betalen aan Federius, de bankier van Bublicus. Als Entradus zich vervoegt ten kantore van de bankier Federius, dan ontmoet hij daar niet Federius maar de bedrieger Gallicus. In de veronderstelling dat hij met Federius van doen heeft, die hij nooit eerder heeft ontmoet, overhandigt Entradus een zak met daarin 8.000 sestertiën aan Gallicus. Tegen de tijd dat Entradus achter de ware toedracht komt, ontbreekt van Gallicus ieder spoor. Welke stelling is op deze casus het beste van toepassing?
Amelicus en Belamus hebben gezamenlijk van
.....read moreNB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Het Romeinse formula-proces en de buitengewone rechtsgang (extraordinaria cognitio) zijn te beschouwen als voortbrengselen van de Romeinse staatsinrichting. Welke van de volgende stellingen is juist?
Waarom was in het systeem van het formula-proces de mogelijkheid van hoger beroep uitgesloten?
De beeldhouwer Asclepius heeft vlak voor zijn plotselinge overlijden aan de pest nog een beeld (een res nec mancipi) van de godin Minerva verkocht aan de kunstverzamelaar Bravianus voor het bedrag van 12.000 sestertiën. De koopprijs is nog niet betaald en het beeld is nog niet geleverd. Asclepius laat voor gelijke delen twee erfgenamen na, zijn zonen Merfrucius en Nerpelus, die de nalatenschap vol en zuiver hebben aanvaard. Merfrucius kom echter te overlijden aan dezelfde besmettelijke ziekte als zijn vader, onder achterlating van zijn dochters Bella en Mervina als erfgenamen voor gelijke delen, die de nalatenschap van Merfrucius op hun beurt vol en zuiver aanvaarden. Welke stelling is van toepassing op de rechten en plichten van Nerpelus, Bella en Mervina?
NB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Het ius honorarium/praetorium van de praetor wordt door de Romeinse jurist Marcianus aangeduid als de ‘levende stem van het recht’ (viva vox iuris civilis). Hiermee wordt gedoeld op de positie die dit recht van de praetor inneemt ten opzichte van het ius civile.
Wat was deze positie? Betrek in uw antwoord de aanduiding door Marcianus.
Op welke (twee) manieren ontwikkelde de praetor het Romeinse privaatrecht?
Benoem en beschrijf drie fundamentele verschillen tussen het formulaproces en de buitengewone rechtsgang (ook wel het cognitieproces of de cognitio extraordinaria genoemd).
Wanneer we het over het Romeinse recht in de Middeleeuwen hebben, kenmerken we het ook wel als ‘Geleerd Recht’. Verklaar deze term.
Beschrijf wat glossen zijn en leg uit hoe het komt dat de naam van de jurist Accursius met deze glossen in verband wordt gebracht.
Het praetorisch recht is het recht dat het ius civile ondersteunt, aanvult of corrigeert. Kortom, het ius praetorium vooronderstelt het ius civile. Het ius civile wordt gekenmerkt door het statische karakter ervan, terwijl het ius praetorium juist dynamisch en flexibel is en daarmee kan inspelen op actuele behoeftes. Vandaar het epitheton ‘levende stem van het recht’. Zie Beknopte Geschiedenis (BG) 23, 24, 28, 49, 57, 64, 67.
Ten eerste deed de praetor dit door het, krachtens zijn imperium, uitvaardigen van algemene regels, zogeheten ‘edicten’. Zie BG 23, 25.
