Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Oefententamen


Vragen

Vraag 1

Beoordeel de juistheid van de volgende stellingen over ministers en staatssecretarissen.

I Als een minister ergens voor verantwoordelijk is, is diens staatssecretaris dat ook.
II Als een staatssecretaris ergens voor verantwoordelijk is, is diens minister dat ook.
  1. Beide stellingen zijn juist
  2. Alleen stelling I is juist.
  3. Alleen stelling II is juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 2

Stel je het volgende voor: men komt erachter dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toestaat dat haar minderjarige dochter feestjes organiseert. Men komt er verder achter dat de echtgenoot van de minister daarvoor alcoholische versnaperingen aanschaft en dat de minister hiervan op de hoogte is. Onduidelijk is of de minister zelf ook op de feestjes aanwezig is.

In de Tweede Kamer ontstaat consternatie aangezien het nog niet zo lang geleden is dat de verkoop van alcohol aan minderjaren juist door deze minister aan banden is gelegd.

Wat is juist ten aanzien van de inlichtingenplicht (artikel 68 Grondwet) van de minister ten opzichte van de Tweede Kamer in de bovenstaande casus?

  1. De minister moet de Kamer desgewenst van inlichtingen voorzien, ongeacht of dit een privékwestie betreft.
  2. De minister moet de Kamer desgewenst van inlichtingen voorzien, omdat dit een privékwestie betreft.
  3. Omdat dit een privékwestie betreft, komt de minister een beroep op het verschoningsrecht uit artikel 68 Grondwet toe.

Vraag 3

Deze vraag betreft een vervolg op de casus uit de voorgaande vraag.

Welk van de volgende stellingen is niet juist?

  1. Als ook Kamerleden van coalitiepartijen de minister aan de tand zouden voelen, zou dat een aanwijzing zijn voor een dualistische relatie tussen Kamer en regering.
  2. Als enkel en alleen Kamerleden van oppositiepartijen de minister aan de tand zouden voelen, zou dat een aanwijzing zijn voor een monistische relatie tussen Kamer en regering.
  3. Als Kamerleden van zowel de coalitie- als de oppositiepartijen de minister aan de tand zouden voelen, zou dat een aanwijzing zijn voor een dualistische relatie tussen Kamer en regering.
  4. Als Kamerleden van zowel de coalitie- als de oppositiepartijen de minister aan de tand zouden voelen, zou dat een aanwijzing zijn voor een monistische relatie tussen Kamer en regering.

Vraag 4

In een land worden verkiezingen gehouden voor de volksvertegenwoordiging op nationaal niveau (de “Kamer”). Na afloop van de verkiezingen wordt door partijen in de Kamer naar een meerderheidscoalitie gezocht. Nadat de coalitie is gevonden, voeren diverse Kamerleden gedurende de navolgende zittingsduur van de Kamer namens de coalitie het dagelijks bestuur over het land, maar zij hebben geen zelfstandige bevoegdheden. De Kamer functioneert in dit stelsel onder afwisselend voorzitterschap van één jaarlijks door de Kamer gekozen Kamerlid, dat zich gedurende dat jaar ‘president’ mag noemen.

Van wat voor regeringsvorm is hier sprake? Er is sprake van een:

  1. klassiek stelsel.
  2. conventioneel stelsel.
  3. parlementair stelsel.
  4. presidentieel stelsel.

Vraag 5

Een minister moet inlichtingen geven aan de Tweede Kamer:

  1. Indien ten minste één Kamerlid dit wenst.
  2. Indien ten minste 30 Kamerleden dit wensen.
  3. Indien ten minste een meerderheid van de Kamerleden dit wenst.

Vraag 6

Marijke is pilote van sproeivliegtuigen waarmee pesticiden worden gespoten over de akkers van boeren. In een ministeriële regeling van de minister van Economische Zaken (verder: de regeling sproeivliegtuigen) staat dat dit alleen mag vanaf een hoogte van maximaal 50 meter. Voor Marijke betekent dit dat ze er erg lang over doet om één akker te besproeien. Liever zou zij van grotere hoogte sproeien. Marijke vraagt de minister van Economische Zaken om de regeling sproeivliegtuigen te wijzigen zodat sproeien vanaf een hoogte van 100 meter wordt toegestaan. Twee weken later ontvangt Marijke een brief van de minister waarin zijn beslissing staat: haar verzoek wordt niet ingewilligd.

Is deze beslissing een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb)?

  1. Ja, de beslissing voldoet aan alle vereisten van artikel 1:3 Awb.
  2. Nee, de beslissing is niet schriftelijk gegeven.
  3. Nee, de beslissing is niet afkomstig van een bestuursorgaan.
  4. Nee, de beslissing behelst geen rechtshandeling.

Vraag 7

Welke van onderstaande beslissingen is geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb?

  1. De schriftelijke beslissing van de burgemeester tot het opleggen van een gebiedsverbod aan een voetbalhooligan (waartoe hij bevoegd is op grond van artikel 172a Gemeentewet).
  2. De schriftelijke beslissing van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om een ziekenhuis te sluiten vanwege het niet naleven van zijn aanwijzingen omtrent verbetering van hygiëne (waartoe hij bevoegd is op grond van artikel 27 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg).
  3. De schriftelijke beslissing van een rechtbank, waarbij een bedrijf in staat van faillissement wordt verklaard (waartoe hij bevoegd is op grond van artikel 1 Faillissementswet).

Vraag 8

Welke van onderstaande functies voldoet eveneens aan de definitie van bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 lid 1 sub a Awb (een a-orgaan)?

  1. De korpschef van de nationale politie.
  2. De voorzitter van de Eerste Kamer.
  3. De voorzitter van de Stichting Autoriteit Financiële Markten.

Vraag 9

Beoordeel de juistheid van de volgende stellingen over besluiten.

I Beschikkingen zijn altijd besluiten
II Besluiten kunnen alleen worden genomen door bestuursorganen
  1. Beide stellingen zijn juist.
  2. Alleen stelling I is juist.
  3. Alleen stelling II is juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 10

Wat wordt bedoeld met het ‘negatieve aspect van het legaliteitsbeginsel’? Daarmee wordt bedoeld dat:

  1. het vanuit een oogpunt van flexibiliteit nadelig is dat een overheid voor veel van haar handelen een wettelijke grondslag nodig heeft.
  2. uitoefening van overheidsbevoegdheden alleen binnen de grenzen van de wet mag plaatsvinden.
  3. voor sommige vormen van overheidshandelen juist geen wettelijke grondslag vereist is.