Ten tweede had de praetor een allesbeslissende invloed op de procesgang: hij verschafte aan de rechtzoekenden acties en verweermiddelen, die zij met zijn toestemming mochten opnemen in de zogeheten ‘formula’, het procesformulier. Om een en ander te vergemakkelijken formuleerde hij een groot aantal standaardmodellen die konden worden gebruikt. Voldeden de bestaande acties echter niet in een aan hem voorgelegd geval, dan kon de praetor besluiten ofwel een bestaande actie aan te passen met gebruikmaking van een fictie (actio utilis), ofwel een geheel nieuwe – op het geval toegesneden – actie in het leven te roepen (actio in factum). Op deze wijze vormde hij aan de hand van praktijkgevallen de inhoud van het Romeinse privaatrecht. Zie BG 28, 39; Prota nr P. 10/13)
Het formulaproces komt op ten tijde van de Republiek, de buitengewone rechtsgang berust op de jurisdictie van de keizer. Het formulaproces wordt gevoerd in twee instanties (voor de praetor en voor de lekenrechter), de buitengewone rechtsgang wordt gevoerd in één instantie. In het formulaproces is géén hoger beroep mogelijk, in
.....read moreNB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Welke der onderstaande rechtsboeken is nimmer door Justinianus zelf als codificatie van het daarin opgenomen recht uitgevaardigd?
De Instituten.
De “tweede, herziene lezing” van de Codex Justinianus.
De Digesten.
De Novellen.
Bij het samenstellen van de Justiniaanse Instituten is bij voorkeur geput uit het oeuvre van
Ulpianus.
Papinianus.
Lupitius.
Stichtus.
Het edictum (‘edict’) dat door een Romeinse praetor aan het begin van zijn ambtstermijn werd uitgevaardigd
had dezelfde rechtskracht als een wet (lex), anders dan de ‘edicten’ die de magistraat lopende zijn ambtstermijnen uitvaardigde.
behield zijn rechtskracht ook na de ambtstermijn van degene die het had uitgevaardigd.
had gedurende de gehele ambtstermijn van de praetor rechtskracht.
werd door een wet (lex) bevestigd en bleef dus van kracht totdat het bij wet was herroepen.
Een zogeheten plebiscitum (‘besluit van de plebs’) verschilde, na de uitvaardiging van de lex Hortensia (286 v. Chr.), van een ‘wet in formele zin’ (lex) omdat
daaraan slechts kracht van wet was verbonden indien die voorafgaand door de senaat waren goedgekeurd.
aan de totstandkoming ervan niet door de patriciërs werd meegewerkt.
aan de totstandkoming ervan slechts door de patriciërs werd meegewerkt.
daaraan slechts kracht van wet was verbonden indien die achteraf door de senaat waren bekrachtigd.
Welke der onderstaande onderdelen van Justinianus’ codificatie is in de zogeheten ‘dark ages’ tussen 600 en 1000 in West-Europa nagenoeg geheel in de vergetelheid geraakt?
De Instituten.
De “tweede, herziene lezing” van de Codex Justinianus.
De Digesten.
De Novellen.
Welke der onderstaande rechtsbronnen heeft in het Romeinse recht nimmer formele rechtskracht gehad?
De wet.
De gewoonte.
Het natuurrecht (ius gentium).
De rechtspraak.
De Codex Theodosianus behelst een codificatie van
het zogenaamde ius
het praetorische recht.
het hele Romeinse recht.
keizerlijke constituties.
Bij de afweging van de opinies van de Romeinse rechtsgeleerden, wier geschriften in uittrekselvorm in de Digesten zijn opgenomen diende ten tijde van Justinianus
rekening te worden gehouden met de tijd waarin die geschriften tot stand zijn gekomen, zodat de opinie van een oudere schrijver moet wijken voor die van een
NB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
D. 7,1,59,1 (Lupitius, libro primo Sententiarum)
Berticius heeft zijn landgoed nabij Voorburg aan Fredicus verhuurd voor de duur van twintig jaar. Vijf jaar na het sluiten van deze overeenkomst komt Berticius te overlijden. In zijn testament heeft hij het recht van vruchtgebruik (ususfructus) van dit landgoed gelegateerd aan zijn vriend Petrarchus, die het legaat accepteert en zelf dat landgoed wil exploiteren. Hij sommeert daarom de huurder Fredicus om het landgoed te ontruimen. Fredicus beroept zich tegen deze sommatie op het huurcontract dat, naar zijn gevoelen, door de legataris dient te worden gerespecteerd.