Vraag 11

De filosoof John Locke ging ervan uit dat grondrechten:

  1. pas gelden als ze daadwerkelijk in een constitutie zijn vastgelegd.
  2. moeten worden gezien als privileges voor bepaalde groepen personen.
  3. alleen gelden voor de mens in de natuurtoestand.
  4. aan de mens als zodanig toekomen en niet afhankelijk zijn van toekenning door de overheid.

Vraag 12

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontstond door middel van de totstandkoming van het EVRM. Welke stelling daarover is juist?

  1. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is gevestigd in Luxemburg.
  2. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is gevestigd in Straatsburg.
  3. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is gevestigd in Brussel.

Vraag 13

Het in artikel 19 lid 1 Grondwet vervatte recht inzake werkgelegenheid kan worden gekwalificeerd als een:

  1. klassiek vrijheidsrecht.
  2. sociaal grondrecht.
  3. politiek participatierecht.
  4. uiting van het gelijkheidsbeginsel.

Vraag 14

Artikel 2:20 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) maakt het mogelijk dat verenigingen (privaatrechtelijke rechtspersonen) verboden verklaard kunnen worden. Dit vormt een beperking op de vrijheid tot vereniging. Staan de Grondwet en/of het EVRM toe dat artikel 2:20 lid 1 BW zodanig wordt gewijzigd dat de bevoegdheid om deze beperkingen te stellen wordt gedelegeerd aan gemeenteraden?

  1. De Grondwet staat dit niet toe, het EVRM wel.
  2. De Grondwet staat dit niet toe, het EVRM ook niet.
  3. De Grondwet staat dit toe, het EVRM ook.
  4. De Grondwet staat dit toe, het EVRM niet.

Vraag 15

In Nederland bestaat een genootschap dat zich ‘De Enige en Universele Rokerskerk van God’ noemt. Onderdeel van de rituelen van deze kerk is dat de leden op een voor het publiek toegankelijke plaats bijeenkomen om hun eer te bewijzen door middel van het roken van sigaretten, sigaren en pijpen. Stel: deze rokerskerk krijgt op grond van de Tabaks- en rookwarenwet een boete wegens overtreding van het rookverbod. De rokerskerk stapt naar de rechter en eist dat de boete ongedaan gemaakt wordt, omdat het opleggen van deze boete in strijd is met de vrijheid van godsdienst. Met een beroep op de Grondwet veegt de rechter dit verweer van de rokerskerk van tafel: de rokerskerk kan geen succesvol beroep doen op de vrijheid van godsdienst. De rechter betrekt de Tabaks- en rookwarenwet niet in zijn oordeel ten aanzien van dit verweer.

Wat weten we, gelet op de informatie uit bovenstaande casus, over de motivering die de rechter ten aanzien van dit verweer heeft gevolgd?

  1. De rechter heeft kennelijk geoordeeld dat het roken binnen een rokerskerk niet valt binnen de reikwijdte van de vrijheid van godsdienst.
  2. De rechter heeft kennelijk geoordeeld dat de vrijheid van godsdienst ten aanzien van het roken binnen een rokerskerk in casu kan worden beperkt.
  3. De rechter kan zijn oordeel hebben onderbouwd via zowel de reikwijdte van de vrijheid van godsdienst als de beperkingen die op dat recht mogelijk zijn.

Vraag 16

Indien een orgaan van de gemeente een bevoegdheid in medebewind uitoefent:

  1. oefent het deze bevoegdheid niet zelfstandig uit.
  2. is de regelgever die medebewind verlangt niet gerechtigd om toezicht op deze bevoegdheidsuitoefening te houden.
  3. oefent het deze bevoegdheid uit binnen de grenzen van de medebewind verlangende hogere regeling.
  4. is het vrij om geheel naar eigen inzicht te handelen.

Vraag 17

Aan het hoofd van de provincie:

  1. staan provinciale staten.
  2. Staat de commissaris van de Koning.
  3. staan gedeputeerde staten.
  4. staat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Vraag 18

Tussen de regeringsvormen op centraal niveau en op het niveau van gemeenten en provincies bestaan in Nederland zowel verschillen als overeenkomsten. Een overeenkomst is dat:

  1. algemene regelstelling in beginsel geschiedt door de uitvoerende macht en de vertegenwoordigende organen gezamenlijk.
  2. de uitvoerende macht bevoegd kan worden gemaakt om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen.
  3. elk individueel lid van de uitvoerende macht over publiekrechtelijke bevoegdheden beschikt.

Vraag 19

Wat is het gevolg van het aannemen van een motie van wantrouwen tegen een wethouder door de gemeenteraad?

  1. Dit heeft geen gevolgen omdat de raad alleen het vertrouwen in het college van burgemeester en wethouders als geheel kunnen opzeggen.
  2. Het gevolg is dat de wethouder zijn ontslag moet indienen, tenzij hij het college kan overtuigen de gemeenteraad te ontbinden.
  3. Het gevolg is dat de wethouder van rechtswege is ontslagen.
  4. Het gevolg is dat de raad hem ontslag kan verlenen als de wethouder geen ontslag neemt.

Vraag 20

Stel: een gemeentelijke verordening regelt de maximum vaarsnelheid op het water en stelt deze op 30 kilometer per uur ter bescherming van de veiligheid van het verkeer op het water. Nadien stellen provinciale staten een verordening vast waarin de maximum vaarsnelheid op het water op 20 kilometer per uur wordt gesteld ter bescherming van de veiligheid van het verkeer op het water. De gemeentelijke verordening is dan in strijd met de:

  1. benedengrens en de rechter kan haar onverbindend verklaren.
  2. bovengrens en de rechter kan haar onverbindend verklaren.
  3. benedengrens en zij is van rechtswege vervallen.
  4. bovengrens en zij is van rechtswege vervallen.