Heeft dit verweer van de huurder jegens de legataris kans van slagen?
C. 4,54,3 (keizer Alexander Severus aan de soldaat Petritius (222)
De soldaat Petritius heeft een stuk grond (een res mancipi) verkocht aan en onmiddellijk na het sluiten van de overeenkomst feitelijk ter beschikking gesteld van Fredicus onder het beding dat Fredicus de koopprijs van dat stuk grond zal afbetalen door de jaarlijke betaling van een vaste financiële vergoeding die in mindering zal worden gebracht op de koopprijs, zodat Fredicus na twintig jaar de gehele koopsom (met rente) zal hebben afbetaald. Fredicus betaalt twintig jaar lang de overeengekomen vergoeding. Vijf jaren na de betaling van de laatste termijn ontvangt hij een schrijven van de curator in het faillissement van de enige maanden voordien failliet verklaarde Petritius, waarin hem gesommeerd wordt het stuk grond, dat hem nooit op de daarvoor voorgeschreven wijze (mancipatio) in eigendom is overgedragen, te ontruimen, opdat het vrij van lasten ten behoeve van de concurrente crediteuren van Petritius kan worden verkocht.
Beschikt Fredicus over een verweer dat hij met vrucht kan inroepen tegen de ontruimingsvordering van de curator?
D. 12,6,49 (Modestinus, libro tertio Regularum)
Cineaus heeft ooit een substantiële geldsom geleend van de bankier Fredicus. Die lening is, buiten zijn medeweten, afgelost door zijn echtgenote Catharina. Omdat hij daarvan niet op de hoogte is, voldoet Cineaus zijn (vermeende) schuld aan Fredicus, die, zonder overigens te beseffen dat de schuld reeds is voldaan, het door hem van Cineaus ontvangen bedrag onmiddellijk doorbetaalt aan zijn eigen schuldeiser Bublicus. Korte tijd nadien komt Cineaus er achter dat zijn schuld bij Fredicus reeds is gekweten door zijn echtgenote. Hij wil nu het door hem onverschuldigd betaalde bedrag terugvorderen van Fredicus. Deze is echter in de tussentijd failliet verklaard en biedt daarom geen verhaal. Cineaus, die inmiddels is geïnformeerd over de wijze waarop Fredicus gebruik heeft gemaakt van het door Cineaus aan Fredicus betaalde geld, legt aan een rechtsgeleerde de vraag voor of hij dat geld op grond van onverschuldigde betaling kan terugvorderen van Bublicus.
Hoe zal het advies
.....read moreNB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Gedurende de periode in de Romeinse geschiedenis die bekend staat als de ‘koningstijd’ werd, naar het eenstemmige oordeel van de Romeinse kroniekschrijvers, de koning opgevolgd door
Ten tijde van de Romeinse ‘Republiek’ kon de rechtskracht van een ‘wet in formele zin’ (lex of plebiscitum) worden beperkt door
De vertaling ‘volkstribuun’ voor een Romeinse tribunus plebis is misleidend, omdat hij
Op welke der onderstaande ‘Republikeinse’ bevoegdheden berustte in het staatsrecht van de Romeinse keizertijd het gezag van de keizer binnen de stad Rome?
Het ambt van ‘vreemdelingen-praetor’ (praetor peregrinus) was in Rome goeddeels overbodig geworden nadat
Welke der onderstaande rechtsboeken maakt in formele zin géén onderdeel uit van Justinianus’ codificatie?
Onder een zogeheten ‘interpolatie’ verstaat men
Het in de Middeleeuwen gerecipieerde Romeinse recht staat ook wel bekend als
.....read moreNB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
De Romeinse wetten in formele zin werden onderscheiden in zogeheten leges (‘wetten’) en plebiscita (‘volksbesluiten’). Tussen beide bestond, sinds de ‘Hortensische wet’ (lex Hortensia (286 v.Chr.)), geen verschil in rechtskracht. Het onderscheid berustte sindsdien nog slechts op het feit dat
De rechtskracht van zogeheten edicta (‘edicten’) verschilde van die van wetten in formele zin (leges (‘wetten’) en plebiscita (‘volksbesluiten’)) doordat
De zogeheten Lex XII Tabularum (‘Wet van de Twaalf Tafelen’ (449 v.Chr.)) werd in formele zin als rechtsbron afgeschaft door
De juridisch relevante rol van het college van hoge priesters (collegium pontificum) beperkte zich na de uitvaardiging van de Lex XII Tabularum (‘Wet van de Twaalf Tafelen’ (449 v.Chr.)) tot
Het Romeinse recht heeft nimmer een internationaal-privaatrechtelijk conflictenrecht tot ontwikkeling gebracht en wel omdat in rechtsgedingen tussen Romeinse burgers en vreemdelingen recht werd gesproken door een speciale praetor, de praetor peregrinus (‘vreemdelingenpraetor’), die zich daarbij liet leiden door een bijzonder onderdeel van het Romeinse recht, te weten
Rechtspraak heeft in de geschiedenis van het klassieke Romeinse recht nimmer een leidende rol gespeeld bij de rechtsvorming. Dit gegeven vindt zijn verklaring in het feit dat
.....read moreNB: de koppelingen aan de antwoorden verwijzen naar hoofdstukken uit de volgende boeken:
N.E. = Nova Exempla
BG = Beknopte Geschiedenis van het Romeins recht
Prota = Prota
Het imperium van een Romeinse magistraat omvatte:
Het begrip ius civile heeft in de Romeinse rechtsbronnenleer een dubbele betekenis, omdat daardoor
De buitenproportioneel grote betekenis die in de Romeinse rechtsbronnenleer uit de tijd vóór Justinianus werd toegekend aan de opinies van rechtsgeleerden valt voornamelijk toe te schrijven aan het feit dat
Het Romeinse ‘keizerschap’ was ten tijde van Augustus en zijn onmiddellijke opvolgers géén erfelijke monarchie en wel omdat het ambt berustte op
Onder een keizerlijk ‘rescript’ (rescriptum) verstaat men
De zogeheten ‘Antonijnse wet’ (constitutio Antoniniana) uit 212 AD bepaalde dat
Het staatsrecht van de Romeinse ‘republiek’ was niet gebaseerd op de leer van de machtenscheiding. Integendeel: de soevereiniteit berustte bij één staatsrechtelijk orgaan, te weten
De zogeheten Lex XII Tabularum (‘Wet van de Twaalf Tafelen’) behelst de oudste codificatie van het Romeinse recht. De uitleg (en zelfs de toepassing ervan) is aanvankelijk toevertrouwd geweest aan
De belangrijkste bron van het Romeinse recht, naast wetten in formele zin (zoals leges en plebiscita), was ten tijde van de Romeinse ‘republiek’
Het Romeinse recht bestaat, zo leert ons Gaius, deels uit ius civile, deels uit ius gentium. Onder het laatste begreep hij in deze tegenstelling
Onder een zogeheten ‘rescript’ (rescriptum) van de Romeinse keizer verstaat men
Welke der onderstaande beroemde Romeinse juristen behoorde NIET tot de groep geleerden uit wier werken door de codificatiecommissie van Justinianus werd geput bij de vervaardiging van de Digesten?