Vraag 21

Beoordeel de juistheid van de volgende stellingen over machtsverdeling:

I Machtsverdeling is een beginsel van de democratische rechtsstaat.
II In de democratische rechtsstaat, zoals we die in Nederland kennen, is de scheiding tussen de wetgevende en de rechtsprekende macht verder doorgevoerd dan de scheiding tussen de wetgevende en uitvoerende macht.
  1. Beide stellingen zijn juist
  2. Alleen stelling I is juist.
  3. Alleen stelling II is juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 22

Het legaliteitsbeginsel  biedt als zodanig:

  1. onvoldoende waarborgen tegen absolutisme, omdat een Grondwet alle macht aan een soeverein kan toekennen.
  2. onvoldoende waarborgen tegen absolutisme, omdat een soeverein op grond van zijn functie altijd kan afwijken van een Grondwet, ook al is daarin het legaliteitsbeginsel vervat.
  3. voldoende waarborgen tegen absolutisme, omdat alle machtsuitoefening gebaseerd moet zijn op een door de formele wetgever gemaakte wet.
  4. voldoende waarborgen tegen absolutisme, omdat alle machtsuitoefening gebaseerd moet zijn op een Grondwet.

Vraag 23

Welke stelling is juist?

  1. Het Statuut voor het Koninkrijk is geen onderdeel van de Nederlandse constitutie.
  2. De Nederlandse constitutie omvat ook ongeschreven rechtsregels.
  3. De Grondwet is de enige bron van staatsrecht.
  4. Het hele bestuursrecht is samengevat in de Algemene wet bestuursrecht.

Vraag 24

Geef aan welke termen hieronder moeten worden ingevuld onder (1), (2) en (3).

Imane is al sinds haar jeugd geïnteresseerd in politiek en na enkele jaren bij een politieke partij actief te zijn geweest, stelt ze zich verkiesbaar en komt ze op de lijst van die partij te staan voor de komende Tweede Kamerverkiezingen. Imane oefent hiermee haar (1) uit. Uiteraard is haar rol bij de verkiezingen hiermee niet afgelopen aangezien ze ook nog naar het stembureau gaat om haar (2) uit te oefenen. Als zij na de verkiezingen met haar kritische houding soms tegenover haar eigen fractie in de Kamer komt te staan, wil het fractiebestuur haar zetel van haar afnemen. Als haar fractie hier inderdaad op aandringt, is zij (3) verplicht haar zetel af te staan.

  1. (1) = actief kiesrecht, (2) = passief kiesrecht, (3) = niet.
  2. (1) = passief kiesrecht, (2) = actief kiesrecht, (3) = wel.
  3. (1) = passief kiesrecht, (2) = actief kiesrecht, (3) = niet.
  4. (1) = actief kiesrecht, (2) = passief kiesrecht, (3) = wel.

Vraag 25

Stel: een land is onderverdeeld in verschillende districten waarbinnen gestemd kan worden op verschillende kandidaten. Op 8 november 2016 vinden verkiezingen plaats. De kandidaat die op die dag de meeste stemmen krijgt binnen zijn district, krijgt een zetel in het parlement. Van wat voor kiesstelsel is hier sprake?

  1. Dit kiesstelsel kan gekenmerkt worden als een lijstenstelsel.
  2. Dit kiesstelsel kan gekenmerkt worden als een stelsel van evenredige vertegenwoordiging.
  3. Dit kiesstelsel kan gekenmerkt worden als een absoluut meerderheidsstelsel.
  4. Dit kiesstelsel kan gekenmerkt worden als een relatief meerderheidsstelsel.

Vraag 26

In 2012 verliep de kabinetsformatie op een andere wijze dan voorheen. Wat was het belangrijkste verschil tussen de wijze waarop dit in 2012 verliep en de wijze waarop dit voorheen verliep?

Sinds 2012 is een nog belangrijker taak weggelegd voor:

  1. een of meer informateurs.
  2. een of meer formateurs.
  3. de Tweede Kamer.
  4. de Eerste Kamer.

Vraag 27

Voor Tweede Kamerleden is een regeerakkoord juridisch niet bindend. Welk grondwetsartikel staat aan een dergelijke binding in de weg?

  1. Artikel 43 Grondwet.
  2. Artikel 45 lid 3 Grondwet.
  3. Artikel 65 Grondwet.
  4. Artikel 67 lid 3 Grondwet.

Vraag 28

De paradox van Ostrogorski, zoals behandeld tijdens de hoorcolleges, laat zien:

  1. waarom coalitievorming noodzakelijk is.
  2. dat coalitievorming niet altijd leidt tot besluiten waarvan een meerderheid van de bevolking voorstander is.
  3. hoe coalitievorming de uitslag van de verkiezingen beïnvloedt.

Vraag 29

Op 2 november 2004 werd Theo van Gogh vermoord door Mohammed B. Deze B. werd veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Niet alleen voor moord, maar (op grond van artikel 121 Wetboek van Strafrecht) ook voor het met bedreiging van geweld opzettelijk verhinderen dat een lid van de Staten-Generaal de vergaderingen van die Staten-Generaal bijwoont. Op het lichaam van Van Gogh had B. namelijk een dreigbrief achtergelaten voor het toenmalige Tweede Kamerlid Ayaan Hirsi Ali.

Had B. door de rechter kunnen worden ontzet uit zijn kiesrecht?

  1. Ja, het geldende recht staat dit toe.
  2. Nee, bij overtreding van artikel 121 Wetboek van Strafrecht is het niet mogelijk om naast een gevangenisstraf ook ontzetting uit het kiesrecht op te leggen.
  3. Nee, alleen de wetgever kan iemand uit zijn kiesrecht ontzetten.
  4. Nee, iemand die een levenslange gevangenisstraf opgelegd krijgt, is al van rechtswege ontzet uit zijn kiesrecht.

Vraag 30

Het Nederlandse parlementaire stelsel is niet zonder slag of stoot tot stand gekomen. Welk van deze stellingen ten aanzien van de vertrouwensregel is waar?

  1. Direct na de vastlegging van de ministeriële verantwoordelijkheid in de Grondwet van 1848 bracht de Tweede Kamer de vertrouwensregel met succes in stelling.
  2. De ministeriële verantwoordelijkheid die in de Grondwet van 1848 werd vastgelegd, volgde als sluitstuk op de buiten de Grondwet om tot stand gekomen vertrouwensregel.
  3. Nadat de ministeriële verantwoordelijk in de Grondwet van 1848 werd vastgelegd, kon de vertrouwensregel pas tot ontwikkeling komen.

Vraag 31

Uit het Fluorideringsarrest kan worden afgeleid dat:

  1. feitelijk handelen door de overheid geen wettelijke grondslag behoeft.
  2. al het handelen door de overheid een wettelijke grondslag behoeft.
  3. ingrijpende rechtshandelingen door de overheid een wettelijke grondslag behoeven.
  4. ingrijpende handelingen door de overheid – of dit nu feitelijke handelingen of rechtshandelingen zijn – een wettelijke grondslag behoeven.

Vraag 32

Wat is het belangrijkste verschil tussen de totstandkoming van een wet (in formele zin) en de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur (amvb)?

  1. Bij de totstandkoming van een wet is de Koning betrokken, bij de totstandkoming van een amvb niet.
  2. Bij de totstandkoming van een wet zijn één of meer ministers betrokken, bij de totstandkoming van een amvb niet.
  3. Bij de totstandkoming van een wet is de Raad van State betrokken, bij de totstandkoming van een amvb niet.
  4. Bij de totstandkoming van een wet is de Tweede Kamer betrokken, bij de totstandkoming van een amvb niet.

Vraag 33

Welke van onderstaande bepalingen staat delegatie van regelgevende bevoegdheid toe?

  1. Artikel 4 Grondwet.
  2. Artikel 12 lid 2 Grondwet.
  3. Artikel 54 lid 1 Grondwet.
  4. Artikel 75 lid 1 Grondwet.

Vraag 34

Stel dat een beslissing van een bestuursorgaan als volgt is ondertekend:

College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
Namens deze,
T. Hol (ambtenaar onderwijszaken, gemeente Utrecht)

Dit geeft blijk van:

  1. Attributie.
  2. Delegatie.
  3. Mandaat.

Vraag 35

In de Zwarte Pietuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State draaide het om de vraag:

  1. of ‘Zwarte Piet’ een vorm van discriminatie is.
  2. of de burgemeester bij het verlenen van evenementenvergunning rekening mocht houden met het mogelijk discriminerende karakter van ‘Zwarte Piet’.
  3. hoe het recht van betoging van de aanhangers van ‘Zwarte Piet’ moest worden afgewogen tegen het verbod op discriminatie.

Vraag 36

Leden van de rechterlijke macht die met rechtspraak zijn belast worden benoemd door:

  1. de Tweede Kamer.
  2. de Regering.
  3. de Raad voor de Rechtspraak.
  4. de Koning.

Vraag 37

Wat is kenmerkend voor de rechtsbescherming geboden door de Nationale ombudsman?

  1. Dat zijn oordelen juridisch bindend zijn.
  2. Dat hij niet bevoegd is om uit eigen beweging onderzoek te doen naar gedragingen van bestuursorganen.
  3. Men niet bij hem terecht kan voor klachten over ministers.
  4. Hij toetst de behoorlijkheid van een gedraging van een bestuursorgaan.

Vraag 38

In het arrest Guldemond/Noordwijkerhout overweegt de Hoge Raad dat voor de bevoegdheid van de burgerlijke rechter in zaken tussen de overheid en een burger voldoende is dat:

  1. de eiser een privaatrechtelijke rechtspersoon aanspreekt.
  2. de eiser een beroep doet op een regel van privaatrecht.
  3. de rechtsbetrekking tussen eiser en gedaagde van privaatrechtelijke aard is.
  4. de eiser een beroep doet op een grondrecht.

Vraag 39

Welke van de onderstaande instanties geldt binnen het bestuursrecht niet als rechter in hoger beroep?

  1. De Hoge Raad.
  2. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
  3. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven.
  4. De belastingkamers van de vier Gerechtshoven.

Vraag 40

Stel: aan de Wet openbare manifestaties wordt een nieuw artikel toegevoegd. Dit artikel luidt:

“Een vergadering die zodanige weerstand oproept dat de inzet van politie noodzakelijk is om de veiligheid van aanwezigen te garanderen, wordt door de burgemeester verboden.”

Eugenie is milieuactiviste en ziet de bui al hangen. Ze is bang dat ze in de toekomst geen enkele vergadering meer kan organiseren, omdat deze zal worden verboden zodra haar politieke tegenstanders dreigen de boel te komen verstoren.

Eugenie stapt naar de rechter en is van plan de rechtmatigheid van deze nieuwe bepaling aan te vechten met een beroep op artikel 9 Grondwet, artikel 11 EVRM en artikel 21 IVBPR.

Het beroep op welk van deze artikelen heeft in ieder geval geen kans van slagen?

  1. Een beroep op artikel 9 Grondwet heeft in ieder geval geen kans van slagen.
  2. Een beroep op artikel 11 EVRM heeft in ieder geval geen kans van slagen.
  3. Een beroep op artikel 21 IVBPR heeft in ieder geval geen kans van slagen.

Antwoordindicatie 

  1. C

  2. A

  3. D

  4. B

  5. A

  6. D

  7. C

  8. A

  9. A

  10. A

  11. D

  12. B

  13. B

  14. A

  15. A

  16. C

  17. A

  18. B

  19. D

  20. D

  21. A

  22. A

  23. B

  24. C

  25. D

  26. C

  27. D

  28. B

  29. A

  30. C

  31. D

  32. D

  33. D

  34. C

  35. B

  36. B

  37. D

  38. B

  39. A

  40. A

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oefententamens - Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU

Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Oefententamen

Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Oefententamen


Vragen

Vraag 1

Beoordeel de juistheid van de volgende stellingen over ministers en staatssecretarissen.

I Als een minister ergens voor verantwoordelijk is, is diens staatssecretaris dat ook.
II Als een staatssecretaris ergens voor verantwoordelijk is, is diens minister dat ook.
  1. Beide stellingen zijn juist
  2. Alleen stelling I is juist.
  3. Alleen stelling II is juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 2

Stel je het volgende voor: men komt erachter dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toestaat dat haar minderjarige dochter feestjes organiseert. Men komt er verder achter dat de echtgenoot van de minister daarvoor alcoholische versnaperingen aanschaft en dat de minister hiervan op de hoogte is. Onduidelijk is of de minister zelf ook op de feestjes aanwezig is.

In de Tweede Kamer ontstaat consternatie aangezien het nog niet zo lang geleden is dat de verkoop van alcohol aan minderjaren juist door deze minister aan banden is gelegd.

Wat is juist ten aanzien van de inlichtingenplicht (artikel 68 Grondwet) van de minister ten opzichte van de Tweede Kamer in de bovenstaande casus?

  1. De minister moet de Kamer desgewenst van inlichtingen voorzien, ongeacht of dit een privékwestie betreft.
  2. De minister moet de Kamer desgewenst van inlichtingen voorzien, omdat dit een privékwestie betreft.
  3. Omdat dit een privékwestie betreft, komt de minister een beroep op het verschoningsrecht uit artikel 68 Grondwet toe.

Vraag 3

Deze vraag betreft een vervolg op de casus uit de voorgaande vraag.

Welk van de volgende stellingen is niet juist?

  1. Als ook Kamerleden van coalitiepartijen de minister aan de tand zouden voelen, zou dat een aanwijzing zijn voor een dualistische relatie tussen Kamer en regering.
  2. Als enkel en alleen Kamerleden van oppositiepartijen de minister aan de tand zouden voelen, zou dat een aanwijzing zijn voor een monistische relatie tussen Kamer en regering.
  3. Als Kamerleden van zowel de coalitie- als de oppositiepartijen de minister aan de tand zouden voelen, zou dat een aanwijzing zijn voor een dualistische relatie tussen Kamer en regering.
  4. Als Kamerleden van zowel de coalitie- als de oppositiepartijen de minister aan de tand zouden voelen, zou dat een aanwijzing zijn voor een monistische relatie tussen Kamer en regering.

Vraag 4

In een land worden verkiezingen gehouden voor de volksvertegenwoordiging op nationaal niveau (de “Kamer”). Na afloop van de verkiezingen wordt door partijen in de Kamer naar een meerderheidscoalitie gezocht. Nadat de coalitie is gevonden, voeren diverse Kamerleden gedurende de navolgende zittingsduur van de Kamer namens de coalitie het dagelijks bestuur over het land, maar zij hebben geen zelfstandige bevoegdheden. De Kamer functioneert in dit stelsel onder afwisselend voorzitterschap van één jaarlijks door de Kamer gekozen Kamerlid, dat zich gedurende dat jaar ‘president’ mag noemen.

Van wat voor regeringsvorm is hier sprake? Er is sprake van een:

    .....read more
    Access: 
    Public
    Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Oefententamen 2014/2015

    Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Oefententamen 2014/2015


    Vragen

    Vraag 1

    Hoewel de vertrouwensregel niet is verankerd in de Grondwet, valt het wel onder de Nederlandse constitutie.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 2

    Het kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging is vastgelegd in de Grondwet en valt derhalve onder de Nederlandse constitutie.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 3

    De trias politica (scheiding der machten) wordt in het huidige Nederlandse staatsrecht strikt toegepast.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 4

    De uitoefening van overheidsgezag is volgens Rousseau's leer van het 'contrat social' gegrond op het vrijwillig aanvaarden daarvan door de burger.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 5

    Uit de Grondwet vloeit voort dat enkel de formele wetgever bevoegd is om beperkingen aan de grondrechten te stellen. De formele wetgever kan echter niet een beperkingsbevoegdheid delegeren, omdat het begrip ''wet'' in elke grondwettelijke bepaling ''wet in formele zin'' betekent.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 6

    Beperkingen aan grondrechten kunnen volgens het EVRM tevens worden gesteld door lagere vormen van regelgeving, bijvoorbeeld ministeriële regelingen of gemeentelijke verordeningen. Het begrip ''law'' in een beperkingsclausule van het EVRM omvat meer dan ''wet in formele zin''.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 7

    Normaal gesproken betreft de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken, terwijl de termijn voor het indienen van een beroepschrift acht weken betreft.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 8

    De rechter zal een bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren indien het na het verstrijken van de bezwaartermijn wordt ingediend, behalve als er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 9

    Ondanks dat er krachtens de Awb geen mogelijkheid bestaat om tegen een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling beroep in te stellen, kan er wel bezwaar worden gemaakt tegen dit besluit.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 10

    Het connexiteitsvereiste van artikel 8:81 Awb is van belang als een voorlopige voorziening wordt aangevraagd.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 11

    Het koninklijk besluit ex. artikel 11:2 Awb wordt een klein KB genoemd.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 12

    Concretiserende besluiten en algemeen verbindende voorschriften hebben gemeen dat tegen beide geen beroep open staat bij de rechtbank.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 13

    Wat betreft de grenzen aan de verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad is het beschermen van de persoonlijke levenssfeer zowel bij de benedengrens als bij de bovengrens van belang, omdat de Grondwet en verschillende verdragen dit recht waarborgen.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 14

    Een groep burgers kan middels.....read more

    Access: 
    Public
    Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Oefententamen 2013/2014

    Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Oefententamen 2013/2014


    Vragen

    Vraag 1

    Na 25 jaar bij een ijszaak gewerkt te hebben, besluit Yvonne voor zichzelf te beginnen. Yvonne wil haar zaak vestigen in de gemeente Veenendaal. Yvonne raadpleegt de website van de gemeente Veenendaal voor de vereiste vergunningen. Krachtens de APV dient ze een exploitatievergunning te hebben. Yvonne besluit een vergunning aan te vragen. Na vijf weken ontvangt ze de exploitatievergunning maar aan deze vergunning is wel een voorwaarde verbonden: de ijszaak mag niet op zondag open zijn.

    1. Beoordeel of het verlenen van de exploitatievergunning een besluit in de zin van de Awb is.

    Hoewel Yvonne tevreden is met het verkrijgen van de vergunning, is ze niet blij met de voorwaarde die aan de vergunning is gesteld. Yvonne heeft ondervonden dat veel mensen op zondag een ijsje gaan halen. Yvonne vreest dat ze veel omzet misloopt als haar zaak op zondag niet open mag zijn. Yvonnes bezwaarschrift wordt ongegrond verklaard.

    1. Is het voor Yvonne mogelijk om een procedure te beginnen bij de burgerlijke rechter tegen het besluit op bezwaar met deze vergunningsvoorwaarde?

    Vraag 2

    In Nederland is de trias politica niet volledig doorgevoerd. De rechter is namelijk evenzeer onafhankelijk als afhankelijk.

    1. Leg uit waarom de rechterlijke macht onafhankelijk is van de andere machten en illustreer dit met een bepaling uit de Grondwet.

    2. Leg uit waarom de rechter tevens afhankelijk is van de uitvoerende macht. Gebruik in je antwoord een bepaling uit de Grondwet.

    Vraag 3

    Andries Krekel is lid van een klein gezelschap dat een orthodoxe leer aanhangt. De leden van dit gezelschap menen dat andere religies niet de ware zijn. Krekel publiceert samen met twee andere leden een artikel waarin ze verschillende religies beledigen. Dit artikel is alleen op de website van het gezelschap gepubliceerd. Het Openbaar Ministerie vervolgt Krekel en de twee anderen nadat enkele geloofsgemeenschappen een klacht hebben ingediend. De rechter verplicht Krekel conform artikel 137c Sr tot het betalen van een boete van 175 euro. Krekel besluit om naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te stappen. Dit doet hij pas nadat alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput. Volgens Krekel zijn artikelen 9 en 10 EVRM geschonden. Mocht artikel 10 EVRM worden beperkt? Bij het beantwoorden van deze vraag kan ervan uit worden gegaan dat de uitingen van Krekel onder de reikwijdte van artikel 10 EVRM vallen en dat artikel 10 EVRM door het opleggen van de boete is beperkt.

    Vraag 4

    In maart 2012 berichtten de media over de schadelijke gevolgen van energiedrankjes door de grote hoeveelheid suiker die deze producten bevatten. Als gevolg van de grote commotie besluit de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een wetsvoorstel op te stellen. Er bestaat immers nog geen wettelijke regeling.....read more

    Access: 
    Public
    Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Oefententamen 2012/2013

    Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Oefententamen 2012/2013


    Vragen

    Vraag 1

    Artikel 195d, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering klinkt als volgt:

    ‘De rechter-commissaris kan, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, in het belang van het onderzoek bevelen dat van de verdachte van een misdrijf als omschreven in artikel 67, lid 1, tegen wie ernstige bezwaren bestaan, celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van een DNA-onderzoek.’

    Geef een verklaring waarom artikel 195d lid 1 Sv zowel gebaseerd is op de bevoegdheid van de formele wetgever tot regelgeving conform artikel 18 Gw als op artikel 11 Gw.

    Vraag 2

    In het verleden heeft de wetgever een uitgebreide bevoegdheid verleend aan gemeentelijke organen zodat er in gemeentelijke risicogebieden preventieve fouilleringen konden worden uitgevoerd. De wetgever is vooral door gemeentebesturen van grote steden verzocht om zo'n bevoegdheid, omdat de openbare orde in enkele wijken hiermee kon worden gehandhaafd. Krachtens de zogenoemde Wet preventief fouilleren is de gemeenteraad bevoegd gebieden aan te wijzen waar een preventieve fouillering mag plaatsvinden. Preventieve fouillering betreft het fouilleren van een persoon in een 'veiligheidsrisicogebied' zonder enige verdenking. De burgemeester zal verantwoordelijk zijn voor het nader uitvoeren van deze bevoegdheid. Er is veel kritiek op de betreffende bevoegdheid, omdat de bevoegdheid zorgt voor een grote inbreuk op de privacy en de bevoegdheden nog veel te ruim zijn. Hoewel in het parlement een grote minderheid tegen het voorstel was, vond een kleine meerderheid in de Tweede en Eerste Kamer dat de veiligheid prevaleerde boven het recht op privacy.

    Janna K. wandelt in een daartoe op grondslag van een gemeentelijke verordening aangewezen gebied. Hoewel er geen enkele verdenking tegen Janna bestaat, wordt ze op grond van de Wet preventief fouilleren preventief gefouilleerd. Janna beleeft de fouillering als zeer onprettig en stapt dientengevolge naar de rechter. Volgens Janna tast de fouillering haar privacy in zeer ernstige mate aan. Verder blijkt uit onderzoek van het ministerie van Binnenlandse Zaken dat het preventief fouilleren weinig effect in het handhaven van de openbare veiligheid in de grote steden heeft gehad.

    Vraag 2a

    Janna's raadsman stelt dat de gemeentelijke verordening artikel 10 lid 1 Grondwet schendt. Bepaal of deze stelling juist/onjuist is. In je antwoord mag je ervan uitgaan dat het preventief fouilleren onder de reikwijdte van artikel 10 lid 1 Grondwet valt.

    Vraag 2b

    Daarnaast voert de raadsman aan dat artikel 8 EVRM wordt geschonden door de gemeentelijke verordening die preventief fouilleren mogelijk. Bepaal of deze stelling juist/onjuist is. In je antwoord mag je ervan uitgaan dat het preventief fouilleren onder de reikwijdte van artikel 8 EVRM valt.

    Vraag 3a

    Hans V. is eigenaar van de Utrechtse coffeeshop Happy. De politie valt onverwachts zijn coffeeshop binnen en ontdekt een grote hoeveelheid softdrugs van ongeveer 51,3 kg. Hans V. overschrijdt hiermee ongeveer honderd keer de door de Aanwijzing Opiumwet vastgestelde maximum hoeveelheid. Als gevolg.....read more

    Access: 
    Public
    Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Oefententamen 2011/2012

    Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Oefententamen 2011/2012


    Vragen

    Vraag 1

    Krachtens artikel 8:2 Awb bestaat niet de mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen tegen het toepassen van een beleidsregel door een bestuursorgaan als een besluit wordt genomen.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 2

    De rechter zal een bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren indien het na het verstrijken van de bezwaartermijn wordt ingediend, behalve als er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 3

    Niet alleen de Tweede Kamer maar ook de regering kan een wetsvoorstel dat door de regering is ingediend bij de Staten-Generaal wijzigen totdat de Tweede Kamer over het wetsvoorstel heeft gestemd.
    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 4

    De Grondwet gebruikt het begrip ''een ieder verbindende bepaling'' als een internationaalrechtelijke bepaling rechtstreekse werking heeft. De rechter bepaalt uiteindelijk of een bepaling van verdragsrecht ''een ieder verbindend'' is. De rechter kan een verdragsbepaling buiten toepassing laten indien hij concludeert dat er sprake is van een een ieder verbindende bepaling van internationaal recht en dat het toepassen van een nationaal wettelijk voorschrift daarmee onverenigbaar is.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 5

    In het regeerakkoord is vastgelegd dat er in de kabinetsperiode een bezuiniging van 18 miljard euro plaatsvindt. De regering wil onder meer de eigen bijdrage van burger in de kosten van de door de overheid gefinancierde rechtsbijstand verhogen. De minister van Veiligheid en Justitie presenteert in de Tweede Kamer het plan om op grond van artikel 35 lid 2 Wet op de rechtsbijstand een algemene maatregel van bestuur op te stellen. Dit heeft als gevolg dat de eigen bijdrage met 200% toeneemt. De Wet op de rechtsbijstand is niet opgenomen in je wettenbundel. Uit artikel 35 lid 2 Wet op de rechtsbijstand blijkt dat de hoogte van de eigen bijdrage bij algemene maatregel van bestuur wordt afgesproken. Het plan krijgt veel kritiek te verduren. Volgens een van de Tweede Kamerleden is een beperking van het recht op gefinancierde rechtshulp bij algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 18 Gw onrechtmatig, want een regeling omtrent het recht op rechtsbijstand kan alleen bij wet in formele zin worden vastgesteld.

    Is dit standpunt juist of onjuist?

    1. Dit is juist.
    2. Dit is onjuist

    Vraag 6

    Een democratisch systeem van 'checks and balances' heeft zich binnen het Nederlandse staatsbestel vanaf het ontstaan van het Koninkrijk ontwikkeld. Hoewel de tekst van de Grondwet niet werd aangepast, vonden er verschillende keren belangrijke constitutionele ontwikkelingen plaats.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 7

    De Koning was in de jaren voor 1848 niet onschendbaar, omdat het huidige artikel 42 lid 2 Gw uit 1848 stamt.

    1. Juist.
    2. Onjuist

    Vraag 8.....read more

    Access: 
    Public
    Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Extra oefenvragen (1)

    Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Extra oefenvragen (1)


    Vragen

    Vraag 1

    De regering is bevoegd om besluiten van gemeentelijke en provinciale organen te vernietigen.

    1. Noem twee gronden voor deze bevoegdheid.

    2. Geef aan in welke mate de onderhavige bevoegdheid in strijd is met het beginsel van machtsverdeling in de Nederlandse gedecentraliseerde eenheidsstaat en met democratiebeginsel.

    Vraag 2

    In het centrum van Maarssen staat een grote kerk waar elke ochtend een mis wordt gehouden. De pastoor roept zijn aanhangers op bij deze mis aanwezig te zijn. Dit doet hij door een kwartier lang de klokken te luiden. Dit vroege klokgelui heeft als gevolg dat veel omwonenden een klacht hebben ingediend. Op basis van deze klachten heeft het college van B&W een onderzoek ingesteld naar de ernst van de geluidsoverlast. Artikel 10 Wet openbare manifestaties (WOM) luidt als volgt:

    ‘Klokgelui ter gelegenheid van godsdienstige en levensbeschouwelijke plechtigheden en lijkplechtigheden, alsmede oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging, zijn toegestaan. De gemeenteraad is bevoegd ter zake regels te stellen met betrekking tot duur en geluidniveau.’

    Bij besluit van 11 mei 2007 heeft de gemeenteraad regels gesteld omtrent het geluidniveau: het te produceren geluidniveau mag niet hoger zijn dan 9 dB(a.. Het college van B&W heeft het vermoeden dat het klokgelui een hoger geluidniveau produceert dan 9 dB(a.. Het college wil derhalve een last onder dwangsom opleggen aan de geloofsgemeenschap. Adviesbureau Precisie krijgt van het college de opdracht om in de buurt van de kerk het geluid te meten. Uit het onderzoek van Precisie blijkt dat de kerkklokken 10 dB voortbrengen.

    1. Op basis van welk in de Awb neergelegd beginsel van behoorlijk bestuur dient het college van B&W een (voor)onderzoek te verrichten naar het geluidsniveau van het klokgelui?

    2. Kan het college van B&W zijn besluit zonder meer baseren op het rapport van Precisie?

      Het college van B&W weet niet zeker of het bevoegd is om een last onder dwangsom op te leggen aan de geloofsgemeenschap wegens het overschrijven van het geluidsniveau.

    3. Verklaar waarom het college van B&W de bevoegdheid heeft om een last onder dwangsom op te leggen. Gebruik bij het beantwoorden van deze vraag de relevante wetsartikelen.

    Ondanks meerdere waarschuwingen van het college houdt het klokgelui in de ochtend stand. Het college van B&W besluit bij brief van 17 december 2007 een last onder dwangsom op te leggen. De geloofsgemeenschap verbeurt een dwangsom van 50 euro voor elke dag ná 1 januari 2008 waarop wordt waargenomen dat de klokken van 08.30 tot 08.45 uur een geluidsniveau produceren dat hoger ligt dan 9 dB(a.. De kerk kan maximaal 600 euro aan dwangsommen verbeuren.

    1. Bepaal of de brief van 17 december 2007 van het college van B&W een besluit is in de zin van de Awb.

    2. .....read more
    Access: 
    Public
    Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Extra oefenvragen (2)

    Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Extra oefenvragen (2)


    Vragen

    Vraag 1

    Een roddelblad publiceert een verhaal over de jonge kroonprins M. M is lid van het Nederlands koninklijk huis. De escapades van de kroonprins leiden tot grote commotie, waardoor het kabinet van minister-president X veel kritiek krijgt te verduren. X wil geen verantwoording voor de kwestie afleggen. X stelt dat er in Nederland geen ministeriële verantwoordelijkheid bestaat voor privégedragingen van leden van het koninklijk huis. Sterker nog: het gaat om een kroonprins en niet de onschendbare koning. Beoordeel het standpunt van X.

    Vraag 1b

    Als gevolg van het zwakke optreden van het kabinet zegt een meerderheid in de Tweede Kamer het vertrouwen op in premier X en zijn ministers. Daarop bieden X en zijn ministers hun ontslag aan aan de koning. Kan de koning onmiddellijk met het ontslag akkoord gaan?

    Vraag 1c

    De regering laat de Tweede Kamer ontbinden en besluit verkiezingen uit te schrijven. De partij van premier X plaatst Tweede Kamerlid Y op een onverkiesbare plek op de lijst. Op welke manier kan Y desondanks voor zijn partij in de Tweede Kamer worden gekozen?

    Vraag 2

    In Nederland is het enigszins ongebruikelijk dat een kabinet valt als gevolg van een motie van wantrouwen door de Tweede Kamer. Geef hiervoor een verklaring.

    Vraag 3

    Volgens het boek Beginselen van de democratische rechtsstaat vormt het beschermen van minderheden een onderdeel van de democratie. Verklaar waarom het beginsel van bescherming van minderheden voortkomt uit de rechtsstaatgedachte en niet dermate uit de democratiegedachte.

    Vraag 4

    Beoordeel of de volgende stellingen omtrent het legaliteitsbeginsel juist of onjuist zijn.

    • Het legaliteitsbeginsel biedt voldoende bescherming tegen willekeurig optreden van de overheid.

    • De gelegenheid om regelgevende bevoegdheden te delegeren aan een lager orgaan strookt niet met het legaliteitsbeginsel.

    Vraag 5

    Bepaal welke grondwettelijke bepaling het duidelijkst de democratiegedachte uitdrukt: artikel 89 lid 1 Gw, artikel 127 Gw of artikel 81 Gw.

    Vraag 6

    Bepaal per onderstaand artikel of er gedelegeerd mag worden en leg uit waarom wel/niet.

    1. Artikel 81 Gw

    2. Artikel 3.7 lid 8 Wet ruimtelijke ordening

    3. Artikel 2 lid 2 Gw

    4. Artikel 91 lid 2 Gw

    Antwoordindicatie

    Vraag 1a

    X's standpunt is onjuist. Op basis van de doctrine van de afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid geldt er tevens voor leden van het koninklijk huis de ministeriële verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid bestaat als het gedrag het aanzien van de monarchie schaadt en dient het openbaar belang.

    (Beginselen van de democratische rechtsstaat – Hoofdstuk 10. Het Nederlandse parlementaire stelsel, paragraaf 10.6)

    Vraag 1b

    De koning kan niet meteen ontslag verlenen als alle ministers hun portefeuille ter beschikking stellen. Een consequentie van de ministeriële verantwoordelijkheid is dat er telkens minstens één minister dient te.....read more

    Access: 
    Public
    Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Extra oefenvragen (3)

    Inleiding staats- en bestuursrecht - B1 - Rechten - UU - Extra oefenvragen (3)


    Vragen

    Vraag 1

    Het college van B&W van de gemeente Rotterdam wil een verbod omtrent het dragen van gezichtsbedekkende kledij en voorwerpen invoeren. De belangrijkste bepaling bevat het volgende:

    “In de gemeente Rotterdam is het aan personen boven de leeftijd van 13 jaar verboden zich te vermommen of onherkenbaar te maken”.

    1. Welk bestuursorgaan beschikt over de bevoegdheid om gemeentelijke verordeningen te maken?

    2. Mag de gemeenteraad het gemeentelijk verbod van vraag a vaststellen?

    Vraag 2

    Ga ervan uit dat twee nieuwe politieke partijen aan de aankomende Tweede Kamerverkiezingen deelnemen, namelijk de 40Plus Partij en De Stem van Nederland. De laatste partij kenmerkt zich door haar populistische uitspraken. De 40Plus Partij krijgt 39 zetels en De Stem van Nederland krijgt 38 zetels in de Tweede Kamer. Zij beschikken zowel in de Tweede als de Eerste Kamer over een meerderheid. De 40Plus Partij en de Stem van Nederland vormen een nieuwe regeringscoalitie. De media zijn niet gecharmeerd van de partijen en uitten veel kritiek op de partijen. De kritiek van de media heeft als consequentie dat de regering voorstelt een wijziging aan te brengen in de Grondwet. Het voorstel betreft het afschaffen van artikelen 6 t/m 9 Gw. De wetsvoorstellen worden in de Tweede en Eerste Kamer aangenomen. Dankzij de meerderheid in de Tweede en Eerste Kamer wordt tevens in de tweede lezing – blijkens artikel 138 Gw noodzakelijk voor een herziening van de Grondwet – de tweederde meerderheid behaald. Daarna worden de wetsvoorstellen tot het afschaffen van de betreffende grondwetsartikelen door de Koning ondertekend en aansluitend volgt de contraseign van de ministers. Ten slotte vindt bekendmaking in het Staatsblad plaats en treden de bepalingen in werking.

    1. Beoordeel op basis van de bovenstaande feiten of Nederland kan worden aangemerkt als een volwaardige democratische rechtsstaat.

    2. Is het schrappen van de artikel 6 t/m 9 Gw genoeg om te kunnen stellen dat de godsdienstvrijheid, de vrijheid van meningsuiting, de verenigingsvrijheid en de vergader- en betogingsvrijheid zijn afgeschaft?

    Vraag 3

    Op basis van een nieuwe wet is de overheid expliciet bevoegdheid om privéberichten van gebruikers van sociale media in te zien. Deze wet wordt de ''Facebookwet'' genoemd. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de wetgever met behulp van deze wet probeert terroristische aanslagen te voorkomen. Een wetenschappelijk onderzoek toont namelijk aan dat bijna alle aanslagen worden geannonceerd op een sociaal medium zoals Facebook. De wetgever tracht de burger te beschermen door sociale mediasites consequent en doelbewust door te lichten op bepaalde woorden die duiden op het plannen van terroristische aanslag.

    1. Welk grondwettelijk grondrecht en welk in het EVRM beschermde mensenrecht komt door deze wet in gevaar?

    2. Is toetsing van de Facebookwet aan dit grondrecht en/of aan dit mensenrecht toegestaan?

    3. .....read more
    Access: 
    Public
    Work for WorldSupporter

    Image

    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

    Working for JoHo as a student in Leyden

    Parttime werken voor JoHo

    Check all content related to:
    How to use more summaries?


    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
    2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
    4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
    5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

    Field of study

    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    2376
    Comments, Compliments & Kudos:

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.
    Promotions
    Image

    Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

    Werkzaamheden: o.a.

    • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
    • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
    • PR & communicatie werkzaamheden

    Interesse? Reageer of informeer