De zogeheten ‘Citeerwet’ (lex citandi) verloor haar betekenis na de uitvaardiging van
De door Justinianus ná 534 uitgevaardigde wetgeving onderscheidt zich van de daaraan voorafgaande omdat zij
De continentaal-Westeuropese juridische traditie is bovenal gegrondvest op
Zolang het Romeinse recht, na de receptie ervan in de Middeleeuwen, op het West-Europese continent rechtskracht heeft gehad (ten onzent tot 1 mei 1809), nam het in de toenmalige hiërarchie van rechtsbronnen
In het klassieke Romeinse recht was in procedures tussen Romeinse burgers die in de stad Rome
.....read moreOnder het imperium van een Romeinse magistraat ‘met het imperium’ (cum imperio), zoals de consuls en de praetoren, dient te worden verstaan
Het college van priesters (collegium pontificum) heeft enige tijd een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van het Romeinse recht op basis van de Wet van de Twaalf Tafelen en wel omdat aan hen aanvankelijk
De Romeinse praetor kon in zijn edict
Het Romeinse recht bestaat, zo leert ons Gaius, deels uit ius civile, deels uit ius gentium. Onder het eerste begreep hij
De Romeinse keizer concurreerde in zijn zogeheten ‘rescriptenpraktijk’ met het werk van
De Romeinse rechtsgeleerde literatuur komt in het midden van de derde eeuw van onze jaartelling aan een abrupt einde. Dit werd voornamelijk veroorzaakt doordat
Aan welke der onderstaande beroemde Romeinse juristen werd in de zogeheten ‘Citeerwet’ (lex citandi) posthuum de status van ‘respondeerjurist’ verstrekt, zodat zijn opinies in rechte konden worden aangehaald:
De zogeheten ‘Novellen’ (novellae constitutiones) behelzen een inhoudelijke voortzetting op de stof die voordien door Justinianus was bijeengebracht in
De zogeheten ‘Instituten’ (Institutiones) van keizer Justinianus zijn voornamelijk gebaseerd op
Onder het zogeheten ‘gemene recht’ (ius commune) verstond men in de Middeleeuwen
Gedurende de periode in de Romeinse geschiedenis die bekend staat als de ‘koningstijd’ werd, naar het eenstemmige oordeel van de Romeinse kroniekschrijvers, de koning opgevolgd door
Ten tijde van de Romeinse ‘Republiek’ kon de rechtskracht van een ‘wet in formele zin’ (lex of plebiscitum) worden beperkt door
De vertaling ‘volkstribuun’ voor een Romeinse tribunus plebis is misleidend, omdat hij
Rechtsvorming door middel van wetgeving in formele zin (leges of plebiscita) heeft in het Romeinse privaatrecht ná de uitvaardiging van de ‘Wet van de Twaalf Tafelen’ (Lex XII Tabularum) een betrekkelijk ondergeschikte rol gespeeld. Dit vindt, onder meer, zijn verklaring in het feit dat in de rechtsvorming een belangrijke rol was toebedeeld aan
Op welke der onderstaande ‘Republikeinse’ bevoegdheden berustte in het staatsrecht van de Romeinse keizertijd het gezag van de keizer binnen de stad Rome?
Het ambt van ‘vreemdelingen-praetor’ (praetor peregrinus) was in Rome goeddeels overbodig geworden nadat
Welke der onderstaande rechtsboeken maakt in formele zin géén onderdeel uit van Justinianus’ codificatie?
Het zogeheten ‘Authenticum’ is een Latijnse vertaling van
Onder een zogeheten ‘interpolatie’ verstaat men
Er bestaat een belangrijk verschil tussen de rechtskracht van een lex of plebiscitum (wetten in formele zin) en het ‘edict’ (edictum) van een Romeinse magistraat (cum imperio), zoals de praetor. Dat verschil bestaat uit het feit dat
Een zogeheten ‘volkstribuun’ (tribunus plebis) speelde potentieel een belangrijke rol in iedere Romeinse civiele procedure ten overstaan van de praetor en wel omdat hij
Onder het zogeheten ius gentium verstonden de Romeinse juristen
Rechtspraak was in het Romeinse recht geen rechtsbron. Dit vindt voornamelijk zijn verklaring in het feit dat
De ‘Instituten’ van Justinianus zijn voornamelijk gebaseerd op het gelijknamige boek van
De zogeheten ‘Codex Theodosianus’ (438) behelsde een gedeeltelijke codificatie van het Romeinse recht. Welk onderdeel ervan was slechts (gedeeltelijk) in die codificatie verwerkt?
Onder een keizerlijk ‘rescript’ verstaat men een
Welke van de vier onderstaande rechtsbronnen en/of rechtsboeken behield ook na de uitvaardiging van de eerste Codex Justinianus (529) rechtskracht?
De Justiniaanse Digesten (of Pandecten) behelzen de codificatie van
In de hiërarchie van de Romeinse rechtsbronnen gedurende de keizertijd stond
Het gezag van ‘keizer’ Augustus , de stichter van het zogeheten ‘principaat’ berustte constitutioneel op het geven dat hij
Het verschil tussen een zogeheten ‘plebisciet’ en een zogenoemde ‘lex’ was ná de les hortensia (286 v. Chr.) gelegen in het gegeven dat
Welke der onderstaande Romeinse staatsrechtelijke organen had gedurende de periode van de Romeinse republiek géén wetgevende bevoegdheid
Het zogeheten recht der volkeren (ius gentium) is voornamelijk ontwikkeld in
De Codex Justicianus bevat een selectie uit
In de middeleeuwse hiërarchie van rechtsbronnen op het West-Europese continent ging
Welk der onderstaande bronnen van het Romeinse recht in de latere keizertijd was niet verwerkt in de Codex Theodosianus?
De Instituten van keizer Justinianus zijn hoofdzakeljik gebaseerd op
Een Romeinse volkstribuun werd in de periode van de Romeinse geschiedenis die bekend staat als die van de republiek gekozen door:
Onder het begrip ius civile verstonden de Romeinse juristen:
Welk der onderstaande rechtsboeken maakte in formele zin geen onderdeel uit van de codificatie van Justinianus?
Het Romeinse recht gold sinds de zogeheten receptie ervan uitsluitend in de Westeuropese landen die:
Welke der onderstaande stellingen geeft een juiste weergave van de hiërarchie van rechtsbronnen, zoals die in een groot aantal Westeuropese landen werd gehanteerd voordat daar de moderne codificaties werden ingevoerd?
Een Romeinse magistraat kon voor het uitvaardigen van algemeen de burgers verbindende regels (wetgeving in materiële zin) zowel gebruik maken van het instrument van het zogeheten edict (edictum) als van dat van de lex (een wet in formele zin). Het verschil tussen deze beide wetgevingsinstrumenten bestaat uit het gegeven dat:
Welke der onderstaande Romeinse rechtsbronnen werd niet tot het ius civile, maar tot het ius honorarium (of ius praetorium) gerekend?
Welke der onderstaande bekende Romeinse juristen behoorde tijdens zijn leven NIET tot de gezaghebbende rechtsgeleerden, aan wier geschriften een soort wettelijke status was verbonden?
De Codex Theodosianus behelst de codificatie van (een gedeelte van)
De Romeinse keizers begaven zich bij hun rechtscheppende activiteiten ook op een terrein dat behoorde tot de competentie van de Romeinse rechtsgeleerden. Het gaat daarbij om hun
De tegenstelling tussen het ‘juristenrecht’ (Ius) en het ‘keizerrecht’ (Leges) beheerste niet langer de rechtsbronnenleer van het Romeinse recht na de uitvaardiging van
Welk der onderstaande onderdelen van Justinianus codificatie geldt als één keizerlijke constitutie, zodat de interpretatie-regel lex posteriour derogat legi priori (de latere wet gaat voor de oudere) daarin niet kan worden toegepast?
In de hiërarchie van middeleeuwse rechtsbronnen nam het gemene Romeinse recht
Welke der onderstaande rechtsbronnen in materiële zin behoorde NIET tot het Romeinse stelsel van rechtsbronnen in formele zin uit de tijd voor de Justiniaanse codificatie?
De ‘plebiscieten’(plebiscita) verschillen na de lex Hortensia (286 v. Chr.) van een lex doordat
Onder het ‘Authenticum’ verstaat men
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution